Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bijlage 1

De werkloosheidscijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft op 17 januari 2006 een rapport met als titel "Hoge (jeugd)werkloosheid onder etnische minderheden" gepubliceerd. Het onderzoek, in de periode november 2004-mei 2005 uitgevoerd in 50 grote gemeenten, levert de volgende werkloosheidspercentages naar etniciteit : Turken 21, Marokkanen 27, Surinamers 16 Antillianen 22 en autochtonen 9. Deze cijfers worden in het rapport op pagina 14 vergeleken met de CBS-cijfers 2004 voor heel Nederland: Turken 14, Marokkanen 22, Surinamers 11,5, Antillianen 16 . Daaruit wordt onder meer geconcludeerd dat de werkloosheid onder allochtonen in 2005 verder is opgelopen. Het SCP-rapport bevat de volgende werkloosheidspercentages voor naar etniciteit onderscheiden groepen jongeren:

Turken Marokkanen Surinamers Antillianen autochtonen 39 39 38 40 19

De werkloosheid onder allochtone jongeren bedraagt volgens het SCP tegen de 40 procent, tegenover 19 procent bij de autochtone jongeren. Dat is een forse stijging in vergelijking tot de percentages die CBS en SCP eerder op basis van de Enquête Beroepsbevolking hebben gepubliceerd in de Jaarrapportage Integratie (p.87).

Daarbij kunnen twee vragen gesteld worden:

1) Waarom verschillen de uitkomsten uit het SCP-onderzoek over de werkloosheid onder niet- westerse allochtonen zo sterk van die van het CBS?

2) Mag uit de cijfers van het SCP worden geconcludeerd dat sprake is van een grote stijging van de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen?

Ad 1)
Het CBS komt over het jaar 2004 tot een gemiddelde jeugdwerkloosheid van 25 procent onder niet-westerse allochtonen en 12 procent onder autochtonen. Over de opvallende verschillen tussen de cijfers heeft overleg plaatsgehad met beide instituten. Door de onderzoekers zijn diverse methodologische verklaringen gegeven die een rol zouden kunnen spelen.

Een eerste verklaring kan gelegen zijn in de samenstelling van de ondervraagden in de steekproeven van beide instituten. Het onderzoek Leefsituatie Allochtone Stedelingen (LAS) van het SCP is specifiek gericht op onderzoek onder allochtone groepen. De verschillen in uitkomsten tussen het CBS- en SCP-onderzoek kunnen er dan in gelegen zijn dat in het SCP- onderzoek personen met een ongunstige arbeidsmarktpositie beter zijn vertegenwoordigd. De cijfers van het CBS komen uit de jaarlijkse Enquête Beroepsbevolking (EBB). Het CBS is bereid om mee te werken aan vergelijkend onderzoek naar de steekproef, respons en veldwerk van het onderzoek van EBB en het LAS of soortgelijke onderzoeken onder niet-westerse allochtonen.
Daarbij kunnen verschillende aandachtspunten worden betrokken, zoals:

Ons kenmerk AM/AMI/06/
Datum


· In welke mate zijn enquêteurs van beide onderzoeken erin geslaagd in de achterstandswijken van de grote steden respondenten bereid te vinden om mee te werken en wat zijn de effecten daarvan voor de uitkomsten over werkloosheid.
· Wordt eventuele ondervertegenwoordiging van achterstandsgroepen in de steekproef van LAS en EBB die het gevolg is van selectieve deelname aan deze onderzoeken adequaat gecorrigeerd door de resultaten van ondervertegenwoordigde groepen zwaarder mee te wegen. Er zou ook sprake kunnen zijn van een te zwaar gewicht voor bewoners van achterstandswijken in de SCP-steekproef. Het SCP geeft aan niet te kunnen uitsluiten, maar acht het niet waarschijnlijk dat de steekproef van het LAS- onderzoek een ondervertegenwoordiging kent van succesvolle niet-westerse allochtonen.

Een tweede verklaring is dat de werkloosheid in de 50 grote steden hoger is dan in de rest van het land. De Enquête Beroepsbevolking van het CBS wordt jaarlijks onder een landelijke steekproef van 90.000 mensen afgenomen. In het SCP-onderzoek ging het om een steekproef van 4.000 mensen in de 50 grootste steden (ongeveer 75 tot 80 procent van allochtonen woont in de 50 grootste steden). De aantallen allochtone respondenten liggen in beide onderzoeken overigens in dezelfde orde van grootte. De hogere werkloosheid in de grote gemeenten vormt ongetwijfeld een oorzaak van de hogere uitkomst van het SCP. Omdat de werkloosheidscijfers in stedelijke gebieden in het algemeen hoger zijn, valt een hogere uitkomst in het LAS te verwachten: het percentage werklozen voor de autochtonen in het LAS 2004/2005 bedraagt 9% tegen 5,2% in de EBB voor het landelijke cijfer over 2004. Volgens SCP en CBS zijn de verschillen tussen grote en kleine gemeenten echter niet zodanig dat ze een substantieel deel van de verschillen in de uitkomsten van beide onderzoeken kunnen verklaren. Hoewel het zeker wel effect heeft, kan het buiten beschouwing laten van kleinere woonplaatsen daardoor slechts een beperkt effect hebben op de werkloosheidscijfers.

Een derde punt dat in het overleg aan de orde is geweest betreft de periode waarin het onderzoek is uitgevoerd. Het CBS verzamelt de cijfers gedurende het hele jaar en op basis daarvan berekent het een jaargemiddelde. Het onderzoek van het SCP is uitgevoerd in de eerste helft van 2005, een periode waarin de werkloosheid op haar top was. In die periode waren rond de 490 duizend personen werkloos (seizoensgecorrigeerd). Dit is het hoogste aantal in de hele periode van laagconjunctuur vanaf 2001. In de loop van 2005 laat de arbeidsmarkt een voorzichtig herstel zien. Het CBS heeft gegevens over heel 2005 gepubliceerd. In heel 2005 waren er gemiddeld 483 duizend werklozen. Dit verschil in onderzoeksperiode biedt dus in zeer geringe mate (minder dan 2 procent) een verklaring voor de uiteenlopende werkloosheidscijfers van beide instituten.

Een vierde verklaring kan gelegen zijn in de uiteenlopende thematiek van beide onderzoeken. Het kan zijn dat mensen die benaderd worden voor medewerking, anders reageren op een 'enquête beroepsbevolking' dan op een onderzoek naar de leefsituatie van niet-westerse
---

Ons kenmerk AM/AMI/06/
Datum

allochtonen in grotere steden. Verschillen kunnen zich zowel voordoen in de bereidheid om aan het onderzoek mee te doen, als ook in de neiging om bepaalde antwoorden te geven. Niet alleen de introductie van de enquêteur kan hierop van invloed zijn, ook de vragen die voorafgaan aan de vraag naar de arbeidssituatie c.q. de werkloosheid kunnen tot bepaalde antwoordneigingen leiden, die in het ene onderzoek anders uitpakken dan in het andere. Deze zaken zijn waarschijnlijk van invloed op de meting van de werkloosheid, maar de precieze omvang van deze effecten is moeilijk in te schatten.

Het SCP vermoedt dat de eerste verklaring, namelijk het veldwerk en de benadering van de respondenten de meeste kracht heeft. Beide instituten gaan de gehanteerde steekproeven meer in detail met elkaar vergelijken en ook op andere onderdelen de vergelijkbaarheid van de enquêtes verder onderzoeken. Hierdoor mag verwacht worden dat er in de toekomst meer eenheid komt in de gehanteerde werkwijze.

Ad 2)
In de media heeft met name de stijging van de (jeugd)werkloosheid onder allochtonen veel aandacht gekregen. Het CBS is van mening dat de methodologische verschillen een dergelijke uitspraak niet mogelijk maken. De SCP-uitkomsten zijn volgens het CBS niet vergelijkbaar genoeg om ze in de EBB-tijdreeks op te nemen zodat een uitspraak over ontwikkeling op basis van LAS-gegevens niet mogelijk is. In het SCP-rapport zijn overigens geen uitspraken over de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid gedaan.
De ontwikkeling die het SCP presenteert wijkt sterk af van de ontwikkeling in de algemene werkloosheidscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het CBS heeft op 19 januari 2006 gepubliceerd dat het werkloosheidspercentage voor heel 2005 met 6,5 procent gelijk is aan 2004, en onder jongeren zelfs gedaald van 13,5 naar 13,1. Meer duidelijkheid over de ontwikkelingen in 2005 ten aanzien van de (jeugd)werkloosheid van allochtone groepen ontstaat wanneer het CBS medio februari de werkloosheidscijfers over het gehele jaar 2005 heeft uitgesplitst naar autochtonen en niet-westerse allochtonen in diverse leeftijdsgroepen.

---