Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG

Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum 3 maart 2006 AuteurMw. drs. B. M. Karel
Kenmerk DIE-316/2006 Telefoon 070 348 48 76
Blad1/2 Fax 070 348 40 86
Bijlage(n) 10 E-mail die-in@minbuza.nl
Betreft Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen
C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij tien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling - Een actieplatform
2. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's "De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat"
3. Mededeling van de Commissie Actieplan Biomassa
4. Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen
5. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren
6. Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten en tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)
7. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement -Actieplan 2006-2008 voor een vereenvoudiging en verbetering van het visserijbeleid
8. Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Samenwerken, beter werken: Een nieuw kader voor de open coördinatie van het beleid inzake sociale bescherming en integratie in de Europese Unie
9. - Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende het project voor de realisering van een Europees nieuwe generatie lucht¬verkeersbeveiligingssysteem (SESAR) en de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming SESAR
- Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeers¬beveiligingssysteem (SESAR)
10. Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling inzake de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling - Een actieplatform

Datum Raadsdocument: 14 december 2005
Nr. Raadsdocument: 15796/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 658
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. BZ, VROM, VWS, SZW, LNV, FIN, V&W, EZ en VNG

Behandelingstraject in Brussel: Group of Friends of the Presidency, Milieuraad, Transportraad, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, Landbouw / Visserij, Ecofin, Onderwijs, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gezondheid en Consumentenaangelegenheden, Energie.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In juni 2001 heeft de Europese Raad van Göteborg de Europese duurzaamheidsstrategie (EU-SDS) aangenomen. De EU-SDS heeft tot doel structurele veranderingen in economie en samenleving te bewerkstelligen die bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Eens in de vijf jaar wordt de EU-SDS herzien. De Commissie heeft, na openbare consultaties in 2004, in het voorjaar van 2005 een Mededeling uitgebracht met richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling. De Europese Raad heeft deze Mededeling in juni aanvaard en conclusies aangenomen m.b.t. de richtsnoeren.

De herziene SDS die de Commissie 13 december 2005 heeft voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement, bouwt voort op de bestaande SDS. De strategie identificeert 6 terreinen waar actie nodig is om duurzame ontwikkeling te bevorderen:
- Klimaatverandering en energie;
- Volksgezondheid;
- Sociale uitsluiting / demografie / migratie;
- Beheer van natuurlijke hulpbronnen;
- Duurzaam transport;
- Wereldwijde armoede en ontwikkelingsuitdagingen.

De SDS formuleert daartoe een twintigtal acties, verdeeld over de Unie, haar lidstaten, en de Commissie. Daarnaast doet de strategie voorstellen voor effectievere beleidsaanpak door te leren van elkaar, het toetsen van resultaten met behulp van indicatoren, rapportages en consultaties, alsmede het toepassen van recent ontwikkelde instrumenten voor betere regelgeving, zoals impact assessments.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.'

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een Mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.
De Duurzaamheidsstrategie vormt een overkoepelend actieplan waarmee de EU en haar lidstaten economische ontwikkeling, sociale gelijkheid, bescherming van natuur en milieu en internationale verantwoordelijkheid in onderlinge samenhang kunnen bevorderen. Het grensoverschrijdende karakter van zowel deze vraagstukken als de voorgestelde oplossingen maakt dat een Europese aanpak de voorkeur verdient en ook noodzakelijk is om maatregelen te kunnen nemen.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een Mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.
De Duurzaamheidsstrategie brengt verschillende bestaande en in ontwikkeling zijnde actieplannen samen in een integrerend kader. De strategie bevat zelf geen nieuwe verbindende regels. Het verband tussen de verschillende dimensies van duurzame ontwikkeling (milieu, sociaal, economisch) kan bij uitstek in een Mededeling tot uitdrukking worden gebracht, waarna het politieke belang wordt verwoord in nog aan te nemen Raadsconclusies.

Consequenties voor de EU-begroting:
In dit stadium: geen; voor zover acties budgettaire gevolgen hebben, kunnen de daarvoor beschikbaar gestelde of nog beschikbaar te stellen middelen als gevolg van de meerjaren afspraken voor 2007 2013 aan wijziging onderhevig zijn. Op dit moment (begin februari 2006) heeft de Commissie nog geen voorstel gedaan hoe deze afspraken zullen uitpakken.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
In dit stadium nog niet bekend. Afhankelijk van eventuele nog nieuw te formuleren acties.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): In dit stadium geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Duurzame ontwikkeling is een doelstelling die is neergelegd in het verdrag van de EU. De strategie wordt onderworpen aan een vijfjaarlijkse herziening en de implementatie wordt elke twee jaar getoetst op basis van een door de Commissie vastgestelde set indicatoren.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De Duurzaamheidsstrategie richt zich op het onderlinge verband tussen armoede, conflict en verslechtering van de natuur en van het milieu. De interne en externe agenda's van de EU moeten op elkaar afgestemd zijn om duurzame ontwikkelingsdoelstellingen zoals geformuleerd in VN-verband dichterbij te brengen. De strategie formuleert doelstellingen voor de omvang van de hulp aan ontwikkelingslanden, voor de effectiviteit, coherentie en kwaliteit van de hulp. Daarnaast zal de EU zich ervoor inzetten dat handel wordt gebruikt als middel om duurzame ontwikkeling te bereiken.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Algemeen
De meerwaarde van de Strategie voor Duurzame Ontwikkeling is voor Nederland gelegen in het leggen van dwarsverbanden tussen beleidsmaatregelen op het ene terrein met duurzaamheidsimplicaties op belendende terreinen. De strategie biedt een kader waarmee het beleid van de Unie en haar lidstaten kan worden getoetst op duurzaamheid. De EU SDS wordt door de Commissie gepresenteerd als de overkoepelende strategie voor het gehele EU beleid. In deze zin is het teleurstellend dat in het stuk de economische pijler nauwelijks is uitgewerkt en dat wordt volstaan met een verwijzing naar de Lissabon Strategie.
Volgens Nederland zou de notie dat duurzame ontwikkeling, naast noodzakelijk voor een gezonde economische toekomst, ook juist kansen biedt voor economische groei en werkgelegenheid nadrukkelijker in het stuk naar voren moeten komen. Het initiëren van beleid dat voldoet aan 'Clean, Clever, Competitive' kan de EU immers een belangrijk competitief voordeel geven ten opzichte van andere economische machtsblokken in de wereld. Voor eco-efficiënte innovaties lijkt een grotere rol weggelegd dan de Commissie voorstelt. Omgekeerd komt ook onvoldoende naar voren dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een belangrijke bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling. Ondernemers betrekken in toenemende mate de zorg voor het milieu, het belang van een gezonde werkomgeving en internationale arbeidsomstandigheden bij hun bedrijfsmatig handelen.

Nederland is te spreken over de indeling in thema's en de actiegerichte aanpak waar de Commissie voor heeft gekozen. Nogal wat acties zijn echter geformuleerd in termen van nader onderzoek of bevorderen van samenwerking tussen lidstaten. Ook zijn weinig nieuwe acties geformuleerd. Nederland zal erop aandringen dat concrete doelstellingen, tijdpaden, indicatoren en instrumenten waar mogelijk zichtbaar worden gemaakt. Nederland steunt de Commissie in haar streven eerst de bestaande doelstellingen te behalen, alvorens nieuwe te formuleren. Waar er echter doelstellingen ontbreken wil Nederland de mogelijkheid openhouden deze te formuleren. Nederland acht het van belang om, bijvoorbeeld in het luchtkwaliteitsbeleid, te zorgen voor de beschikbaarheid van Europese instrumenten en de nodige flexibiliteit voor de lidstaten bij de implementatie, waardoor de haalbaarheid van de normen realistisch is.

Nederland hecht bijvoorbeeld aan een visie op de rol die ruimtelijk-economische ontwikkeling speelt in het streven naar duurzame ontwikkeling. Daaronder zouden zaken als transport (wordt nu voornamelijk vanuit de milieu-invalshoek benaderd) en steden als spil van economische ontwikkeling aan bod moeten komen.
In de strategie is geen paragraaf over de financiering van de implementatie opgenomen. Als regel zal dat op het niveau van de uitvoeringsmaatregelen plaatsvinden. Niettemin zal Nederland waar nodig aandacht vragen voor financiële onderbouwing.

Hieronder wordt de indeling gevolgd van de Commissie-mededeling met de herziene duurzaamheidsstrategie. De standpuntbepaling is noodgedwongen in algemene termen gesteld aangezien in dit stadium nog onvoldoende zicht bestaat over de wijze waarop de beleidsdebatten in de verschillende Raadsformaties zullen worden gestructureerd.

Klimaat en energie
Nederland is te spreken over de voorstellen betreffende klimaatverandering en energie. De genoemde acties beslaan alle grote initiatieven die de EU op dit moment onderneemt en waarvan verwacht wordt dat ze leiden tot vooruitgang op het gebied van klimaat in de EU.
Nederland ondersteunt het nastreven van nieuwe verplichtingen voor broeikasgassen na 2012, als onderdeel van de EU middellange en lange termijn strategieën om mondiaal gezamenlijke actie te ondernemen tegen klimaatverandering in de komende decennia. Zowel uit concurrentieoverwegingen, als uit een oogpunt van effectiviteit van uitstootreductie (de EU produceert 15% van de mondiale broeikasgassen), is het belangrijk dat alle economisch meer ontwikkelde landen significant vergrote reductie-inspanningen leveren. Daarnaast is essentieel dat zoveel mogelijk van marktconforme, kostenefficiënte instrumenten gebruik gemaakt wordt, ter bewaking van de concurrentiepositie van het Europees bedrijfsleven en om zoveel mogelijk reducties te bewerkstelligen.

Wat ontbreekt in deze paragraaf is een verwijzing naar de partnerschappen over klimaat en energie die met India en China die tijdens het VK voorzitterschap door de EU op hoog niveau zijn afgesloten. Ook ontbreekt hier een verwijzing naar het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en technologieontwikkeling. Daarin wordt namelijk ook aandacht besteed aan klimaat en energie, hetgeen Nederland van groot belang acht.
In maart 2006 publicert de Commissie een Groenboek voor een nieuw energiebeleid voor Europa (New Energy Policy for Europe, NEP). Van belang is dat het NEP nauw aansluit bij de SDS. Nederland zou graag benadrukt willen zien dat Europees intern energiebeleid drie belangrijke dimensies heeft: energiezekerheid, duurzaamheid en efficiënte markten; en dat lange termijn energie- en klimaatbeleid met elkaar hand in hand moeten gaan.
In de acties die zijn geformuleerd in deze paragraaf stelt de Commissie dat 'A strong push is needed on energy savings in buildings, to go beyond the current laws on energy performance in buildings to help households in particular.' Wanneer dit een aanscherping van de eisen uit de EPBD (richtlijn Energy Performance of Buildings Directive) betreft is het nu niet in het belang van Nederland om dit actief te ondersteunen. Nederland is er voorstander van eerst de huidige richtlijn in te voeren voordat er over aanscherping wordt gepraat.
Nederland meldt dat het parallel aan haar mitigatie-inspanningen ook een adaptatietraject opstart. Onder leiding van de departementen VROM, V&W, LNV en EZ wordt middels het Nationaal Programma Adaptatie Ruimte en Klimaat (ARK) gewerkt aan een klimaatbestendiger Nederland. De decentrale overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn actief bij de uitvoering van het programma betrokken. Bewustwording en kennisontwikkeling vormen belangrijke pijlers van het programma.
Nederland ziet uit naar het Groenboek dat de Commissie over dit onderwerp aan het opstellen is (voorzien voor december 2006).

Volksgezondheid
De Commissie bevestigt de noodzaak van een effectieve aanpak van grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. Nederland steunt de oproep van de Commissie aan lidstaten om hun actieplannen voor gezondheidsbedreigingen (zoals een mogelijke grieppandemie) te verbeteren en te werken aan een strategie gericht op preventie van HIV/Aids. Tevens stelt de Commissie voor om nieuwe maatregelen t.a.v. voedselveiligheid niet alleen toxicologisch te onderbouwen, maar ook het effect hiervan op andere waarden mee te wegen. Nederland streeft naar voedselkwaliteit en dat omvat naast voedselveiligheid ook waarden als dierenwelzijn, milieu en arbeidsomstandigheden..

Sociale uitsluiting, demografie en migratie
Legale migratie: de Commissie heeft begin 2005 een Groenboek, en in december 2005 een Witboek gepubliceerd. De kabinetsreactie hierop vormt tevens de basis waarop Nederland de ontwikkeling van het Europese migratie-beleid beoordeelt.
Bij Annex 2, overzicht van doelstellingen en acties, wordt geen melding gemaakt van de in de maak zijnde Mededeling betreffende Corporate Social Responsibility, evenmin van de sociale dimensie van globalisering. De passage over sociale uitsluiting tendeert naar eenzijdigheid. De belangen van een geïntegreerd volkshuisvestingsbeleid dienen hierbij te worden meegenomen.
Nederland zou graag zien dat de strategie aandacht heeft voor de voordelen die succesvol werkgelegenheidsbeleid kan hebben, met name vergroting van de arbeidsmarktflexibiliteit. Hierbij kan ook worden ingegaan op de gevolgen van de onvermijdelijke modernisering en herstructurering van de Europese economie (mede als gevolg van globalisering) en op de maatregelen die al worden genomen om deze gevolgen op te vangen.

Beheer van natuurlijke hulpbronnen
Management van natuurlijke hulpbronnen: Terecht spreekt de Commissie in haar Mededeling zorg uit over de gevolgen van de toename van verkeer, energieverbruik en vervuiling voor landschappelijke waarden, natuurlijke habitats en biodiversiteit. Verlies van natuurlijke hulpbronnen tast - zeker op termijn - de grondslag van duurzame ontwikkeling aan. Relatief kwetsbare waarden, als natuur en landschap, een groene leefomgeving en duurzame productie- en consumptiepatronen vergen daarom bijzondere aandacht en bescherming. Nederland verwelkomt dan ook de onlangs gepresenteerde Thematische Strategie voor Natuurlijke Hulpbronnen en de verwijzing daarnaar in de Mededeling.
De Strategie Natuurlijke Hulpbronnen bevat twee belangrijke uitgangspunten: afnemende milieudruk bij doorgaande economische groei en de "levenscyclusbenadering". Dit laatste element blijft onderbelicht in de herziene strategie. Nederland vindt het van belang dat dit element duidelijker belicht wordt, vooral in verband met de nadruk die daarbij gelegd wordt op de negatieve effecten van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen binnen de EU op zowel EU- als op wereldschaal.

Nederland kan zich goed vinden in de genoemde operationele doelstellingen en vindt het positief dat daarbij expliciet aandacht wordt besteed aan biodiversiteit en Natura 2000. Opvallend daarbij is dat er vooral wordt gesproken over het verbruik van natuurlijke hulpbronnen, terwijl er ook gekeken kan worden naar kansen. Slim gebruik en beheer van biodiversiteit biedt kansen om milieudruk te verminderen, bijvoorbeeld in de landbouw (of bij biologische bodemsanering) en daarmee dus ook de belasting van de menselijke activiteit op andere natuurlijke hulpbronnen. Bovendien zijn wij sterk afhankelijk van de biodiversiteit, en met name genetische bronnen, voor bijvoorbeeld onze voedselvoorziening. Biodiversiteit speelt dus ook een belangrijke rol in het duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Belangrijk is wel dat biodiversiteit(-sbeleid) ook op zich in beschouwing blijft, zeker waar het gaat om bescherming van uitstervende soorten. Nederland plaatst dan ook een belangrijke kanttekening bij annex 2 punt 4, waar biodiversiteit als "renewable" wordt opgevoerd. Dat is niet persé het geval. Immers verdwenen soorten en genen kunnen niet meer teruggehaald worden.

Het onderwerp duurzaam produceren en consumeren krijgt weinig aandacht, maar komt overeen met de door Nederland gekozen duprocostrategie die zich richt op `getting the prices right' en op verhoging van eco-efficiency door acties aan de aanbodzijde. Er zijn echter op dit terrein geen acties geformuleerd, wat wel wenselijk zou zijn.

Duurzaam transport
Groei van de economie en van de sector transport heeft in toenemende mate negatieve bijeffecten. Om deze zoveel mogelijk te verminderen stelt de Commissie voor om in te zetten op drie terreinen om duurzaam transport te realiseren, n.l. "modal shift" beleid, prijsbeleid en technische maatregelen en regelgeving. In algemene zin is Nederland van mening dat de paragraaf over duurzaam transport teleurstellend is.
De Commissie focust sterk op flankerende door de lidstaten te treffen - maatregelen en te weinig op EU bronbeleid gericht op schonere, stillere en zuinigere voertuigen. Zowel in de review als in het actieprogramma zou volgens NL juist daarop de nadruk moeten liggen, omdat bronbeleid het meest kosteneffectief is. De Commissie formuleert op diverse terreinen doelstellingen - zonder de beschikbaarheid van Europese instrumenten - waarvan a priori duidelijk is dat deze in veel lidstaten niet kunnen worden gerealiseerd, b.v. bij de modal shift doelstelling en de luchtkwaliteitnormen. Nederland zal aandringen op ambitieuze, maar realistische normstelling waarbij de lidstaten de nodige flexibiliteit krijgen bij de implementatie b.v. bij luchtkwaliteit.

EU inzet op technische maatregelen en regelgeving:
Nederland steunt de inzet van de Commissie op technische maatregelen en regelgeving ter bevordering van schonere en energie efficiëntere voertuigen. Nederland wil echter in de SDS veel meer nadruk op de noodzaak van technische en logistieke innovaties en Europees bronbeleid voor schoner, stiller en zuiniger vervoer. Nederland ziet ambitieus Europees bronbeleid voor fijn stof en NOx als een noodzakelijke voorwaarde voor het kunnen voldoen aan Europese luchtkwaliteitnormen. Het gaat daarbij om minder emissies van fijn stof en NOx voor personenauto's en lichte bestelbusjes (inzet op Euro V en VI) en vrachtauto's en bussen (inzet op euro VI). Ook de aanscherping van emissienormen voor binnenvaartmotoren is van belang. Nederland pleit in de International Civil Aviation Organization voor aanscherping van de NOx-eisen voor vliegtuigen. Voor de zeescheepvaart steunt Nederland het verzoek van de EU-lidstaten aan de Europese Commissie om in 2006 met voorstellen te komen voor EU-maatregelen voor NOx-reductie, als de International Maritime Organization geen voorstellen doet voor aanscherping in het kader van MARPOL Annex VI. Inzake minder emissies van CO2 is Nederland voor het personenvervoer over de weg voorstander van aanscherping van de convenanten met de auto-industrie en als dat niet haalbaar is van het introduceren van CO2-normering van de auto-industrie.
Voor de luchtvaart is Nederland voorstander van de aansluiting van de luchtvaart bij het Europese Emissiehandelssysteem en staat Nederland positief tegenover het inzetten van andere marktconforme instrumenten naast emissiehandel.

Nederland heeft behoefte aan extra maatregelen in de binnenvaartsector. Hiervoor kan in annex 2 op p. 33 de volgende doelstelling worden toegevoegd: "Work towards the introduction of phase IIIB and phase IV emission standards for inland shipping.

EU actie op modal shift beleid:
Nederland staat positief tegenover het EU-beleid dat erop gericht is de kustvaart, de binnenvaart en het spoorvervoer te bevorderen door het versterken van de concurrentiekracht van deze sectoren, b.v. via efficiencyverbetering binnen de modaliteiten en in logistieke ketens. De "modal shift" die hiervan het resultaat is, is een belangrijke tussenstap naar een economisch en ecologisch efficiënt vervoerssysteem. "Modal shift" kan echter geen doel op zich zijn. Nederland vindt dat het EU-beleid erop gericht moet zijn de milieuprestaties van álle modaliteiten te verbeteren door een "technology shift" te stimuleren, vooral door via aanscherping van normstelling nieuwe voertuig- en brandstoftechnologie en efficiënter voertuiggebruik op de weg te stimuleren i.p.v. door een geforceerde "modal shift" via subsidies voor vervoer over water en spoor en hoge heffingen voor wegvervoer. Dit zal slechts leiden tot een belasting op vervoer ten koste van economische groei.

EU inzet op prijsbeleid:
De Commissie blijft inzetten op het beprijzen van infrastructuurgebruik. Voor vervoer van alle modaliteiten zal dan het principe gelden van "de vervuiler betaalt". Dit houdt in dat alle gebruikers van de infrastructuur moeten betalen naar rato van gebruik, gedifferentieerd naar tijd, plaats en milieukenmerken. Deze uitgangspunten staan ook centraal in het Nederlands beleid. Met het oog op gelijke concurrentie tussen de modaliteiten onderzoekt Nederland de mogelijkheden om op termijn ook het spoor en de binnenvaart te belasten. Door prijsbeleid zullen de gebruikers gestimuleerd worden tot het gebruik van mobiliteit op de meest efficiënte wijze. Gezien het grensoverschrijdend karakter van met name het goederenvervoer is het wenselijk een EU-kader voor prijsbeleid af te spreken. Nederland zet in op een zo snel mogelijke invoering van de kilometerprijs voor alle weggebruikers

Wereldwijde armoede en ontwikkelingsuitdagingen
De strategie richt zich in een afzonderlijke paragraaf op de positie van ontwikkelingslanden. Dat kan echter leiden tot een geisoleerde aanpak, hetgeen een gemiste kans is voor duurzame ontwikkeling. Het zou beter zijn om vanuit de andere beleidsterreinen (handel, klimaat etc.) meer verbanden te leggen met de gevolgen voor ontwikkelingslanden en de verantwoordelijkheid van de EU jegens ontwikkeling.

De Duurzaamheidsstrategie verwijst naar de 2,6 miljard mensen die geen toegang hebben tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen. Behalve drinkwater en sanitatie zijn echter ook andere basisvoorzieningen belangrijk voor ontwikkeling. In deze context kan worden gewezen op de 2 miljard armen die geen toegang hebben tot moderne energievoorziening. Hierdoor zijn zij afhankelijk van dure, vaak milieuonvriendelijke en inefficiente energiebronnen.

Waar de strategie refereert aan de uitkomsten van World Summit zijn deze nogal zwak geformuleerd. Niet alleen werden de Millennium Development Goals en de Doha Agenda nieuw leven in geblazen, ook werd opnieuw de samenhang tussen milieu, armoede en duurzame ontwikkeling benadrukt:
'poverty eradication, changing unsustainable patterns of consumption and protecting and managing the natural resource base of economic and social development are overarching objectives of and essential requirements for sustainable development.

Verder is opvallend dat de twee actiepunten in deze box niet actief zijn geformuleerd ('should' in plaats van 'will'). De Commissie accepteert blijkbaar de realiteit dat enkele lidstaten de afspraak om 0,7% BNP te besteden aan ODA nog niet nakomen. Het is echter niet duidelijk waarom de effectiviteit van de hulp vanuit de EU niet actief verbeterd zou kunnen worden. Hier zou een krachtiger voornemen op zijn plaats zijn.

Het tweede actiepunt noemt het belang van integratie van nationaal beleid in armoedestrategieën. Dit is een loffelijk streven. In de context van duurzame ontwikkeling zou hieraan toegevoegd kunnen worden dat de ecologische component van duurzaamheid in de armoedestrategiën (de PRSP's maar ook in de EU Country Strategy Papers) vaak te weinig aandacht krijgt. Nationaal beleid op het gebied van milieu, energie en water zou gekoppeld moeten worden aan de armoedestrategie.
Tenslotte zou de link tussen armoedebestrijding en werkgelegenheid een prominenter plaats in de herziene Duurzaamheidsstrategie verdienen. Deze is in het Commissievoorstel onderbelicht.

Resultaten leveren
De Commissie doet een aantal voorstellen voor het vervolg op het aannemen van de herziene strategie, in de vorm van toetsen aan indicatoren, dialogen met het Europees Parlement en gespecialiseerde Comites en het in gang zetten van de volgende herziening. Daarnaast zouden de lidstaten hun nationale strategiën beter op elkaar en op de Europese strategie moeten afstemmen. Tenslotte herinnert de Commissie aan de vorig jaar gestarte praktijk grote beslissingen gepaard te doen gaan aan zogeheten impact assessments.

Nederland is van mening dat de geloofwaardigheid en effectiviteit van de EU SDS in hoge mate zal afhangen van de daadwerkelijke implementatie. De voorstellen die de Commissie doet voor follow-up en monitoring moeten bijdragen aan de daadwerkelijke implementatie. Deze paragrafen vormen daarmee een zeer belangrijk onderdeel van de EU SDS. Nederland zal er bij de totstandkoming van de strategie daarom op toezien dat deze voornemens van de Commissie ook daadwerkelijk in praktijk worden gebracht. Dat geldt in het bijzonder voor de impact assessments. Deze zouden moeten toetsen in hoeverre een voorstel bijdraagt aan de implementatie van de SDS.

Een belangrijke voorwaarde voor Nederland is evenwel, dat de monitoring van de EU SDS niet zal leiden tot een verhoging voor de lidstaten van de administratieve lasten.

Fiche 2: Mededeling over Plan D voor democratie, dialoog en debat.
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's "De bijdrage van de Commissie voor de periode van bezinning en daarna: Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat"

Datum Raadsdocument: 22 november 2005
Nr Raadsdocument: 14775/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 494
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ, OCW, FIN, BZK, VROM, JUS,
VenW, LNV, VWS, IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Informatie, vervolg onbekend.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Bij de Europese Raad van 18 juni 2005 namen de staatshoofden en regeringsleiders een verklaring aan "over de ratificatie van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa". In die verklaring werd opgeroepen tot een "periode van bezinning" in aansluiting op de afwijzing van het Europees grondwettelijk verdrag (de "Europese Grondwet") bij de in Frankrijk en Nederland gehouden referenda. In de periode van bezinning zou een breed debat in alle lidstaten moeten plaatsvinden, waarbij de burgers, het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, de nationale parlementen en de politieke partijen zullen worden betrokken. Daarbij werd opgemerkt dat de Europese Commissie in deze een speciale rol te vervullen heeft. Deze mededeling van de Commissie is het antwoord op die oproep van de staatshoofden en regeringsleiders.
De Commissie introduceert Plan D - waarbij "D" staat voor Democratie, Dialoog en Debat; niet als reddingsboei voor de Grondwet, maar als katalysator voor een breed debat tussen de democratische instellingen van de Europese Unie en de burgers. De Commissie acht dit plan complementair aan bestaande of voorgenomen initiatieven en programma's, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, jeugd, cultuur en bevordering van actief Europees burgerschap. Plan D sluit nauw aan bij het actieplan voor de communicatie over Europa en het onlangs gepresenteerde witboek Communicatie. Samen met deze twee initiatieven vormt Plan D een langetermijnplan ter versterking van de Europese democratie en ter bevordering van een Europese publieke ruimte waarin de burgers de beschikking hebben over de informatie en de instrumenten om actief aan de besluitvorming deel te nemen en het Europese project te beïnvloeden.
Via drie categorieën van voorstellen wil de Commissie zowel bijdragen aan de debatten die gedurende de bezinningsperiode en daarna (tot en met 2008) in de lidstaten gevoerd worden als een zelfstandige rol spelen in het vergroten van het draagvlak voor de Europese samenwerking bij de Europese burgers. Het betreft de volgende categorieën:
a. stimuleren van het debat over de toekomst van Europa;
De Commissie presenteert hiertoe in Plan D een relatief bescheiden arsenaal aan instrumenten die lidstaten en burgers kunnen gebruiken indien zij dat willen.
b. bevorderen deelname burgers aan het democratisch proces;
Onder meer door het bevorderen van openbaarheid en door effectievere promotie van overlegprocedures wenst de Commissie de deelname van burgers aan het democratisch proces van de EU te vergroten.
c. op gang brengen van een dialoog over Europees beleid;
Met behulp van een specifieke Eurobarmeter over Europees beleid, internetfora en focusgroepen wenst de Commissie de dialoog over Europees beleid te stimuleren.
Uitvoering geschiedt door DG Press.

Voorts doet de Commissie in Plan D het voorstel de nationale debatten in de bezinningsperiode te stroomlijnen door drie hoofdthema's voor te stellen: de sociale en economische ontwikkeling van de EU; de taken van de Unie; en de grenzen van Europa en haar rol in de wereld. Stroomlijning zou voorts moeten geschieden via een door de Commissie voor te bereiden synthese van de diverse activiteiten in de bezinningsperiode ten behoeve van de Europese Raad in juni 2006.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel positief. Naast activiteiten die individuele lidstaten kunnen ontplooien op dit terrein ziet de Commissie voor zichzelf met name een faciliterende rol. De activiteiten van de Commissie vormen dus een nuttige aanvulling op het beleid van de lidstaten.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel positief. Implementatie van deze mededeling zal niet resulteren in algemeen verbindende regelingen. De voorgstelde middelen zoals het opzetten van een speciale Eurobarometerenquête, het organiseren van rondetafelbijeenkomsten en het openen van een internetsite, zijn bescheiden doch effectieve middelen om het doel van grotere participatie van burgers te bereiken. Er wordt bovendien voldoende ruimte aan de lidstaten gelaten.

Consequenties voor de EU-begroting:
Begin 2005 is voor het debat over de toekomst van Europa negen miljoen euro vastgelegd in het PRINCE-begrotingsonderdeel. Het voorstel is wat betreft de begroting 2005 verenigbaar met de bestaande financiële programmering; de uitvoering van Plan D in 2005 zal worden gedekt door een interne herschikking van de bestaande kredieten voor het begrotingsonderdeel PRINCE. Voor 2006 worden de kosten voor Plan D geraamd op 6 miljoen euro, waarvan het leeuwendeel besteed zal worden aan het organiseren van 25 Europese rondetafelbijeenkomsten (2,4 miljoen euro) en het ondersteunen van reeds in de lidstaten bestaande burgerpanels (2,1 miljoen euro). Het Europees Parlement heeft in tweede lezing van de begroting 2006 een bedrag van 6,7 miljoen euro (en 1 miljoen euro in reserve) ingeschreven voor deze begrotingspost (referentie 16.03.04), waaruit Plan D gefinancierd kan worden. In 2007 en 2008 zal de uitvoering van Plan D worden voortgezet. De kredieten voor die jaren zullen afhankelijk zijn van de uitkomst van de eerste terugkoppelingsronde medio 2006 en van de begrotingsvoorstellen op basis van het akkoord over de Financiele perspectieven 2007-2013.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Wel wil de Commissie gedurende de bezinningsperiode starten met de voorgestelde activiteiten en is het voornemen geformuleerd de activiteiten uit Plan D tot en met 2008 te laten doorlopen.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt de mededeling. Nederland is het eens met de Commissie dat de bezinningsperiode in de eerste plaats gebruikt moet worden voor een breed en intensief debat over Europees beleid. Dat zal ook in Nederland worden gevoerd, zoals reeds is aangekondigd in de Kamerbrief d.d. 7 november 2005 inzake "Nederland in de Europese bezinningsperiode en verder" (Kamerstuk nr. 30303, nr. 18). De door de Commissie voorgestelde activiteiten zijn complementair hieraan. De hoofdthema's die de Commissie suggereert als discussieonderwerpen in de bezinningsperiode sluiten nauw aan bij de Nederlandse thema's die de regering in de bezinningsperiode aan de orde zal stellen, waarbij de nadruk ligt op de inhoud van beleid en de uitdagingen waar Nederland en Europa voor staan. Nederland acht de Europabrede aanpak van de Commissie een welkome en deze vormt bovendien een erkenning van de stelling dat de relatief kleine betrokkenheid van burgers bij Europese beleidsvorming een Europabrede zorg is.
Nederland wenst actief deel te nemen aan de discussie op Europees niveau in de aanloop naar de Europese Raad van juni, maar niet zal kunnen voldoen aan de wens van de Commissie om de resultaten van de Nederlandse periode van discussie en inventarisatie in april 2006 aan de Commissie aan te bieden met het oog op de nationale bezinningsperiode die in mei 2006 zal worden afgerond. Nederland zal de resultaten van de nationale inventarisatie zodra deze gereed zijn deze delen met de Europese partners.

Fiche 3: Verordening betreffende statistieken over onderwijs en levenslang leren
Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren

Datum Raadsdocument: 9 december 2005
Nr. Raadsdocument 15615/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 625
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met OCW i.o.m. FIN, EZ, BZK, BZ en VWS

Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Statistiek, Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (eerste behandeling raadswerkgroep op 15 maart 2006)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Op grond van artikel 125 van het Verdrag dienen de lidstaten en de Gemeenschap te streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten om soepel te reageren op economische veranderingen. Tevens zijn onderwijs en opleiding een belangrijk onderdeel van de Lissabonstrategie.
Tijdens de voorjaarsbijeenkomst in maart 2005 heeft de Europese Raad er met nadruk op gewezen dat het menselijk kapitaal "Europa's belangrijkste troef is." Verder zijn de uitwerking van brede strategieën voor levenslang leren doelstellingen in de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid. Vervolgens is in het kader van de Europese samenwerking op het terrein van het beroepsonderwijs en beroepsopleiding, de Onderwijsraad in november 2004 overeengekomen om op Europees niveau prioriteit te geven aan de verbetering van het bereik, de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de statistieken op het gebied van beroepsonderwijs en opleiding.
Op Europees niveau zijn onderling vergelijkbare statistische gegevens van essentieel belang om de beleidsdoelstellingen voor onderwijs en levenslang leren te evalueren en de vooruitgang te monitoren. De productie van statistisch materiaal dient gebaseerd te zijn op een raamwerk van op elkaar afgestemde concepten en onderling vergelijkbare gegevens. Hierdoor kan een integraal Europees statistisch informatiesysteem over onderwijs, beroepsopleiding en levenslang leren worden opgebouwd.
Het voorstel heeft tot doel het uitwerken van gemeenschappelijke statistische standaards voor de productie van geharmoniseerde gegevens, voor de productie en verdere ontwikkeling van statistieken over onderwijs en levenslang leren. Daarnaast geeft de verordening een aantal definities en deelgebieden aan voor de verzameling van de gegevens. Deze deelgebieden hebben betrekking op de productie van statistieken.
Ø deelgebied 1: statistieken over de onderwijs- en beroepsopleidingstelsels;
Ø deelgebied 2: statistieken over de deelname van volwassenen aan levenslang leren;
Ø deelgebied 3: overige statistieken over onderwijs en levenslang leren die niet onder deelgebied 1 of 2 vallen, zoals statistieken over menselijk kapitaal en de sociale en financiële effecten van onderwijs.
Het onderhavige voorstel is een verordening, de maatregelen die nodig zijn voor het verzamelen, toezenden en verwerken van de statistische werkzaamheden zullen worden vastgelegd volgens de comitologieprocedure.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 285, lid 1 EG Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid, EP: medebeslissing

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee, er zal gebruik worden gemaakt van het bestaand Comité statistisch programma (Besluit 1999/468/EG)

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, het doel van de verordening is het uitwerken en vaststellen van gemeenschappelijke standaards voor de productie en verdere ontwikkeling van geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over onderwijs en levenslang leren. Dit kan niet op een afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd en kan daarom beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt.
Proportionaliteit: positief, de verordening gaat niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. In de verordening zijn alleen geharmoniseerde statistische definities opgenomen. De lidstaten mogen voor de verzameling van gegevens technieken gebruiken die op de structuur van hun onderwijs- en beroepsopleidingstelsels zijn afgestemd en die zijn aangepast aan het belang van die sector. Daarnaast kunnen de lidstaten zelf beslissen welke nationale gegevens bronnen zij voor de opstelling van de statistieken gebruiken. Daarbij kunnen de lidstaten rekening houden met hun eigen statistische systemen en praktijken.

Consequenties voor de EU-begroting:
Voor de periode 2007-2012 is een totaal bedrag van ¤ 5,4 miljoen (afgerond) gereserveerd op de Begroting van de Europese Commissie; Titel 29 statistiek onder hoofdstuk 29.02.01; productie van statistische informatie. In het financieel memorandum wordt aangeven dat de door de Europese Commissie gereserveerde middelen worden ingezet voor de co-financiering voor de uitvoering van de proefstudies voor de statistische autoriteiten in de lidstaten. Verder is een en ander ook nog afhankelijk van het Inter Institutioneel Accoord tussen Raad en EP en de verdeling van de Financiele Perspectieven over individuele programma's.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger Het onderhavige voorstel heeft geen financiële consequenties voor Nederland.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De onderhavige verordening betekent een additionele EU-verplichting voor het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor het merendeel bestaat het onderhavige voorstel uit bestaand beleid ( deelgebieden 1 en 3). Echter, voor deelgebied 2 (statistieken over de deelname van volwassenen aan levenslang leren) is er sprake van nieuw beleid.

Deelgebied 1: statistieken over de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels
De data voor het samenstellen van de statistieken over onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels worden door het CBS verkregen uit bestaande registraties, die voornamelijk van de ministeries van OCW en LNV komen. Het CBS heeft al sinds geruime tijd toegang tot deze bestanden. De toegang tot de bestanden is geregeld in de CBS-wet en de Wet op het Onderwijsnummer.

Indien de vragenlijsten blijven zoals zij nu zijn, zijn er geen additionele financiële, personele of administratieve effecten voor overheid, bedrijfsleven en burger. Echter, aangezien het onderhavige voorstel een kaderverordening is, bestaat de mogelijkheid dat er toekomstige additionele datawensen worden geformuleerd.

Deelgebied 2: statistieken over de deelname van volwassenen aan levenslang leren;
De statistieken voor levenslang leren van volwassenen staan in de ontwerp kaderverordening slechts summier beschreven.
De concrete invulling van de statistieken voor levenslang leren voor volwassenen zal plaatsvinden in één of meerdere uitvoeringsverordeningen. Op dit moment (februari 2006) is over de mogelijke inhoud van die uitvoeringsverordeningen en dus de feitelijke gegevensvraag, nog weinig tot niets bekend. Daarom is op dit moment ook onbekend:
Ø hoe de definitieve vragenlijst er uit zal zien;
Ø welke onderwerpen wel of niet verplicht zullen zijn;
Ø hoe groot de steekproef zal moeten zijn en hoelang de interviewduur zal zijn.
De verordening laat de mogelijkheid open voor landen om op eigen wijze de verzameling van de gewenste data te organiseren. Het CBS zal daarbij streven naar een maximale registratieve invulling voor het samenstellen van de statistieken voor levenslang leren van volwassenen. Het is echter nu reeds zeker dat een deel van de gewenste data alleen met aanvullende primaire waarneming bij burgers achterhaald kan worden.

Deelgebied 3: overige statistieken over onderwijs en levenslang leren
Deze statistieken vormen een onderdeel van de bestaande monitoringssystemen van het Europese economische en sociale beleid. Hiermee wordt het Europese beleid gericht op onderwijs en levenslang leren in relatie gebracht met de algemene doelstellingen van het Europese economische en sociale beleid en de rol die onderwijs speelt bij het realiseren hiervan. De informatie op dit deelgebied wordt in beginsel ontleend aan informatie die is verzameld ten behoeve van het monitoren van:
Ø De 'Lissabon-strategie' voor groei en werkgelegenheid;
Ø De Europese Werkgelegenheidsstrategie;
Ø Het Europese Actieprogramma op het gebied van armoede- en integratiebeleid.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treden (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor Nederland is dit haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De voorliggende verordening wordt beschouwd als een maatregel ter verbetering van de beschikbaarheid van geharmoniseerde communautaire statistieken over onderwijs en levenslang leren. Nederland onderschrijft het belang van een wettelijke basis voor het uitwisselen van statistische gegevens over onderwijs en levenslang leren binnen een geharmoniseerd kader. Hierdoor wordt de inhoud, de kwaliteit evenals de vergelijkbaarheid van de nationale en communautaire statistieken over onderwijs en levenslang leren verder verbeterd.

Het onderhavige voorstel is een ontwerp voor een kaderverordening. Op dit moment is er vrijwel nog niets bekend over de invulling van de toekomstige uitvoeringsmaatregelen. Hierdoor bestaat er enige bezorgdheid over mogelijke gevolgen voor de administratieve belasting voor respondenten en de kosten voor het nationale en Europees statistisch systeem.
Deze bezorgdheid richt zich in het bijzonder op de hoeveelheid en de mate van detaillering voor wat betreft de toekomstige gegevensverzameling in de deelgebieden statistieken over de deelname van volwassenen aan levenslang leren en overige statistieken over onderwijs en levenslang leren.

Gelet hierop zal Nederland voorstellen dat de toekomstige uitvoeringsverordeningen dienen te worden voorzien van een kosten/baten-analyse. Hierbij is voor Nederland van belang dat de administratieve belasting voor de onderwijsinstellingen, andere belanghebbenden in het onderwijsterrein en het statistisch systeem expliciet in kaart wordt gebracht. Verder acht Nederland het van belang dat bij de verdere ontwikkeling van statistieken op het terrein van onderwijs en levenslang leren, zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de thans beschikbare gegevensbronnen. Daarnaast zal Nederland inzetten op het houden van zogeheten proefstudies. Voorts is het voor Nederland van essentieel belang om de uitkomsten van de proefstudies voor de statistieken over de deelname van volwassenen aan levenslang leren, te laten meewegen bij de uiteindelijke vaststelling van de definitieve uitvoeringsmaatregelen. De vaststelling van deze uitvoeringsmaatregelen dient gebaseerd te zijn op een afweging van de opbrengsten ( informatie over de statistieken over deelname van volwassenen aan levenslang leren) en de kosten voor het verzamelen van de gegevens (administratieve lastendruk en kosten voor het CBS) Vervolgens zal de Commissie worden gevraagd of er met betrekking tot de verdere invulling van de overige statistieken over onderwijs en levenslang leren (deelgebied 3), al voorbeelden te noemen zijn en deze nauwkeurig te omschrijven.

Fiche 4: Mededeling inzake actieplan biomassa
Titel:
Mededeling van de Commissie Actieplan Biomassa

Datum Raadsdocument: 13 december 2005
Nr Raadsdocument: 15741/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 628
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. LNV, BZ, V&W, FIN en VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Energie, VTE Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Commissie heeft in haar mededeling over duurzame energie (COM (2004) 366, sectie 4.3.1) in 2004 geconstateerd dat de groei van het aandeel duurzame energie in de Europese energiehuishouding onvoldoende was in relatie tot de bestaande doelstellingen. Met name op het terrein van biomassa (bio-energie, biobrandstoffen) werd een groot potentieel gezien dat nog onbenut is. De Commissie heeft zich vervolgens voorgenomen om in een Actieplan biomassa de knelpunten voor implementatie van bio-energie en biobrandstoffen in kaart te brengen en een aanpak voor oplossing te presenteren. Het onderhavige Action plan biomass is daarvan het resultaat. Het action plan is onderdeel van een omvangrijk, coherent en geïntegreerd Europees energiebeleid waarvan de doelstelling is verbreed tot '....to help Europe tot reduce dependence on energy imports, increase sustainability and stimulate growth and jobs.' Het action plan is een coördinerende stap om de ontwikkeling van biomassa te bevorderen en belemmeringen voor de toepassing ervan weg te nemen. Het action plan biomass bevat een groot aantal bijlagen, waarin concrete maatregelen worden aangekondigd waarvan de gevolgen voor Nederland op dit moment nog niet te overzien is. Voorbeelden zijn aanpassing van de richtlijn Energieprestatie van gebouwen om toepassing van duurzame energie te stimuleren, wetgeving ter stimulering van gebruik van (onder meer) biomassa voor warmte en koeling en ontwikkeling van kwaliteitsstandaarden voor biomassa.

De maatregelen in het Action plan biomass zouden ertoe moeten leiden dat het gebruik van biomassa in de EU tot 2010 wordt vergroot van ca. 69 naar ca. 150 Mtoe (megaton oil equivalent). Dat komt volgens de Commissie overeen met een vergroting van het aandeel hernieuwbare energie met 5% en een flinke daling van de CO2 uitstoot. Daarnaast verwacht de Commissie op basis van diverse wetenschappelijke en economische studies mogelijk een groei in de EU van 250-300.000 banen, die vooral bij de productie en verwerking van biomassa tot stand komen.
De Commissie besteedt relatief veel aandacht aan hernieuwbare warmte in industrie en woningen. Hoewel hier een groot potentieel ligt, blijkt in de praktijk dat juist hier de toepassing van biomassa op grote problemen stuit. Niet de kosten zijn hier volgens de Comissie het probleem, maar marktvertrouwen en attitude. Nieuwe wetgeving en verbetering van houtovens en kachels zouden hier verandering in moeten brengen. Waar het gaat om biomassa voor elektriciteitsopwekking legt de Commissie vooral het accent op de mogelijkheden van Warmte Kracht Koppeling (WKK), waarbij zowel elektriciteit als warmte wordt geproduceerd.

Op het vlak van de implementatie van de biobrandstoffenrichtlijn is de Commissie het meest concreet met maatregelen die belemmeringen in de markt moeten wegnemen. Tenslotte blijkt dat de Commissie een sterke impuls wil geven aan de productie van biomassa binnen de EU, bijvoorbeeld in de armere regio's.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Indien echter toch een beoordeling moet worden gegeven, dan is het oordeel voorzichtig positief. Een effectieve inzet van Commissie beleid heeft toegevoegde waarde boven de inzet van afzonderlijke lidstaten. Bijvoorbeeld waar het gaat om coördinatie van onderzoeksinspanningen en het scheppen van randvoorwaarden voor een transparante interne markt voor biomassa. Met name het laatste is voor Nederland, dat veel biomassa moet importeren, van groot belang. Bij enkele van de voorstellen bestaat echter twijfel over de subsidiariteit, zoals de aanscherping van de richtlijn voor energieprestaties van gebouwen en het stellen van een nationale doelstelling voor biobrandstoffen.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling.
Indien echter toch een beoordeling moet worden gegeven, dan is het oordeel neutraal. Veel zal afhangen van de wijze waarop de Commissie de in de bijlagen aangekondigde maatregelen nader uitwerkt. Nederland maakt ten aanzien van dit punt dan ook een voorbehoud omdat de impact van de maatregelen op dit moment nog niet te overzien is. Ten opzichte van een aanscherping van de richtlijn voor Energieprestatie van gebouwen staat Nederland bijvoorbeeld negatief.

Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie geeft hier geen inschatting van.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De financiële consequenties zijn nog onduidelijk, zie ook punt 9. Uit de impact assessment bij de mededeling blijkt dat de totale ingeschatte (economische) kosten ¤ 9 mld. per jaar bedragen voor de Unie als geheel.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Zie Subsidiariteit en proportionaliteit:

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De naar verwachting toenemende vraag naar biomassa kan leiden tot een groter export van biomassa uit ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het Biomass action plan kan als initiatief door Nederland van harte onderschreven worden. Het is goed dat de Europese Commissie op dit dossier een poging doet om de problemen EU breed in kaart te brengen, een aantal problemen op te pakken en de lidstaten aan te moedigen met eigen beleid te komen. De inhoud is echter voor een Actieplan op onderdelen nog te weinig concreet. Nederland is dan ook geïnteresseerd in de nadere uitwerking van het Actieplan en kan op dat moment pas een goede inschatting maken van de mogelijke beleidsmatige en financiële consequenties voor Nederland.

De Commissie wil volgens de mededeling een sterke impuls geven aan de productie van biomassa binnen de EU, bijvoorbeeld in de armere, rurale regio's. Zij overweegt het bestaande instrumentarium op dit terrein (productsteun energiegewassen van ¤45 per ha, mogelijkheid om houtachtige gewassen te verbouwen op grond die verplicht en met subsidie braak ligt, (steunoptie binnen 2e as Plattelandbeleid)), ook uit te breiden naar bosbouw. Het is de vraag of, zeker vanuit Nederlands perspectief, dergelijke ondersteuning zal leiden tot een groter aanbod van competitieve biomassa. Daarbij kan echter wel worden opgemerkt dat de verwerking van agrarische rest- en bijproducten ook in Nederland een toekomstperspectief heeft als grondstof voor de 'tweede generatie' biobrandstoffen.

Nederland steunt de biobrandstoffendoelstelling, maar is (nog) niet overtuigd dat productiebevordering binnen de EU hiertoe de geëigende methode is. Nederland acht het daarom wenselijk dat de Commissie zich uitspreekt over de verwachte kosten en baten van het stimuleren van biomassaproductie binnen de EU, waarbij de Commissie tevens gevraagd wordt aan te geven onder welke begrotingspost(en) financiering is voorzien. Zij dient dit af te zetten tegen de verwachte stimuleringskosten en de welvaartskosten van marktverstoring binnen en buiten de EU.Vanuit de optiek van energie-efficiëntie is het goed mogelijk dat Nederland meer belang heeft bij een transparante en goed georganiseerde, internationale biomassamarkt. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat de verwachte toename van het gebruik van biomassa een groot beroep zal doen op de beschikbaarheid ervan. In dat kader moet ook de bredere doelstelling van de Commissie '....to help Europe to reduce dependence on energy imports, increase sustainability and stimulate growth and jobs' worden gezien. De productie van biomassa in de EU kan een bijdrage leveren aan het verminderen van de energie afhankelijkheid (zowel van olie- als van biomassa import) en aan het scheppen van banen en groei in rurale gebieden.

Verder is het de vraag of een grote inzet op de productie van biomassa voor bijvoorbeeld de productie van eerste generatie biobrandstoffen (zoals koolzaad) op zichzelf een waardevolle investering is. Op de langere termijn (ca. 10 jaar) wordt veel meer potentieel verwacht van de tweede generatie biobrandstoffen; de hiervoor benodigde houtachtige biomassasoorten hebben per hectare landbouwgrond een veel hoger rendement dan bijvoorbeeld koolzaad, dat nu voor biodiesel wordt gebruikt. De Commissie zou dan ook, naast onderzoek naar bijvoorbeeld veredeling en betere teeltmethoden ten behoeve van de eerste generatie biobrandstoffen, een zwaarder accent mogen leggen op innovatie en op de stimulering van onderzoek naar - en ontwikkeling van de tweede generatie biobrandstoffen. Hierbij kan worden gedacht aan technologie over de gehele keten, van productie tot eindverbruik.

Voor de ontwikkeling van biomassa is het van groot belang dat in EU kader en discussie wordt gevoerd over de duurzaamheidaspecten van de toename van de vraag naar en het gebruik van biomassa. Nederland hecht zeer aan de invoering van een stelsel dat een duurzame voorziening en toepassing van biomassa waarborgt. Nederland mist in de mededeling een analyse van de duurzaamheidaspecten van de voorstellen.

Omdat de financiële consequenties op zowel EU niveau als nationaal niveau nog onvoldoende uit de mededeling zijn af te leiden, zal Nederland de Commissie vragen hiervoor een onderbouwing te leveren.

Nederland zal de onderhandelingen over het Europese action plan biomassa als volgt inzetten

Het initiatief van het Action plan biomass wordt door Nederland verwelkomd, maar met reserve ten aanzien van de mogelijke impact van concrete maatregelen. Naast nadere uitwerking en onderbouwing van de voorgestelde maatregelen in de annexen bij het plan, vraagt Nederland expliciet aandacht voor de volgende punten:
- Vanuit de optiek van energie-efficiëntie is het goed mogelijk dat Nederland meer belang heeft bij een transparante en goed georganiseerde, internationale biomassamarkt Nederland betwijfelt of het stimuleren van de Europese biomassa productie een effectieve inzet van middelen is.
- Nederland acht het wenselijk dat de Commissie zich uitspreekt over alle verwachte kosten en baten van het stimuleren van biomassaproductie binnen en buiten de EU. Dit in het kader van de belangenafweging tussen duurzame energie, importafhankelijkheid, landbouwbeleid, werkgelegenheid en economische groei in rurale gebieden. Op deze wijze kunnen de plattelands/voedselzekerheidbelangen en de energie- en transportbelangen worden onderscheiden
- Inschatting van budgettaire kosten.
- Nederland verzoekt de Commissie om haar visie te geven over de duurzaamheidaspecten van de het action plan.
- Wat Nederland betreft is het de vraag of het op Europees niveau stimuleren van de eerste generatie biobrandstoffen een waardevolle investering is, gezien het relatief lage energierendement ervan. Nederland vraagt de Commissie om meer gerichte aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de zgn. 'tweede generatie' biobrandstoffen.
- Nadere concrete voorstelling met betrekking tot wijziging en/of aanscherping van, dan wel van nieuw richtlijnen, zullen door Nederland kritisch worden beschouwd. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de voorgestelde aanscherping van de richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen.

Fiche 5: Verordening betreffende de aanduiding van land van oorsprong producten derde landen
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de aanduiding van het land van oorsprong op bepaalde producten uit derde landen

Datum Raadsdocument: 16 december 2005
Nr. Raadsdocument: 5091/06
Nr. Commissiedocument: COM (2005) 661
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. LNV, BZ, FIN

Behandelingstraject in Brussel: Comité 133, Raadswerkgroep Handelsvraagstukken (15 februari en 22 maart 2006), Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In het verleden hebben een aantal informele discussiedocumenten gecirculeerd over het mogelijk verplichten van oorsprongsvermelding, het zogenaamde "made in"- label, op een eindproduct. daarbij ging het steeds om textielproducten. Deze hebben nooit tot formele agendering in de Raad geleid.
Dit voorstel wijkt sterk af van voorgaande informele discussiedocumenten. Het voorstel richt zich op het verplicht maken van een originemerk, of ook wel "made in"-label, op een beperkt aantal industriële producten (o.a. kleding, keramiek, schoenen) voor import van buiten de EU (uitgezonderd kandidaatlidstaten en staten onder een associatieverdrag met de EU).
De doelstellingen achter het voorstel zijn:
1. vervalsing of misleiding van origine-indicaties te verminderen
2. meer duidelijkheid over de origine van een product te verschaffen voor consumenten
3. het level-playing-field voor Europese bedrijven te herstellen door net als belangrijke handelspartners als de VS en Japan oorsprongsmerking voor importen te verplichten.

Rechtsbasis van het voorstel: art.133 EG.

Besluitvormingsprocedure: Gekwalificeerde meerderheid, geen rol EP.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Het voorstel van de Commissie bevat een nieuw regelgevend comité dat zal bekijken of en wanneer nieuwe sectoren zullen kunnen worden toegevoegd aan het systeem. Ook stelt het comité nadere regels op voor onder andere de te gebruiken terminologie en uitzonderingsgevallen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Er is een heterogeen juridisch raamwerk met betrekking tot oorsprongsmerking in de EU met als gevolg onduidelijkheid van regelgeving binnen de EU. Zo hebben sommige landen wel, andere geen of minder regels. Dit zou misleiding in de hand kunnen werken. Voor bepaalde voedingsmiddelen is op dit moment in de EU reeds voorgeschreven dat het land van oorsprong moet worden vermeld.
Oorsprongsmerking is een handelspolitiek instrument dat binnen de competentie van de Commissie valt en is daarnaast op te vatten als een leemte in de voltooiing van de interne markt. In zoverre is het nuttig op Europees niveau een discussie te voeren over oorsprongsmerking.
Proportionaliteit: Negatief, want voorgestelde instrumenten zijn niet noodzakelijk voor de oplossing van het geschetste maatschappelijk probleem. Ten aanzien van het voorkomen van misbruik van of misleiding door origine-indicaties kan men zich afvragen of het instellen van een originemerk niet evenzeer te vervalsen is en dus geen effectieve oplossing. Ten aanzien van verduidelijking van de origine aan de consument: Er zijn diverse consumentenonderzoeken gedaan, welke tegenstrijdige informatie hebben opgeleverd.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De administratieve consequenties komen goeddeels voor rekening van het importerende (uit derde landen) bedrijfsleven. In de praktijk echter zouden de kosten moeten meevallen omdat een "made in"label al verplicht is gesteld door o.a. de VS. De VS verplicht oorsprongsmerking eveneens alleen voor producten uit derde landen. Nederlandse bedrijven die van buiten de EU importeren en niet naar derde landen als de VS exporteren zullen te maken krijgen met de hoogste stijging in kosten. Uit een impact assessment van de Commissie zou blijken dat de maximale kosten voor het label 1% van de kostprijs zullen zijn.
Daarnaast zullen de lidstaten met kosten worden geconfronteerd voor het handhaven van de regeling. Gezien de algemene onbekendheid van de consument met het verschil tussen een merk en een label zal er mogelijk ook een informatiecampagne moeten worden gelanceerd. Precieze financiële consequenties van het voorstel zijn op dit moment niet geraamd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Doordat invulling van de uitvoering kan worden ingevuld door de lidstaten zelf, zijn de consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid niet eenduidig te presenteren. Handhaving kan via de introductie van nieuwe strafbepaling op basis van de Wet Economische Delicten.
De douane zou importen uit derde landen kunnen gaan controleren op het hebben van een originemerk, voor zover deze onder de sectoren vallen als genoemd in de verordening. De douane controleert reeds oorsprongscertificaten bij import. Deze taak zou aan het pakket van de douane kunnen worden toegevoegd. De taak zou ook elders kunnen worden ondergebracht.

Voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het voorstel zou inwerking moeten treden gedurende de tweede helft van 2007. De lidstaten zijn onderling sterk verdeeld over de noodzaak van het voorstel. De inwerkingtreding van het voorstel is afhankelijk van de snelheid van besluitvorming.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De consequenties voor ontwikkelingslanden zijn gering. Ontwikkelingslanden hebben nu al te maken met een verplichting voor oorsprongmerking vanuit o.a. de VS en Japan. Dit zou na aanneming van het voorstel ook voor exporten naar Europa gaan gelden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland lijkt het systeem van oorsprongsmerking voor industriële producten zoals nu voorgesteld door de Commissie niet zinvol.
Hiervoor is een aantal redenen:
· Het voorstel zoals nu voorgesteld door de Commissie past niet in het streven naar vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven, één van de prioriteiten van de EU. Nederland zal vragen wat de administratieve lasten en het financiële beslag van het voorstel zal zijn. Ook zal opheldering worden gevraag ten aanzien van de gebruikte terminologie in het document.
· Het voorstel beoogt verduidelijking te scheppen voor de consument. Er is echter gerede twijfel of het voorstel hieraan bijdraagt, gezien consumentenonderzoeken tegenstrijdige resultaten opleveren.
· Er bestaat gerede twijfel omtrent de handhaafbaarheid (welke instantie, hieraan verbonden kosten etc.) en controleerbaarheid van een dergelijk ingewikkeld systeem. Zo lijkt de douane op het eerste gezicht een goede kandidaat voor handhaving.
· De Nederlandse textiel- en kledingindustrie heeft een duidelijk signaal afgegeven dat zij een verplicht systeem van oorsprongsmerking niet vruchtbaar acht.

Fiche 6: Richtlijn betreffende consumentenkrediet
Titel:
Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten en tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

Datum Raadsdocument: 13 oktober 2005
Nr Raadsdocument: 13193/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 483
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën i.o.m. EZ, JUST

Behandelingstraject in Brussel:
Momenteel wordt het richtlijnvoorstel besproken in de Raadswerkgroep Consumenten. Het Oostenrijks voorzitterschap heeft aangegeven het richtlijnvoorstel in mei 2006 voor een oriënterend gesprek te willen agenderen tijdens de Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het afgelopen decennium is de financiële markt sterk veranderd: er blijven nieuwe producten op de markt komen en er is steeds meer vervlechting van bestaande financiële producten ontstaan. Tegelijk is de vraag om harmonisatie van wetgeving toegenomen teneinde de bescherming van de consument te verbeteren en te komen tot een interne markt voor financiële diensten. De huidige richtlijn Consumentenkrediet kon aan de nieuwe eisen die de veranderde markt stelt niet meer voldoen aangezien deze is gebaseerd op minimumharmonisatie, de regels ter bescherming van de consument in de richtlijn zeer beperkt zijn en er geen ruimte was om op het ontstaan van nieuwe producten in te springen. Iedere lidstaat heeft op dit moment zijn eigen regels die ten opzichte van elkaar zeer verschillen.

In haar herziene voorstel voor een nieuwe richtlijn Consumentenkrediet wil de Commissie aan deze tekortkomingen een eind maken. De belangrijkste elementen van het voorstel:
· meer kredietsoorten onder de reikwijdte;
· kredietbemiddelaars ook onder de reikwijdte;
· bevorderen van transparantie door:
- harmoniseren definitie en berekening jaarlijks kostenpercentage;
- gedeeltelijke harmonisering van informatieverstrekkingregels in precontractuele fase en in de
overeenkomst;het principe van wederzijdse erkenning t.a.v. precontractuele
informatieverplichtingen, het herroepingsrecht (ook voor verbonden transacties), de
gevolgen van het overschrijden van de kredietlimiet en het toezicht op kredietverstrekkers en
bemiddelaars.

In het herziene voorstel is rekening gehouden met de in de eerste lezing door het Europees Parlement geuite posities en heeft tot doel een overeenkomst tussen het Parlement en de Raad te faciliteren. De belangrijkste wijzigingen ten opzicht van het eerdere Commissievoorstel van oktober 2004 is de duidelijke focus op consumentenkrediet (kredieten tot ¤ 50.000); de Commissie heeft een separaat traject voor hypotheken opgestart (Groenboek hypotheken). Hoewel het nieuwe voorstel lidstaten meer flexibiliteit biedt om bepaalde regels beter op de nationale situatie aan te laten sluiten, beoogt het principe van wederzijdse erkenning de totstandkoming van de interne markt te waarborgen. Voorts voorziet het voorstel in een aantal consumentenrechten, waaronder de mogelijkheid om binnen 14 dagen af te zien van een kredietovereenkomst en het recht om krediet vroegtijdig terug te betalen.

Het richtlijnvoorstel is één van de prioriteiten van de Commissie voor de komende 5 jaar op het gebied van bancaire dienstverlening, zoals geformuleerd in het Witboek Financiële Diensten.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 95 EG-verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: medebeslissing en gekwalificeerde meerderheid

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: nut en noodzaak van regeling op EG-niveau zijn afhankelijk van de inhoud van de tot stand te komen regeling. Daarom luidt hier het oordeel: in beginsel positief, maar sterk afhankelijk van het te vinden evenwicht tussen de beoogde bevordering van het intracommunautaire dienstenverkeer op het gebied van consumentenkrediet en het te bereiken niveau van consumentenbescherming. De ondersteuning van het voorstel voor Nederland is afhankelijk van de vraag of het richtlijnvoorstel voldoende bijdraagt aan de interne markt voor consumentenkrediet en de voorwaarde dat een adequaat niveau van consumentenbescherming gehandhaafd blijft.
Proportionaliteit: in beginsel positief, het nieuwe voorstel biedt lidstaten meer flexibiliteit om bepaalde regels beter op de nationale situatie aan te laten sluiten. Bovendien kan het daadwerkelijk bevorderen van de interne markt met voldoende consumentenbescherming het best via een richtlijn geregeld worden.

Consequenties voor de EU-begroting: Het voorstel is verenigbaar met de bestaande financiële programmering. De kosten zijn: ¤ 81.000 per jaar in verband met personele middelen en andere huishoudelijke uitgaven.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Vooralsnog is het moeilijk om de financiële, personele en administratieve consequenties te kwantificeren. Echter, gegeven het feit dat de Nederlandse wetgeving op veel punten uit het richtlijnvoorstel al ver ontwikkeld is (middels de Wet financiële dienstverlening), lijken de additionele lasten beperkt zijn. Toch zal de regering zich sterk maken voor het beperken van eventuele lasten die uit dit richtlijnvoorstel kunnen voortvloeien.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De Nederlandse wetgeving zal op enkele punten (zoals het herroepingsrecht) aanpassing behoeven.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn dienen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zijn vastgesteld om aan de richtlijn te voldoen, toe te passen.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft er belang bij dat Nederlandse consumenten meer kunnen profiteren van kredietaanbiedingen van kredietgevers uit andere lidstaten en dat aan Nederlandse kredietgevers een reëlere mogelijkheid geboden om hun producten ook in andere lidstaten te verkopen. Voorwaarde daarvoor is echter dat het richtlijnvoorstel voldoet aan een adequaat niveau van consumentenbescherming. Het is niet duidelijk of het huidige richtlijnvoorstel dit kan waarborgen. Het richtlijnvoorstel zou moeten voorzien in een aanvaardbaar niveau van vergunningsvereisten en adequaat toezicht op de activiteiten van de kredietgevers. De ondersteuning van het voorstel voor Nederland is dan ook enerzijds afhankelijk van de vraag of het richtlijnvoorstel voldoende bijdraagt aan de interne markt voor consumentenkrediet en anderzijds of een adequaat niveau van consumentenbescherming wordt geboden en gehandhaafd.
- Het is voor Nederland van belang dat er extra aandacht wordt besteed aan cross-sector consistentie. Definities en artikelen dienen zoveel mogelijk bij andere richtlijnen aan te sluiten zodat coherente regulering van steeds meer met elkaar vervlochten rakende financiële producten mogelijk wordt en blijft.
- Artikel 21, zesde lid, bevat een regel van internatonaal privaatrecht. Regels van internationaal privaatrecht horen echter thuis in juridisch bindende rechtsinstrumenten en niet in richtlijnen die zich voor verschillende implementatie lenen. De contracten waarom het hier gaat, vallen onder het Europees Verbintenissenverdrag 1980 (EVO). Een Commissievoorstel tot omzetting van dat verdrag in een verordening is momenteel aanhangig.
- Overigens leert de ervaring dat de Richtlijn consumentenkrediet er één is waar vaak en langdurig over wordt gesproken en waarvan de richtlijnvoorstellen aan veel wijzigingen onderhevig zijn. Indien de voorstellen ook in de toekomst weer veranderen zullen de wijzigingen worden beoordeeld op basis van bovengenoemde standpunten.

Fiche 7: Mededeling inzake actieplan 2006-2008 voor vereenvoudiging en verbetering van het visserijbeleid
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Actieplan 2006-2008 voor een vereenvoudiging en verbetering van het visserijbeleid

Datum Raadsdocument: 9 december 2005
Nr Raadsdocument: 15613/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 647
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. EZ, JUS, V&W, FIN, BZ

Behandelingstraject in Brussel: behandeling in beheerscomité Visserij en aquacultuur en periodiek voortgangsverslag aan de Landbouw-en Visserijraad. Dit onderwerp is reeds geagendeerd voor de Raad in april.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Deze mededeling beschrijft het actieplan van de Commissie voor de jaren 2006 tot en met 2008 ter vereenvoudiging van bestaande visserijregelgeving. Deze mededeling bouwt voort op de mededeling COM(2004)820 uit december 2004 inzake de perspectieven voor vereenvoudiging en verbetering van visserijregelgeving waarin o.a. hoofdlijnen zijn uitgezet voor een op te stellen actieplan.
In april 2005 zijn raadsconclusies aangenomen waarin de Commissie o.a. werd aangespoord haast te maken het actieplan en de uitvoering van de acties.
In de mededeling wordt eveneens verwezen naar COM(2005)535 uit oktober 2005 betreffende een mededeling van de Commissie over de uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: een strategie voor de vereenvoudiging van de regelgeving.

Het actieplan van de Commissie is tot stand gekomen na consultatie van de lidstaten en belanghebbenden.
In de mededeling wordt vereenvoudiging van regelgeving aangaande beheer en controle van visserijactiviteiten als prioriteit aangegeven.
De vereenvoudiging moet leiden tot vermindering van de administratieve lasten van het bedrijfsleven evenals tot het terugdringen van uitvoering- en handhavinglasten van lidstaten en de Commissie zelf.
Om vereenvoudiging te realiseren wil de Commissie gebruik maken van de volgende instrumenten:
- Wijziging van de structuur van regelgeving o.a. op basis van het proportionaliteitsprincipe.
- Bevorderen van duidelijkere wetgevingsteksten en toegang tot informatie door instrumenten te ontwikkelen die specifiek voldoen aan de wensen van het bedrijfsleven en de betreffende overheidsinstanties (vb. booklets).
- Meer gebruik maken van ICT mogelijkheden.

De mededeling bevat 7 Fiches voor de verdere uitwerking. Voor Conservation policy zijn 3 fiches uitgewerkt zijnde,
· tac's en quota, visserij-inspanning
· technische maatregelen ter bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen.
· collectie en beheer van data voor het GVB.
Voor de controle verordening worden 4 fiches uitgewerkt zijnde,
· structuur van de regelgeving,
· waar mogelijk ICT toepassingen,
· rapportageverplichtingen
· vergunningen voor de visserij buiten de communautaire wateren.
De Commissie zal alle betrokken partijen, het Europees Parlement, de lidstaten en het bedrijfsleven op de hoogte houden van de voortgang van het actieplan.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: N.v.t., want exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. De beoordeling van de proportionaliteit komt aan de orde op het moment dat er concrete herzieningsvoorstellen op tafel liggen.

Consequenties voor de EU-begroting: n.v.t.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Betere regelgeving en vereenvoudiging van het GVB voor de komende periode wordt verder uitgewerkt in fiches, waarbij administratieve lastenverlichting voor zowel de nationale overheden als de ondernemers een expliciet doel is. In hoeverre de vereenvoudiging van het GVB zal leiden tot wijziging van ICT toepassingen in Nederland is nog niet duidelijk.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Vaak beperken de Europese normen de nationale inzet om te vereenvoudigingen en administratieve lasten te verminderen. Indien de Europese regelgeving wordt vereenvoudigd, komt dit de vereenvoudiging van nationale regelgeving alleen maar ten goede.
Een gedeelte van de uitwerking van de acties uit deze mededeling zal geen directe gevolgen hebben voor de nationale regelgeving, bijvoorbeeld het ontwikkelen op Europees niveau van een structuur voor voorafgaand overleg vóór de besluitvorming.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De mededeling bevat volgens Nederland de belangrijkste dimensies van de problematiek van vereenvoudiging van de regelgeving. Nederland heeft in een eerdere fase van het proces een aantal prioriteiten aangegeven aan de Commissie. De belangrijkste prioriteiten van Nederland zijn opgenomen in de bovengenoemde fiches.
Vorig jaar is in de Raad voor Concurrentievermogen een algemene richtsnoer aangenomen voor het uitvoeren van een impact assessment om ook de kosten die voortvloeien uit nieuwe Europese regelgeving zichtbaar te maken. Het uitvoeren van een impact assessment op administratieve lasten en de handhaafbaarheid van visserijregelgeving is eveneens als een Nederlands prioriteit aangegeven bij de Commissie. Nederland zal bij het tot stand komen van nieuwe visserijregelgeving aandringen op een goede uitwerking van dit assessment.

Nederland steunt de voorgestelde werkwijze, namelijk het in consultatie met alle betrokkenen uitwerking geven aan het actieplan. Nederland is van mening dat na een iets verdere concretisering van de fiches, zoals bijvoorbeeld een reëel tijdspad, voortvarend kan worden aangevangen met de uitwerking hiervan. Daarbij ziet Nederland een belangrijke rol weggelegd voor de Raad door de voortgang van de vereenvoudiging periodiek te bespreken en waar nodig, met voorstellen te komen om de doelstellingen zoals aangegeven in de fiches te realiseren. Nederland zal dit proces nauwlettend volgen om te waarborgen dat de vereenvoudiging van het GVB op de agenda blijft.

Nederland stelt zich positief op in de onderhandelingen in Brussel, met daarbij de vraag aan de Commissie om de fiches waar de acties in zijn opgenomen verder te concretiseren. Nederland acht het wenselijk raadsconclusies op te stellen om op deze wijze voldoende medewerking van de lidstaten te krijgen bij het uitwerken van het actieplan.

Fiche 8: Mededeling over nieuw kader voor open coördinatie inzake sociale bescherming en integratie
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Samenwerken, beter werken: Een nieuw kader voor de open coördinatie van het beleid inzake sociale bescherming en integratie in de Europese Unie

Datum Raadsdocument: 4 januari 2006
Nr Raadsdocument: 5070/06
Nr. Commissiedocument: COM(2005) 706
Eerstverantwoordelijk ministerie: Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.o.m. BZ, BZK, FIN, OCW, VWS, EZ en VNG

Behandelingstraject in Brussel: SPC, Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken; wordt behandeld in de Raad WSBVC van 10 maart 2006, daarna naar de voorjaarstop.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Naar aanleiding van de raadsconclusies van maart 2000 is een open methode van coördinatie (OMC) gestart op het terrein van sociale insluiting en op het terrein van pensioenen. Later werd hier een OMC-proces voor gezondheids- en langdurige zorg aan toegevoegd.

In mei 2003 heeft de Commissie al het voorstel gedaan om de OMC-processen te stroomlijnen. In de periode 2004/2005 zijn hiertoe de eerste stappen gezet. Zo is gestart met werkzaamheden op het terrein van gezondheids- en langdurige zorg en heeft de Commissie de jaarlijkse gezamenlijke verslagen over pensioenen en sociale insluiting in de jaren 2004 en 2005 geïntegreerd in één Gezamenlijk Verslag sociale bescherming/sociale insluiting.

Met de voorliggende commissiemededeling wordt de laatste stap gezet, namelijk het opstellen van doelstellingen en nieuwe procedures die vanaf 2006 gaan gelden. Het doel is om het OMC-proces te versterken, de zichtbaarheid van het proces en daarmee de nadruk op implementatie te vergroten, een positieve interactie met de herziene Lissabonstrategie te hebben en vereenvoudiging van de rapportageverplichtingen. De Commissie heeft hierbij rekening gehouden met de resultaten van een recente evaluatie van het OMC-proces en met nieuwe ontwikkelingen, zoals de hernieuwde Lissabonstrategie.

De doelstellingen voor de terreinen sociale insluiting en pensioenen kunnen grotendeels beschouwd worden als een continuering van de doelstellingen zoals vastgesteld tijdens de Europese raden van respectievelijk Nice (2000) en Laeken (2001). Nieuw zijn de doelstellingen voor gezondheids- en langdurige zorg en de drie overkoepelende doelstellingen.

De overkoepelende doelstellingen betreffen:
A) het bevorderen van sociale cohesie en gelijke kansen
B) een interactie met de Lissabondoelstellingen, en
C) betere "governance", transparantie en betrokkenheid van actoren.
De doelstellingen op het terrein van sociale insluiting betreffen:
D) actieve sociale insluiting door arbeidsparticipatie en bestrijding van extreme vormen van armoede
E) de toegankelijkheid van basisvoorzieningen en sociale diensten, en
F) beleidscoördinatie en de betrokkenheid van relevante actoren.

Op het terrein van pensioenen zijn doelstellingen geformuleerd over:
G) een adequaat inkomen voor gepensioneerden
H) financiële houdbaarheid van pensioenstelsels, en
I) de aanpassing aan veranderende behoeften.

Op het terrein van de gezondheids- en langdurige zorg betreffen de doelstellingen:
J) de toegankelijkheid voor iedereen
K) kwaliteitsbevordering, en
L) betaalbaarheid en financiële houdbaarheid.

Verder pleit de Commissie in haar mededeling voor het stroomlijnen van de rapportageverplichtingen. In plaats van de driejaarlijkse nationale strategierapporten pensioenen en de tweejaarlijkse nationale actieplannen sociale insluiting, stellen lidstaten driejaarlijks één nationaal strategierapport sociale bescherming/sociale insluiting op.

Deze rapportages zullen gaan bestaan uit een algemeen deel, waarin aan de hand van de overkoepelende doelstellingen aandacht wordt besteed aan de belangrijkste trends en uitdagingen en een nationaal strategisch plan voor de modernisering van sociale bescherming. Daarnaast dient nader te worden ingegaan op elk van de drie deelterreinen, te weten sociale insluiting, pensioenen en gezondheids- en langdurige zorg.

De rapporten bestrijken een periode van drie jaar. De eerste rapportage dient in september 2006 te worden ingeleverd. In de tussenliggende jaren is het aan de lidstaten of zij updates van hun nationale strategierapporten publiceren, of dat zij de nieuwe ontwikkelingen op sociaal terrein vermelden in het implementatieverslag (de updates van de nationale hervormingsprogramma's op basis van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid). Verder zullen de eerste nationale strategierapporten een periode van twee jaar bestrijken, zodat de rapportagecyclus gelijk loopt met de Nationale Hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabonstrategie. Jaarlijks stelt de Commissie een Gezamenlijk Verslag Sociale Bescherming/Sociale Insluiting op.

Verder benadrukt de Commissie om belanghebbenden goed bij het OMC-proces te betrekken, aangezien dit van belang is voor implementatie en zichtbaarheid van hervormingsbeleid. De tussenliggende jaren, waarin minder gerapporteerd hoeft te worden, kunnen volgens de Commissie bovendien gebruikt worden om de zichtbaarheid voor burgers te vergroten, bijvoorbeeld door het organiseren van nationale seminars.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voorzover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief.
Het betreft een samenvoeging van bestaande OMC-processen voor sociale insluiting, pensioenen en gezondheids- en langdurige zorg. Middels een open methode van coördinatie kunnen lidstaten van elkaar leren en goede praktijken uitwisselen.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voorzover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief.
Het betreft de laatste stap in het sinds 2003 gestarte stroomlijningsproces, dat wordt voortgezet op de intertijd overeengekomen wijze.

Consequenties voor de EU-begroting: geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt de Commissiemededeling over stroomlijning. Wel benadrukt Nederland dat het nieuwe OMC-proces een bijdrage dient te leveren aan de hernieuwde Lissabonstrategie, met een focus op groei en werkgelegenheid. Nederland zou graag zien dat dit in de overkoepelende doelstellingen beter tot uitdrukking wordt gebracht.

Verder benadrukt Nederland het belang van vermindering van de rapportageverplichtingen. Naast het driejaarlijkse nationale strategierapport hebben lidstaten de keus om in de tussenliggende jaren een korte OMC-rapportage in te dienen of om nieuwe ontwikkelingen op sociaal terrein te melden in de jaarlijkse updates van het Nationaal Hervormingsprogramma. Nederland verwelkomt met name deze laatste mogelijkheid, aangezien dit een stap is in de richting van een nauwere integratie met het Lissabonproces.

Nederland acht het voorts van belang datop het terrein van deindicatoren en monitoring zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de thans beschikbare statistische informatie. Bij het maken van afspraken over deverdere ontwikkeling van nieuwe indicatoren dienen het statistisch bureau van de Europese Unie (Eurostat) en het CBS nauw betrokken worden. Tot slot wordt opgemerkt dat op het terrein van gezondheids- en langdurige zorg Nederland van mening is dat slechts sprake kan zijn van een heel lichte vorm van open coördinatie.

Fiche 9: Mededeling en verordening betreffende SESAR
Titel:
- Mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende het project voor de realisering van
een Europees nieuwe generatie lucht¬verkeersbeveiligingssysteem (SESAR) en de oprichting
van de gemeenschappelijke onderneming SESAR
- Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie luchtverkeers¬beveiligingssysteem (SESAR)

Datum Raadsdocument: 29 november 2005
Nr Raadsdocument: 15143/05
Nr. Commissiedocument: COM(2005)602
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. DEF, FIN, VROM, EZ, BZ

Behandelingstraject in Brussel:
Tijdens de Transportraad van 5 december 2005 heeft de Commissie een eerste presentatie gegeven van de Mededeling en de bijgevoegde concept Raadsverordening. In januari 2006 heeft een eerste behandeling plaatsvinden in de Raadswerkgroep (Aviation).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De in maart 2004 vastgestelde Verordeningen inzake de totstandkoming van het gemeenschappelijk Europees luchtruim voorzien in een hervorming van de organisatie van de luchtvaartnavigatiediensten in Europa en in een herindeling van het Europese luchtruim. Instelling van grensoverschrijdende luchtruimblokken vormt één van de pijlers. Door deze blokken zal de vaststelling van vliegroutes en de indeling van het luchtruim niet langer plaatsvinden louter aan de hand van nationale landsgrenzen, maar ook op grond van de operationele realiteit van het vliegverkeer.
Ondanks de toename van het luchtverkeer en een globale verbetering in de prestaties van de luchtverkeerleidingssystemen, is er wat betreft de technologie van apparatuur en uitrusting niet veel gebeurd. De Verordening (EG) nr. 552/2004, uit het Single European Sky- pakket inzake de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging biedt weliswaar de mogelijkheid om te komen tot een uniforme normstelling voor systemen, onderdelen en aanverwante processen, maar een gecoördineerde technologische hervorming van de huidige luchtverkeersleidingssystemen met hun plaatselijk zeer specifieke eigenschappen is gewenst. De veiligheid en een goede doorstroming kunnen hierdoor worden vergroot.

Met het (SESAR- Single European Sky Research in Air Traffic Management) project voor de realisering van een Europees nieuwe generatie luchtverkeersbeveilgingssysteem wordt op veiligheidsgebied versnippering van systemen en operationele procedures opgeheven door toepassing van moderne, veilige en betrouwbare technieken en de uniformiteit van de luchtverkeersleidingsinfrastructuur. Op milieugebied zal winst worden geboekt wanneer gebruik wordt gemaakt van de grote vooruitgang van GALILEO, hetgeen het aanbod van directere en daardoor dus milieuvriendelijkere vliegroutes mogelijk zal maken.
Gebleken is echter dat modernisering van de Europese luchtverkeersleidingsinfrastructuur alleen mogelijk is door bundeling van actoren en activiteiten rond een groot industrieel project. Een dergelijk project voor de realisering van Europese nieuwe generatie luchtverkeersbeveiligingsystemen past evenals andere industriële projecten als ARIANE, Airbus en GALILEO uitstekend binnen de doelstelling van Lissabon om de Europese Unie de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld te maken. De Europese Commissie verwacht dat het project ook het ontstaan van arbeidsplaatsen sterk zal bevorderen.

Doel van het voorliggende voorstel voor een Raadsverordening is de oprichting van gemeenschappelijke onderneming (GO) SESAR die de ontwikkelingsactiviteiten van de uitvoeringsfase op zich neemt en die met name de coherentie en samenhang van het project zal garanderen. Tegelijk zal de oprichting van een GO het partnerschap tussen de Gemeenschap en andere openbare of particuliere instellingen en organen bevorderen. Met de vorm van een GO, waarbij de Commissie rekent op aanzienlijke participatie van de industrie, kan de institutionele investeringscapaciteit op lange termijn worden gekoppeld aan een risicodeling met de industrie. Ook kunnen het publiek-privaat partnerschap dat nodig is om de synergie voor de invoering van de innovatie te optimaliseren en de deelneming van derde landen op Europese schaal worden opgezet.

De gemeenschappelijke onderneming heeft rechtspersoonlijkheid en wordt gefinancierd door haar leden, te weten de Europese Gemeenschappen, Eurocontrol en eventueel de Europese Investeringsbank (EIB), derde landen en andere ondernemingen en/of openbare dan wel particuliere instellingen, alsmede door een heffing op de luchtvaartnavigatieheffingen en de bijdrage van de Gemeenschap uit de begroting van het 7de Kaderprogramma.

Als 'founding members' van de gemeenschappelijke onderneming heeft de Commissie voorgesteld: de Commissie(met een inbreng van ¤ 100 mln) en Eurocontrol( met een inbreng van ¤ 100 mln) met een uitnodiging aan de EIB, derde landen en het bedrijfsleven om ook lid te worden. De gemeenschappelijke onderneming wordt gevestigd in Brussel.

De gemeenschappelijke onderneming zal beschikken over twee organen, te weten de Raad van Bestuur en de uitvoerend directeur.
In de Raad van Bestuur zijn de Commissie(30%) en Eurocontrol (30%) vertegenwoordigd en de luchtruimgebruikers(10%) alsmede verleners van luchtvaartnavigatiediensten, apparatuurfabrikanten en luchthavens. De besluiten van de Raad worden met gewone meerderheid genomen. De uitvoerend directeur wordt benoemd door de Raad van Bestuur. De gemeenschappelijke onderneming zal haar werkzaamheden beëindigen op 31 december 2013.

De precieze omvang van de uitvoeringsfase vloeit voort uit de definitiefase(2005-2007). Deze definitiefase moet leiden tot een masterplan dat de essentiële elementen moet aanreiken voor de omschrijving van de operationele doelstellingen van de gemeenschappelijke onderneming. Ook wordt in het plan het werkprogramma gegeven op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en validatie evenals een uitvoeringsplan, met kostenberekening en prioriteiten, voor de ontwikkelings-en de stationeringsfase.

Rechtsbasis van het voorstel:
Mededeling: n.v.t.
Verordening: artikel 171 EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Mededeling: n.v.t.
Verordening: Gekwalificeerde meerderheid in de Raad; raadpleging van het Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Voor raadpleging over beslissingen voortkomend uit het concept besluit stelt de concept verordening dat het Single Sky Comité zal worden geraadpleegd dat is ingesteld bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 549/2004 Kaderverordening van het Single European Sky wetgevingspakket.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Mededeling en verordening zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onderstaand oordeel betreft mededeling en verordening tezamen.
Subsidiariteit: positief.
Nederland kan zich vinden in de argumenten die de Commissie aanvoert op grond waarvan de Commissie van oordeel is dat het voorstel in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel.
Het voorstel betreft een project voor de realisering van Europese nieuwe generatie luchtverkeersleidingssytemen, dat met name bedoeld is als uitrusting van de (grensoverschrijdende) functionele luchtruimblokken. De vorming van deze grensoverschrijdende functionele luchtruim blokken vindt plaats in het Europese gemeenschappelijke luchtruim dat bij uitstek supranationaal is. De nieuwe luchtverkeersleidingsystemen kunnen dus niet beperkt blijven tot een nationale dimensie. De verschillen tussen de apparatuur en de prestaties van de luchtverkeersleidingsystemen van de lidstaten zijn zodanig dat een gelijkschakeling op Europees niveau noodzakelijk is.

De doelstellingen van het voorstel kunnen beter door optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt, omdat: voor een gelijke kwaliteit en veiligheid van de luchtverkeersleiding in het Europese luchtruim de effectieve invoering van technologische innovatie binnen de Unie moet worden gesynchroniseerd, hetgeen alleen kan worden gerealiseerd met behulp van de regelgevingsinstrumenten van de Gemeenschap.
Ook het publiek- privaat partnerschap dat nodig is voor optimalisatie van de vereiste synergie voor de invoering van innovatie, en de deelneming van derde landen kan alleen op Europese schaal worden opgezet.
Proportionaliteit: twijfelachtig.
Nederland heeft vragen over de samenstelling en taken van de gemeenschappelijke onderneming en van haar organen, inclusief de verdeling van het stemrecht. De invulling van de rol van Eurocontrol (bestaat er geen risico van belangenverstrengeling?), de kritische stellingname vanuit de sector zelf (is er voldoende draagvlak voor deze aanpak?) en het gebrek aan politieke controle (hoeveel grip houden de lidstaten op de verdere uitvoering van het project?) zullen in de behandeling van het voorstel aan de orde worden gesteld.

Consequenties voor de EU-begroting:
De voorlopige raming van de begrotingsmiddelen komt uit op een communautaire uitgave van ¤ 3 mln in 2007(TEN budget) en ¤ 100 mln per jaar tussen 2008 en 2013
De totale financiële behoefte voor de oprichtings-, ontwikkelings-en consolideringsfase van het SESAR project zal ongeveer ¤ 300 mln per jaar bedragen. De financiering komt voor ieder 1/3 voor rekening van respectievelijk de Gemeenschap, Eurocontrol en de industrie.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Aangezien in november 2005 de definitiefase van het SESAR project is opgestart, waarbij afgesproken is dat de roadmap voor de te ontwikkelen technologieën en voor de op te zetten organisatiestructuren zal worden ontwikkeld in de komende twee jaar (2005-2007), bestaat op dit moment geen duidelijk inzicht in de financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid.
Wel nemen zowel de luchtvaartmaatschappijen , de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) als het Nationaal Lucht en Ruimtevaartlaboratorium(NLR) deel in het global consortium dat Eurocontrol in de definitiefase ondersteunt bij de realisering van het masterplan dat de basis vormt voor de volgende fase van het project (ontwikkelingsfase(2008-2013)).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Voor de Luchtverkeersleiding Nederland kan de consequentie zijn dat apparatuur moet worden aangeschaft die voldoet aan de nieuwe generatie luchtverkeersleidingssytemen. Ook voor de luchtvaartmaatschappijen bestaat de mogelijkheid dat grote investeringen zullen moet worden gedaan. Aangezien de definitiefase van het SESAR project zeer recent is opgepakt, waarbij uitspraken zullen worden gedaan over te ontwikkelen technologieën, kunnen over de consequenties van het project op het gebied van regelgeving/beleid nog geen uitspraken worden gedaan.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De uitvoering van het SESAR project is vastgelegd in een meerfasenplan, om zodoende de uitvoering ervan flexibeler te laten verlopen met zo min mogelijk risico tijdens overgangsfasen.

Definitiefase( 2005-2007)
Dit is de huidige fase waarin het masterplan wordt opgesteld, waarbij de verschillende technologische etappes worden vastgesteld evenals de moderniseringsprioriteiten en de tijdschema's voor de in bedrijfstelling.
De kosten voor deze fase, te weten ¤ 60 mln, worden gedeeld tussen Eurocontrol en de Gemeenschap (in het kader van de trans-Europese vervoersnetwerken(TEN-T). Deze fase zal eind 2007 zijn afgerond Hieraan zal door een team van ongeveer 200 personen (global consortium) worden gewerkt.

Uitvoeringsfase( 2008-2020)
Deze fase in onderverdeeld in twee etappes, te weten:
a) Ontwikkeling(2008-2013). In deze fase worden de basistechnologieën ontwikkeld en worden grote veranderingen op het gebied van functionaliteit gerealiseerd (ondersteuning luchtverkeersleiding en verdeling van taken tussen luchtverkeersleiding en de cockpit).
b) Ontplooiing(2014-2020). Deze fase betreft de installatie van nieuwe systemen en algemene invoering van daarmee verbonden functionaliteiten bij zowel de luchtverkeersdienstverleners als de luchtvaartmaatschappijen

Consequenties voor ontwikkelingslanden:geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht veel belang aan het SESAR project en steunt zonder meer dit technologisch onderdeel van het SES initiatief. Nederland heeft al jaren gepleit voor de invoering van interoperabiliteit in de luchtverkeersleidingssystemen, met name tegen de achtergrond van de eisen die in de toekomst aan deze systemen zullen worden gesteld als gevolg van de toename in het luchtverkeer. Daarbij is ook van belang dat duplicering in het onderzoek op het gebied van luchtverkeersleidingssystemen wordt voorkomen. Het SESAR project beoogt, onder rationalisering van de huidige activiteiten op Air Traffic Management researchgebied, vooral tijdig een antwoord te kunnen geven op de voorspelde groei van het luchtverkeer in Europa. Het Nederlandse belang in de voortgang en het welslagen van het project is groot, omdat het Nederlands luchtruim deel uitmaakt van het meest complexe, meest intensief gebruikte deel van het Europese luchtruim. Een toename in het luchtverkeer zal zonder twijfel leiden tot knelpunten in de bestaande capaciteit, met alle gevolgen van dien voor de bereikbaarheid van Schiphol. Een antwoord op deze problematiek kan alleen worden gegeven door de ontwikkeling en invoering van nieuwe technologieën op Air Traffic Management gebied.

Zowel op financieel gebied als op research gebied zal een efficiency slag moeten worden gemaakt. Rationalisering van de investeringen die op dit moment binnen Eurocontrol en door de nationale luchtverkeersleidingorganisaties worden gedaan in ATM research is zonder meer noodzakelijk. Op technologisch gebied zullen uitspraken moeten worden gedaan over (nieuwe) ATM concepten die zullen worden ontwikkeld en ontplooid.

Nederland is betrokken bij de definitiefase van het SESAR project (de eerste fase van het project) door middel van deelneming aan het industrie consortium dat deze fase van het SESAR project ondersteunt. Het gaat hierbij om inbreng van de KLM, de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) als het Nationaal Lucht en Ruimtevaartlaboratorium(NLR).

Ook in de ontwikkelingsfase heeft Nederland belang bij een goede voortgang van het SESAR project. De Nederlandse inzet zal onder meer gericht zijn op de inbreng vanuit het bedrijfsleven bij de ontwikkeling en invoering van nieuwe ATM technologie in Europa en op een goede beheersing van de veiligheidsrisico's die verbonden zijn aan de modernisering van bestaande ATM systemen.

Nederland is met de Commissie van mening dat er een noodzaak bestaat om in de ontwikkelingsfase van het SESAR project de krachten van alle betrokken partijen te bundelen. Of de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming hiertoe de meest geëigende weg is zal mede moeten blijken uit de verdere discussie over de reikwijdte van het takenpakket dat aan de onderneming wordt toebedeeld. Nederland heeft bovendien twijfels over het ambitieuze tijdschema dat door de Commissie wordt voorgesteld. Nederland is van mening dat vele belangrijke elementen voor de ontwikkelingsfase nog ontbreken en dat deze moeten worden aangeleverd vanuit de definitiefase. Het gaat daarbij onder meer om de betrokkenheid van de militairen in het SESAR project, de financiering van de ontwikkelingsfase, de rol van Eurocontrol en de wijze waarop de Commissie meent het bedrijfsleven te kunnen committeren voor de ontwikkelingsfase. De definitiefase is tevens cruciaal voor het kunnen inschatten en binnen redelijk heldere kaders vaststellen van de werkzaamheden en de programmakosten van de volgende fasen, zodat men op een later tijdstip niet met onrealiseerbare doelen en eventuele meerkosten wordt geconfronteerd (lessons learnt GALILEO).

Belangrijke elementen in de discussie zijn:

1- De voorgestelde inrichting van de gemeenschappelijke onderneming. Nederland is van mening dat de huidige invulling van de rol van Eurocontrol het risico van belangenverstrengeling in zich bergt. Bovendien constateert Nederland dat de voorgestelde inrichting van de gemeenschappelijke onderneming onvoldoende waarborgen biedt voor een toereikende politieke controle op de verdere uitwerking van het project. Als de lidstaten niet deelnemen aan de gemeenschappelijke onderneming, zal Nederland zich inzetten voor een verankering van de politieke controle. Nederland zal er enerzijds voor pleiten dat een besluit in de Raad over deze Raadsverordening gepaard gaat met een procesbeschrijving waarin duidelijk wordt aangegeven in welke vervolgstadia van de definitiefase er een uitspraak van de Raad nodig is, alvorens het project kan worden voortgezet. Anderzijds zal Nederland zich inzetten voor opneming in het voorliggende voorstel van een verplichting voor de Commissie om de lidstaten te raadplegen over de standpunten die de Gemeenschap als lid van de gemeenschappelijke onderneming zal gaan innemen. De huidige bepaling terzake in het voorstel is niet toereikend.
2- De taken van de gemeenschappelijke onderneming. Het voorliggende voorstel biedt geen duidelijk inzicht in de taken van de gemeenschappelijke onderneming. Het is niet duidelijk of deze taken zich beperken tot de ontwikkelingsetappe van de implementatiefase of zich ook uitstrekken over de ontplooiingsetappe van de ontwikkelingsfase. Daarnaast bestaat onduidelijkheid over de relatie tussen de gemeenschappelijke onderneming en de Raad van Bestuur. Nederland zal zich inzetten voor een meer concrete invulling van het takenpakket van de gemeenschappelijke onderneming, hetgeen tegelijkertijd helderheid zal moeten verschaffen in de relatie tussen de gemeenschappelijke onderneming en de Raad van Bestuur
3- De stemverdeling in de Raad van Bestuur. Nederland is van mening dat hierin de evenredigheid van de bijdrage die de verschillende actoren leveren aan de financiering van het project beter tot zijn recht zal moeten komen.
4- De wijze waarop de Commissie denkt de industrie te kunnen betrekken bij de implementatiefase van het SESAR project. Ofschoon de Commissie te kennen heeft gegeven de private sector bij deze fase van het project te kunnen betrekken door middel van enerzijds de stemrechtverdeling (10% industrie) en anderzijds van een aandeel in de eigendomsrechten van de uit het masterplan voortvloeiende onderzoeksconcepten, twijfelt Nederland of dit voldoende prikkels biedt om daarmee de industrie in het vervolg van het SESAR project te kunnen interesseren. Nederland zal er daarom bij de Commissie op aandringen om rekening te houden met het commentaar dat al door de industrie is geleverd. Hierbij is met name van belang dat de industrie een duidelijke business case als een must beschouwt, naast een heroverweging van de taken van de gemeenschappelijke onderneming en van de Raad van Bestuur, van de rol van Eurocontrol en de rol van de industrie
5- De financiële onderbouwing. Nederland zal de Commissie aanspreken op een meer gedegen waarborg voor het financiële committent van het bedrijfsleven met de uitvoering van het project. In dit kader zou tevens overwogen moeten kunnen worden om een plafond te stellen aan de communautaire bijdrage.

Fiche 10: Verordening betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie
Titel:
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende geneesmiddelen voor geavanceerde therapie en tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004

Datum Raadsdocument: 28 november 2005
Nr. Raadsdocument: 15023/05
Nr. Commissiedocument: COM (2005)567
Eerstverantwoordelijk ministerie: VWS i.o.m. FIN, EZ, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, Raad voor Concurrentievermogen. Het dossier wordt als een belangrijk dossier genoemd ter behandeling tijdens het Oostenrijks voorzitterschap.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel
Nieuwe wetenschappelijke vooruitgang op het gebied van de cellulaire en moleculaire biotechnologie heeft geleid tot de ontwikkeling van geavanceerde therapieën zoals gentherapie, somatische celtherapie en weefselmanipulatie ("tissue engineering").

Het voorstel voor een verordening heeft tot doel om voor de categorie weefselmanipulatie-producten ("tissue engineered products") een passend EU-wetgevingskader op te stellen. Het streven van de Commissie is om hiermee een hoog niveau van bescherming van de gezondheid te bereiken, de markttoelating te harmoniseren, de concurrentiekracht te vergroten, algemene rechtszekerheid te bieden en tegelijkertijd te zorgen voor voldoende flexibiliteit op technisch niveau.

Onder de categorie weefselmanipulatie-producten vallen geneesmiddelen die gemaakt worden van intensief bewerkte weefsels of cellen. De in het voorstel voorgestelde definitie bakent "weefselmanipulatieproducten" af van andere geneesmiddelen: het product moet uit gemanipuleerde cellen of weefsels bestaan (wat hiermee bedoeld wordt, wordt in de verordening verder uitgewerkt en vastgelegd); daarnaast moet het weefelmanipulatieproduct de functie hebben om menselijke weefsels te regenereren, te herstellen of te vervangen. De weefsels of cellen die als grondstof voor weefselmanipulatieproducten gebruikt worden kunnen van menselijke of dierlijke afkomst zijn. Voorbeelden van weefselmanipulatieproducten zijn: huidvervangende geneesmiddelen, bot- en kraakbeenproducten, of celproducten die een beschadigd deel van het hart repareren.
Opmerking: het voorstel gaat niet over het al dan niet toestaan van het gebruik van bepaalde typen cellen, zoals die van dierlijke afkomst of (embryonale) stamcellen. Dit blijft een zaak van de lidstaten die dit in hun eigen nationale wetgeving kunnen regelen.

In dit voorstel worden naast weefselmanipulatieproducten ook geneesmiddelen voor gentherapie en somatische celtherapie geregeld. Deze beide productgroepen zijn al gedefinieerd in de bestaande geneesmiddelenregelgeving. De reden waarom deze in dit voorstel zijn samengebracht met weefselmanipulatieproducten, is dat de geneesmiddelen voor geavanceerde therapie worden gemaakt door middel van innovatieve procedures met biologisch materiaal als grondstof. Daardoor vormen zij een specifieke categorie geneesmiddelen waar een aangepast beoordelingskader voor nodig is.

De centrale beoordeling van geneesmiddelen vindt plaats door het Europese geneesmiddelenbureau (EMEA), dat daarbij wordt ondersteund door het bestaande Comité voor Geneesmiddelen voor Menselijk Gebruik (CHMP). Vanwege de specifieke deskundigheid die nodig is, wordt voorgesteld tevens een Comité voor Geavanceerde Therapieën (CAT) in te stellen dat wetenschappelijke adviezen uitbrengt aan het CHMP. Dit zijn beiden uitvoerende comité's en dus niet het bestaande comitologiecomité dat in art. 26 van de verordening bedoeld wordt. Omdat de betreffende fabrikanten vaak kleinere ondernemingen zijn, worden voor hen ondersteunende maatregelen voorgesteld, zoals een verlaging van het reguliere beoordelingstarief.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 95 van het EG-Verdrag.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid en medebeslissing.

Instelling nieuw Comitologie-comité:
Nee, de Commissie wordt bijgestaan door het bestaande Permanente Comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik.
Voor wat betreft de uitvoering (inhoudelijk advies beoordeling geneesmiddelen) wordt naast het bestaande comité voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (CHMP bij het Europese geneesmiddelenbureau) een nieuw adviseren comité opgericht: CAT, dit is NIET het comité dat bedoeld wordt in art. 26 van de verordening.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, het voorstel voor een verordening bouwt voort op de bestaande geneesmiddelenwetgeving in Europa. Nederland is van mening dat de doelen die de Europese Commissie nastreeft met dit voorstel het best op Europees niveau kunnen worden verwezenlijkt.
Proportionaliteit: positief. Het gebruik van een verordening als wettelijk instrument voor de uitvoeringsbepalingen gaat niet verder dan nodig is om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. Op dit moment worden alle andere geneesmiddelen van biologische oorsprong ook centraal beoordeeld door EMEA. Met dit voorstel voor verordening wordt alleen een nieuwe categorie geneesmiddelen gedefinieerd die net als andere geneesmiddelen van biologische oorsprong via de centrale beoordelingsprocedure toegelaten worden tot de Europese markt.

Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel heeft gevolgen voor EMEA door de oprichting van het nieuwe Comité voor Geavanceerde Therapieën (CAT) en de bijbehorende infrastructuur. Voor beoordelingsaanvragen zijn de producenten een vergoeding verschuldigd, behalve als de aanvraag onder de overgangsregeling valt: voor beoordeling van producten die op het moment van in werking treden van de verordening al rechtmatig in de Gemeenschap in de handel zijn, is geen vergoeding aan EMEA is verschuldigd. De Commissie schat de gevolgen voor EMEA in de eerste drie jaar negatief, daarna positief.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Voor de (rijks)overheid betreffen dit kosten die de Inspectie voor de Gezondheidszorg maakt voor het inspecteren van de productiefaciliteiten. In Nederland is er sprake van een zeer gering aantal bedrijven die weefselmanipulatieproducten ontwikkelen. De raming is dat het inspecteren van deze bedrijven, à twee dagen per inspectie, ± ¤ 35.000,- per jaar kost.
Ineen door VWS uitgevoerde nulmeting zijn de administratieve lasten dieregistratie van geneesmiddelen met zich meebrengen in beeld gebracht. Daarbij is uitgegaan van de aanname dat er jaarlijks ca. 2100 nieuwe registraties plaatsvinden. De registratie van geneesmiddelen uit deze verordening vallen onder deze aanname. De kosten voor fabrikanten van weefselmanipulatieproducten bestaan uit het opstellen van een beoordelingsdossier, een beoordelingstarief dat door EMEA wordt berekend (als het product niet toegelaten wordt geldt een gereduceerd tarief) en het opzetten van een systeem voor risicobeheer na markttoelating.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Een verordening is rechtstreeks werkend. Wellicht moeten wel uitvoeringsregelingen van de bestaande geneesmiddelenwetgeving gewijzigd worden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Voorgesteld wordt dat de verordening van toepassing wordt drie maanden na inwerkingtreden, met als beoogde datum januari 2008. Aangezien naar verwachting uitvoeringsregelingen van de bestaande geneesmiddelenwetgeving gewijzigd moeten worden is dit te krap.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het voorstel wordt door Nederland gesteund. Het Nederlandse belang daarbij is dat het voor hier gevestigde producenten van weefselmanipulatieproducten duidelijk wordt aan wat voor eisen de geneesmiddelen moeten voldoen. Dit kan een positief effect op de handelsmogelijkheden en op de beschikbaarheid voor patiënten hebben, de producten worden immers toegelaten tot de Europese markt. Door beoordeling van de geneesmiddelen wordt een waarborg gegeven voor de kwaliteit en effectiviteit van de producten.
Daarnaast is de relatie met de Europese regelgeving voor medisch hulpmiddelen, die op dit moment herzien wordt belangrijk. Dit geldt met name voor de wijze waarop de producten gedefinieerd worden. Nederland hecht er aan dat er een duidelijke en eenduidige definitie voor de productcategorieën komt en dat er zo min mogelijk producten buiten de definities vallen. De definitie bepaalt onder welk beoordelingsregime een medisch product toegelaten wordt tot de markt.

Vanwege de specifieke deskundigheid die nodig is voor de beoordeling van deze categorie geneesmiddelen zal dus een nieuw Comité voor Geavanceerde Therapieën (CAT) worden ingesteld. Een belangrijk punt voor Nederland is de wijze waarop deze zal worden samengesteld. Aangezien deze Commissie ook het medisch hulpmiddeldeel in een geneesmiddel voor geavanceerde therapie zal beoordelen, is specifieke deskundigheid op dat terrein van belang. Nederland moet er dus alert op zijn dat in de CAT vanwege de diversiteit van medische hulpmiddelen voldoende deskundigheid aanwezig zal zijn.