Sociaal en Cultureel Planbureau

Op 28/06/2006 is "Hoe het werkt met kinderen" verschenen.

Moeders zien bescheiden rol voor kinderopvang

Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en werk.

· Opvattingen over werk en kinderopvang zijn het meest bepalend voor de arbeidsparticipatie van moeders.

· In 61% van de huishoudens met kinderen tot en met 12 jaar wordt geen gebruik gemaakt van (in)formele kinderopvang. Ook van de werkende moeders met een kind van 0-3 jaar maakt een kwart geen gebruik van opvang. Van de werkende moeders met schoolgaande kinderen is dit zelfs ruim de helft.

· Als wel gebruik gemaakt wordt van opvang, is dat voor gemiddeld twee dagen per week.

· Moeders maken vaker gebruik van informele dan van formele opvang. In 31% van alle huishoudens in dit onderzoek passen familie of bekenden op de kinderen, in 13% van de huishoudens wordt (ook) gebruik gemaakt van formele opvang.

· Meer dan de helft van de moeders vindt dat een kind het beste altijd door de eigen ouders kan worden opgevangen. Driekwart van de moeders vindt dat de zorg voor een kind niet, of slechts voor maximaal één of twee dagen per week door anderen kan worden overgenomen.

· Beschikbaarheid van familie/bekenden om op te passen bevordert de arbeidsparticipatie van de moeder. Ten tijde van het onderzoek was er voldoende aanbod aan formele opvang.

· De huidige kosten van kinderopvang vormen nauwelijks een belemmering voor de arbeidsparticipatie van moeders. Gemiddeld genomen beslaan de opvangkosten een kwart van het inkomen van de vrouw en een tiende van het huishoudinkomen.

· Invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 had vier maanden na invoering geen invloed op het gebruik van formele kinderopvang of op de arbeidsparticipatie van moeders.

Dit zijn enkele conclusies uit de SCP-publicatie Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en arbeidsparticipatie die op dinsdag 28 februari jl. is verschenen. In het rapport analyseren drs.Wil Portegijs, drs. Mariëlle Cloïn, drs. Ingrid Ooms en dr. Evelien Eggink de keuzes die moeders maken ten aanzien van kinderopvang en arbeidsparticipatie. Gekeken is in hoeverre opvattingen over kinderopvang, het aanbod aan kinderopvang en de kosten van kinderopvang samenhangen met het gebruik van kinderopvang en de arbeidsparticipatie van de moeders. Aan het onderzoek werd in 2004 meegewerkt door 2000 moeders met kinderen van 0-12 jaar. Na invoering van de Wet Kinderopvang zijn zij nogmaals bevraagd over de eventuele gevolgen van deze wet. In het onderzoek zijn alleen moeders betrokken, omdat de komst van kinderen vooral van invloed is op hun arbeidsparticipatie. Overigens blijkt uit ander SCP onderzoek dat de opvattingen van vaders over de zorg voor kinderen vergelijkbaar zijn met die van moeders.

Opvattingen over werk en kinderopvang bepalen arbeidsparticipatie moeders

Het zijn vooral de opvattingen van moeders over werk en kinderopvang die bepalen of ze willen werken en of ze gebruik willen maken van opvang. De huidige mogelijkheden aan formele en informele kinderopvang bieden op dit moment voldoende ruimte om wensen op dit gebied te realiseren. Er zijn weinig moeders die niet of minder werken dan ze willen omdat ze geen opvang kunnen krijgen of betalen.

Moeders tevreden met deeltijdbaan en 'scheve' taakverdeling

Van de moeders heeft tweederde een baan, met een gemiddelde werkweek van 20 uur. Ook als de kinderen al wat groter zijn, neemt de gemiddelde arbeidsduur van werkende moeders niet toe. De vaders werken vrijwel altijd fulltime. Deze scheve taakverdeling (het anderhalfverdienersmodel) sluit aan bij de wensen van de moeders.

Kinderopvang niet altijd noodzakelijke voorwaarde voor arbeidsparticipatie moeder

Van de huishoudens met kinderen tot en met 12 jaar maakt 61% geen gebruik van formele of informele kinderopvang. In ruim de helft van deze huishoudens werkt de moeder niet en zorgt zelf voor haar kinderen. In de overige huishoudens stemmen de ouders onderling de werktijden op elkaar af, of werkt de moeder uitsluitend onder schooltijd. Van de werkende moeders met een kind van 0-3 jaar maakt 23% geen gebruik van opvang, van de werkende moeders met schoolgaande kinderen is dat 57%.

Grootouders belangrijke schakel in kinderopvang

In 39% van de huishoudens met kinderen van 0-12 jaar wordt gebruik gemaakt van kinderopvang. In de meeste gevallen gaat het om informele opvang door familie of vrienden. In 31% van alle huishoudens worden familieleden of bekenden ingeschakeld bij de opvang van kinderen. Vooral grootouders spelen een belangrijke rol. In 13% van alle huishoudens wordt gebruik gemaakt van formele opvang. Huishoudens met nog niet schoolgaande kinderen maken vaker gebruik van formele opvang dan huishoudens met kinderen op de basisschool (24% versus 7%). Als gebruik wordt gemaakt van (in)formele opvang, is dit voor gemiddeld 2 dagen per week.

Moeders willen opvang zoveel mogelijk in eigen hand houden

De meeste moeders hechten veel waarde aan betaalde arbeid en vinden het moederschap alleen te beperkend. Tegelijkertijd vindt de helft ook dat het voor een baby of peuter het beste is als hij of zij alleen door de eigen ouders wordt verzorgd. Bij basisschoolleerlingen vindt zelfs driekwart dat het kind na schooltijd het beste door de ouders kan worden opgevangen. Werken in deeltijd biedt de moeders de mogelijkheid om de zorg voor kinderen grotendeels of geheel in eigen handen te houden. Deze opvattingen over werk en zorg voor kinderen blijken het meest bepalend voor het gebruik van (in)formele kinderopvang en de arbeidsparticipatie van de moeders. Overigens vinden vrouwen die na 2000 voor het eerst moeder zijn geworden, minder vaak dat zij er altijd zouden moeten zijn voor hun kinderen en vaker dat altijd thuis zijn voor hun kinderen hun wereld erg zou beperken.

Vooral vertrouwen in informele opvang

Het merendeel van de moeders ziet (schoon)ouders en andere familieleden of bekenden als betrouwbare opvangadressen. Het vertrouwen in de formele opvang is geringer; twee op de drie moeders zouden hun kinderen daar liever niet aan toevertrouwen. Ongeacht het opvangadres vinden vrijwel alle moeders dat een kind slechts voor maximaal één of twee dagen door anderen kan worden opgevangen.

In 2004 geen knelpunten in opvangmogelijkheden

Zes op de tien moeders heeft (schoon)ouders in de buurt wonen die op de kleinkinderen willen en kunnen passen. Vrijwel alle moeders (98%) zeggen dat er een kinderdagverblijf in de buurt aanwezig is. Volgens 81% van de moeders van schoolgaande kinderen is er naschoolse opvang verbonden aan de school van de kinderen. Met dit aanbod aan formele en informele opvang is het vrijwel alle moeders die opvang willen, gelukt dit te realiseren. De beschikbaarheid van familie of bekenden voor opvang heeft een positieve invloed op de arbeidsparticipatie van moeders. Een deel van de moeders die gebruik maakt van informele opvang, zou niet hebben gewerkt zonder deze opvang. Ten tijde van het onderzoek was er voldoende aanbod aan formele opvangmogelijkheden, zo blijkt uit de informatie die de moeders gaven.

Kosten van kinderopvang nauwelijks belemmering voor arbeidsparticipatie

Van de moeders die gebruik maken van een kinderdagverblijf vindt 93% de kosten die zij hiervoor maken hoog of te hoog. Van de gebruikers van buitenschoolse opvang vindt 76% de kosten (te) hoog. Degenen die formele opvang willen, laten zich vooralsnog niet door de kosten afschrikken. Slechts weinig moeders maken vanwege de kosten niet of minder gebruik van opvang dan ze zouden willen. Gemiddeld genomen beslaan de opvangkosten een kwart van het inkomen van de vrouw en één tiende van het huishoudinkomen.

Wet Kinderopvang vooralsnog geen invloed op kosten en gebruik

De kosten die ouders maken voor formele kinderopvang zijn, gemiddeld genomen, niet gestegen na invoering van de Wet Kinderopvang. Het gebruik van formele kinderopvang in de onderzoeksgroep was in april 2005 (4 maanden na invoering van de wet) gelijk aan dat vóór de invoering van de wet. Hetzelfde geldt voor de arbeidsparticipatie van de moeders.

SCP-publicatie 2006/5, Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en arbeidsparticipatie, Wil Portegijs, Mariëlle Cloïn, Ingrid Ooms en Evelien Eggink, Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau, februari 2006, ISBN 90 377 0238 4, prijs ¤ 12,90.

De publicatie is verkrijgbaar bij de boekhandel of te bestellen bij het SCP via fax 070 ­ 340 7044,

e-mail: bestel@scp.nl of via de web-site: www.scp.nl