Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

Waarom de mist kon uitsneeuwen
07 februari 2006 - Begin februari waarschuwde het KNMI voor "gladheid door uitsneeuwende mist". Dat leverde nogal wat reacties op. Uitsneeuwende mist, waar komt dat nou vandaan, komt dat soms door het broeikaseffect?Â

De verbazing is begrijpelijk, zo vaak komt het niet voor en in de verkeersinformatie is het waarschijnlijk nooit eerder genoemd. Toch is het uitsneeuwen van mist een bekend begrip zeker in de meteorologische wereld maar ook breder. De Dikke van Dale geeft als omschrijving "tot sneeuw overgaan". Mogelijk werd het begrip zelfs al in de zeventiende eeuw gebruikt. De natuurhistorici uit die tijd waren meesters in dergelijke omschrijvingen.Â

De uitsneeuwende mist van 1 en 2 februari is echter niet alleen voer voor taalkenners maar ook voor de meteorologen. Volgens KNMI onderzoeker Sibbo van der Veen kan mist al volledig uitsneeuwen (de mist verdwijnt vdan olledig) als slechts een zeer klein deel van de mistdruppels bevriest. De (weinige) ijskristallen die dan bestaan zullen zeer snel groeien ten koste van de mistdruppels die dan geleidelijk verdampen totdat de mist helemaal is verdwenen. Dit verschijnsel heet het zogenoemde
Wegener-Bergeron-Findeisen proces. Dat proces beschrijft de aangroei van sneeuwkristallen in een wolk die bestaat uit onderkoelde waterduppeltjes.Â

Essentieel bij de situatie vorige week was het feit dat de mistlaag dagenlang bleef hangen bij enkele graden vorst. De kans op het bevriezen van wolkendruppels is vergelijkbaar met het gooien van dobbelstenen. Het hangt van toeval af of mistdruppeltjes wel of juist niet bevriezen, maar de kans op bevriezing kan wel worden berekend. De factoren die in die berekening worden meegenomen zijn: de waterinhoud van de mistlaag, de mate van onderkoeling en hoe lang de mistlaag al bestaat. Die factoren kunnen bovendien ook plaatselijk variëren waardoor de kans op het uitsneeuwen van de mist ook nog eens van plaats tot plaats kan verschillen. Uit berekeningen blijkt bijvoorbeeld dat een mistlaag die 70 uur bestaat bij -4 graden dezelfde kans heeft op uitsneeuwen als eenzelfde mistlaag die 1 uur bestaat bij -8.2 graden.

De reden dat de mist op de ene plaats wel uitsneeuwde en de andere niet kan verklaard worden uit het feit dat er in de natuur altijd fluktuaties zijn in aanwezige vrieskernen; ook kan de mist op de ene plek al langer aanwezig zijn geweest dan op de andere.

Verder was, gegeven de temperatuur van de mistlaag, een levensduur van enkele dagen waarschijnlijk net 'op het randje' om de sneeuw te kunnen produceren.

Eerste uitgave: 07-02-06