Ministerie van Financiën

De Voorzitter van de Tweede Kamerder Staten-GeneraalBinnenhof 1a2513 AA Den Haag

DatumUw brief (Kenmerk)Ons kenmerk
BJZ 2005- 966U
Onderwerp
reactie op de tussenrapportage
van de VCE

(zie onderaan voor tussenrapportage Emancipatie)

Geachte Voorzitter,
Hierbij bieden wij u de op 12 december 2005 ontvangen tussenrapportage aan die de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) heeft opgesteld over het ministerie van Financiën. Wij gaan hieronder nader in op die tussenrapportage. I. De conclusie van de VCE
De conclusie van de VCE is op te delen in 2 belangrijke kritiekpunten.
1. Financiën zou 'geen zichtbare aandacht schenken aan het integreren van een genderperspectief in het inhoudelijk beleid'. De VCE noemt hierbij het belastingbeleid als voorbeeld.
2. Financiën zou het instrument gender budget analyse (GBA) moeten oppakken en meenemen in het VBTB-proces. Algemeen ten aanzien van deze conclusie
De door het ministerie van Financiën aangeleverde fiscale dossiers en het GBA-dossier zijn inhoudelijk niet besproken tijdens de eerste visitatieronde. De workshops betroffen andere onderwerpen. Desgevraagd heeft de VCE aangegeven tot bovenstaande conclusie te zijn gekomen aan de hand van informatie die zij al beschikbaar had. Wij betreuren het dat de VCE conclusies heeft getrokken op deze punten zonder daarover met ons van gedachten gewisseld te hebben. Naar wij hopen zal dat in de volgende visitatieronde alsnog gebeuren. In deze brief geven wij u inzicht in de redenen waarom wij de conclusies van de VCE op deze twee punten niet delen. In de bijlage bij deze brief gaan wij in op de aanbevelingen van de VCE. Specifiek ten aanzien van de conclusie
Onderdeel 1: 'Geen zichtbare aandacht voor gender in het inhoudelijk beleid' met belastingbeleid als voorbeeld Dit onderdeel van de VCE-conclusie heeft ons verrast. Wij zijn namelijk de mening toegedaan dat binnen het ministerie van Financiën daar waar relevant, het genderaspect wel degelijk wordt meegewogen. Dit gebeurt zowel op het gebied van personeelsbeleid als binnen het reguliere beleid. Dit verklaart ook waarom binnen het ministerie geen apart emancipatiebudget nodig is: daar waar emancipatie een rol speelt worden de eventuele kosten die daarmee gemoeid zijn (bv laten uitvoeren van een EER) gedekt binnen de betreffende begrotingspost. Wellicht dat de indruk kan ontstaan dat er geen rekening wordt gehouden met gender omdat waar naar onze mening gender geen issue vormt (bijvoorbeeld in het kader van de Vennootschapsbelasting) er ook niet over gender wordt gerept. Er bestaat niet zoiets als een standaard genderparagraaf waarin uitleg wordt gegeven over waarom het genderaspect wel of niet een rol speelt. Alleen als gender naar onze mening een rol speelt wordt er rekening mee gehouden en zal dit tot uiting komen in bijvoorbeeld een memorie van toelichting of in het (laten) uitvoeren van een EER. Op het gebied van het belastingbeleid kunnen de twee in het verleden uitgevoerde EER's als voorbeeld dienen voor het rekening houden met genderaspecten in het fiscale beleid, evenals het aangepaste urencriterium ten behoeve van zwangere ondernemers, alsmede het in het kader van de evaluatie van de Wet Inkomstenbelasting op verzoek van Financiën door het CPB uitgevoerde deelonderzoek naar emancipatieaspecten op de belastingherziening 2001. De resultaten van dat deelonderzoek zijn opgenomen in het CPB document 'Belastingherziening 2001 en de werkgelegenheid van vrouwen: Een analyse op basis van de Enquête Beroepsbevolking'. Dit document is als bijlage 6 bij de evaluatie over de belastingherziening 2001 gevoegd. De evaluatie is op 22 november jl. naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005-2006, 30 375, nrs. 1-2) en hierover wordt in eerste instantie door de Tweede Kamer een ronde tafel conferentie georganiseerd begin 2006. Een voorbeeld van het integreren van het genderperspectief in regulier beleid is ook te vinden binnen VBTB. Binnen het VBTB-kader komen genderaspecten (evenals bijvoorbeeld diversiteitsaspecten) aan de orde, daar waar relevant. Zie ook hierna bij de bespreking van onderdeel 2 van de VCE-conclusie. Voor meer voorbeelden ter illustratie van onze mening dat er binnen Financiën wel degelijk rekening wordt gehouden met het genderperspectief, verwijzen wij u naar onze reactie op VCE-aanbeveling 11 in de bijlage bij deze brief. Overigens participeert Financiën ook veel in interdepartementale beleidsdossiers waarbij diversiteit nadrukkelijk een rol speelt. Wij noemen hier het kinderopvangdossier, het levensloopdossier, voor- en vroegschoolse educatie en Operatie Jong. Onderdeel 2 Gender budget analyse (GBA) wordt niet voldoende opgepakt. De ontwikkeling van het instrument GBA stond onder leiding van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het ministerie van Financiën heeft in dat kader meegewerkt aan de pilot gender-budget analyse, waarbij het beleidsonderdeel belastingherziening 2001 onderwerp van analyse was. Na afronding van de pilots (ook op het terrein van VROM en SZW werden pilots uitgevoerd) is het aan departementen zelf overgelaten of zij het instrument GBA in de toekomst willen inzetten. Op basis van deze pilot heeft Financiën geconcludeerd dat de inzet van het GBA-instrument geen meerwaarde heeft ten opzichte van VBTB. Bij het maken van beleid wordt in het kader van VBTB getoetst in hoeverre maatregelen doelmatig en effectief zijn. Zo is bijvoorbeeld bij het belastingsplan 2001 nadrukkelijk ex ante gekeken naar geschikte fiscale instrumenten die de arbeidsparticpatie van vrouwen en mannen en het eerlijk delen van zorgtaken stimuleren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000-2001, 27 431, nr. 3, blz. 4 e.v.). Een tweede voorbeeld betreft de doelstelling bevordering van combinatie arbeid en zorg. In dit kader is getoetst in hoeverre een intensivering in de kinderopvang bij zal dragen aan de verlaging van de marginale druk voor de minstverdienende partner (meestal de vrouw). Op basis van die toets wordt als gevolg van een intensivering in de kinderopvang verwacht dat deze tot verlaging van de marginale druk zal leiden en dus bij zal dragen aan een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen. Bij de ex-post evaluatie van beleid wordt getoetst of beleid echt werkt. Zoals de VBTB-evaluatie (zie Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 949, nr. 1) heeft laten zien, is nog een lange weg te gaan om de kwaliteit en de relevanties van beleidsevaluaties te verbeteren. Daartoe zullen beleidsterreinen integraal worden doorgelicht met een nieuw instrument: de beleidsdoorlichting. Bij beleidsdoorlichtingen is het de bedoeling dat een aantal simpele, maar fundamentele vragen worden beantwoord. Naast de vragen - die als het goed is - al zijn beantwoord bij de onderbouwing van beleid, dient inzicht te worden gegeven in de uitvoering en de effectiviteit van beleid. Hoe is het beleid uitgevoerd en wat waren daarvan de effecten? Beleidsdoorlichtingen dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd op het niveau van beleidsdoelstellingen zoals die zijn terug te vinden in de begroting, en niet op het niveau van instrumenten. In beleidsdoorlichtingen zullen waar relevant genderaspecten aan de orde komen. Hiermee geven we aan dat departementen al beschikken over methoden om te bepalen - zowel voor- als achteraf - of middelen op een efficiënte en doelmatige wijze besteed worden en, indien van toepassing, doelgroepen ook daadwerkelijk bereikt worden. Wij achten het echter niet doelmatig om voor alle overheidsuitgaven standaard de genderaspecten te analyseren, zoals de VCE voorstelt. Het zou een kostbare operatie zijn om van alle overheidsuitgaven vast te stellen aan wie de baten exact toegerekend moeten worden, terwijl de toegevoegde waarde daarvan voor de discussie over gender in veel gevallen beperkt is. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk wat de waarde is van inzicht in de genderaspecten van de aanschaf van een bepaald type defensiematerieel, de aanleg van dijken of de aflossing van de nationale schuld. Conclusie
Concluderend vinden wij dat binnen Financiën wel degelijk rekening gehouden wordt met het genderperspectief in (personeels- en) regulier beleid en dat het bestaande instrumentarium van beleidsdoorlichtingen en VBTB op een efficiëntere en meer zinvolle wijze bijdraagt aan bepaling van effectiviteit en efficiëntie van besteding van collectieve middelen dan GBA. DE MINISTER VAN FINANCIËN,
G. Zalm
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
J.G. Wijn
Bijlage
Reactie van het ministerie van Financiën op de aanbevelingen van de VCE Naar aanleiding van de conclusie heeft de VCE een aantal aanbevelingen gedaan. Daarop wordt hieronder nader ingegaan, waarbij de volgorde gehanteerd wordt zoals die in de tussenrapportage van de VCE is aangehouden. Aanbeveling 1
Neem gender en etniciteit mee in het interdepartementaal beleidsonderzoek dat Financiën regelmatig bij departementen uitvoert. Reactie
De interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO's) richten zich op de ontwikkeling van beleidsopties en hun effecten. Het politieke oordeel komt aan de orde in het kabinetsstandpunt. Indien gender en etniciteit relevante aspecten zijn voor de politieke beoordeling van beleidsopties dan zullen die ook aan de orde komen. Daarbij kan dankbaar gebruik worden gemaakt van de aanbeveling van de commissie om bij de ontwikkeling van beleidsopties gebruik te maken van bestaande onderzoeksgegevens en inzichten op het terrein van sekseverschillen, en bij de analyse zonodig een externe genderdeskundige te betrekken. IBO's worden overigens niet uitgevoerd door of in opdracht van Financiën. De Ministerraad stelt de taakopdracht vast, en is daarmee de opdrachtgever. De uitvoering ligt in handen van interdepartementale werkgroepen onder een onafhankelijke voorzitter. Aanbeveling 2
Maak bij het voorbereiden van beleidsmaatregelen gebruik van bestaande instrumenten op het gebied van gender mainstreaming (bv op het gebied van de vlaktaks), onderzoeksgegevens en inzichten op het terrein van sekseverschillen, en betrek bij de analyse zonodig een externe genderdeskundige. Als onderwerp waarbij dit ter hand zou kunnen worden genomen, noemt de VCE de vlaktaks. Reactie
De emancipatie-effecten van nieuwe wetsvoorstellen worden, waar relevant, in ogenschouw genomen. Bij nieuwe eventueel aan de orde zijnde wijzigingen in het fiscale beleid, de VCE noemt hier bijvoorbeeld een vlaktaks, zal dan ook zeker goed worden gekeken naar de emancipatoire effecten. Aanbeveling 3
Werk het gba-instrument verder uit, integreer het in het VBTB-proces en vervul interdepartementaal een voortrekkersrol met betrekking tot de inzet van dit instrument. Reactie
Zie de tekst van de brief waarbij deze bijlage behoort. Daarin wordt gemotiveerd aangegeven waarom deze aanbeveling niet wordt overgenomen. Aanbeveling 4
Licht enkele concrete beleidsterreinen door. Hierbij moet het niet gaan om de vraag of elke euro 50/50 is uitgegeven aan mannen en vrouwen maar of het beleid effectief is voor (autochtone en allochtone) mannen en vrouwen. Reactie
Deze aanbeveling wordt in het kader van de VBTB-evaluatie al uitgevoerd. Aangezien het de bedoeling is dat in principe voor elk beleidsterrein een beleidsdoorlichting wordt uitgevoerd, zal er (na verloop van een aantal jaren) sprake zijn van een groot aantal beleidsdoorlichtingen. Het moment van evaluatie is afhankelijk van de beleidscyclus en de verantwoordelijkheid ligt bij de vakministers. Een belangrijke uitdaging daarbij is om de effectiviteit van beleid te meten, waar mogelijk en noodzakelijk gedifferentieerd naar doelgroep. Aanbeveling 5
Wendt vanuit het ministerie van Financiën invloed aan bij het CPB om aanpassingen te bewerkstelligen van de modellen die gebruikt worden voor de doorrekening van de koopkracht van burgers; Reactie op aanbeveling 5
Het is niet mogelijk om een individueel koopkrachtcijfer te berekenen en het is dan ook onduidelijk wat het ministerie van Financiën bij het CPB zou moeten bepleiten. Het is namelijk niet bekend hoe individuen binnen een huishouden het geld onderling verdelen en wie de beslissingen neemt bij bepaalde uitgaven. De welvaart van de individuele huishoudleden (en dus ook de mutatie daarin) wordt niet bepaald door de verdeling van het inkomen over de huishoudleden, maar door de bestedingen die voor verschillende huishoudleden worden gedaan. In onderzoeken naar welvaartsverhoudingen wordt dan ook het huishouden als bestedingseenheid aangemerkt. Verondersteld wordt dat alle huishoudleden welvaart ontlenen aan het totale huishoudinkomen. Naast bovenstaande argumenten gelden nog praktische bezwaren die het berekenen van individuele koopkrachtcijfers met zich mee brengen. De hoogte van belastingen en inkomensafhankelijke regelingen is namelijk veelal afhankelijk van de huishoudsituatie. Zo zijn bijvoorbeeld de zorgtoeslag en de huurtoeslag afhankelijk van het aantal personen in een huishouden; de verschillende kindgerelateerde belastingkortingen, de kinderbijslag en de kinderopvangtoeslag van de aanwezigheid van kinderen in een huishouden; en bij aftrekposten in de inkomstenbelasting kan er een keuze worden gemaakt bij welke persoon in een huishouden ze worden opgevoerd. Door deze afhankelijkheid tussen verschillende huishoudleden is het niet goed mogelijk om de individuele inkomenseffecten van elkaar te scheiden en daarmee zou het opstellen van koopkrachtplaatjes van individuele burgers gepaard moeten gaan met arbitraire keuzen. De individuele koopkrachtontwikkeling kan wel berekend worden voor alleenstaanden, welke cijfers ook door het Kabinet en het CPB worden gepresenteerd. Overigens worden de armoedevalcijfers wel voor individuele burgers berekend. Zo wordt in de begroting van SZW getoond wat de inkomensvooruitgang van een partner is die vanuit een situatie van niet-werken een baan op minimumloon accepteert. Ook wordt er getoond welke marginale druk de minstverdienende partner in een huishouden ondervindt. Aanbeveling 6
Vergelijk de diverse begrotingen onderling om onbedoelde en cumulatieve effecten voor bepaalde groepen individuen aan het licht te brengen. Reactie op de aanbevelingen 5 en 6
In de begroting van SZW worden de cumulatieve effecten van diverse begrotingen voor groepen huishoudens getoond. Aanbeveling 7
Laat het concept publiek private samenwerking (pps) analyseren vanuit gender- en diversiteitsperspectief. Reactie
Pps is een manier van uitvoeren en is 'blind' voor gender- en diversiteitsperspectief. Dus heeft het geen zin pps vanuit dit perspectief te analyseren. Aanbeveling 8
Ga op het terrein van corporate governance na hoe het beleid kan bijdragen aan een naar sekse en etniciteit meer diverse samenstelling van raden van bestuur en toezichthoudende organen en betrek de resultaten bij de verdere ontwikkeling van het beleid. Reactie
Een van de doelstellingen van het corporate governance beleid is dat ondernemingen in Nederland worden bestuurd door goed geschoolde en capabele personen. Het benoemen en aanstellen van bestuurders is een primaire taak van de bij een onderneming betrokken partijen (aandeelhouders en commissarissen). Alleen deze partijen zijn in staat om de gezochte kwaliteit afdoende te beoordelen. Op het terrein van corporate governance, is de Nederlandse corporate governance code relevant. Deze code zal over een aantal jaar, door de Monitoring Commissie Corporate Governance Code worden geëvalueerd. Daarbij zal aandacht uitgaan naar de samenstelling van raden van bestuur en toezichthoudende organen naar sekse en etniciteit. In dit verband zullen de door de Nederlandse corporate governance code gesorteerde effecten worden bezien. Op basis van die evaluatie kan worden bezien of aanpassingen van de code noodzakelijk zijn. Aanbeveling 9
Schenk structureel aandacht aan de positie van vrouwen in het belastingbeleid. Reactie
Maatregelen op fiscaal terrein worden, waar relevant, standaard op emancipatie-effecten beoordeeld. Aanbeveling 10
Laat een emancipatie-effectrapportage uitvoeren op de gevolgen van de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel voor de inkomensverdeling, inclusief de tertiaire. Reactie
Tijdens de parlementaire behandeling van de Zorgverzekeringswet zijn de effecten van deze wet uitvoerig gewisseld. Het is op dit moment nog te vroeg om de daadwerkelijke uitwerking van de wet, waaronder de effecten op de emancipatie, te evalueren. Door Minister Hoogervorst is toegezegd om de Zorgverzekeringswet na 5 jaar te evalueren. Aanbeveling 11
Richt de interne emancipatiestructuur bij Financiën opnieuw in en betrek deze bij de ontwikkeling van nieuw beleid, schakel genderdeskundigheid in, maak structureel budget vrij voor gender mainstreaming, onderzoek per jaar een aantal relevante beleidsterreinen op gender aspecten en besteedt aandacht aan gender binnen bestaande trainingen. Reactie
Mede naar aanleiding van het kabinetstandpunt gender mainstreaming van juni 2001 heeft er op het ministerie van Financiën tot 1 januari 2004 een intracommissie emancipatie gefunctioneerd, de zogenaamde Departementale Overleggroep Emancipatie (DOE). De DOE had als doel de interne kennis op het gebied van emancipatie en gender mainstreaming te vergroten en als klankbord te functioneren voor emancipatieonderwerpen. Zo werden in de DOE (inter)departementale emancipatienota's afgestemd. In de DOE is eind 2003 geconstateerd dat er inmiddels voldoende genderbewustzijn bestond binnen Financiën. Er werd vastgesteld dat binnen het departement genderaspecten bewust worden meegenomen (feitelijk dus gendermainstreaming) en dat een separate commissie c.q. separate aandacht voor emancipatie / gender mainstreaming niet langer noodzakelijk was. Een aantal voorbeelden ter illustratie:
1. Het opleiding- en trainingsmateriaal is in het verleden gecheckt op mogelijke genderongelijkheid, hetgeen door ontwikkelaars continu wordt gemonitord.
2. Binnen het levensloopdossier en

3. binnen de departementale Coördinatie Commissie Onderzoek (CCO), Themagroep Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wordt aandacht geschonken aan genderaspecten.
4. Er is vanuit Financiën meegewerkt aan de proef met het instrument gender budget analyse.
5. Er is vanuit Financiën meegewerkt aan het SZW-project dat zag op de (door faillissement van de ontwikkelaar vroegtijdig afgebroken) ontwikkeling van een e-learning gender-module.
6. Er zijn twee Emancipatie-Effectrapportages op belastinggebied uitgevoerd die vanuit emancipatieoogpunt positief resultaat hebben bewerkstelligd.
7. Voor eventueel genderonderzoek, de inhuur van een genderdeskundige of een andere emancipatieactiveit, wordt altijd budget gevonden binnen de bestaande begroting. Een apart emancipatiebudget is niet nodig gebleken.
8. Financiën heeft het urencriterium ten behoeve van zwangere ondernemers aangepast. Uit de tijd na de opheffing van de DOE zijn nog de volgende voorbeelden te noemen, waaruit blijkt dat gender c.q. diversiteit wordt meegenomen bij intern beleid.
1. Op het gebied van loopbaanontwikkeling is er jaarlijks één MD-loopbaanberaad dat zich richt op de loopbaanontwikkeling van vrouwelijke leidinggevenden.
2. Jaarlijks is er vast budget gereserveerd voor deelname door 4 medewerkers aan de interdepartementale managementleergang voor vrouwen. Voor de Belastingdienst wordt jaarlijks centraal budget gereserveerd ter ondersteuning van regionale initiatieven. Zo wordt in 2005 voor het tweede opeenvolgende jaar het project 'vrouwen met talent' binnen de Belastingdienst uitgevoerd. Een management development programma, dat vrouwen voorbereidt op het succesvol opereren in een leidinggevende functie.
3. Binnen de departementale Centrale Coördinatiecommissie Onderzoek (CCO) functioneert sinds begin dit jaar een Themagroep Integratie. Op initiatief van die themagroep is tot op het niveau van de bestuursraad het thema diversiteit bediscussieerd. De themagroep Integratie heeft van de bestuursraad de opdracht gekregen om middels onderzoek en verdieping te komen tot gericht advies en op die manier een positieve bijdrage te leveren aan dit complexe organisatie- en beleidsvraagstuk. Dit vertaalt zich in eerste instantie in activiteiten op het gebied van organisatieontwikkeling zoals een managementdag waarbij diversiteit mogelijk een prominente plaats krijgt. De verwachting is dat hier op verschillende terreinen vervolgactiviteiten uitkomen, onder andere op het gebied van personeelsontwikkeling.
4. De introductiecursus voor nieuwe beleidsmedewerkers wordt opnieuw vormgegeven. We zijn voornemens om in deze nieuwe cursus aandacht te besteden aan de beleidsvaardigheden. Aan de hand van een themadossier (een fictief maar realistisch beleidsdossier) wordt de deelnemers geleerd met welke aspecten ze in het beleidsproces rekening moeten houden. Eén van die aspecten zou diversiteit kunnen betreffen.
5. En uiteraard het voorbeeld op het fiscale terrein met betrekking tot de evaluatie van de Wet Inkomstenbelasting dat genoemd wordt in de hoofdtekst van deze brief. Al deze voorbeelden illustreren dat zowel binnen het personeels- als het reguliere Financiënbeleid gender een aspect is dat wordt meegewogen en dat er dus sprake is van gendermainstreaming. Er is dan ook geen aanleiding om opnieuw een aparte emancipatiestructuur binnen Financiën in te richten noch om een apart emancipatiebudget vrij te maken. Gender krijgt aandacht in trainingen en via de beleidsdoorlichtingen hopen we (de komende jaren) veel te leren over de doelmatigheid en effectiviteit van beleid.

EMANCIPATIEBELEID EN GENDER MAINSTREAMING BIJ HET MINISTERIE VAN FINANCIËN
- Voorlopig Beeld -
Documentnummer VCE-05-31
December 2005
Visitatiecommissie Emancipatie
Postbus 85842 - 2508 CM Den Haag
telefoon 070 - 427 4556 | fax 070 - 3924865 | vce@minszw.nl www.visitatiecommissie-emancipatie.nl
INHOUDSOPGAVE

1. ALGEMENE INLEIDING.. 3

1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid. 3

1.2. Gevolgde werkwijze. 3

1.3. Status van deze rapportage. 4

2. HET MINISTERIE VAN FINANCIËN.. 4

2.2 Emancipatie-aspecten binnen de beleidsterreinen. 5
2.3. De plaats van emancipatiebeleid binnen Financiën. 6
3. Visie van de commissie op de stand van zaken.. 6
3.1. Het visitatieproces. 6
3.2. Inhoudelijke resultaten van gender mainstreaming. 6 3.3. De organisatie van gender mainstreaming. 8
3.4. Conclusie: algemeen beeld. 8
3.5. Aanknopingspunten voor follow-up. 9
BIJLAGE 1: Taakstelling en samenstelling VCE. 11
Taakstelling. 11
Samenstelling. 11
Bijlage 2: Documentatie. 12

1. ALGEMENE INLEIDING

1.1. Het Nederlandse emancipatiebeleid
Sinds de Wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995 heeft ook Nederland gekozen voor de strategie om emancipatie duur­zaam te verankeren in het beleid. Dit wordt aangeduid met de term gender mainstreaming en gedefinieerd als: het (re-)organiseren, verbeteren, ontwikkelen en evalueren van beleidsprocessen op zo'n manier dat het perspectief van gendergelijk­heid wordt geïntegreerd in al het beleid, door de actoren die normaal dat beleid maken. Het kan ook worden gezien als een middel om de kwaliteit van het reguliere beleid te verbeteren door de doelstellingen van het emancipatiebeleid (rijksbreed en per departe­ment) duurzaam na te streven. Daarnaast blijft specifiek beleid gericht op de doelgroep vrouwen en/of meisjes vaak nodig om specifieke achterstanden op te lossen. In eerste instantie heeft de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de trekkersrol voor gender mainstreaming op zich genomen. Sinds begin 2004 zijn de departementen zelf aan zet. Uitgangspunt van het emancipatie­beleid is dat iedere bewindspersoon zelf verantwoordelijk is voor gender mainstreaming op het eigen beleidsterrein. Alle bewindspersonen dragen zo ieder op het eigen terrein bij aan het bereiken van de - breed aanvaarde - kabinetsdoelstellingen op het terrein van emancipatie. De coördinerend bewindspersoon stimuleert de overige bewindslieden, werkt op verschillende terreinen nauw met hen samen en zorgt voor een ondersteuningsstructuur. Per 1 juli 2004 is de Visitatiecommissie Emancipatie (VCE) ingesteld door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De commissie heeft als doelstelling om in de periode tot 2007 de voortgang van het proces van gender mainstreaming bij de Rijksoverheid te volgen, te beoor­delen en te stimuleren (zie voor de taakstelling en samenstelling van de commissie bijlage 2). . De positie van allochtone vrouwen en meisjes vormt een specifiek aandachtspunt voor de commissie.
1.2. Gevolgde werkwijze
Tijdens de visitatie gaat het enerzijds om het vaststellen van de stand van zaken. Dit betekent het identi­ficeren van gendergevoelige beleidsdomeinen, het inventariseren van de emancipatie-activiteiten en het meten van concrete resultaten binnen een departement: in hoeverre is een departement erin geslaagd het genderperspectief te integreren in het reguliere beleid en waar kunnen we dat zien? Anderzijds gaat het om de dialoog: waarom wordt het zo aangepakt, wat zijn daar de voordelen van, blijven er toch geen kansen liggen, valt er te leren van andere departementen of van maatschappelijke organisaties die met dezelfde thema's bezig zijn? De commissie heeft bij de visitatie gekozen voor maatwerk. Voorop staat daarbij dat zij de beleidsvrijheid van de departementen zoveel mogelijk wil respecteren. Er is in deze eerste fase gebruik gemaakt van enkele vaste bouwstenen die flexibel zijn ingezet: informatieverza­meling, kennismakingsgesprekken met de bewindspersonen, inventarisatieworkshops en gesprekken met ambtenaren, maatschappelijke organisaties en externe deskundigen. Voor de volgende fase staan verdere informa­tieverzameling, nadere verkenningen op specifieke beleidsonderdelen en wederom gesprekken met departementsmedewerkers, maatschappelijke organisaties en andere deskundigen op het programma, mede op basis van elementen uit deze rapportage. De eerste fase van de visitatie bij het Ministerie van Financiën heeft bestaan uit een informatief gesprek op ambtelijk niveau op 15 juni 2004, gesprekken met de minister op 20 januari 2005 en de staatssecretaris op 15 maart 2005 en een inventarisatieworkshop op het terrein van begrotingsbeleid en begrotingsverantwoording op 8 juni 2005. Een tweede workshop, over corporate governance en publiek-private samenwerking, heeft plaats gevonden op 2 november 2005. Rondom al deze activiteiten heeft uitgebreide informatieverzameling plaatsgevonden. Tenslotte is het departement in de gelegenheid gesteld het concept van deze tussenrapportage te corrigeren op feitelijke onjuistheden.
1.3. Status van deze rapportage
De voorliggende rapportage is een eerste beschouwing van de VCE van de stand van zaken op het gebied van gender mainstreaming en emancipatiebeleid bij het Departement van Financiën. Het visi­tatieproces is nog maar halverwege en dit voorlopige beeld bevat geen compleet overzicht van de stand van zaken of afgerond oordeel daarover van de VCE. Wel wordt aangegeven wat tot nu toe is vastgesteld. Op basis daarvan zijn eerste aanbevelingen geformuleerd tot verbetering of aanscherping van het beleid op het gebied van emancipatie en gender mainstreaming. Het departement kan hier nog mee aan de slag voordat de VCE in het najaar van 2006 haar definitieve oordeel vormt. De voorliggende rapportage vormt hiermee de basis voor de verdere activiteiten in het kader van het visitatieproces.
2. HET MINISTERIE VAN FINANCIËN

2.1. Beleidsterreinen binnen Financiën
Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor het financiële beleid van Nederland. Dat betekent aan de ene kant belastingheffing en aan de andere kant controle op de uitgaven, ook op de uitgaven van andere departementen. Coördinatie van het nationale begrotingsbeleid en van de verantwoording over de begrotingsuitvoering zijn hoofdtaken van het departement. Ook het belastingbeleid ten aanzien van individuele burgers en het bedrijfsleven is een hoofdtaak. Financiën ziet toe op de uitvoering van het financiële beleid van departementen, zorgt voor het financiële management van het rijk, en neemt deel in internationaal overleg op het financiële vlak. Hoofdpunten van het huidige beleid zijn het opvangen van financiële tegenvallers en realisatie van het terugbrengen van het tekort op de begroting tot onder de 3% Bruto Binnenlands Product. Daartoe werden in 2005 bezuinigingen doorgevoerd bij het rijk, in de sociale zekerheid en in de zorg. Het gaat om ombuigingen, beperkingen van de uitgaven, lastenverhogende en lastenverlichtende maatregelen . De taken van het Ministerie van Financiën worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de andere ministeries.
2.2 Emancipatie-aspecten binnen de beleidsterreinen Zonder de suggestie te willen wekken compleet te zijn, wil de commissie in deze paragraaf de aandacht vestigen op de naar haar mening meest relevante aanknopingspunten voor emancipatie binnen de beleidsterreinen van het departement. Op het terrein van Financiën spelen emancipatie-aspecten in ieder geval een rol bij begrotingen, belastingen en toezicht. Door de rijksoverheid wordt publiek geld verdeeld naar alle burgers. Financiën bepaalt het brede begrotingsbeleid en stelt de kaders vast waarbinnen andere departementen hun uitgaven kunnen doen . De wijze van invulling van die kaders is niet automatisch genderneutraal . Het beschikbaar stellen van geld voor bepaald beleid of bezuinigen op beleidsonderwerpen leidt in de praktijk tot veranderingen voor burgers, tot een herverdeling van het 'profijt van de overheid'. Het is dan de vraag welke burgers profiteren van het geld dat beschikbaar is, en welke burgers niet. Of, wie het meest worden getroffen door bezuinigingen en wie het minst. Gender Budget Analyse (GBA), of gender budgeting, is een instrument om na te gaan in hoeverre overheidsmiddelen ten goede komen aan respectievelijk vrouwen en mannen en in deze zin aan hun beleidsdoelstelling voldoen. Gender budgeting is daarmee dus een geschikt instrument om de doelmatigheid van de inzet van budgetten te beoordelen en past als zodanig uitstekend in de Nederlandse cyclus van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording (VBTB ). Van belang is dat begrotingen en budgetten worden doorgerekend op het niveau van het individu en niet, zoals in Nederland gebeurt, op het niveau van huishoudens. Het Ministerie van Financiën zou - ook internationaal - een voortrekkersrol kunnen en moeten spelen als het gaat om het inzetten van deze systematiek ten behoeve van gender mainstreaming. De genderaspecten van het begrotingsbeleid in de zin van besluitvorming over de begroting, zijn in het algemeen op departementaal niveau aan de orde. Voor het Ministerie van Financiën blijft de taak om op departementoverstijgend niveau na te denken over de vraag hoe begrotingsbeleid maximaal kan bijdragen aan het verkleinen van genderverschillen of aan het bevorderen van emancipatoire ontwikkelingen. Er zijn onderwerpen die uit zich zelf departementoverstijgend zijn en er zijn onderwerpen die invloed hebben op ander beleid. In het laatste geval is het van belang om over de grenzen van departementen naar de effecten van het begrotingsbeleid te kijken. Daarbij kan blijken dat een relatief geringe investering ten laste van de begroting van het ene departement, grote emancipatiewinst èn een besparing op de begroting van een ander departement oplevert. Een voorbeeld is de aanpak van huiselijk geweld. Geld dat besteed wordt aan de behandeling van daders, kan voorkomen dat geweld jarenlang voortduurt en dat dure opvang nodig is voor slachtoffers. Ook bij de belastingheffing is aandacht voor gender urgent. Zo is in twee opeenvolgende emancipatie-effectrapportages aangetoond dat in de belastingwetgeving nog steeds aspecten van genderongelijkheid aan de orde zijn. Financiën kan veel doen om vrouwen te ondersteunen in hun streven naar een zelfstandige inkomenspositie en economische zelfstandigheid. Daarvoor is het nodig om na te gaan, welke effecten belastingheffingen hebben op genderverschillen, en welke kortingen binnen de inkomstenbelasting voor vrouwen gunstig kunnen uitwerken. Ook het fiscale beleid ten aanzien van startende ondernemers raakt in toenemende mate vrouwen (en allochtonen), nu ook voor hen zelfstandig ondernemerschap steeds vaker een alternatief vormt voor een werkkring in loondienst.
2.3. De plaats van emancipatiebeleid binnen Financiën Het Ministerie van Financiën is in een eerdere periode actief bezig geweest gender mainstreaming op de eigen beleidsterreinen te bevorderen. Dit beleid en de structuren die daarvoor waren ingericht, zijn inmiddels verdwenen; emancipatie als zodanig lijkt geen expliciete plaats meer te hebben binnen dit ministerie.
3. Visie van de commissie op de stand van zaken 3.1. Het visitatieproces
De visitatie bij het Ministerie van Financiën is moeizaam verlopen. Aan alle departementen is gevraagd minimaal tien algemene beleidsonderwerpen aan te dragen. De commissie selecteerde vervolgens zes onder­wer­pen voor nadere analyse tijdens twee inventarisatieworkshops. Bij Financiën kostte het zeer veel tijd en moeite om deze onderwerpen te verzamelen. Uiteindelijk zijn in eerste instantie slechts zeven onderwerpen aangeleverd. Eerst na de zomer ontving de commissie nog vier onderwerpen. De commissie leidt uit de gang van zaken af, dat binnen het ministerie geen sterk draagvlak voor gender mainstreaming aanwezig is. Door de inzet van de contactpersoon en de interventie van één van de directeuren-generaal heeft het departement er pas in laatste instantie voor kunnen zorgen dat de commissie kon beschikken over voldoende informatie. Voor de goede orde merkt de commissie op dat tijdens de twee inventarisatieworkshops geen onderwerpen zijn behandeld op het terrein van de fiscaliteit. Enerzijds geldt voor verschillende onderwerpen op dit terrein, dat de emancipatiedimensie ervan de afgelopen jaren herhaaldelijk aan de orde is gesteld (met name in de twee genoemde emancipatie-effectrapportages) en de commissie dus ruimschoots op eerder en door anderen verzamelde informatie kon teruggrijpen. Anderzijds wil de commissie graag in ander verband terugkomen op de mogelijkheden die op fiscaal terrein bestaan om nader invulling te geven aan het streven naar genderneutraliteit. 3.2. Inhoudelijke resultaten van gender mainstreaming Voor de beoordeling van de inhoudelijke resultaten maakte de commissie onder meer gebruik van de uitkomsten van de eerder genoemde inventarisatieworkshops . Opgemerkt moet worden dat de resul­taten en effecten van het beleid van het Ministerie van Financiën mede afhankelijk zijn van de inzet van andere departementen. Anderzijds kan het beleid van Financiën belangrijke invloed hebben op de realisering van emancipatiebeleidsdoelen van andere departementen. Er is in de afgelopen jaren het nodige gedaan om het belastingstelsel meer genderneutraal te maken. De belastingstelselherziening van 2001 heeft verschillende emancipatoire verbeteringen met zich meegebracht zoals de individuele heffingskorting, de combinatiekorting, de aftrek van kinderopvang, de afdrachtvermindering (voor werkgevers) voor betaald ouderschapsverlof, de alleenstaande-ouderkorting en later ook de verlaging van het urencriterium voor zwangere ondernemers. Verschillende deskundigen hebben er echter op gewezen dat met deze verbeteringen de mogelijkheden nog lang niet zijn uitgeput. Zo is onder andere gewezen op de mogelijk positieve effecten op de arbeidsparticipatie van vrouwen, als de individuele heffingskorting gekoppeld zou worden aan beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt (of toeleidingstrajecten naar de arbeidsmarkt). Ook zou de combinatiekorting mogelijk effectiever werken - met name om mannen te stimuleren om zorgtaken op zich te nemen - als deze gekoppeld zou worden aan het gewerkte aantal uren. Bovendien lijkt een aantal 'nieuwe' maatregelen de verworvenheden op emancipatieterrein weer in de waagschaal te stellen. Daarbij valt te denken aan de op gezinsniveau toe te kennen zorgtoeslag. Financiën is daarbij wellicht 'slechts' uitvoerder van door andere departementen geïnitieerd beleid, maar daarmee niet minder verantwoordelijk voor de (her)invoering van deze maatregel, die strijdig is met het streven naar geïndividualiseerde belastingheffing. Ook de eventuele invoering van enige vorm van 'vlaktaks' zou vergaande gendereffecten kunnen hebben. Tegen die achtergrond verdient het aanbeveling om in een vroegtijdig stadium een emancipatie-effectrapportage rond dit onderwerp te laten uitvoeren. Financiën heeft deelgenomen aan de pilot gender budget-analyse, maar heeft sindsdien niet meegewerkt aan het verder ontwikkelen van dit instrument om te komen tot doorlichting van begrotingen op meer beleidsterreinen of tot het integreren van het genderperspectief in het VBTB-proces. Vanuit het oogpunt van efficiëntie en effectiviteit valt naar het oordeel van de commissie niet goed te begrijpen, waarom Financiën dit instrument niet aangrijpt en op dit terrein niet de regierol speelt, die het wél op andere terreinen uitoefent. Temeer omdat gender budget-analyse voortvloeit uit internationaal door Nederland aangegane verplichtingen en op dit vlak toezeggingen zijn gedaan aan de Tweede Kamer. Publiek-private samenwerking (PPS) en corporate governance zijn dossiers waarbij Financiën nauw betrokken is. Hoewel goed valt te verdedigen dat gender- en etniciteitsperspectieven hierbij een rol zouden moeten spelen, blijkt hiervan nog weinig tot geen sprake te zijn. Waar publiek-private samenwerking als regel plaatsvindt bij grote infrastructurele werken , zou echter goed denkbaar zijn dat ook wordt gedacht aan PPS-constructies, die gericht ten goede komen aan de arbeidsparticipatie van vrouwen (bijvoorbeeld verbetering van de elektronische infrastructuur waardoor mobiel werken wordt gefaciliteerd, of uitbreiding van kinderopvang). Het corporate-governancebeleid is er tot dusver op gericht de checks en balances aan de top van ondernemingen en andere organisaties te herstellen. Wat daarbij onderbelicht blijft is, dat tot het verbeteren van die 'checks and balances' ook behoort: het doorbreken van de huidige monocultuur aan de top door een gericht beleid tot vergroting van de diversiteit in de samenstelling van raden van bestuur en toezichthoudende organen. De overheid zou op dit gebied naar het oordeel van de commissie een actievere houding moeten aannemen. 3.3. De organisatie van gender mainstreaming
Tot midden 2004 bestond er binnen het departement een interne coördinatiecommissie, de Departementale Overleggroep Emancipatie (DOE) van Financiën, en was er een coördinator gender mainstreaming. De gender mainstreaming-structuur was opgezet volgens de aanbevelingen van het Kabinetsstandpunt Gender Mainstreaming. Hoewel sindsdien de dossierhouders - die in de DOE waren vertegenwoordigd - binnen hun directoraat-generaal nog steeds verantwoordelijk zijn voor de aandacht voor emancipatie en gender mainstreaming, constateert de commissie dat het departement voor het overige weinig middelen heeft om een effectief mainstreamingsbeleid te voeren. De bestaande instrumenten voor gender mainstreaming zijn weliswaar beschikbaar via het intranet, maar het is de commissie niet duidelijk of en hoe ze gebruikt worden. Deskundigheidsbevordering op het gebied van gender ontbreekt en er is geen apart budget. Het departement geeft aan dat als de noodzaak daartoe aanwezig wordt geacht, er binnen de desbetreffende begroting middelen voor emancipatie worden vrijgemaakt. Wél doet het departement het nodige aan het bevorderen van de doorstroom van vrouwen naar hogere functies. Hoewel dit postitief valt te waarderen, is het echter noch een noodzakelijke noch een voldoende voorwaarde voor gender mainstreaming. Daarbij gaat het immers om de inhoud van het beleid. 3.4. Conclusie: algemeen beeld
De commissie constateert dat het departement geen zichtbare en actieve aandacht schenkt aan het integreren van een genderperspectief in het inhoudelijk beleid. Dit is opmerkelijk, zeker als men denkt aan het belastingbeleid. Waar belastingheffing een direct effect heeft op de economische positie van belastingbetalers, hebben belastingmaatregelen (zowel positief als negatief) invloed op de positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving. Op dit terrein zijn in het recente verleden twee EER's uitgevoerd, die slechts ten dele in aanpassingen van het fiscale stelsel hebben geresulteerd. De commissie betreurt het voorts dat Financiën op het terrein van gender budget-analyse geen nadere initiatieven onderneemt en dat GBA als instrument niet is meegenomen in het VBTB-proces. Zij wijst er op dat het kabinet op dit punt (internationale) verplichtingen is aangegaan . 3.5. Aanknopingspunten voor follow-up
Hieronder volgen aanbevelingen, suggesties en aandachtspunten, waarmee het ministerie naar het oordeel van de commissie in de periode tussen de beide visitatierondes aan de slag zou kunnen. Dit wil niet zeggen dat geen andere adequate acties denkbaar zouden zijn; het staat het ministerie uiteraard vrij naar eigen inzicht verbeteringen aan te brengen in de wijze waarop het genderperspectief in het beleid wordt geïntegreerd. Het beleid
De commissie beveelt aan in het interdepartementale beleidsonderzoek dat Financiën regelmatig bij departementen uitvoert, gender en etniciteit mee te nemen. Dit verschaft zicht op het belang van dat beleid voor (allochtone en autochtone) vrouwen en mannen. De commissie adviseert bij het voorbereiden van beleidsmaatregelen gebruik te maken van bestaande onderzoeksgegevens en inzichten op het terrein van sekseverschillen, en bij de analyse zonodig een externe genderdeskundige te betrekken. De commissie beveelt tevens het gebruik aan van bestaande instrumenten op het gebied van gender mainstreaming . Als concreet onderwerp dat tijdig op gendereffecten moet worden onderzocht, werd hierboven reeds de mogelijke invoering van enige vorm van 'vlaktaks' genoemd. De commissie raadt voorts het departement aan de verdere uitwerking van genderbudgeting en de integratie van het instrument in het VBTB-proces bij de departementen, opnieuw ter hand te nemen. Het instrument kan de effectiviteit en doelmatigheid van de inzet van financiële middelen sterk vergroten . Financiën zou daarbij een voortrekkersrol moeten spelen in de toepassing van het instrument op verschillende niveaus. De commissie beveelt het departement tevens aan te kijken, hoe gender budgeting een meer structurele plaats kan krijgen in het eigen werk van het departement. Daarbij kunnen contacten met bijvoorbeeld een organisatie als FENN van nut zijn. Een andere aanbeveling is, enkele concrete beleidsterreinen door te lichten. Daarbij moet het niet gaan om de vraag of elke euro 50/50 is uitgegeven aan mannen en vrouwen, maar of het beleid effectief is voor (autochtone en allochtone) mannen en vrouwen. Soms zal dit inhouden dat er juist meer geld naar de ene groep gaat dan naar de andere, bijvoorbeeld om achterstanden weg te werken of om emancipatoire ontwikkelingen te ondersteunen. Daarnaast hebben de inventarisatieworkshops verschillende aanknopingspunten opgeleverd. De commissie adviseert het departement zijn invloed bij het Centraal Plan Bureau (CPB) aan te wenden om aanpassingen te bewerkstelligen van de modellen die worden gebruikt voor de doorrekening van de koopkracht van burgers. Op dit moment worden koopkrachtplaatjes gemaakt van huishoudens en niet van individuen, waardoor gendereffecten buiten beeld blijven. Bovendien kan het onderling vergelijken van diverse begrotingen onbedoelde en cumulatieve effecten voor bepaalde groepen individuen aan het licht brengen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de effecten voor onbetaalde arbeid en mantelzorg van arbeidsbevorderende maatregelen. De VCE raadt het departement voorts aan het concept publiek-private samenwerking te laten analyseren vanuit gender- en diversiteitsperspectief. Het lijkt de commissie een goede zaak als Financiën bij de keuze van PPS-projecten de maatschappelijke rol van de overheid doordenkt, en het instrument mede expliciet inzet voor projecten die ten goede komen aan vrouwen, etnische minderheden en ouderen. Daarbij kunnen ontwikkelingen (elders) binnen de EU een voorbeeld zijn. Op het terrein van corporate governance adviseert de commissie het ministerie, mede aan de hand van voorbeelden zoals in Noorwegen , na te gaan hoe het beleid kan bijdragen aan een naar sekse en etniciteit meer diverse samenstelling van raden van bestuur en toezichthoudende organen. De resultaten van deze maatregel zouden bij de verdere ontwikkeling van het beleid een rol moeten spelen. De commissie beveelt aan de recente nieuwe regelgeving op dit terrein als geheel te laten analyseren vanuit gender- en diversiteitsperspectief. Aan de positie van vrouwen in het belastingbeleid zou structureel aandacht moeten worden geschonken. De commissie adviseert het ministerie - eventueel in samenwerking met andere betrokken departementen (VWS en SZW) - een EER uit te laten voeren op de gevolgen van de invoering van het nieuwe ziektekostenstelsel voor de inkomensverdeling, inclusief de tertiaire. De organisatie
De commissie beveelt aan de interne emancipatiestructuur bij Financiën opnieuw in te richten en te betrekken bij de ontwikkeling van nieuw beleid. Tevens beveelt zij aan om genderdeskundigheid in te schakelen, zodat de bewindslieden goed geadviseerd worden over mogelijke genderaspecten van het voorgenomen beleid. Voorts, om structureel budget vrij te maken voor gender mainstreaming, per jaar een aantal relevante beleidsterreinen te onderzoeken op genderaspecten en daarbij ook de mogelijkheden na te gaan om in de implementatie van beleid met de uitkomsten van de onderzoeken rekening te houden. Er is voor zover de commissie kan overzien geen aandacht voor gender in algemene trainingen op het departement. Juist deze trainingen vormen een uitgelezen mogelijkheid om doelbewust in te gaan op gender en gender mainstreaming, en om de deskundigheid van medewerkers op dit terrein te vergroten. De commissie adviseert in bestaande trainingen aandacht te besteden aan gender, zodat beleidsambtenaren genderaspecten in het beleid leren herkennen. BIJLAGE 1: Taakstelling en samenstelling VCE
Taakstelling
Volgens het instellingsbesluit van 29 juni 2004 heeft de Visitatiecommissie Emancipatie de volgende taken:
a. het toetsen van de integratie van het man/vrouwperspectief in beleidsontwerp en beleidsuitvoering
b. het inzicht geven aan de verantwoordelijke bewindspersonen in verbeteringsmogelijkheden en het aanwijzen van de beleidsdomeinen die bij voorrang extra aandacht behoeven
c. het in kaart brengen van goede voorbeelden en deze ter beschikking stellen aan bewindspersonen
d. het inzicht geven in de algehele voortgang van de uitvoering van de gender mainstreaming en het zonodig doen van voorstellen tot bijstelling daarvan aan de coördinerend bewindspersoon voor emancipatie. Met "het integreren van het man/vrouwperspectief" wordt het algemene begrip gender mainstreaming bedoeld. Samenstelling
De commissie is als volgt samengesteld:
Voorzitter mevrouw mr. P. C. Lodders-Elfferich
Plaatsvervangend voorzitter mevrouw mr. G. M. M. Blokdijk-Hauwert Leden de heer drs. A. Kasem
mevrouw drs. T. van den Klinkenberg
mevrouw mr. dr. L. M. M. Mulder
mevrouw prof. dr. J. V. Outshoorn
de heer prof. dr. J. J. Schippers
Adviserend lid namens het SCP mevrouw dr. S. Keuzenkamp Secretaris / adviserend lid de heer mr. J. H. J. de Wildt De commissie wordt ondersteund door het secretariaat dat naast de secretaris bestaat uit: Plaatsvervangend secretarismevrouw dr. M. J. Meesters Bureaumanagermevrouw K. Nairi
De delegatie voor Financiën bestaat uit:
Voorzitter de heer prof. dr. J. J. Schippers
Lidmevrouw mr. G. M. M. Blokdijk-Hauwert
Bijlage 2: Documentatie

· Eindrapportage Emancipatietaakstellingen departementen 1999 - 2002 (SZW/DCE, juli 2002)
· Interdepartementale Overzichtsrapportage Gender Mainstreaming (SZW/DCE, oktober 2002)
· Financien-internetsite: www.minfin.nl

· Emancipatie in de Begrotingsstukken 2005, hoofdstuk xx, pag. xx - xx (VCE, mei 2005)
· Brief van de Minister van Financiën over de Evaluatie VBTB, Kamerstuk 29949, Nr. 1 (vergaderjaar 2004-2005)
· Verslag algemeen overleg over de emancipatietaakstellingen Financiën, 11 oktober 2000, TK 27 411, nr. 3.
· Dierx, J.R., Y.K. Grift en J.J. Schippers, Emancipatie-effectrapportage Verkenning Belastingstelsel van de 21e eeuw, Universiteit van Utrecht, 1999.
· Pott-Buter, H.A. en K. Tijdens, Emancipatie-effectrapportage belastingen en premies: een verkenning naar nieuwe mogelijkheden vanuit het belastingstelsel 2001, AIAS, 2002.
· Budgettering vanuit een man/vrouwperspectief: een verslag van drie pilots (SZW/DCE, december 2003)
· Jongens en meisjes in de schijnwerpers : pilot gender mainstreaming en gender budgeting in het jeugdbeleid in de gemeente Rotterdam / T. v.d. Wijdeven en M. de Wit - Rotterdam: GGD Rotterdam, 2005.

· J. van Beveren, T. van Osch, S. Quinn, Begroten met een menselijke bril - handboek voor genderbudget initiatieven, 2004.
· Profijt van de overheid, De personele verdeling van gebonden overheidsuitgaven en -inkomsten in 1999, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, december 2003.
· Emancipatiemonitor 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag 2004. (Zie ook de Emancipatiemonitor 2000 resp. 2002)
· Verkenning Levensloop - Beleidsopties voor leren, werken, zorgen en wonen, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, januari 2002
· Internetsite · www.fen-netherlands.nl
· Internetsite · www.vrouweninbeeld.nl

Kamerstukken II, 2003/04, 27061, nr. 29.
Zie: www.minfin.nl
Onder 'begrotingsbeleid' wordt niet het financieel-technische begrotingsbeleid bedoeld maar de besluitvorming over de begroting (Miljoenennota): wie krijgt wat, wanneer en hoe? Zie ook: Profijt van de overheid, SCP 2003.
VBTB staat voor Van Beleidsbegroting Tot Beleidsverantwoording De onderwerpen waren: Begrotingsbeleid, VBTB (Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording), Publiek Private Samenwerking en Corporate Governance. Bij de selectie van onderwerpen voor de inventarisatieworkshops is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat rond sommige dossiers in het (recente) verleden al via andere routes informatie is verzameld en beschikbaar gekomen. Daarom is er voor gekozen belangrijke thema's als het fiscale beleid en gender budgetanalyse geen onderwerp te laten zijn van de inventarisatieworkshops. Deze onderwerpen komen in het vervolgtraject van het visitatieproces nog wél expliciet aan de orde.

VN Platform for Action, Beijing Declaration (1995); Kabinetsstandpunt Gender Mainstreaming, dat op grond van het Platform werd opgesteld (2001); Kamervragen en antwoorden d.d. 9 november 2001. Bijvoorbeeld de Handleiding Emancipatie Effectrapportage en de Handleiding Gender Mainstreaming van DCE. De commissie vestigt de aandacht op de resultaten van een pilot voor het jeugdbeleid bij de gemeente Rotterdam uit 2005, waaruit naar voren komt dat er doelmatigheidslessen te trekken zijn uit het doorlichten van de begroting op mogelijke genderaspecten. Feminist Economics Network in the Netherlands, FENN. De commissie verwijst hierbij naar de ervaringen met een dergelijke samenwerking in Groot-Brittannië, Australië, Zuid-Afrika en Baskenland. In Noorwegen is onlangs een wet aangenomen, waarin is vastgelegd dat voor de samenstelling van raden van commissarissen gender één van de criteria is. Deze wet is in samenwerking met het bedrijfsleven opgesteld.