Sepots in zaak overlijden Haagse dame
Den Haag, 1 maart 2006
Het openbaar ministerie heeft besloten de vier verdachten in het
onderzoek naar het overlijden van een 95 - jarige vrouw uit Den Haag
niet verder te vervolgen voor moord dan wel levensbeëindiging op
verzoek. Dit onderzoek was erop gericht vast te stellen of de vrouw
vrijwillig een verstervingsproces is ingegaan en daar tijdens dit
proces bij is gebleven. Ook is onderzocht of zij niet aan een
overdosis Fentanyl (opiaat) is overleden. Er heeft een omvangrijk
onderzoek plaatsgevonden waarbij vele getuigen zijn gehoord en
deskundigen zijn geraadpleegd. Uit het onderzoek is niet gebleken dat
de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan moord dan wel
levensbeëindiging op verzoek.
De vrouw overleed op 19 september 2000. Voorafgaand aan haar
overlijden is een zogenaamd verstervingsbeleid gevoerd. Dit hield in
dat haar voedsel en vocht onthouden werd en het pijnbestrijdende
middel Fentanyl door middel van pleisters werd toegediend. In het
onderzoek zijn vier personen, die betrokken zijn geweest bij het
verstervingsproces, als verdachten aangemerkt. Het betreft de
huisarts, de waarnemend huisarts, de persoon die verantwoordelijk was
voor de verzorging gedurende het verstervingsproces van de vrouw en
een vriend, die tevens haar enig erfgenaam was. Ook deze laatste
persoon is arts.
Het OM heeft dit onderzoek om een aantal redenen medio 2005 gestart.
Door de nabestaanden van de vrouw werd in februari 2005 aangifte
gedaan van onnatuurlijk overlijden. Er lag toen al een uitspraak van
het Centraal Tuchtcollege uit 2004 over de rol van de erfgenaam en de
huisarts. Het college constateerde dat de erfgenaam de regie had over
de medische begeleiding van de vrouw tijdens het verstervingsproces.
Dat was volgens het college niet zuiver en niet zorgvuldig, nu hij een
jarenlange innige vriendschappelijke relatie met haar onderhield en
wist dat hem bij het overlijden een erfenis zou toevallen. Hij had
zich moeten onthouden van ieder medisch handelen en de gehele regie en
begeleiding van het verstervingsproces in handen van de huisarts dan
wel een andere arts had moeten laten. Ten aanzien van de huisarts
concludeert het college dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de
regie over het verstervingsproces niet in handen te houden. Van
doorslaggevend belang voor de start van het strafrechtelijk onderzoek
was het rapport van een hoogleraar klinische farmacologie uit 2004.
Deze deskundige oordeelde dat er geen klinische indicatie was geweest
voor het toedienen van het middel Fentanyl en dat het aannemelijk is
dat de vrouw door een toenemende dosis van dit middel is overleden.
In het strafrechtelijk onderzoek ging het ten eerste om de vraag of de
vrouw zelfstandig tot haar wens is gekomen om haar leven via
versterving te beëindigen en daar tijdens het verstervingsproces bij
is gebleven. Daarnaast is onderzocht of er een causaal verband is
geweest tussen het handelen van verdachten, bijvoorbeeld het plakken
van de pleisters, en het overlijden van de vrouw.
De politie Haaglanden heeft een uitgebreid tactisch onderzoek
verricht. Naast de verdachten is een groot aantal getuigen gehoord,
onder andere de verzorgers en verpleegkundigen die bij de verzorging
van de vrouw betrokken zijn geweest, familieleden en kennissen.
Daarnaast is het lichaam van de vrouw opgegraven en heeft het NFI
hierop sectie en een toxicologisch onderzoek verricht, met als doel
het vaststellen van de soort en hoeveelheid toegediende medicijnen en
de doodsoorzaak. Ook op basis van tactisch onderzoek is onderzocht
welke medicijnen zijn voorgeschreven en toegediend. Zowel de
rechter-commissaris (op verzoek van het OM), als de verdediging hebben
deskundigen geraadpleegd over de noodzaak van het plakken van de
pleisters en het causaal verband tussen het plakken van de pleisters
en het overlijden.
Op grond van de verklaringen van getuigen en verdachten is niet
gebleken dat de vrouw gedwongen is een verstervingsproces in te gaan
of daar in te blijven. De tijdens het onderzoek geraadpleegde
deskundigen concluderen dat het gebruik van de pleisters uit medisch
oogpunt niet onjuist is geweest en er geen causaal verband bestaat
tussen het gebruik van deze pleisters en het overlijden van de vrouw.
Uit de sectie en het toxicologisch onderzoek is niet gebleken dat er
andere of meer medicijnen zijn toegediend dan wat is vermeld in het
tijdens het verstervingsproces bijgehouden zorgdossier.
Vanwege de complexiteit en gevoeligheid van de zaak heeft, na
afronding van het tactisch onderzoek, tegenspraak plaatsgevonden. Een
advocaat-generaal van het OM heeft het dossier bestudeerd. Dit is
gebeurd om te bezien of nader onderzoek moest worden verricht en om
een afgewogen beslissing over de afdoening te kunnen nemen. De
conclusie van deze procedure is meegenomen in de
vervolgingsbeslissing.
Nu er geen wettig en overtuigend bewijs is voor moord en
levensbeëindiging op verzoek, is de conclusie van het OM dat de vier
verdachten niet verder moeten worden vervolgd. De erfgenaam en de
huisarts hebben weliswaar in tuchtrechtelijke zin onzorgvuldig
gehandeld, maar hen kan strafrechtelijk geen verwijt worden gemaakt.
Openbaar Ministerie