Ministerie van Financiën
Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

Kamervragen over de berging van het VOC-schip de Rooswijk

Hierbij doe ik u in de bijlage toekomen de beantwoording van de vragen van het lid Gerkens over de berging van het VOC-schip de Rooswijk, mede namens mijn ambtgenoten van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Buitenlandse Zaken.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.G. Wijn

Bijlage:

Vraag 1.

Is het ministerie van OCW betrokken bij de berging van het VOC-schip de Rooswijk? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Vraag 2.

Heeft er afstemming plaatsgevonden tussen de ministeries van Financiën, OCW en Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoe vindt dergelijke beleidsafstemming over het algemeen plaats? Zo neen, waarom niet?

Vraag 3.

Zijn alle bij het door Nederland ondertekende Verdrag van Malta voorgeschreven procedures gevolgd? Zo neen, waarom niet?

Vraag 7.

Is overwogen om de Rooswijk niet te bergen? Zo ja, wat zijn de overwegingen geweest?

Antwoord op vragen 1, 2, 3 en 7.

De Ministeries van Financiën, OCW en Buitenlandse Zaken zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van Nederlandse historische scheepsvondsten en scheepsvindplaatsen in den vreemde. De betrokken ministeries werken samen in een interdepartementale commissie. Deze commissie werkt volgens een interdepartementaal beleidskader 'Nederlandse historische scheepsvondsten en scheepsvindplaatsen in den vreemde' dat op 26 april 2002 (28 000 V, nr. 62) aan de Tweede Kamer is gestuurd. Het Verdrag van Malta is één van de verdragen dat als uitgangspunt dient voor dit beleidskader. Het privaatrechtelijk beheer van VOC-wrakken is belegd bij het ministerie van Financiën (Domeinen).

Het Verdrag van Malta geeft regels ten aanzien van de bescherming van het archeologisch erfgoed dat onder de rechtsmacht van de desbetreffende verdragspartij valt. Veel van de normen van het Verdrag van Malta maken reeds onderdeel uit van het rijksbeleid dan wel de Monumentenwet 1988. Voor zover dat niet het geval is, voorziet het voorstel van wet op de archeologische monumentenzorg (Kamerstukken II 2003/04, 29 259, nrs. 1-2) daarin.

Het Verdrag van Malta heeft primair tot doel het archeologisch erfgoed, als bron van kennis over het verleden en als middel van geschiedkundige en wetenschappelijke studie, te beschermen. Het verdrag biedt internationale normen waaraan goede archeologische monumentenzorg dient te voldoen. Eén van de uitgangspunten van het verdrag is zoveel mogelijk behoud van informatie in de bodem zelf: behoud in situ. Pas als behoud niet mogelijk is, omdat andere maatschappelijke of economische belangen zwaarder moeten wegen, is het verantwoord om de kennis over ons verleden veilig te stellen door op te graven. Opgraven is dus als het ware het laatste redmiddel. Het verdrag schrijft echter niet voor hoe staten met hun culturele eigendommen moeten omgaan. Dit wordt voor Nederland geregeld in het Burgerlijk Wetboek en wat betreft het privaatrechtelijk beheer in de Comptabiliteitswet.

In de interdepartementale commissie is gesproken over de berging van De Rooswijk. Door een verschil van interpretatie van de casus De Rooswijk heeft echter geen tijdige integrale afstemming plaats kunnen vinden in de interdepartementale commissie zoals omschreven in het beleidskader. De berging van het VOC-schip De Rooswijk is door het ministerie van Financiën geïnterpreteerd als een noodzakelijke archeologische opgraving.

Recent is een begin gemaakt met het verder uitwerken van het beleidskader 'Nederlandse historische scheepsvondsten en scheepsvindplaatsen in den vreemde' in gedetailleerde procedures. Onder meer over spoedeisende acties zodat onnodige interpretatieverschillen worden voorkomen en bij toekomstige vondsten, vergunningen en contracten zoveel mogelijk gewerkt kan worden volgens de letter en geest van het beleidskader.

Vraag 4.

Zijn bij de berging voorwaarden gesteld met betrekking tot het werkplan en het programma van eisen? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet? Welke overwegingen hebben daarbij een rol gespeeld?

Vraag 5.

Zijn er Nederlandse specialisten, deskundigen op het gebied van de VOC, betrokken geweest bij het onderzoek en de berging? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

Vraag 6.

Zijn specialisten van het ROB en NISA geraadpleegd? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op vragen 4, 5 en 6.

Artikel 3 van het Verdrag van Malta, verlangt van de verdragspartijen dat zij procedures toe passen voor de verlening van vergunningen voor en het toezicht op opgravingen en andere archeologische activiteiten. Daarnaast verlangt het Verdrag dat opgravingen op wetenschappelijke wijze worden verricht en uitsluitend worden uitgevoerd door "bekwame en speciaal daartoe bevoegde personen".

De interdepartementale commissie heeft een werkplan van de berger gezien. Na de berging van een deel van De Rooswijk wordt er thans zoveel mogelijk gewerkt volgens het beleidskader 'Nederlandse historische scheepsvondsten en scheepsvindplaatsen in den vreemde'. De ROB/NISA werkt, in samenwerking met de Britse collega's, aan een advies over hoe om te gaan met voorwerpen geborgen uit De Rooswijk. Dit advies zal door de betrokken departementen in de interdepartementale commissie zorgvuldig worden gehanteerd.

Vraag 8.

Heeft de berger van het schip voldaan aan de regelgeving van het Verenigd Koninkrijk op dit terrein? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op vraag 8.

Of de berger heeft voldaan aan de regelgeving van het Verenigd Koninkrijk is moeilijk te beantwoorden omdat ik niet beschik over de correspondentie tussen de berger en de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. Met het Verenigd Koninkrijk zal uiteraard zoveel mogelijk overleg plaats vinden.

Vraag 9.

Deelt u de mening, dat medewerking aan berging door een commerciële berger met winstoogmerk in strijd is met internationaal geldende regels op het gebied van onderwaterarcheologie, zoals het UNESCO Convention on the Protection of the Underwater Cultural Heritage 2001 en het ICOMOS Charter for the Protection and Management of the Underwater Cultural Heritage 1996?

Antwoord op vraag 9.

Medewerking van een commerciële berger hoeft niet in strijd te zijn met de UNESCO Convention on the Protection of the Underwater Cultural Heritage 2001 en het ICOMOS Charter for the Protection and Management of the Underwater Cultural Heritage 1996. De conventie en het handvest vormen de basis voor het beleidskader 'Nederlandse historische scheepsvondsten en scheepsvindplaatsen in den vreemde'.