Ministerie van Buitenlandse Zaken

Verslag van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 27 februari 2006

Algemene Zaken

Voorbereiding Europese Raad d.d 23-24 maart: geannoteerde agenda De lidstaten stemden in met de door het voorzitterschap voorgestelde geannoteerde agenda voor de Voorjaarsraad. Deze agenda bestaat uit de volgende vier delen:
1. context/uitdagingen (economische context, evaluatie 'mid term review');
2. de herziene strategie/Nationale Hervormingsprogramma's (evaluatie Nationale Hervormingsprogramma's en Communautair Lissabon programma, nadruk op implementatie);
3. behoud van momentum van de Lissabon-strategie (actie binnen de economische, sociale en ecologische dimensies, inbreng van verschillende raadsformaties);
4. actiegebieden (kennis en innovatie, ondernemingsklimaat, demografie/vergrijzing en energie).

Enkele lidstaten stelden voor om energie als apart thema op te nemen in de ontwerp-conclusies voor de Europese Raad. Polen vroeg aandacht voor zijn voorstel om een verdrag op te stellen ten behoeve van energievoorzieningszekerheid tussen de lidstaten van de EU en de NAVO. Met betrekking tot de dienstenrichtlijn waren meningen verdeeld over de vraag of dit besproken zou moeten worden tijdens de Voorjaarsraad, en of het niet de voorkeur zou verdienen af te wachten met welke voorstellen de Europese Commissie begin april zou komen in reactie op de stemming in het Europees Parlement over de amendementen op deze richtlijn. Het voorzitterschap gaf aan het commentaar in overweging te zullen nemen maar trok geen conclusies.

Financiële Perspectieven /Inter-Institutioneel Akkoord (IIA) Het voorzitterschap bracht verslag uit van de 'triloog' die op 21 februari op politiek niveau had plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Raad, Commissie en het Europees Parlement; de sfeer aldaar was goed en constructief geweest, aldus het voorzitterschap, dat eraan toevoegde dat bij de drie instellingen de inzet bestaat om snel tot overeenstemming te komen over een inter-institutioneel akkoord voor de EU-uitgaven voor de periode 2007-2013. Vice-voorzitter van de Commissie Wallström benadrukte de noodzaak van het snel bereiken van een akkoord (zij hoopte zelf op april a.s.); de voorbereiding van de diverse meerjarenprogramma's kan pas ter hand worden genomen als duidelijkheid bestaat over de wijze van uitputting van financiële enveloppes van die programma's. Hoe meer tijd daarvoor al in 2006 beschikbaar is, hoe groter de kans dat daadwerkelijk vanaf januari 2007 kan worden aangevangen met besteding van de middelen. Diverse delegaties riepen in hun interventies het voorzitterschap op om niet of zo min mogelijk af te wijken van het op de Europese Raad van 15 december bereikte akkoord over de financiële perspectieven, zeker waar het gaat om het akkoord over het totaalplafond van de uitgaven.

In de RAZEB van 20 maart zal het voorzitterschap opnieuw verslag uitbrengen van de gesprekken in het kader van de 'triloog'.

Externe Betrekkingen

Verhoging leges voor visa
Tijdens de Raad is een Frans voorstel besproken voor een Raadsbesluit dat bijlage 12 van de Gemeenschappelijke Visum Instructie (GVI) en bijlage 14a van het Gemeenschappelijk Handboek voor de grensbewaking beoogt aan te passen met het oog op de administratieve kosten voor de afhandeling van aanvragen van visa. Een aantal lidstaten had bezwaren tegen het voorstel, dat inhoudt dat de visaleges worden verhoogd van 35 euro naar 60 euro wegens de invoering van biometrische kenmerken in visa. Deze lidstaten vrezen voor de politieke implicaties die het besluit kan hebben op de relaties met de nabuurlanden. De Raad bood hun de gelegenheid deze zorgen nog eens uit te spreken. Het voorzitterschap concludeerde dat besluitvorming zal plaatsvinden in de JBZ-Raad van 27 en 28 april a.s. , waarbij aandacht zal worden besteed aan de implicaties voor de externe betrekkingen.

Westelijke Balkan
Wat betreft Servië en Montenegro sprak de Raad steun uit voor het verwachte compromis tussen de Montenegrijnse oppositie en regering over de drempels van 50 procent opkomst en 55 procent vóórstemmen bij het voorziene referendum over onafhankelijkheid van Montenegro. Het compromis was mede tot stand gekomen door bemiddeling van de Speciaal Vertegenwoordiger van HV Solana, ambassadeur Lajcak. De ministers riepen Montenegro voorts op om voor de resterende punten, zoals de bij het referendum voorliggende vraag, een spoedige oplossing te vinden.

Commissaris Rehn informeerde de ministers over het bezoek van hemzelf en Commissie-voorzitter Barroso aan de Westelijke Balkan en ging daarbij onder andere in op de samenwerking van de landen in de regio met het Internationale Strafhof. In dit kader werd door de Raad met name gesproken over Servië en Montenegro. Commissaris Rehn herinnerde aan zijn aanbeveling in april 2005 om de onderhandelingen over een Stabilisatie- en Associatieakkoord (SAA) aan te vangen op basis van de vaststelling dat de samenwerking met het Internationale Strafhof was verbeterd en in de verwachting dat de samenwerking zou verbeteren en zonder verwijl zou leiden tot volledige samenwerking. Aan de Servische autoriteiten was dan ook de boodschap overgebracht dat bij onvolledige samenwerking de Commissie over zal gaan tot bevriezing van de onderhandelingen over een SAA. Onder ministers bestond brede steun voor deze boodschap en zij spraken de hoop uit dat op de kortst mogelijke termijn de voortvluchtige verdachten, waaronder Ratko Mladic, aangehouden konden worden.

Ten aanzien van Kosovo werden de recente statusbesprekingen tussen Belgrado en Pristina onder auspiciën van de VN Speciale Gezant verwelkomd. Onder andere door Nederland werd benadrukt dat het thema decentralisatie, waarover bij de bijeenkomst was gesproken, van bijzonder belang was. Wilden deze besprekingen tot een succesvol en gedragen resultaat leiden, dan was het van belang dat zowel de Serviërs als de Kosovaren serieus meedoen aan de statusbesprekingen. De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde zijn collega's dat deze boodschap ook door hem nadrukkelijk is overgebracht aan de verschillende partijen tijdens zijn recente bezoek aan de regio. Ook benadrukten ministers het belang van vorderingen in de implementatie van de zogeheten Standaarden. Met name op het gebied van bescherming van minderheden dient nu daadwerkelijke voortgang gemaakt te worden, hetgeen de Raad in zijn conclusies nogmaals onderstreepte.

Iran
Over Iran werd door de ministers kort gesproken. Vastgesteld werd dat besprekingen van Iran met de Russische Federatie tot op dat moment nog geen concreet en bevredigend resultaat hadden opgeleverd. De Raad verwelkomde in zijn conclusies de resolutie van de Bestuursraad van de IAEA van 6 februari jongstleden over het betrekken van de VN-Veiligheidsraad bij de nucleaire kwestie. Tevens sprak de Raad zijn teleurstelling uit over de voortschrijdende negatieve houding van Iran en betreurde de Raad met name de hervatting van verrijkingsgerelateerde activiteiten. De ministers bevestigden opnieuw hun steun voor het vinden van een diplomatieke oplossing. Tot slot werd herhaald dat de EU bereid zou zijn een vreedzaam en civiel nucleair programma te steunen, mits Iran alle internationale zorgen over zijn programma zou hebben weggenomen.

Midden-Oosten
De ministers waren het erover eens dat in ieder geval tot het aantreden van een Hamas-regering de hulpinspanning aan de Palestijnse Autoriteit wordt voortgezet, met name met het oog op ondersteuning van de huidige relatieve stabiliteit. Tevens werd bevestigd dat vanuit de Unie geen contacten met Hamas zullen worden gezocht. Commissaris Ferrero-Waldner informeerde de Raad over de voornemens voor financiële hulpverlening gedurende de interim-periode, waaronder 40 miljoen euro aan rechtstreekse betalingen aan energiebedrijven, versnelde betaling van de reeds toegezegde reguliere bijdrage van 64 miljoen euro aan UNRWA en de helft van de zich in het Wereldbank "Trust Fund" bevindende Commissie-bijdrage van in totaal circa 35 miljoen euro. Tijdens de informele bijeenkomst van ministers van buitenlandse zaken op 10 en 11 maart, het zogeheten Gymnich, zal verder worden gesproken over de consequenties voor de relaties met de Palestijnse Autoriteit indien een Hamas-regering aantreedt die de door de internationale gemeenschap gestelde voorwaarden naast zich neerlegt.

Irak
Tijdens de Raad spraken de ministers hun afschuw uit over de aanslag op de moskee in Samarra en over het verlies aan levens dat deze aanslag had veroorzaakt. Benadrukt werd de noodzaak van een regering van nationale eenheid en een Iraaks democratisch proces waarbij gezamenlijk gewerkt wordt aan de politieke, economische en maatschappelijke wederopbouw van het land. De EU zal dit proces blijven ondersteunen en riep op tot steun aan inititatieven voor dialoog van onder meer de Verenigde Naties en de Arabische Liga.

Democratische Republiek Congo (DRC)
De ministers werden door Hoge Vertegenwoordiger Solana geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van het VN-verzoek tot ondersteuning door de EU van MONUC tijdens de verkiezingen in de Democratische Republiek Congo in de zomer van 2006. Ten behoeve van besluitvorming zal een nader advies aan de Raad worden voorgelegd. Verschillende ministers wezen op het belang van voortgezette betrokkenheid van de EU bij het transitieproces van de DRC en bevestigden ondersteuning van MONUC welwillend te bezien. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, stelde in dit verband dat als de EU een positief besluit zou nemen, het moest gaan om onder andere duidelijk afgebakende taken en om meerwaarde ten aanzien van de activiteiten van MONUC. Door sommige ministers werd tevens brede participatie van lidstaten onderstreept. Voorts brachten verscheidene ministers naar voren dat de EU-betrokkenheid bij andere kwesties, zoals de regularisering van de uitbetaling van soldij aan het nieuw gevormde Congolese leger, van belang blijft.

Spotprentenkwestie
Door de ministers werd gesproken over conclusies van de Raad, gericht op dialoog met de Islamitische wereld. In de voorliggende versie konden deze conclusies gelezen worden alsof de Raad spijt betuigde voor de ontstane commotie, hetgeen niet aan de orde was, omdat de Raad niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de spotprenten. Op aandringen van Nederland werden de conclusies in die zin gewijzigd dat de Raad betreurt dat de spotprenten door Moslims als beledigend zijn ervaren.

Voorts waren de ministers het eens over nadrukkelijke vermelding in de conclusies van persvrijheid als fundamenteel recht en ook van de dialoog met de Islamitische wereld die op verschillende manieren zal worden geïntensiveerd, bijvoorbeeld via het Barcelona-proces. Deze punten zijn ook uitgedragen tijdens de reis van de Minister van Buitenlandse Zaken naar Saoedi-Arabië en Qatar. Conform het verzoek van uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg op 23 februari jongstleden en naar aanleiding van de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger, de Secretaris-Generaal VN en de Secretaris-Generaal van de Organisatie van de Islamitische Conferentie, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de lidstaten een volgende keer vooraf dienen te worden betrokken, voordat een dergelijke verklaring wordt uitgegeven.


---- --