Ministerie van Buitenlandse Zaken

De BV Nederland in de Europese Unie: een kwestie van Vertrouwen

Toespraak door dr. Bernard Bot,

Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden,

voor de verzamelde Koning Willem Kringen,

De BV Nederland in de Europese Unie: een kwestie van Vertrouwen

Den Haag, 6 maart 2006

Introductie

Dames en heren, etc.

(Opmerking richting dhr. Wientjes)

"Wat Napoleon met zijn Continentaal Stelsel niet is gelukt zal nu gebeuren onder leiding van Frankrijk. Onze buitenlandse handel zal instorten en gras zal groeien op de kaden van Rotterdam!" Dit was de reactie van de voorzitter van de Kamer van Koophandel, de toenmalige Kamer van Koophandel, op de totstandkoming van het Verdrag van Rome in 1957.

Gelukkig heeft Nederland niet naar zijn advies geluisterd.

I. Vrijheden versus nationale kampioenen

De Europese integratie heeft veel goeds opgeleverd, waaronder de interne markt zoals wij die nu kennen, met het vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten. De vier vrijheden die volgens gezaghebbende media echter onder druk staan.Zo vroeg de Economist zich onlangs af: "How can you promote political unity inEurope, while simultaneously throwing up nationalist defences against other European firms and workers? How canEuropeaspire to be a global force, if it cowers behind protectionist trade walls?"

Maar hoe zit het nu? Is het glas halfvol of halfleeg? Zien wij hier de groeistuipen van een steeds beter werkende interne markt? Of is dit het begin van het grote verzet, van toenemend protectionisme, een inleiding tot de afbrokkeling van de interne markt? Is het ongelijk van de Rotterdamse voorzitter nu definitief aangetoond, of zijn er ontwikkelingen die hem ergens in de toekomst alsnog gedeeltelijk gelijk kunnen geven?

In sommige lidstaten is de neiging tot protectionisme niet weg. Premier De Villepin spreekt zelfs over economisch patriottisme. Feit is dat een aantal lidstaten op dit moment hun inspanningen vooral lijken te richten op het bouwen van nationale kampioenen. Men denke aan de door de Bondsregering gestimuleerde fusie van EON en Ruhrgaz. Deze nationale kampioen doet nu, geheel volgens de regels van de vrije markt, een poging het Spaanse Endesa over te nemen om zo een Europese kampioen te worden. Daarop antwoordt de Spaanse regering met nieuwe regelgeving om die overname te blokkeren. Parijs schept een Franse energiekampioen die een Italiaanse overname onmogelijk moet maken en verzet zich ondertussen tegen de poging van de van oorsprong Indiase, maar in Amsterdam en New York genoteerde onderneming Mittal Steel om het Belgisch-Frans-Luxemburgse Arcelor over te nemen. En zo zijn er meer voorbeelden van inconsistenties in de Europese interne markt te vinden.

Voor een deel laat dit fenomeen zich verklaren door cultuurverschillen, voor een deel doordat iedereen van nature geneigd is zo min mogelijk obstakels te willen ondervinden bij zijn eigen ontplooiing, zoals bij overnames, en tegelijkertijd zoveel mogelijk bescherming te willen genieten tegen bedreigingen van buitenaf.

Maar wie de geschiedenis vanaf het verdrag van Rome overziet, en met name de ontwikkeling sinds de Europese Akte van 1986, ziet ook een hele andere trend, namelijk die van het openen van markten, waarbij de Europese Commissie optreedt als de bestrijder van misbruik van marktdominantie.

De interne Europese spanning tussen vrije markt en protectionisme is deels het gevolg van ontwikkelingen buiten Europa. De opkomst van China en India wordt natuurlijk vooral bepaald doordat zij in een Flat World, zoals de Amerikaanse auteur Thomas Friedman het noemt, door hard werken optimaal weten te profiteren van de globalisering. Anderzijds echter leidt het geen twijfel dat opkomende machten de regels van de markt soms buigen om aan de top van de wereldeconomie te komen.

Een land als Frankrijk ziet misschien vooral het protectionisme van opkomende machten en antwoordt met protectionisme, althans in strategische sectoren. Groot-Brittannië ziet vooral bedrijvigheid en antwoordt met het opengooien van de grenzen voor vele bedrijvige Polen. Ook Zweden en de op een na rijkste lidstaat van de Unie, Ierland, hebben ten aanzien van de vrijheid van personen een open houding. De Nederlandse regering moet nog een besluit nemen. Daarbij houden wij niet alleen rekening met de optimistische conclusies van de Commissie en het onafhankelijk instituut ECORYS over de gevolgen van volledig vrij verkeer van personen uit de nieuwe lidstaten voor de economie, maar kijken we ook naar de opstelling van de ons omringende landen.

Deels is de spanning tussen vrije markt en protectionisme eigen aan de Europese integratie zelf. Zo was Margaret Thatcher een voorstander van de Europese Akte omdat zij geloofde in het afbreken van nationale handelsbarrières, maar zag zij naar eigen zeggen vervolgens met lede ogen toe hoe de Commissie dankzij die Akte aan macht won. Het is niet ondenkbaar dat de op de Akte gefundeerde Delors-Agenda van 1992 weliswaar de toen heersende eurosclerose doorbrak, grenzen opende en het pad effende voor de Euro, maar ook een impuls gaf aan het centralisme en de regeldruk die mede de oorzaak vormden van het Nederlandse NEE bij het grondwetsreferendum.

We moeten ons deze spanning bewust zijn en er verstandig mee omgaan. Maar hoe dan ook blijft een goed werkende interne markt met respect voor de regels, ook voor mededinging en staatssteun, van het grootste belang, niet alleen voor Nederland, maar voor Europa als geheel. Temeer daar de protectionistische tendens binnen Europa ook een externe dimensie heeft, met potentieel schadelijke gevolgen. Men vreest de nieuwe opkomende markten en is huiverig de Europese markt verder te openen, bijvoorbeeld in het kader van de Doharonde van de Wereldhandelsorganisatie. Dat is te betreuren, want Europa heeft veel meer te winnen dan te verliezen bij verdere mondiale handelsliberalisering. De EU moet ook naar buiten toe een open markt zijn die met vertrouwen naar de buitenwereld en de toekomst kijkt. Daarom moeten we er alles aan doen om dit jaar een ambitieus WTO-akkoord te bereiken.

Net als voormalig Commissaris Karel van Miert ben ik een tegenstander van de groeiende "bunkermentaliteit". Van Miert waarschuwt dat nationale kampioenen in een mondiale economie uiteindelijk het loodje leggen.

Zelfs als Van Miert ongelijk heeft is er genoeg reden om ervoor te zorgen dat de mededingingsregels streng en consistent worden toegepast.

(Een multidimensionaal spel)

Maar het zou tegelijkertijd naïef zijn om te doen alsof economisch protectionisme niet bestaat, of dat Nederland daar in zijn eentje een einde aan kan maken. Op zijn minst moeten wij erkennen dat aan alles wat wij in Europa voor ons land proberen te bereiken meerdere dimensies zitten.

Neem het onder meer door Nederland gehouden pleidooi voor meer aandacht voor energievoorzieningszekerheid in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Dat pleidooi houden wij omdat wij constateren dat energie internationaal steeds meer gepolitiseerd raakt, niet omdat wij de liberalisering van de Europese energiemarkt willen tegenhouden.

Aan de groeiende buitenlandspolitieke aandacht voor energievoorzieningszekerheid kunnen protectionistisch ingestelde lidstaten echter argumenten ontlenen, zij het oneigenlijk argumenten, om zich te concentreren op het creëren van nationale kampioenen. Zo kopte Le Monde op 28 februari: "Fusion Gaz de France-Suez: Paris ignore l'Europe.".

In een tijd van neoprotectionisme en economisch patriottisme is het zaak het hoofd koel te houden. Nederland heeft materieel belang bij de vier vrijheden - als onderdeel van de verdere uitbouw van de interne markt. Hiermee is de context geschetst voor een zo consistent mogelijk optreden van Nederland in de Europese Unie voor de komende jaren.

(Duurzaam belang)

Dames en heren,

Over die context valt nog iets meer te zeggen. In algemene termen zou ik het duurzame economische belang van Nederland in Europa omschrijven als "een sterk Europa met daarin een sterk Nederland." Dat klinkt tautologisch, maar Europa is binnenland en buitenland tegelijk. Een sterk Europa is zowel doel als middel, zeker voor een handelsland als Nederland. Dat betekent bijdragen en offers brengen. Maar het betekent in toenemende mate ook dat Nederland zelf sterk is, niet alleen als contribuant aan het Europese proces, maar als onafhankelijke speler. Kan dit beide tegelijk? Ja. Sterker, de Nederlandse samenleving moet er op kunnen rekenen dat Nederlandse belangen niet verkwanseld worden. Een Brits politicus parafraserend zeg ik: "Wie vecht voor principes betaalt de prijs van tijd tot tijd een beetje inconsistent te zijn." Ik voeg toe: zolang die inconsistenties maar nooit het resultaat zijn van verwarring over, of ontkenning van, ons duurzame belang bij een economisch sterk Europa.

Volgende vraag: Hoe zorgt Nederland voor een klimaat waarin de Europese markt optimaal presteert en de lage landen daarbinnen tegelijkertijd een aantrekkelijke thuishaven blijven voor hoofdkantoren en research and development centra?

De OESO heeft kort geleden een rapport uitgebracht met aanbevelingen voor Europa en ook voor Nederland.- De OESO waarschuwt ons dat de verschillen in de levensstandaard tussen de best presterende landen en het 'oude' Europa de laatste twee decennia steeds groter zijn geworden. De sociale kosten door gebrek aan aanpassingsvermogen zijn nu al zichtbaar. Met de aankomende vergrijzing zullen die kosten alleen maar verder oplopen.

Een langdurige economische groei is gestoeld op drie voorwaarden: 1) flexibele en open arbeids- en goederenmarkten, 2) houdbare overheidsfinanciën en 3) een goed klimaat voor innovatie en ontwikkeling. Helaas maakt het rapport duidelijk dat lidstaten niet altijd even veel werk maken van hun hervormingsagenda. Zo blijft de arbeidsparticipatie in het continentale Europa achter. Met name wordt door de OESO de Europese ontslagbescherming als oorzaak van achterblijvende groei genoemd.

Gelukkig is Nederland zelf op de goede weg. Dat zien we allereerst in de verwachte groeicijfers voor 2006. We zijn ver uit het dal en hebben de klim omhoog goed teruggevonden. De OESO prijst Nederland voor het gevoerde kabinetsbeleid, waaronder de ambitie de administratieve regeldruk in 2007 met 25 procent te verlagen, het stimuleren van arbeidsparticipatie door beleidsspecifieke maatregelen en het terugdringen van de instroom in de WAO.

Een andere uitdaging die we ons gesteld zien, is ons innovatiebeleid verder op te tuigen. Nederland scoort weliswaar bovengemiddeld, maar om dat ook in de toekomst te blijven doen moet Nederland:


1. Research and Development-intensieve buitenlandse investeringen aantrekken,


2. de kwaliteit van het hoger onderwijs verbeteren,


3. en de instroom van buitenlandse kenniswerkers vergemakkelijken.

II. Een sterk Nederland in Brussel

Het OESO-rapport en de vrijhandel-agenda geven dus voor de komende vijf tot tien jaar een zeker gevoel voor richting, en het huidige kabinetsbeleid sluit daar al goed op aan. Nu is de vraag hoe ons land binnen die context het meest succesvol kan opereren in Brussel. Zijn er voorbeelden van succesvol lobbyen door Nederland? Wat kan er beter?

Van oudsher gaf de regering veel ruimte aan de Commissie als behartiger van het algemeen Europees belang. Commissie-voorstellen pasten goed bij de Nederlandse visie. Daar kwam bij dat de steun van de Nederlandse samenleving voor Europa en voor wat wij in Brussel ondernamen in het verleden eigenlijk vanzelfsprekend was - Nederland was immers jarenlang netto-ontvanger. Voorts was de wetgeving een stuk minder ingrijpend dan nu het geval is.

In de Unie van 25 en meer lidstaten winnen drie trajecten nu echter razendsnel aan belang, ten koste van de besluitvormingsprocedures in Coreper en de Raad van Ministers:


1. het voortraject in de gebouwen van de Commissie,


2. het politieke spel met een machtiger wordend Europees Parlement, en


3. de Europese Raad als sturend mechanisme voor het Europese integratieproces in algemenere zin.

Wanneer de Commissie haar initiatief eenmaal geformuleerd heeft is het in een Unie van 25 eigenlijk al te laat om nog echt te kunnen bijsturen. Als de Commissie gaat nadenken over nieuwe richtlijnen of aanpassing van bestaande regels, moeten we aan tafel zitten en een gesprekspartner zijn, al is het alleen om te weten wat er speelt. Als je ergens een subsidiariteitswaakhond moet hebben, is het daar. Wij moeten er bij zijn als de Commissie bezig is met haar groenboeken, witboeken en mededelingen, en dan zouden we niet moeten schromen om in te grijpen waar nodig. Andere landen doen dat ook, de Britten zijn daar bijvoorbeeld heel handig in.

Ook het traject van het Europees Parlement wint aan belang. Dat hebben we de afgelopen tijd goed kunnen zien bij de behandeling van de dienstenrichtlijn. Die is behoorlijk uitgekleed in een spel waarbij PES en EVP de hoofdrolspelers waren, maar waarbij naar mijn stellige indruk ook nationale achtergronden hebben meegespeeld. Inspelend op de groeiende macht van het Europees Parlement beschikt de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Unie sinds enkele jaren over permanente EP-watchers.

Op het toegenomen belang van de Europese Raad speelt Nederland in door, voorafgaand aan de Europese Raden, meer bilaterale contacten en meer activiteiten in ad-hoc formaties te ontplooien. Het dossier van de Financiële Perspectieven is een voorbeeld van succesvol coalities bouwen. Voor de komende zeven jaar heeft Nederland een korting van jaarlijks 1 miljard euro bedongen op onze afdracht aan de EU-begroting. Nu moeten we ervoor zorgen dat ook Europees Parlement deze uitkomst steunt. Dat betekent dus opnieuw intensief overleg plegen.

Maar de rijksoverheid is geen single issue organisatie. Vanuit de samenleving worden aan elkaar tegengestelde wensen geformuleerd. Neem de regelgeving over gezond en veilig werken. De vakbonden waren vurige voorstanders, de werkgevers in het MKB felle tegenstanders. De nationale inzet in Brussel is per definitie het resultaat van een complexe afweging van factoren en deelbelangen. Bovendien hebben niet alleen bedrijven, lagere overheden en produktschappen vertegenwoordigers in Brussels - ook milieuverenigingen en mensenrechtenorganisaties hebben die.

Voor een actueel voorbeeld van modern lobbyen nemen we even een kijkje in het dossier luchtkwaliteit/fijn stof. Nederland wil het beter doen dan een jaar of zeven geleden. Toen werden de huidige luchtkwaliteitsnormen vastgesteld en wist Nederland al dat we deze niet zouden gaan halen. Toch leidde dat niet tot een "alle zeilen bij"-campagne. Nu wel, maar we zitten in een lastig parket: besluitvorming vindt plaats bij gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming en niet iedereen deelt ons specifieke probleem. Kortom, wij moeten dus proberen op de inhoud een overtuigende boodschap neer te leggen en, voor alle zekerheid, genoeg partners vinden om een blokkerende minderheid te kunnen vormen.

We laten de lobby niet alleen over aan het departement dat toevallig het dossier moet trekken, VROM, maar zetten alle belanghebbende ministeries bij elkaar in een ad-hoc lobbygroep, waardoor we in andere hoofdsteden ook makkelijker toegang hebben tot alle belanghebbende ministeries daar. En als er één thema is waarop de regering nauw moet samenwerken met de decentrale overheden, is het wel luchtkwaliteit. Gemeenten zijn immers de eerste slachtoffers van de op last van de Raad van State afgekondigde bouwstop, en gemeenten moeten met bijvoorbeeld schonere stadsbussen en snelheidsbeperkingen binnenlands preventiebeleid uitvoeren.

(Draagvlak samenleving)

Geen lobby zonder draagvlak. Voor elke succesvolle Nederlandse lobby in Brussel is draagvlak in de Nederlandse samenleving een voorwaarde. Veel van onze landgenoten vinden Europa bemoeizuchtig en bureaucratisch. Nederlanders hebben een broertje dood aan centralisme.

De spanning tussen die hekel aan centralisme en ons belang bij een vanuit het centrum bewaakte interne markt zal ons nog heel wat hoofdbrekens kosten. Daarom moeten wij niet alleen zo intelligent mogelijk onze belangen in Brussel verdedigen, maar ook in Nederland het oor te luisteren leggen en waar nodig in debat te treden, om steun te verwerven.

Velen van u investeren geld en moeite in lager en hoger onderwijs, integratie van Nederlanders van buitenlandse afkomst, in, ondernemerschap, sport, een beter milieu, voedselveiligheid, in armoedebestrijding, de lijst activiteiten is indrukwekkend.

Gezien ons gezamenlijke belang bij draagvlak voor de Europese Unie zou u het thema "Europa" wat nadrukkelijker in uw sociale investeringsprogramma's moeten opnemen, voor zover u dat niet reeds doet of van plan bent.

Wat kunt u op dit punt van de overheid verwachten? Zoals bekend vindt de Regering Europa "vet cool" en "echt hééél bijzonder". En dat willen wij ook best uitdragen. Tegelijkertijd willen wij beter luisteren naar de mensen in het land.

Daarom lanceren wij volgende week een internetonderzoek. Daarnaast loopt inmiddels al enkele weken een kwalitatief onderzoek, met focusgroepen. Dit doen we niet alleen nu. Het debat en de informatie over Europa moet structureel beter. Wij werken hard aan betere verankering van Europa in het onderwijs. En we geven het maatschappelijk middenveld ruim baan om initiatieven te ontplooien. Zo hebben wij het Europafonds structureel verhoogd van ¤ 240.000 per jaar tot ¤ 2,5 miljoen per jaar. Op 31 januari jongstleden is de indieningstermijn voor een eerste tranche van ¤ 1 miljoen gesloten. In een maand tijd werden bijna 80 voorstellen ingediend. Dit is hoopgevend: de betrokkenheid bij Europa moet immers een wisselwerking tussen politiek en civil society zijn.

(Conclusie)

De vrije markt staat voor wederzijds vertrouwen, protectionisme voor wantrouwen. In ons optreden in de Europese Unie moeten we vertrouwen uitstralen en bevorderen, maar voor alle zekerheid ook een klein beetje gezond wantrouwen blijven koesteren - al was het maar om het vertrouwen van onze burgers in het Nederlandse optreden in Brussel te bewaren.

Zonder maatschappelijk draagvlak kunnen wij in Brussel niet optimaal presteren. Zoals Nederland lange tijd last heeft gehad van multiculturele onverschilligheid, zo is er ook decennialang sprake geweest van Europa-onverschilligheid. Zolang we er geen last van hadden en geld toekregen vonden we het best; nu de regelgeving ingrijpt en we er bovendien geld op toeleggen kijken we kritischer naar Brussel.

Misschien krijgen wij Nederlanders pas echt serieus belangstelling voor iets, wanneer wij de wind tegenkrijgen. In dat geval zeg ik: beter laat dan nooit. Maar om succesvol te laveren zijn alle hens aan dek nodig. In Europa barst het van de ideeën, inclusief de meest fantastische. Het is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid zelf goede ideeën te formuleren en de ideeën van anderen zorgvuldig te toetsen aan de Nederlandse belangen.

Als ons dat lukt zie ik de BV Nederland en de Europese Unie elkaars beste vrienden blijven. En dan zullen ook de Rotterdamse kades een toonbeeld van bedrijvigheid blijven.

Ik las het citaat van de Rotterdamse koopman in de memoires van mijn collega en vriend Charles Rutten. Daarom gun ik hem - al parafraserend - het laatste woord: de doelstelling van vrede en van politieke en economische stabiliteit met de daaruit voortvloeiende welvaart, die de vaders van Europa in de vijftiger jaren inspireerde, is nu in heel Europa werkelijkheid geworden. Het is een realiteit die wij vijftig jaar geleden, zelfs in onze stoutste dromen, niet hadden kunnen voorzien. Wie dat tot zich door laat dringen, "beseft pas goed hoe belangrijk de beslissing is geweest die in de vroege ochtend van 4 juni 1955 in Messina werd genomen." En ik denk dat de Rotterdamse Kamer van Koophandel de eerste zal zijn om deze conclusie te onderschrijven.


- Going for Growth 2006

Mocht het document in de email u niet in goede orde bereiken, ga dan voor het brondocument naar: http://www.minbuza.nl/20060306-181307-A

===