Ministerie van Buitenlandse Zaken

Ministerie van Ministerie van
Buitenlandse Zaken Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Postbus 20061 Postbus 20011
2500 EB 's-Gravenhage 2500 EA 's-Gravenhage
Telefoon 070-3486486 070-4266426

Aan:
de Voorzitter van de
Eerste Kamer der
Staten-Generaal
Binnenhof 22
's-Gravenhage

Uw brief Uw kenmerk Ons nummer Datum DIE-311/06 3 maart 2006

Onderwerp: Reactie op uw brieven d.d. 2 en 15 december 2005 over het EU- Grondrechtenagentschap

Geachte voorzitter,

Hierbij zenden wij u een reactie op uw brieven van 2 en 15 december 2005 over het EU-Grondrechtenagentschap (hierna: het Agentschap). De brief van 15 december 2005 is gericht aan de minister van Justitie en in kopie gezonden aan de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. De brief bevat een aantal vragen naar aanleiding van de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 1-2 december 2005; enkele daarvan hebben betrekking op het Agentschap. De brief van 2 december 2005 handelt met name over het Europese krachtenveld ten aanzien van het Agentschap. Naar aanleiding van beide brieven berichten wij u als volgt.

Uw brief van 2 december 2005

In uw brief geeft u aan dat uit de informatie-uitwisseling met andere parlementen een ander beeld (inhoudelijk en betreffende het krachtenveld) naar voren is gekomen dan door ons is geschetst in het mondeling overleg van 15 november jl. U verneemt graag de visie van de regering hierop alsmede een adequate weergave van het Europese krachtenveld.

In de eerste plaats is naar ons oordeel van een verschillend beeld geen sprake. Tijdens het voornoemde mondeling overleg hebben wij aangegeven dat alle lidstaten het voorstel tot oprichting van het Agentschap hebben verwelkomd, maar dat er nog veel vraag- en kritiekpunten bestaan. Deze spitsen zich aan de ene kant toe op de onafhankelijkheid van het Agentschap, maar aan de andere kant richten deze zich ook zeker op vermijding van onnodige overlap met de activiteiten van de Raad van Europa en de hieraan verbonden geografische reikwijdte. Deze weergave van het krachtenveld was gebaseerd op het gegeven dat alle lidstaten er tijdens de Europese Raad van december 2003 mee hebben ingestemd dat het Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat werd omgevormd tot het Agentschap, de nadien door de Europese Raad afgegeven signalen zoals in het Haags Programma, alsmede de posities die de lidstaten hebben ingenomen tijdens de eerste besprekingen van het voorstel in de ad-hoc Raadswerkgroep Fundamentele Rechten in Brussel. Dat neemt uiteraard niet weg dat in veel lidstaten de discussies over het Agentschap nog gaande zijn.

Ook om deze reden hebben wij onlangs navraag gedaan in de lidstaten, dat het volgende beeld oplevert. Alle lidstaten zijn in beginsel positief over de oprichting van het Agentschap. De meeste lidstaten hebben nog wel kanttekeningen bij het voorstel, waaronder het voorkomen van overlap met de Raad van Europa of de structuur van het Agentschap, maar zien in algemene zin voldoende ruimte om dit te waarborgen in het voorstel. In de meeste lidstaten hebben parlementen ook positief gereageerd. In enkele lidstaten hebben parlementen zich kritisch getoond onder andere met betrekking tot mogelijke overlap met de Raad van Europa, vooralsnog zonder echter dat dit resulteert in een afwijzing van de oprichting van het Agentschap. Voorts hebben in enkele lidstaten parlementen zich niet uitgesproken.

Hieruit concluderen wij dat het beeld nog steeds overwegend positief is. Er bestaan weliswaar in verschillende mate zorgen bij enkele parlementen, maar deze hebben niet tot een afwijzing van de oprichting van het Agentschap geleid. Voorts is, zoals ook bleek uit de bijeenkomst van de Commissie voor Burgerlijke Vrijheden van 22 februari jl., het Europees Parlement overwegend positief over de oprichting van het Agentschap. Gezien resolutie 1427(2005) van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de brief van 11 januari jl. van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, kan in beginsel worden geconcludeerd dat men niet tegen het Agentschap is.

Zoals u bekend, deelt de regering de zorgen van uw Kamer over de vermeende overlap met de Raad van Europa. Om deze reden maken wij ons in Brussel er sterk voor dat het Agentschap zich wat betreft het geografisch mandaat primair moet richten tot de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie, het alleen moet gaan om de uitvoering van het gemeenschapsrecht door de Gemeenschap, haar instellingen en de lidstaten en dat de Raad van Europa institutioneel stevig ingebed moet worden in het Agentschap. De eerste reacties van de lidstaten op de voorstellen van Nederland in dit verband zien er positief uit. Uiteraard houden wij u van het verdere verloop hiervan op de hoogte. Ten tweede verzoekt u de regering om (nog) niet in te stemmen met concrete voorstellen en om ten aanzien van het voorstel voor de verordening tot oprichting van het Agentschap een voorbehoud te plaatsen betreffende de instemming van de Eerste Kamer. Daarnaast wenst u dat het voorstel voorafgaand aan besluitvorming in de Raad ter instemming wordt voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer, zulks naar analogie met het instemmingsrecht op JBZ-terrein.

Wat betreft het verzoek om een parlementair voorbehoud kunnen wij aangeven dat dit naar aanleiding van het voornoemde mondeling overleg reeds tijdens de onderhandelingen door Nederland is ingebracht en vooralsnog wordt gehandhaafd wat betreft het voorstel voor het kaderbesluit tot uitbreiding van de taken van het Agentschap tot activiteiten in de zin van Titel VI van het EU-Verdrag. Wat betreft het voorstel voor de verordening tot oprichting van het Agentschap, dat gebaseerd is op artikel 308 van het EG-Verdrag, is het parlementair instemmingsrecht blijkens de Goedkeuringswet van het Verdrag van Nice niet van toepassing. Dientengevolge is er geen sprake van een parlementair instemmingsrecht voor wat betreft de verordening. Dit neemt niet weg dat de regering in zijn standpuntbepaling terdege rekening houdt met de positie van het parlement over dit onderwerp, zoals wij hiervoor ook hebben aangegeven.

Uw brief van 15 december 2005

Het eerste onderdeel van uw brief handelt over de verwijzing in de mededeling van de Commissie en het herziene ontwerp-actieplan inzake bestrijding van mensenhandel naar het Agentschap. Op de andere onderdelen van de brief is de minister van Justitie inmiddels bij brief van 30 januari 2006 ingegaan.

Wij vertrouwen erop dat de betrokken Europese instellingen zich realiseren dat de oprichting van het Agentschap nog niet is gerealiseerd. Dat vertrouwen zien wij bevestigd in de tekst van het herziene ontwerp-actieplan, zoals dat als bijlage is gevoegd bij het document 12402/3/05 van de Raad. De daarin opgenomen tekst houdt immers niet meer in dan dat "moet worden nagegaan of het toekomstige EU-Bureau voor de grondrechten later een rol krijgen" in het opstellen van gemeenschappelijke richtsnoeren voor gegevensverzameling over mensenhandel.

In aanvulling hierop het volgende. Het onderhavige actieplan staat nadrukkelijk in de sleutel van de naleving van de mensenrechten, meer in het bijzonder de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid (zie hoofdstuk II van de mededeling). Voor de bestrijding van mensenhandel is verzameling en vergelijkbaarheid van relevante gegevens van cruciaal belang. Op dat punt zou het Agentschap een taak kunnen krijgen. Die taak is reeds in algemene termen voorzien in de concept-verordening tot oprichting van het Agentschap, waarover thans overleg plaatsvindt (zie met name artikel 4 lid 1 onder a en b). Aldus is er in dit verband geen sprake van een uitbreiding van taken.

Anders dan u voorstelt in uw tweede vraag, komt het ons niet dienstig voor in zijn algemeenheid vast te stellen dat iedere referentie aan het toekomstige Agentschap achterwege moet blijven. Daarmee zou worden miskend dat thans wordt onderhandeld over een voorstel van de Commissie terzake. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of een verwijzing naar het Agentschap nodig is. Dat laat onverlet dat van daadwerkelijke toekenning van taken geen sprake kan zijn zolang de oprichting van het Agentschap nog niet is gerealiseerd. De Nederlandse regering zal zich er zo nodig voor inzetten dat op dat punt geen onomkeerbare stappen worden gezet.

De Minister van Buitenlandse Zaken, De Minister van voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Dr. B.R. Bot Alexander Pechtold