Gemeente Utrecht

Staat van de stad Utrecht opgemaakt

Ten behoeve van de onderhandelingen over een nieuw college van burgemeester en wethouders in Utrecht is de Staat van de Stad opgemaakt. De gesprekken over een nieuw college gaan van start na de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart 2006. De Staat van de Stad is -als handreiking van de concerndirectie van de gemeente Utrecht- een praktisch hulpmiddel voor de onderhandelaars die het nieuwe collegeprogramma samenstellen.

Het initiatief de Staat van de Stad samen te stellen is uitgewerkt naar aanleiding van de collegeonderhandelingen in 2000: een handzaam, praktisch, helder en beknopt overzicht van de stand der dingen, zowel beleidsmatig als financieel, kan de onderhandelaars helpen sneller inzicht te verwerven.

Voor de gemeentelijke kernthema's Openbare Ruimte, Bereikbaarheid, Stedelijke vernieuwing & uitbreiding, Grootstedelijke attractiviteit & economische potentie, Maatschappelijk evenwicht & veiligheid, Burgerschap & maatschappelijke participatie is een overzicht gemaakt. Feiten en cijfers zijn per kerntthema opgenomen, de opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen en besluiten, maar ook staat in de Staat van de Stad een overzicht waar de gemeente in 2006 geld aan uitgeeft. Aan het slot van ieder hoofdstuk zijn kansen, keuzes en oplossingsrichtingen voor de komende vier jaar opgenomen.

Noot voor de media:
Meer informatie is te krijgen bij de gemeentesecretaris, mevr. M. Heeremans. U kunt haar bereiken via de afdeling bestuurlijke en internationale zaken, Stijn Terlingen, telefoon 030 - 286 11 56.

Secretarie
Communicatiebureau/Bestuur
persbericht

|8 maart 2006                      |Postbus 16200                              |
|                                  |3500 CE  UTRECHT                           |
|                                  |Telefoon: (030) 286 11 32                  |
|                                  |Fax: (030) 286 11 43                       |
|                                  |Internet: www.utrecht.nl                   |
Bijlage: Staat van de Stad

Staat van de Stad

Utrecht, 8 maart 2006
Concerndirectie
Sector Bestuurszaken, afdeling Bestuurlijke en Internationale Zaken

Staat van de Stad Inhoudsopgave


1. Inleiding en leeswijzer 3
2. Financiën 5
3. Kernthema Openbare Ruimte 9
4. Kernthema Bereikbaarheid 13
5. Kernthema Stedelijke vernieuwing & uitbreiding 17
6. Kernthema Grootstedelijke attractiviteit & economische potentie 23
7. Kernthema Maatschappelijk evenwicht en veiligheid 29
8. Kernthema Burgerschap & maatschappelijke participatie 35
9. Overige onderwerpen: wijkgericht werken, bestuurlijke samenwerking, Europees en internationaal beleid, organisatieontwikkeling 41 Bijlage 1: demografische gegevens 45 Bijlage 2: afkortingen 46

2

Staat van de Stad
1.Inleiding en leeswijzer Aan de leden van de gemeenteraad,

In vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn op 7 maart 2006 gemeenteraadsverkiezingen. De onderhandelingen tussen de politieke partijen die verkozen zijn in de nieuwe gemeenteraad om een nieuw collegeprogramma op te stellen en een nieuw college te vormen gaan hierna van start. Ook in Utrecht. Ten behoeve van deze gesprekken is dit document samengesteld, de Staat van de Stad.

De Staat van de stad is ­als handreiking van de concerndirectie van de gemeente Utrecht- in wezen niet meer en niet minder dan een praktisch hulpmiddel voor de onderhandelaars die het nieuwe collegeprogramma samenstellen. Informatie die anders tijdens de onderhandelingen verzameld moet worden, is nu voor een aanzienlijk deel bij de start beschikbaar. De collegeonderhandelaars kunnen de Staat van de stad ook als `agenda' voor hun besprekingen gebruiken, als handreiking voor de onderwerpen die besproken moeten worden. Ook is het denkbaar dat ze de structuur van de Staat van de stad volgen bij de opbouw van het nieuwe collegeprogramma. Maar dit is vanzelfsprekend aan de onderhandelaars.

Voor elk van de zes gemeentelijke kernthema's (Openbare Ruimte, Bereikbaarheid, Stedelijke vernieuwing & uitbreiding, Grootstedelijke attractiviteit & economische potentie, Maatschappelijk evenwicht en veiligheid, Burgerschap & maatschappelijke participatie) geeft de Staat van de stad een overzicht van:


1. Feiten en cijfers

2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten periode 2006-2010
3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

4. Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

In de eerste paragraaf zijn de feiten en cijfers van de kernthema's opgenomen, zoveel als mogelijk voorzien van context. In de tweede paragraaf staan opgaven en uitdagingen van het huidige beleid aangegeven, waar dus al een college- of raadsbesluit aan ten grondslag ligt. In de derde (financiële) paragraaf van elk kernthema is in grote lijn aangegeven waar onder voorbehoud van politieke keuzes de (mogelijke) financiële speelruimte zit voor het nieuwe college en de nieuwe raad. In deze paragraaf is ook - onder de noemer `financiële aandachtspunten' - een lijstje opgenomen van bekende financiële gaten en knelpunten. In de vierde paragraaf staan ten slotte de opgaven, vraagstukken, en uitdagingen die volgens de opstellers om aandacht vragen in de komende collegeperiode. Opgaven, die vragen om politieke keuzes, waar de nieuwe coalitiepartijen in hun collegeprogramma aandacht aan kunnen besteden. De onderhandelaars kunnen de opsomming van deze opgaven bij hun bespreking eventueel als `checklist' gebruiken.

Naast de zes kernthema's bevat de Staat van de stad een algemene financiële paragraaf, die de boodschap bevat dat - volgens het huidige inzicht - de financiële ruimte voor nieuw beleid ongeveer nul is. Ook is een aantal onderwerpen opgenomen, dat niet is ondergebracht bij de kernthema's maar wèl belangrijk is (zoals bestuurlijke samenwerking en `Organisatie 2010').

Leeswijzer voor wie weinig tijd heeft: lees de algemene financiële paragraaf plus de paragrafen 3 en 4 van de kernthema's. Per kernthema is een achtergronddossier samengesteld, dat zowel digitaal als op papier beschikbaar is.

De Staat van de stad is gemaakt in opdracht van de concerndirectie van de gemeente Utrecht door de afdeling Bestuurlijke en Internationale Zaken met hulp van directeuren (tijdens twee rondetafel- gesprekken), afdelingshoofden en medewerkers van gemeentelijke diensten in de periode september 2005-januari 2006. Aan een groot aantal betrokkenen is in de laatste fase gevraagd: wat is, alles overziende, de focus van de gemeente Utrecht in de periode 2006-2010 bovenop het `gewone' werk om de stad in balans te krijgen en te houden? Verrassend eensluidend was de ambtelijke reactie: Innovatie, Integratie en Internationalisering. Dat zal moeten blijken uit deze Staat van de Stad.

Gemeente Utrecht,
Sector Bestuurszaken,
afdeling Bestuurlijke en Internationale Zaken,

8 maart 2006.

---

4

Staat van de Stad
2.Financiën

2.1.Financiële positie
De programmabegroting 2006 bevat het meest recente complete overzicht van de financiële positie van de gemeente Utrecht. In hoofdstuk 5 van deze begroting (de financiële positie) staat dit overzicht beschreven. In hoofdstuk 3 (de paragrafen) staat een zevental onderwerpen dat belangrijke raakvlakken heeft met de financiële positie (weerstandsvermogen, onderhoud kapitaalgoederen, treasury, bedrijfsvoering, verbonden partijen, grondbeleid en lokale heffingen). Alleen de paragraaf grondbeleid is ten opzichte van de programmabegroting 2006 nog geactualiseerd op basis van het Meerjarenperspectief Grondexploitaties (MPG) en de voortgangsrapportages Stationsgebied en Leidsche Rijn.

De volgende actualisatie van de financiële positie, ook met een toekomstperspectief, staat in de Voorjaarsnota 2006, die in april 2006 ter bespreking in het college ligt. De Verantwoording 2005, die tegelijkertijd in het college besproken wordt, geeft de uitkomst over 2005 weer. Beide documenten volgen op de Bestuursrapportage 2005, die tegelijkertijd met de Programmabegroting 2006 in de raad is besproken.

Vooruitlopend op de Voorjaarsnota 2006 en de Verantwoording 2005 is van een aantal onderdelen een tussenstand te geven. Dit is nadrukkelijk een tussenstand, die niet moet worden opgevat als een complete actualisatie van het financiële beeld. Op een aantal belangrijke onderdelen van de financiële positie is nog geen informatie beschikbaar, zoals de ontwikkeling van de risico's. In onderstaande tekst staan overigens alleen de ontwikkelingen die voor de gemeente als concern gelden. De actuele stand rond specifieke thema's is opgenomen in de verschillende teksten over de kernthema's.

2.2 Tussenstand
Op basis van de septembercirculaire 2005 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is te verwachten dat de uitkering uit het gemeentefonds zich positief zal ontwikkelen ten opzichte van de laatste ramingen. In dergelijke circulaires, die regelmatig verschijnen, staat informatie van het ministerie die betrekking heeft op o.a. de financiële verhouding met gemeenten.
2005: Verwacht voordeel: circa 0,9 miljoen incidenteel (opgenomen in het rekeningresultaat 2005) 2006: Verwacht voordeel circa 3,1 miljoen structureel en circa 2,7 miljoen incidenteel Totaal dus 3,1 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Meer definitieve informatie over de jaren 2005 en 2006 is te verwachten in de maartcirculaire 2006.

Tegenover de verwachte voordelen staat ook een tweetal risico's (korting op het gemeentefonds in verband met het BTW-compensatiefonds en wijziging in verdeling gemeentefonds), die gezamenlijk een structureel nadeel op kunnen leveren dat bij benadering gelijk is aan het hiervoor genoemde structurele voordeel. Voor beide risico's geldt dat meer informatie pas bij het verschijnen van de meicirculaire beschikbaar komt, wanneer de gemeente start met de voorbereidingen voor de begroting 2007.

Op basis van bovengenoemde tussenstand is de structureel beschikbare vrije financiële ruimte geraamd op nul. Hierbij geldt dat in ieder geval nog concrete invulling gegeven moet worden aan een aantal eerder door de gemeenteraad genomen besluiten. De belangrijkste daarvan zijn: ­ taakstelling organisatie 2010 ( 10 miljoen structureel per jaar besparen) ­ taakstelling aanbestedingen ( 2 miljoen structureel per jaar besparen) ­ taakstelling verdienend vermogen ( 1 miljoen per jaar voor Leidsche Rijn, vanaf 2009 2,3 miljoen structureel per jaar voor de bestaande stad)

Incidenteel zal er naar verwachting wel ruimte beschikbaar zijn. Deze bestaat uit de bovengenoemde 4,6 miljoen (gemeentefonds) plus de bij de Bestuursrapportage 2005 gemelde tussenstand van circa 6 miljoen voordelig. Dat laatste voordeel moet wel blijken uit de Verantwoording 2005.

Tegenover deze incidentele ruimte staat een drietal door de gemeenteraad genomen besluiten: ­ de bij de Bestuursrapportage 2005 gemelde tussenstand is deels al geoormerkt voor de bekostiging van diverse raadsamendementen (Leidsche Rijn park, onderhoud Domkerk, Leeuwenbergkerk, Ekko).

---

­ het restant van de bij de bestuursrapportage gemelde tussenstand is ­ indien en voor zover het voordeel daadwerkelijk gerealiseerd wordt ­ door de raad toegewezen aan het achterstallig onderhoud.
­ 275.000 is toegezegd voor hulp aan de slachtoffers van de aardbeving in India/Pakistan. Verder zullen voor circa 6,3 miljoen voorzieningen beschikbaar moeten komen om aan de (personele) verplichtingen van voormalige gemeentelijke diensten te kunnen voldoen. De financiële regelgeving schrijft voor dat deze voorzieningen voldoende saldo hebben. De overgangsregeling voor het functioneel leeftijdsontslag van het brandweerpersoneel én het nieuwe fiscale regime voor afspraken rond vroegpensioen brengen extra kosten met zich mee (circa 1,4 miljoen per jaar). Op de lange termijn nemen deze kosten af. Ook bestaat onzekerheid over een aantal financiële consequenties in de bedrijfsvoering van de gemeente, zoals bij het Ontwikkelingsbedrijf en bij het op te richten subsidiebureau.

Gebruikelijk is dat zich extra mee- en tegenvallers zullen voordoen als gevolg van rijksmaatregelen en economische ontwikkelingen. Te voorzien zijn extra mogelijkheden in het kader van economische structuurverbetering als gevolg van hogere aardgasbaten van het Rijk, de zogeheten FES-gelden (Fonds economische structuurversterking). In maart c.q. mei 2006 is hierover meer duidelijk. Begin maart is ook meer duidelijk over eventueel extra geld dat het Rijk beschikbaar stelt voor veiligheid en voor gebiedsgerichte economische perspectieven.

Op diverse terreinen heeft de gemeente Utrecht te maken met achterstallig onderhoud. College en raad hebben in de raadsperiode 2000-2006 maatregelen genomen waardoor de achterstand inloopt, maar de problematiek is niet helemaal opgelost. Hieronder de stand van zaken. · Openbare ruimte: het geïnventariseerde achterstallige onderhoud bedraagt 120 miljoen incidenteel en 10,4 miljoen structureel (jaarlijkse groei). Door diverse maatregelen is het eerste tekort inmiddels teruggedrongen naar 86 miljoen. Mogelijk dat 30 miljoen opgelost kan worden door mee te liften met stedelijke ontwikkelingen en uitbreidingen. Van de dan resterende problematiek van 56 miljoen is 20 miljoen niet urgent. Het structurele tekort is teruggebracht naar 5 miljoen. Er zijn diverse oplossingsrichtingen deze resterende problematiek op te lossen, die aanvullende politieke keuzes nodig maken. De Nota Kapitaalgoederen gaat nader in op deze problematiek en oplossingsrichtingen.
· Sociale infrastructuur (inclusief schoolgebouwen en sportaccommodaties): Het geïnventariseerde achterstallige onderhoud bedraagt 38,4 miljoen incidenteel en 12,4 miljoen structureel. Door diverse maatregelen is het incidentele tekort nu teruggebracht naar 26 miljoen, het structurele tekort naar 7,4 miljoen. Van deze resterende tekorten is 14,8 miljoen urgent, vooral bij schoolgebouwen.
· Vastgoedbeheer: Er vindt een analyse plaats van het achterstallig onderhoud. De opbrengsten uit verkoop van gemeentelijke eigendommen levert een bijdrage deze problematiek op te lossen.

2.3 Mogelijkheden om financiële ruimte te vergroten Bij de mogelijkheden om de financiële ruimte te vergroten ­ oftewel de knoppen waaraan gedraaid kan worden ­ gaat het enerzijds om de inkomsten en anderzijds de uitgaven van de gemeente.

Bij de inkomsten gaat het om de inkomsten waarvan de gemeente de hoogte kan beïnvloeden en waardoor de omvang van de vrij besteedbare algemene middelen toenemen. Dit wil zeggen dat niet wordt ingegaan op:
­ Het gemeentefonds: De uitkering uit het gemeentefonds wordt vastgesteld op basis van objectieve maatstaven, waar de gemeente géén invloed op kan uitoefenen. ­ Mogelijke subsidiestromen van bijvoorbeeld het Rijk en Europa: Nader onderzoek, dat plaatsvindt voor Organisatie 2010 (zie paragraaf 9.4) moet uitwijzen of voor de bestaande taken en activiteiten nog optimalisatie van het gebruik van subsidiegelden mogelijk is. Mogelijke subsidiestromen voor nieuwe taken en activiteiten zijn in deze beschouwing niet expliciet opgenomen, onder andere omdat hier vaak cofinancieringeisen aan zijn verbonden.

De eigen gemeentelijke inkomsten kunnen langs een tweetal wegen toenemen: ­ Vergroten publiekrechtelijke inkomsten
­ Vergroten privaatrechtelijke inkomsten

Publiekrechtelijke inkomsten
Tegelijk met de Voorjaarsnota 2006 zal de Nota lokale heffingen gereed zijn. Deze nota gaat in op de mogelijkheden en onmogelijkheden rond de publiekrechtelijke inkomsten. Hieronder staan de belangrijkste elementen hiervan.

---

Publiekrechtelijke inkomsten bestaan uit belastingen, rechten en leges. Voor belastingen geldt (met uitzondering van de onroerendezaakbelasting) dat gemeenten vrij zijn om de hoogte van de belasting te bepalen. Voor rechten en leges geldt dat deze maximaal kostendekkend mogen zijn. De belangrijkste belasting ­ qua inkomsten ­ is de onroerendezaakbelasting (verwachte opbrengst 2006 is 57,5 miljoen). Door de wetswijziging die op 1 januari 2006 is ingegaan is de jaarlijkse tariefsstijging maximaal 2%. De mogelijkheden inkomsten te vergroten door de OZB te verhogen is daarmee beperkt, temeer daar bovengenoemde 2% inclusief kostenstijging door inflatie is. In de begroting 2006 is rekening gehouden met 1,5% stijging.

De parkeerbelastingen zijn qua inkomsten de tweede belangrijke belasting (verwachte opbrengst 2006 is 16 miljoen, exclusief verhoging in het kader van de Parkeernota).

De verwachte inkomsten in 2006 uit toeristen-, honden- en precariobelasting zijn in totaal 1,8 miljoen. Daarmee zijn dit beperkte inkomstenbronnen. Andere soorten belastingen zijn wettelijk niet toegestaan, zoals de dikwijls geopperde kattenbelasting, of om andere redenen niet interessant voor heffing, zoals reclamebelasting, baatbelasting of forensenbelasting. Voor een nadere toelichting hierop zie de in april 2006 te verschijnen Nota lokale heffingen.

De opbrengst uit rechten en leges mogen volgens de wet niet hoger zijn dan de kosten van het product dat daar tegenover staat. De belangrijkste rechten zijn de rioolrechten, die 100% kostendekkend zijn, en de afvalstoffenheffing. De afvalstoffenheffing is op dit moment nog niet kostendekkend vanwege een koppeling met OZB-verhogingen uit het verleden. Indien de afvalstoffenheffing 100% kostendekkend wordt gemaakt levert dat de gemeente ongeveer 1,5 miljoen op (en een navenante lastenverzwaring voor burgers en bedrijven). Door het toerekenen van de kosten van straatreiniging aan de afvalstoffenheffing ontstaat nog eens 3 miljoen extra lastenverzwaring. Dit is een beleidswijziging, waartoe de gemeenteraad kan besluiten. In het kader van de Programmabegroting 2006 heeft het college de notitie "Balans in beheer openbare ruimte" weliswaar vastgesteld als richtinggevend kader voor het achterstallig onderhoud in de openbare ruimte, maar de in dit verband te nemen beleidswijziging over de toerekening van de kosten van straatreiniging aan afvalstoffenheffing en rioolrecht doorgeschoven naar de begroting 2007. In totaal kan de opbrengst uit de afvalstoffenheffing dus nog 4,5 miljoen stijgen.
De leges zijn in het algemeen kostendekkend. Ook dit wordt in de Nota lokale heffingen nader toegelicht.
Kwijtschelding is in Utrecht op dit moment mogelijk voor de onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing, rioolrecht en de hondenbelasting. De gemeente hanteert de maximale norm voor kwijtschelding die door het Rijk is toegestaan, dus de meest ruime regeling. In totaal is hiermee in 2006 bijna 2,8 miljoen gemoeid. Deze kosten komen ten laste van de algemene middelen.

Privaatrechtelijke inkomsten
Onder de privaatrechtelijke inkomsten vallen de opbrengsten van door de gemeente geleverde goederen en diensten (zoals museum- en schouwburgkaartjes, huur sporthal, abonnement bibliotheek). Andere privaatrechtelijke inkomsten zijn bijvoorbeeld de opbrengsten van bezittingen (verhuur panden, dividend deelnemingen, ontvangen rente), de opbrengsten uit de verkoop van bezittingen en de opbrengsten uit grondexploitaties.

Een analyse van de opbrengsten van gemeentelijke tarieven zal staan in de eerder genoemde Nota lokale heffingen.

De exploitatieopbrengsten van gemeentelijke bezittingen zijn al volledig verwerkt in de begroting. Hier zijn naar verwachting geen extra inkomsten te verdienen. Verkoop van gemeentelijke bezittingen levert wel extra geld op. Dit is echter éénmalig geld, waardoor overigens gelijktijdig de exploitatie-inkomsten (kunnen) dalen: als je een pand verkocht hebt, kun je het niet meer verhuren. Indien de gemeente de opbrengst van de verkoop van eigendommen op de bank zet, verdient de gemeente wel structureel renteinkomsten. Bij de verkoop van accommodaties is het beleid 70% van de netto opbrengsten in te zetten voor een kwalitatief goed voorzieningenniveau.

Bij de verkoop van de REMU in 2003 is een gedeelte van de opbrengst apart gezet voor de afwikkeling van risico's. Het is mogelijk dat (een gedeelte van) dit bedrag in de komende jaren vrijvalt. Voor Utrecht is dit maximaal 85 miljoen incidenteel. Het is op dit moment niet bekend óf en zo ja in hoeverre en op welk tijdstip dit kan gebeuren. De afspraken rond de aanvulling van de algemene reserve in verband met de aankoop van Cereol in 2002 zijn hieromtrent relevant, evenals de Nota weerstandsvermogen die tegelijk met de Voorjaarsnota 2006 gereed zal zijn.


---

De optie `opbrengsten uit grondexploitaties' is door het huidige college benut door het inboeken van het zogeheten verdienend vermogen. In de begroting is de besluitvorming hierover voor een deel door de gemeenteraad teruggedraaid. Daarmee is duidelijk dat, tenzij bestuurlijke wensen ingrijpend wijzigen, er op dit punt geen financiële ruimte is. De bestaande taakstellingen moeten overigens eerst nog worden verdiend (zie ook het kernthema Stedelijke vernieuwing en uitbreiding). Tot slot de inkomsten uit het Grotestedenbeleid (GSB). Utrecht heeft in maart 2005 een prestatieconvenant met het Rijk afgesloten in het kader van de derde ronde van het Grotestedenbeleid (2005 t/m 2009). In het convenant verplicht Utrecht een concreet aantal prestaties te verrichten op sociaal, fysiek en economisch terrein. Daar staat een rijksbijdrage tegenover van circa 200 miljoen. In het convenant is voorzien dat in 2007 een tussenbalans zal plaatsvinden. Voor de stad biedt dat de mogelijkheid de prestatieafspraken met het Rijk te heroverwegen. Daarbij zullen er geen extra middelen voor de stad beschikbaar komen, het gaat om de mogelijkheid de politieke en bestuurlijke prioriteiten bij te stellen. Meer van het een betekent dan minder van het ander.

Uitgaven
Indien de financiële ruimte die langs bovenstaande route verkregen wordt niet toereikend is om de gestelde prioriteiten te dekken is het mogelijk de uitgaven te beperken door andere of minder prioriteiten te stellen.

Cebeon heeft aangegeven of en in welke mate Utrecht meer dan wel minder uitgeeft aan een bepaald beleidsterrein dan waarmee gerekend wordt in het ijkpunt van het gemeentefonds. De uitkomsten hiervan zijn volledig verwerkt in Organisatie 2010. Met betrekking tot de efficiency op de eigen organisatie ligt er nog een opgave voor de gemeentelijke diensten om in 2010 10 miljoen structureel te besparen in relatie tot een loonsom van ruim 200 miljoen. In 2006 is hiervan al 4,2 miljoen via taakstellingen gerealiseerd, grotendeels met incidentele maatregelen. Op korte termijn lijkt een besparing bovenop deze 10 miljoen een lastige opgave.

Ook zijn bezuinigingen mogelijk door het beperken dan wel bijstellen van de prioriteiten. Schrappen in beleid dus. Een manier om dit te doen is te bezien in welke mate collegeonderhandelende partijen akkoord zijn met het tot nu toe vastgestelde beleid. Hierbij is overigens de wereld achter de cijfers relevant, aangezien kosten niet altijd snel te verlagen zijn vanwege aangegane verplichtingen, kapitaallasten en dergelijke.


---

Staat van de Stad
3.Kernthema Openbare Ruimte

3.1. Feiten en cijfers
· De Utrechtse bevolking is van mening dat de gemiddelde kwaliteit van het onderhoud en de schoonheid van de openbare ruimte de laatste jaren weer afneemt. In 2000 werd hiervoor nog een 6,4 gegeven, in 2004 is dit gedaald tot een 6,1 (Utrecht Monitor 2005).
· De Utrechtse bevolking ziet "vervuiling en beheer openbare ruimte" in toenemende mate als één van de belangrijke stedelijke problemen. In 2000 noemde 9% van de bevolking dit als belangrijk probleem, in 2005 is dit toegenomen tot 29% (UM 2006).
· Als belangrijkste buurtprobleem staat "vervuiling / beheer openbare ruimte" sinds 1998 op de 2e plaats, behalve in 2002. Het percentage bewoners dat het als een probleem ervaart ligt sinds 1998 altijd ruim boven de 20%, in 2004 was dit 28% (UM 2005).
· In september 2005 heeft een meting plaatsgevonden met behulp van het onafhankelijke Kwaliteitsinstrument Onderhoud openbare ruimte (het zogeheten KI-OOR). De gemiddelde waardering van de kwaliteit van de openbare ruimte is een 6,9 en voor de kwaliteit van schoon 7,0 (KI-OOR 2005). De ogenschijnlijke tegenspraak met de cijfers van de Utrecht Monitor is te verklaren: de beoordeling van bewoners is door andere zaken beïnvloed dan uitsluitend de openbare ruimte (bijv. de kwaliteit van woningen). · Iets meer dan 20% van de Utrechtse bevolking stelt vaak geluidsoverlast te hebben door wegverkeer. Geluidsoverlast door wegverkeer is veruit de belangrijkste bron voor lawaai (UM2005). · 8% van de Utrechtse bevolking heeft -naar eigen zeggen- vaak last van luchtverontreiniging in zijn/haar buurt (UM 2005).
· De in 2004 gemeten concentratie stikstofdioxide in Utrecht (31 g/m3) ligt in vergelijking tot andere stedelijke agglomeraties in Europa op een gemiddeld niveau (Parijs, Brussel, Amsterdam en Rotterdam 40 g/m3. Stockholm en Kopenhagen 20 g/m3). Het gaat daarbij om meetgegevens die niet beïnvloed worden door lokaal verkeer. (European Topic Centre on Air and Climate Change) · In 2004 stonden zo'n 45.000 inwoners van Utrecht bloot aan een concentratie stikstofdioxide die gemiddeld hoger lag dan de grenswaarde die vanaf 2010 niet meer overschreden mag worden (40 microgram per m3). Voor fijnstof is deze grenswaarde 50 microgram per m3 vanaf 2005 (rapport Luchtkwaliteit 2004). · In 2004 werd 37% van het afval gescheiden ingezameld voor hergebruik. In 2002 werd in vergelijkbare steden gemiddelde 27% van het afval gescheiden ingezameld (Programmabegroting 2005). 3.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten, periode 2006-2010

De Utrechtse ambitie is om samen met de gebruikers te zorgen voor een schone, hele en veilige stad. De openbare ruimte is het visitekaartje van de stad en bepaalt het aanzien van de stad. Een goed ingerichte en goed beheerde openbare ruimte maakt de stad aantrekkelijker om in te wonen, te werken en te recreëren. Daarbij is ook de handhaving van de kwaliteit van lucht, bodem en geluid belangrijk, niet in de laatste plaats vanwege het belang voor de gezondheid van de inwoners van Utrecht. Voor het onderhoud van de wegen geldt bovendien dat de ambitie een voorwaarde is voor de bereikbaarheid van de stad. Daarom is door college en raad vastgesteld het achterstallig onderhoud in de openbare ruimte niet verder te laten oplopen.

Utrechts beleid
· Gemeentelijk rioleringsplan 2003-2006, (2003)
· Balans in beheer, betreffende de aanpak van achterstallig onderhoud (2005, bij Begroting 2006) · Meerjaren Ontwikkelingsprogramma Gemeente Utrecht 2005-2009 (2005) · Milieubeleidsplan en Meerjarenprogramma 2003-2008 · Bodemsaneringsprogramma (jaarlijks)
· Luchtkwaliteitplan 2002-2010, juni 2004
· Waterplan Utrecht, oktober 2004 (met programma tot 2008)

Binnen dit kernthema heeft de gemeente wettelijke taken (zoals beheer van de openbare ruimte, afvalinzameling, vergunningverlening en handhaving bij bedrijven en inrichtingen op milieuaspecten). De wijze waarop de gemeente hier invulling aan geeft behoort tot de gemeentelijke beleidsvrijheid. In het kader van het Grotestedenbeleid zijn er meerjarige verplichtingen aangegaan met het Rijk.
Het merendeel van de gemeentelijke uitvoeringsplannen in dit kernthema wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeenteraad. Uitzondering vormt het gemeentelijke rioleringsplan, dat op grond van de wet Milieubeheer voor de duur van 4 jaar wordt vastgesteld en goedkeuring behoeft van de betrokken Waterschappen en de inspectie van VROM. In het gemeentelijke rioleringsplan staan de investeringen en andere werkzaamheden benoemd. Het onderhoud aan het rioolstelsel kost circa 15 miljoen.


---

Grotestedenbeleid
De gemeente is prestatieverplichtingen aangegaan in het kader van het Grotestedenbeleid en krijgt hiervoor middelen van de rijksoverheid. Deze middelen en prestaties zijn voor de komende jaren (tot 2009) vastgelegd in het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma 2005-2009. De relevante afspraken binnen het kernthema Openbare Ruimte zijn:
· Bodem: aantal saneringen, aantal onderzoeken, aantal gesaneerde m2 verontreinigd oppervlak, aantal gesaneerde m3 verontreinigd grondwater;
· Geluid: aantal te saneren woningen;
· Lucht: het aantal meters openbare weg dat onder de normen uit het besluit luchtkwaliteit moet komen; · Groen: het realiseren van nieuwe verbindingen tussen bestaande woongebieden en groene (recreatie)gebieden.
· Impuls geven aan de kwaliteit van de openbare ruimte en op hetzelfde moment achterstallig onderhoud wegwerken.
3.3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

Exploitatie

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma beheer openbare ruimte 110.051 48.991 61.059 Programma milieu en duurzaamheid 45.320 35.583 9.737 Totaal 155.370 84.574 70.796 bedragen x 1.000 Programma beheer openbare ruimte
De exploitatie van het programma beheer openbare ruimte is op hoofdlijnen opgebouwd uit de volgende onderdelen:
· Onderhoud en herstel: ruim 43 miljoen lasten, circa 2 miljoen baten. · Schoonhouden: circa 54 miljoen lasten (inclusief 15 miljoen rioleringskosten), circa 39 miljoen baten.
In overeenstemming met het bestaande beleid van het profijtbeginsel (de vervuiler betaalt) is het tarief rioolrechten 100% kostendekkend, het tarief afvalstoffenheffing is dat niet. Het toerekenen van de kosten die samenhangen met straatreiniging aan deze tarieven kan extra ruimte van circa 3 miljoen opleveren.
· Bijzonder gebruik openbare ruimte: circa 11 miljoen lasten, ruim 7 miljoen baten. Producten als markten en reclame leveren geld op. In het kader van de herijking van het collegeprogramma 2001-2006 zijn extra inkomsten ingeboekt. Eventuele meeropbrengsten zijn bestemd voor het inlopen van het achterstallig onderhoud.

Programma milieu en duurzaamheid
De exploitatie van het programma milieu en duurzaamheid bestaat uit de volgende onderdelen: · Bedrijven: door vergunningverlening en handhaving moet de milieuhinder door bedrijven afnemen en de veiligheid toenemen. De kosten hiervan zijn circa 2,5 miljoen. · Mobiliteit: verbeteren van de leefomgeving door advisering en maatregelen ter voorkoming van milieuhinder veroorzaakt door mobiliteit (luchtkwaliteit, geluidsoverlast). Hieraan wordt 749.000,- uitgegeven waarvan 166.000,- wordt bijgedragen door de Europese Unie en het Rijk. · Bodemverontreiniging: de exploitatiekosten zijn in totaal circa 4 miljoen. Voor de uitvoering van deze taken ontvangt de gemeente tussen 1 en 1,5 miljoen van het Rijk. · Groen: in de begroting is 191.000,- opgenomen activiteiten ten behoeve van de uitvoering van Groene Webprojecten (projecten gericht op het aanbrengen van verbindingen tussen de groenzones in de stad) en de voorbereiding van de ISV-2 projecten. · Afvalinzameling: de afvalinzameling bij huishoudens kost circa 27,2 miljoen. Hier staan opbrengsten uit de afvalstoffenheffing tegenover van circa 22,7 miljoen. Het kostendekkingspercentage van de afvalstoffenheffing komt daarmee op 94% (inclusief kwijtschelding). Ook wordt door de gemeente bedrijfsafval ingezameld. De lasten en baten daarvan bedragen 9,3 miljoen (volledig kostendekkend). Tevens zijn opgenomen de kosten van de reinigingspolitie, opslag inboedels en ontsmettingsdienst. · Duurzaamheid: een bedrag van per saldo 271.000,- is opgenomen voor het duurzaam omgaan met grondstoffen en energie. Het stimuleren van afvalscheiding en preventie van het ontstaan van afval zijn hierin eveneens opgenomen.


10

Investeringen

Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma beheer openbare ruimte 14.574 14.257 4.874 5.741 Programma milieu en duurzaamheid 1.613 1.613 1.613 1.613 Totaal 16.187 15.870 6.487 7.354 bedragen x 1.000

Programma beheer openbare ruimte
De investeringen op dit programma hebben vrijwel volledig betrekking op het wegwerken van het achterstallig onderhoud in de openbare ruimte. Deze investeringen worden onder meer gedekt uit de 10 miljoen die de gemeenteraad van 2004 tot 2007 jaarlijks naar voren heeft gehaald uit het investeringsbudget. Het wegvallen van deze middelen vanaf 2008 zal gedeeltelijk worden gecompenseerd door efficiencyopbrengsten van structureel 1,9 miljoen bij de voormalige Dienst Stadsbeheer, door het beschikbaar stellen van 2 miljoen structureel extra voor groot onderhoud vanaf 2009 en door met ingang van 2006 1,5 miljoen te verschuiven van visueel onderhoud naar groot onderhoud (in jaarlijkse stappen van 0,3 miljoen). Met deze maatregelen is een belangrijke stap gezet om het probleem van achterstallig onderhoud in de openbare ruimte beheersbaar te maken.

Programma milieu en duurzaamheid
De investeringen in dit programma betreffen bodemsanering. Het opgenomen bedrag van 1,6 miljoen bestaat uit een gemeentelijke bijdrage van 0,24 miljoen. De rest wordt door het Rijk bijgedragen op basis van het (jaarlijks vast te stellen) bodemsaneringsprogramma. Het totale bodemsaneringsprogramma (inclusief de ISV-middelen) tot en met 2009 bedraagt circa 22 miljoen.

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing
Als uitwerking van het Grotestedenbeleid heeft het college van B&W op 14 juni 2005 het uitvoeringsprogramma ISV-2 (Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) 2005-2009 vastgesteld. · een bedrag van 10,3 miljoen is opgenomen voor bodemsanering en -onderzoek specifiek voor Leidsche Rijn.
· Voor het oplossen van milieuknelpunten (bodem, geluid, lucht) is vooralsnog een bedrag van 14,8 miljoen gereserveerd voor een groot aantal projecten, dat in het uitvoeringsprogramma ISV is opgenomen. Met betrekking tot de milieuknelpunten zijn op dit moment meer kosten geraamd dan middelen beschikbaar zijn. Oplossingen hiervoor moeten komen uit het beleidsveld milieu. · Een bedrag van 4,2 miljoen is gereserveerd om de verbinding tussen Overvecht en het Noorderpark te realiseren. Daarnaast is een bedrag van 517.000 beschikbaar voor één van de groene verbindingen aan de westkant van de stad in het kader van het Landinrichtingsplan Haarzuilens.
3.4. Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Achterstallig onderhoud:
Een grote financiële opgave ligt bij het (achterstallig) onderhoud van wegen en bruggen. Dit achterstallig onderhoud heeft gevolgen voor de bereikbaarheid van de stad. Snelheidsverlagende maatregelen kunnen noodzakelijk zijn om risico's te vermijden. Herstelwerkzaamheden aan het wegennet leiden tot tijdelijke capaciteitsvermindering op het hoofdwegennet. Door hiermee in de uitvoering rekening te houden (o.a. door het Bureau Bereikbaarheid van de gemeente Utrecht) moeten deze gevolgen minder overlast veroorzaken.
Door de incidentele maatregelen die de afgelopen jaren al zijn genomen is de groei van het achterstallig onderhoud in de openbare ruimte vooralsnog gestopt. Door maatregelen is het oorspronkelijke tekort van 120 miljoen teruggebracht naar 86 miljoen. Daarvan is 30 miljoen mogelijk op te lossen door mee te liften op stedelijke ontwikkelingen en uitbreidingen. 20 miljoen van het achterstallig onderhoud is niet urgent. De resterende opgave van 36 miljoen incidenteel en 5 miljoen structureel is, gezien de totale vervangingswaarde van het te onderhouden bovengrondse areaal (dat een waarde vertegenwoordigd van circa 2 miljard), vooralsnog beheersbaar.

Om de omvang van het achterstallig onderhoud vanaf 2007 niet te laten oplopen is structureel een bedrag van 10,4 miljoen nodig. Met de al genomen maatregelen is in 2012 een structureel bedrag van 5,4 miljoen beschikbaar. De onderhoudsachterstand in de openbare ruimte zal daarmee vanaf 2007 weer gaan groeien. Voor het oplossen van deze resterende problematiek zijn op dit moment de volgende oplossingsrichtingen in beeld, zoals verwoord in de Nota Balans in Beheer:
-Het inlopen van oude tekorten op areaalgelden kan geleidelijk extra middelen opleveren voor het onderhoud, op dit moment berekend op structureel 1,5 miljoen in 2012;
-Het genereren van inkomsten uit de exploitatie van landgoederen;
---


-Het verhogen van de opbrengsten uit reclametorens;
-Bij het bepalen van de hoogte van de afvalstoffenheffing en rioolrechten de kosten voor straatreiniging meenemen. Dit betekent een tariefstijging.

Water
Er mag door nieuwe wetgeving steeds minder afvalwater in het oppervlaktewater komen. Dit betekent dat er meer rioolcapaciteit nodig is. Hoofddoelstellingen zijn de komende jaren om de waterbodem schoon te maken (bagger verwijderen) en te zorgen dat er geen vervuiling (uit het riool) in het water komt. Tweede doel is voorbereid te zijn op wateroverlast en op de mogelijkheid van overstromingen, mede als gevolg van de klimaatontwikkeling. De voortschrijdende verstedelijking leidt overigens tot afname van de binnenstedelijke bergingscapaciteit van water. Het benutten van (nieuw aan te wijzen) bergingsmogelijkheden is afhankelijk van de waterkwaliteit, berging kan alleen als het water geen milieuschade oplevert voor de omgeving. Dit vereist dus ook inspanningen gericht op verbetering van de waterkwaliteit.
In 1995 is de Nedereindse Plas gesloten voor waterrecreatie door de aanwezigheid van een oude vuilstort. Sinds februari 2006 is het terrein gemeentelijk eigendom. Gemeente en provincie gaan samen het terrein saneren, waardoor een milieuhygienisch beheersbare situatie moet ontstaan. Dat biedt toekomstige mogelijkheden voor waterrecreatie.

Toezicht en handhaving
De kwaliteit van de openbare ruimte en het milieu kan in de komende jaren voor een deel verbeteren door toezicht en handhaving. Overigens is milieubeheer al een wettelijke taak en als zodanig een aandachtspunt. Dit is een landelijk thema, waarbij klantgerichtheid en het toezicht op bedrijven prioriteit hebben. Bedrijven die het milieu onrechtmatig vervuilen belemmeren in veel gevallen de stedelijke ontwikkeling. De publieke taken die hieruit voortvloeien vragen extra (financiële) aandacht. Ook het toezicht op de gebouwde omgeving krijgt meer aandacht. In dit kader moet de gemeente in de komende jaren een groot aantal bestemmingsplannen actualiseren. Uitbreiding van toezicht en handhaving heeft een positief effect op de kwaliteit en waardering van de openbare ruimte.

Groen
De stad groeit, dus het bestaande groen in de stad staat onder druk en kent een intensiever gebruik. Hierdoor treedt meer slijtage op. Daarnaast stellen gebruikers hogere kwaliteitseisen aan het groen en is er bij bewoners en bedrijven behoefte aan een verdere kwaliteitsverbetering. Groen is in Utrecht een vestigingsfactor! Op het gebied van groen en water is in de komende jaren een budget van circa 60 miljoen beschikbaar bij BRU, provincie en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er is een groenplan in de maak waarin zal staan hoe deze middelen het beste ingezet kunnen worden en welke aanvullende middelen Utrecht als cofinanciering zal kunnen inzetten. Utrecht neemt overigens deel aan één recreatieschap, te weten het Recreatieschap Stichtse Groenlanden. Vanouds lagen delen van het Noorderpark (Gagel en Ruigenhoek) al binnen de gemeentegrens, sinds 2001 liggen ook Haarzuilens, Strijkviertel, Nedereindse Plas, Rijnenburg binnen de gemeentegrens. Daarmee is de betrokkenheid van de gemeente (met name op het terrein van ruimtelijke ordening en afstemming met provincie, BRU en waterschappen) en het belang voor de inwoners evenredig toegenomen.

Luchtkwaliteit
In het stedelijk gebied van Utrecht is het een belangrijke opgave de strengere normen voor stikstofdioxide en fijnstof te verbinden aan de breed gedragen wens de stad verder te ontwikkelen. De gemeente heeft een taak de volksgezondheid te waarborgen en tegelijkertijd de geplande opgave van ondermeer Leidsche Rijn, de ontsluiting van Utrecht West (24 Oktober Plein, Majellaknoop, NOUW 2, Graadt van Roggenweg), Randstadspoor, het HOV en het Stationsgebied mogelijk te maken en te houden. Ruimte geven aan groei van arbeidsplaatsen is daarbij eveneens een belangrijke doelstelling. Voortbouwend op de al genomen maatregelen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit zal in 2006 het vaststellen van het actieplan Luchtkwaliteit centraal staan. Maatregelen als het schoner maken van het gemeentelijke wagenpark, het weren van vervuilend vrachtverkeer en zo schoon mogelijke stadsbussen maken hier onderdeel van uit.
Het actieplan gaat over de tijdvakken 2005-2010, 2010-2015 en 2015-2020 en vormt een onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Een goedgekeurd actieplan binnen het NSL betekent dat Utrecht in aanmerking komt voor cofinanciering van maatregelen door het Rijk vanuit de FES-gelden. Door het nemen van maatregelen `aan de bron' zal het Rijk in belangrijke mate kunnen bijdragen aan de verdere verbetering van de luchtkwaliteit in Utrecht.
12

Staat van de Stad 4. Kernthema Bereikbaarheid

4.1. Feiten en cijfers

· Utrecht is een belangrijk knooppunt voor weg- en railverkeer. Rond Utrecht rijden er gemiddeld op elke kilometer Utrechtse ring 153.000 motorvoertuigen per dag (2004). Tussen 7 uur 's ochtends en 7 uur 's avonds gaan er 266.000 motorvoertuigen Utrecht in en uit (exclusief Leidsche Rijn). Er gaan 83.300 motorvoertuigen Leidsche Rijn / Vleuten de Meern in of uit. Op een werkdag in 2004 verwerkte Utrecht CS 132.000 reizigers (Utrecht Monitor 2005).
· Voor potentiële werknemers die in de stad Utrecht willen werken, staat Utrecht voor de bereikbaarheid per auto in de spits op de 18e plaats op de lijst van 50 grootste gemeenten van Nederland. In de lijst "Bereikbaarheid per openbaar vervoer" staat de stad op de eerste plaats, gevolgd door Den Haag, Rotterdam en Amsterdam. (Atlas voor gemeenten 2005).
· Op de snelwegen in en rond Utrecht is het in de periode 2001-2005 gemiddeld niet veel drukker geworden. In 2001 bedroeg de groei 2,1 procent, in 2002 was dit 1,8 procent en in 2003 0,5 procent. Ook het woon- werkverkeer is in de periode 2000-2004 weinig gegroeid door de stagnerende economie (UM 2005). · De gemiddelde snelheid op de primaire en secundaire assen bedroeg in 2004 gemiddeld 30 km per uur (UM 2005).
· De verkeersproblematiek, inclusief parkeren, staat bij de burger sinds 1998 in de top 5 van belangrijkste buurt- (2004: eerste plaats) en stadsproblemen (2005: eerste plaats) (UM 2005/2006). · Ongeveer de helft van de Utrechters is tevreden over de parkeergelegenheid op straat in de eigen buurt. Het lijkt erop dat dit licht afneemt als gevolg van het toenemende autobezit (Nieuw Utrechts Peil inwonersenquête). · Het rapportcijfer dat bezoekers aan de Utrechtse binnenstad geven voor de parkeermogelijkheden is gedaald van 5,4 in 1997 naar 5,0 in 2004 (UM 2005).
· Utrechters maken evenveel gebruik van het openbaar vervoer als de inwoners van Rotterdam en Den Haag (CBS/OVG).
· Utrechters maken frequenter gebruik van de fiets dan inwoners van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ze leggen gemiddeld gesproken wel kortere afstanden af dan in de andere grote steden (Mobiliteitsonderzoek Nederland 2004).
· Volgens de inwoners van de stad is de verkeersveiligheid de afgelopen jaren niet verslechterd. Het aantal letselongevallen vertoont sinds 2000 een dalende trend (UM 2005).

4.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten, periode 2006-2010

De economische structuur van Utrecht is afhankelijk van een goede bereikbaarheid. Ook de bereikbaarheid van de Randstad en Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is mede afhankelijk van de verkeerssituatie rond Utrecht. De mobiliteit in Utrecht neemt de komende jaren toe. Dit komt door stadsuitbreidingen (voornamelijk in Leidsche Rijn) en de autonome groei van de mobiliteit in Utrecht, de regio en in de rest van de Randstad. Op de snelwegen rond Utrecht zullen volgens de huidige trend de daluren van 2020 vergelijkbaar zijn met de spitsuren van nu (UM, 2005). Om die mobiliteit te kunnen blijven verwerken zijn aanpassingen in de infrastructuur nodig.

Verwachtingen
· Vanwege de groei van de gemeente Utrecht en daarmee ook de groei van de economie en van het autobezit neemt het aantal verplaatsingen van mensen en goederen van, naar en in Utrecht in de periode 2005-2020 met circa 30% toe (Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan GVVP). · Het goederenverkeer neemt relatief sterker toe dan het personenverkeer, vanwege stijging van de welvaart en ICT-ontwikkelingen, maar ook door congestie op wegen (GVVP).

Concreet staan de volgende infrastructuurprojecten tot 2010 op stapel, zonder uitzondering in goede samenwerking met het Rijk:
· Realiseren van Randstadspoor, inclusief de Randstadspoorstations · Realiseren HOV
· Realiseren OV-terminal
· Reconstructie en het verleggen van de A2
Bestaande Utrechtse uitvoeringsprogramma's
· Programma bereikbaarheid, met als uitvoeringsprogramma's: · Auto (incl. uitvoering Parkeernota)
· Openbaar Vervoer
· Verkeersveiligheid en fiets
Bestaande Utrechtse beleidsplannen / besluiten
· Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan Utrecht 2005-2020, raadsbesluit september 2005
13

· Structuurvisie Utrecht 2015-2030, raadsbesluit juli 2004 · Parkeernota Een Kwestie van Kiezen, raadsbesluit december 2003, actualisatie Parkeernota vastgesteld 2005
· Economisch Profiel Utrecht, raadsbesluit 2003 · Nota Verder met de fiets, raadsbesluit 2002 Regionaal beleid
· Regionaal verkeers- en vervoersplan 2005-2015, oktober 2004 Rijksbeleid
· Nota mobiliteit (PKB deel III)

De gemeente investeert, veelal met gelden vanuit het Bereikbaarheidsoffensief Randstad (BOR), vanuit de A2- overeenkomst met het Rijk en vanuit het BRU, in:
· Aanpassingen op de binnenring Utrecht met als belangrijkste projecten het 24 Oktoberplein, reconstructie van de Majellaknoop en de Nieuwe Ontsluiting Utrecht West (Nouw) 1 & 2. Beide ontsluitingen verbinden de A2 met de stad via Lage Weide en vervangen de aansluiting op de A2 ter hoogte van de Vleutenseweg. Tevens zorgen Nouw 1 &2 voor een goede ontsluiting van het industrieterrein Lage Weide en het toekomstige Randstadspoorstation en transferium.
· Autobereikbaarheid Stationsgebied: opwaardering van de Europalaan en route Overste den Oudenlaan- Van Zijstweg
· Compleet maken van de HOV-assen tussen de Uithof en Leidsche Rijn via het stationsgebied Utrecht binnenstad, Rijnsweerd, Galgenwaard, Papendorp en Leidsche Rijn Centrum · Parkeergarages & transferia
· Fietsprojecten
· Wijkverkeersplannen en aanpak verkeersongevallen concentraties

Aan veel van deze projecten liggen contracten en overeenkomsten met het Rijk, provincie en BRU ten grondslag. Er zijn VINEX/VINAC contracten voor de ontwikkeling van Leidsche Rijn. Er liggen overeenkomsten met het Rijk over de subsidies binnen het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) voor het HOV-netwerk in de stad en voor de OV-Terminal in het Stationsgebied (MIT-subsidies maken onderdeel uit van de begroting van het ministerie van Verkeer en Waterstaat). Er is een overeenkomst betreffende de integratie van rijksweg A2 in de VINEX-locatie Leidsche Rijn en er is een overeenkomst over het Bereikbaarheidsoffensief Randstad (BOR), waarin de inhoudelijke en financiële verplichtingen voor Rijk, provincie, regio en gemeente zijn vastgelegd om voor 2010 de minimaal noodzakelijke investeringen in openbaar vervoer, transferia en aanpassingen van het hoofdnet voor het autoverkeer te realiseren. Deze contracten en projecten hangen met elkaar samen. De in deze overeenkomsten vastgelegde middelen (de rijks- en gemeentebijdragen) zijn gekoppeld aan projecten. Het Universitair Medisch Centrum Utrecht, Universiteit Utrecht en de gemeente werken samen aan de bouw van een transferium in De Uithof, met 500 openbare parkeerplaatsen en minimaal 1050 plaatsen die voorzien in de parkeerbehoefte van de werknemers van het medisch centrum en de universiteit. Bij het toekomstig Randstadspoorstation Lage Weide komt een tranferium met 450 parkeerplaatsen en een ruimte voor touringcars. De start van de bouw van de Lucasbolwerkgarage is nu voorzien in 2006. De onderhandelingen over een nieuwe parkeergarage bij het Spoorwegmuseum zijn door het college begin 2006 stopgezet. Voor de HOV om de Zuid is gekozen voor de variant `Noordligging'. Voor het tracé is een integraal programma van eisen en een voorlopig ontwerp vastgesteld, waarover bewoners en betrokkenen kunnen inspreken. Voor de aanleg van deze variant zijn regio- en rijksmiddelen beschikbaar gesteld. In het ontwerp is rekening gehouden met de mogelijkheid van de HOV-busbaan te zijner tijd een trambaan te maken.

4.3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma bereikbaarheid 21.123 24.413 -3.289 bedragen x 1.000

Toelichting:
Een deel van de kosten in dit kernthema (in 2006 circa 5 miljoen) wordt gedekt uit gemeentelijke middelen. (vooral besteed aan algemene ondersteuning voor de bereikbaarheidsprojecten). Vrijwel alle andere kosten (in 2006 circa 16 miljoen) hebben betrekking op parkeren. De geraamde 24,4 miljoen zijn parkeerinkomsten. Als gevolg van de uitvoering van de Parkeernota zullen de kosten en inkomsten van parkeren de komende jaren stijgen. In de periode 2005-2016 moet met de maatregelen uit de Parkeernota 32 miljoen verdiend worden. Deze financiële ruimte is bestemd voor de uitvoering van bereikbaarheidsprojecten.

Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma bereikbaarheid 121.783 102.520 85.099 14.134 bedragen x 1.000
14

Toelichting:
De financiële dekking van het investeringsprogramma bereikbaarheid bestaat voor een belangrijk deel uit meerjarig vastgelegde rijksmiddelen (MIT-geld en BOR-geld). Daarnaast worden in de loop van het jaar subsidiebijdragen van het BRU (vooral voor fietsbereikbaarheid en verkeersveiligheid) toegevoegd. 66% van het totale investeringsgeld is van derden afkomstig. Het andere deel van de investeringen wordt betaald uit de gemeentelijke investeringsruimte. Deze ruimte is bijna volledig ingezet als cofinancieringbijdrage en meerjarig vastgelegd in BOR- en MIT-overeenkomsten. Tot 2016 is circa 100 miljoen van het gemeentelijke geld bestemd voor autoprojecten en tot 2019 circa 60 miljoen voor HOV-projecten. Gezien de financieringsconstructie van het huidige investeringsprogramma en de huidige budgettaire kaders is pas na 2019 jaarlijks circa 3 miljoen vrij beschikbaar voor nieuwe bereikbaarheidsprojecten. Voor de uitvoering van fietsprojecten en het beheer verkeersystemen/wijkverkeersplannen is elk jaar ruim 1 miljoen (oplopend tot 2,7 miljoen vanaf 2018) beschikbaar. Naast de hiervoor genoemde dekkingsbronnen (rijksgeld en gemeentelijke bijdragen) moet met het uitvoeren van de Parkeernota voor 2016 32 miljoen verdiend worden voor de uitvoering van extra bereikbaarheidsprojecten. Uit behoedzaamheid (eerst verdienen, dan uitgeven) kijkt de gemeente ieder jaar bij het opstellen van de begroting of er ten laste van de 32 miljoen een bereikbaarheidsproject kan worden geprogrammeerd.

Binnen het investeringsprogramma bereikbaarheid bestaat op dit moment een knelpunt met betrekking tot een deel van de financiële dekking van NOUW 2. Er is in het kader van de besluitvorming Stationsgebied in 2003 afgesproken dat er 22 miljoen beschikbaar zou komen voor de vervolgkosten NOUW 2 dan wel als startbudget voor een nieuwe NOUW 3 uit de zogenaamde geprognosticeerde opbrengsten kantoren buiten plangebied. In de begroting 2006 is aan de gemeenteraad gemeld dat het verdienen van deze 22 miljoen niet haalbaar is. De vervolgkosten NOUW 2 hebben betrekking op het doortrekken van de tunnel NOUW 2 door de in 2008 door ProRail op te leveren nieuwe spoordijk (t.b.v. de spoorverdubbeling / Randstadspoor). Deze kosten, inclusief aansluitingen, bedragen ca 12 miljoen. In de Voorjaarsnota 2006 rapporteert het college over deze problematiek.

De uitvoering van de in 2003 vastgestelde Parkeernota vormt een tweede financieel knelpunt. In deze nota is een pakket parkeermaatregelen vastgesteld, waaronder het bouwen van een aantal parkeergarages en transferia. De beoogde financiële dekking hiervan bestaat voor een belangrijk deel uit de extra parkeerinkomsten door het doorvoeren van de voorgenomen extra verhoging van de parkeertarieven. Daarnaast is in de Parkeernota vastgelegd dat er de komende jaren (tot 2016) taakstellend 32 miljoen extra parkeerinkomsten beschikbaar moeten komen voor bereikbaarheidsmaatregelen.
Wanneer de in de Parkeernota voorgenomen tariefsverhogingen onvoldoende worden doorgevoerd, betekent dit dat zowel de bouw van parkeergarages en (een deel van) de transferia als ook de financiële investering van 32 miljoen voor bereikbaarheidsmaatregelen vertraging oplopen en misschien zelfs onzeker zijn. Zo is de extra verhoging van de tarieven per 1 januari 2006 uitgesteld; naar verwachting scheelt dit tenminste 8 ton per maand aan inkomsten.

4.4.Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Er is een aantal opgaven voor Utrecht op het terrein van bereikbaarheid. De belangrijkste zijn: · Sluiten van de Ring Utrecht via een opwaardering van de Noordelijke Randweg Utrecht (N230) van stedelijke hoofdweg naar bij voorkeur een autoweg met ongelijkvloerse kruisingen. De mogelijkheden voor versnelde opwaardering van één kruising zijn onderzocht. Parallel daaraan heeft het Rijk besloten dat de Noordelijke Randweg Utrecht integraal onderdeel uitmaakt van MIT- verkenningsstudie naar de ring rond Utrecht. Begin 2006 wordt deze verkenning afgerond en dit leidt halverwege 2006 tot een conclusie of de Noordelijke Randweg Utrecht opgenomen wordt in het MIT. Het Rijk voert deze verkenning uit, de gemeente ondersteunt. Extra opwaardering van de Noordelijke Randweg in regionaal en nationaal verband lijkt noodzakelijk. · Utrecht-West: doorstroming en leefmilieu. Bij vaststelling van het GVVP is besloten de ontsluiting van Utrecht-West op lange termijn te verkennen. Deze is in het voorjaar van 2006 afgerond. In deze verkenning zal staan welke structurele oplossingen effectief zijn voor een goede doorstroming en welke oplossingen effectief zijn voor de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu in Utrecht- West.
· Sneller en beter maken van het busnet in de stad. Aansluitend openbaar vervoer aan de bestaande en aan te leggen HOV-routes moet meer kwaliteit en snelheid gaan bieden, voor de groeiende reizigersstroom. Vooral een aantal kruisingen en wegvlakken die gevoelig zijn voor opstoppingen verdienen prioriteit.

15

· Verdere ontwikkeling van knooppunten, zoals Leidsche Rijn Centrum, voor het verbeteren van de bereikbaarheid van dit snelgroeiende woongebied en de ontsluiting van een economische groeifactor van betekenis. Bovendien kan een ook in de toekomst beter bereikbaar Leidsche Rijn Centrum de OV-terminal in het Stationsgebied ontlasten. · Lage Weide krijgt in de komende jaren een zogeheten multimodaal karakter: vervoersstromen over water, spoor en weg ontmoeten elkaar in Lage Weide. Ruimte geven aan deze ontwikkeling vergroot de bereikbaarheid van de stad en stimuleert duurzame economische groei. Havenbekkens en kades zijn nog niet aangepast aan schepen met een grotere diepgang; de afwezigheid van kwalitatief goede laad- en lossporen doet zich gelden bij een voortschrijdende economische groei. · Er is een aantal ontbrekende schakels benoemd in het stedelijke en regionale netwerk van fietspaden en fietsvoorzieningen, voornamelijk in en naar Leidsche Rijn, langs het spoor naar Amersfoort en naar Rijnenburg. Aandachtspunt is bovendien het realiseren van (evt. gratis) fietsparkeervoorzieningen.

Overige opgaven
· Het GVVP 2005-2020 bevat een projectenlijst die invulling geeft aan de benoemde uitdagingen en gewenste aanvullende projecten naast het al lopende infrastructuurprogramma. In deze lijst is het lopende, al gefinancierde, infrastructuurprogramma niet opgenomen. De projectenlijst bestaat uit twee delen.
Lijst A: vanaf 2005 tot 2010/2012, de nadruk ligt op aanvullende niet-infrastructurele maatregelen om daarmee de beschikbare infrastructuurcapaciteit optimaal te benutten. Lijst A omvat 4,5 miljoen aan maatregelen die nog niet financieel gedekt zijn. Lijst B: periode vanaf 2010/2012 tot 2020, betreft aanvullende infrastructurele maatregelen. Anders dan bij lijst A is bij lijst B alleen een bandbreedte voor de gemeentelijke investering gegeven omdat deze projecten eerst verder moeten uitgewerkt om de kosten te kunnen specificeren. Lijst B wordt verder uitgewerkt in het kader van de investeringplanning na 2010. Nu is er geen ruimte voor nieuwe investeringen.
· In aanvulling op het GVVP is door de raad een visiedocument gewenst waarin luchtkwaliteit in samenhang met beleid en ontwikkelingen op het vlak van ruimtelijke ordening ­ verkeer ­ milieu ­ economie wordt uitgewerkt. De vaststelling van de definitieve Wet Luchtkwaliteit waaraan het Rijk werkt is het moment dat de gemeente kan starten met het door de raad gewenste visiedocument. · De gemeenteraad hecht aan een "platte" heffing in de toekomst voor het gebruik van de autosnelwegen rond Utrecht vanuit het principe: de vervuiler betaalt. Beprijzen alleen invoeren als het in de hele Randstad gebeurt en er behoorlijke alternatieven voor de automobilist zijn. De effecten van beprijzen zijn groter als de heffing gedifferentieerd is naar tijd, plaats en milieu. De grootste verkeersproblemen vinden vooral plaats in de spitsperiode. Differentiatie naar milieu is relevant voor de aanpak van de luchtproblematiek. Het kabinet beraadt zich nog over de invoeringsdatum.
· Bij de realisatie van het Randstadspoor is vooruitgang geboekt bij de aanleg van de benodigde extra sporen. Het regelen van de oorspronkelijk geplande Randstadspoorstations is nu een opgave. Aanleg daarvan zal een impuls betekenen voor het openbaar vervoer in stad en regio. Naast de aanleg van stations Zuilen (gereed december 2006), Leidsche Rijn Centrum en Terwijde is door de aansluiting met de HOV om de zuid de aanleg van station Vaartsche Rijn zeker. Realisatie van bijvoorbeeld station Lage Weide en Majella is dat nog niet. Ook de frequentie waarmee de treinen op het Randstadspoor gaan rijden blijft een aandachtspunt. Het project nadert voltooiing in 2015. · De aandacht voor communicatie rond de uitvoering van de talloze grote bereikbaarheidsprojecten is een opgave in de komende jaren. Voorbeeld hiervan is de website www.watgebeurthier.nl, die de gemeente in samenwerking met het Rijk en het bedrijfsleven is gestart.
16

Staat van de stad 5.Stedelijke vernieuwing en uitbreiding

5.1. Feiten en cijfers

· Woningvoorraad: de woningvoorraad van Utrecht bestaat uit ongeveer 118.200 woningen (2005). De provincie Utrecht heeft het hoogste (4%) woningtekort van Nederland (gemiddeld 2,5%), met als gevolg: lange wachttijden voor huurhuizen en hoge koopprijzen (6% stijging in 2004 in Utrecht tegenover 2,5% stijging gemiddeld in Nederland in 2004). De bouw van nieuwe woningen helpt het woningkort terug te dringen. Tot 2015 komen er volgens plan 37.000 tot 42.000 woningen bij in het gebied van het BRU, een toename van circa 35%. Afspraken hierover zijn gemaakt met het Rijk in het Vinex-contract (tot 2005), het Vinac-convenant uit 1999 (2005-2010) en het Convenant Woningbouwafspraken 2005-2010 voor de nieuwbouw in Leidsche Rijn en de binnenstedelijke woningbouw.
· Huur- en koopwoningen: het aandeel koopwoningen is gegroeid van 32% in 1990 naar 47% in 2005. Rond 2010 zal dat circa 55% zijn. Het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad is niet absoluut gedaald, maar wel als percentage van de woningvoorraad van 44% in 1995 naar circa 40% nu. · Op de lijst `woonaantrekkelijkheidsindex' van de Atlas voor gemeenten neemt Utrecht een tweede plaats in (na Amsterdam). 84% van de bewoners vindt Utrecht een aantrekkelijke stad om te wonen. · Groen: op basis van (Vinex)afspraken in het Gebiedsperspectief Groot Groengebied Utrecht (GGGU, 1996) moet er tot 2013 1030 hectare nieuw toe te voegen groen bijkomen, plus de hiervoor benodigde financiële middelen. Aanvullend heeft het Bestuur Regio Utrecht afspraken gemaakt over 949 extra hectare groen in de regio (Stichting Recreatie, 2002). Deze groengebieden worden ontwikkeld o.a. in het Noorderpark, Groenraven, Haarzuilens en Hollandsche IJssel. · Kantoren: de kantorenvoorraad in Utrecht bedroeg in 2000 2,15 miljoen m2 bruto vloeroppervlak. De afspraak is dat hier een oppervlak van 861.000 m2 bijkomt voornamelijk in Utrecht Stationsgebied, Papendorp en Leidsche Rijn Centrum. Hiervan zal, gelet op de marktontwikkelingen, slechts een deel in 2015 gerealiseerd zijn.
· Bedrijventerreinen: de gemeente Utrecht heeft daarnaast 480 hectare bedrijventerreinen, waarvan 154 hectare op Lage Weide. De recent ontwikkelde terreinen De Wetering en Nieuwerijn zijn bijna geheel `vergeven'. In de periode 2006-2010 worden Haarrijn en Strijkviertel ontwikkeld (48 hectare). · Detailhandel: de vraag naar vloeroppervlak voor de detailhandel groeit tot 2015 met circa 220.000 tot 250.000 m2 bruto vloeroppervlak. Voor een belangrijk deel is deze uitbreiding voorzien in Leidsche Rijn, een kleiner deel in het Stationsgebied en de verwachte uitbreiding van de meubelboulevard. · Bedrijfsverzamelgebouwen: van de acht algemene bedrijfsverzamelgebouwen in Utrecht zijn er zes (m.u.v. een kleine frictieleegstand) geheel verhuurd. Eén kent een leegstand vanwege de aanlooptijd. Bij een ander is de leegstand in het afgelopen jaar iets opgelopen. · Stationsgebied (1): Op 2 juli 2004 hebben het Rijk en de gemeente Utrecht een uitvoeringsprogramma getekend over de besteding van de rijksbijdrage aan het Masterplan Stationsgebied. Voor aanpassingen aan het spoor en de bouw van de nieuwe openbaar vervoer terminal is 249 miljoen gereserveerd. 54,5 miljoen gaat naar verbetering van de ruimtelijke kwaliteit (water in de singels, inrichting openbare ruimte). Realisatie krijgt z'n beslag in de periode tot circa 2024. · Stationsgebied (2): de algemene tevredenheid met de omgeving onder bewoners van het stationsgebied is toegenomen van 39% in 2001 naar 70% in 2005. De tevredenheid onder werknemers in het gebied is toegenomen van 44% in 2001 naar 61% in 2005.
· Leidsche Rijn: in de afgelopen jaren zijn in Leidsche Rijn gemiddeld 1300 woningen per jaar opgeleverd (hoogst: 1590 in 2001, laagst: 820 in 2003, 1587 in 2005). Tot ultimo 2005 zijn in Leidsche Rijn 12.264 woningen opgeleverd of in aanbouw. In de komende jaren is de productie tussen 2000 en 2500 woningen per jaar. 100 nieuwe woningen in Leidsche Rijn maken door de doorstroming gemiddeld 35 sociale woningen in de bestaande stad vrij.

5.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen/besluiten, periode 2006-2010

Bestaande Utrechtse beleidsplannen en besluiten:

· Structuurvisie 2015-2030, raadsbesluit juli 2004 · Economisch Profiel Utrecht, raadsbesluit 2004 · Utrecht Vernieuwt, draaiboek herstructurering, november 2005 · Utrecht Vernieuwt, Mantelcontract tot uitwerking van de raamovereenkomst DUO, november 2005 · Wonen naar Wens, raadsbesluit 2000
· Visie Wonen 2030 (2003)
· Actieprogramma Wonen, raadsbesluit 2004
· Masterplan Stationsgebied, raadsbesluit 2004
· Masterplan Leidsche Rijn Centrum, raadsbesluit januari 2006 · Ontwikkelingsvisie Centrale Zone Leidsche Rijn, raadsbesluit januari 2006 · Referentiekader Leidsche Rijn, 2006

17

· Actualisatie Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn, december 2002 · Meerjaren Perspectief Grondexploitaties 2005, september 2005 · Meerjaren Ontwikkelingsprogramma Grotestedenbeleid 2005-2009 · Visies op herstructureringsgebieden (Overvecht, Kanaleneiland, Ondiep, Hoograven, Zuilen) · Hoogbouwvisie, raadsbesluit 2005
· Actualiseringsopgave bestemmingsplannen tot 2010 · Regionaal Structuurplan 2006-2015

Op het terrein van stedelijke vernieuwing en uitbreiding zijn drie majeure ontwikkelingen op hetzelfde moment in Utrecht aan de gang: herstructurering en vernieuwing in de bestaande stad, ontwikkeling en nieuwbouw van Leidsche Rijn en het stationsgebied gaat op de schop. Een groot aantal afspraken dat in de afgelopen jaren is gemaakt moet in de komende jaren worden uitgevoerd.

Woningbouw
Over woningbouw zijn afspraken gemaakt voor de periode 1995-2005 in het Regionaal Structuurplan (RSP) en in het Vinex-contract. In totaal zouden volgens het RSP in de regio Utrecht circa 50.000 woningen gerealiseerd moeten zijn in die periode, waarvan 31.600 via het Vinex-contract. Voor de gemeente Utrecht ging het in dat contract om 20.000 woningen in Leidsche Rijn en 4.000 woningen in de bestaande stad. Leidsche Rijn moet uiteindelijk uitgroeien tot een stadsdeel met ruim 31.000 woningen. Voor de periode tussen 2006 en 2015 is inmiddels een nieuw RSP vastgesteld, waarin de ambitie is uitgesproken 52.500 woningen te realiseren. De zoektocht is gestart naar plekken. Bovenop de plannen die al bekend en in voorbereiding zijn moet in de regio dan nog ruimte worden gevonden voor bijna 16.000 woningen. Regionale besluitvorming over denkrichtingen (waaronder Rijnenburg) is te verwachten in het voorjaar van 2006. De bestuurlijke inzet van Utrecht is tot nu toe van de 52.500 woningen er 34.390 in de gemeente (inclusief Leidsche Rijn) te bouwen.
Specifiek voor de jaren 2005-2009 is daarnaast tussen stad, BRU en Rijk een convenant gesloten voor de bouw van 23.695 woningen. Hoewel dat aantal niet verdeeld is over concrete locaties heeft Utrecht aangegeven 16.000 woningen te kunnen realiseren, hetgeen onder meer is vastgelegd in het Meerjaren Ontwikkelingsprogramma Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing 2005-2009. Onder andere hiervoor is 63,2 miljoen rijksgeld beschikbaar, de zogeheten BLS-gelden, bedoeld om de productie van woningen te stimuleren. Het systeem deze gelden te verdelen is onderdeel van de uitvoeringsafspraken rond het nieuwe RSP. Voor de exploitatie van Leidsche Rijn zijn deze gelden van groot belang.
Eveneens gekoppeld aan de uitvoeringsafspraken van het RSP is het project om tot regionale prestatieafspraken te komen over de verdeling van sociale woningbouw. De koers van de stad is gericht op een betere regionale balans van de sociale woningvoorraad. Dat betekent dat de omliggende gemeenten een hoger aandeel sociale woningbouw dan de stad zouden moeten realiseren.
Belangrijk onderdeel binnen de woningproductie is het programma voor kwaliteitsverbetering van de sociale huurvoorraad in de bestaande stad, Utrecht Vernieuwt. Samen met de woningcorporaties is een programma gemaakt voor de herstructurering (via sloop en renovatie) van 9500 woningen in de periode 2001-2015. Hiervoor komen 3000 huurwoningen en 6000 koopwoningen terug. De uitvoering van het programma bepaalt het slagen van het Grotestedenbeleid en de positie van vooral de naoorlogse wijken van Utrecht. Tussen 2005 en 2009 gaat het om de aanpak van bijna 5000 woningen. Recent zijn besluiten genomen over projecten rond de As Kanaleneiland, Talmalaan, Ondiep en Hoograven. Binnen Utrecht Vernieuwt is veel aandacht voor de combinatie van het verbeteren van de sociale huurvoorraad en de leefbaarheid in de wijk door de relatie te leggen tussen het sociaal vastgoed en activiteiten die de sociale infrastructuur verbeteren. Voor projecten in Zuilen en Hoograven is in februari 2006 4 miljoen beschikbaar gesteld vanuit de impulsregeling van het ministerie van VROM. Voor specifieke groepen zijn intussen langlopende programma's ontwikkeld: studenten- en jongerenhuisvesting, projecten in het kader van wonen en opvang, het realiseren van zogeheten woonservicezones en project "Levenslustig Ondiep" (samen met de Provincie Utrecht). Voor de lange termijn (na 2010) is berekend is dat de regio Utrecht in de periode 2010-2020 nog behoefte heeft aan 26.000 woningen extra en in de periode 2020-2030 nog eens 25.000 woningen extra. Deze woningen zullen voor een groot deel binnen de stadsgrenzen van Utrecht gebouwd moeten worden. Niet alleen vanwege de grote vraag naar woningen in de stad. Voorzichtig omspringen met de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij ook een rol, net zoals het streven naar optimaal ruimtegebruik en vernieuwing in de stad. Beleid is nu midden- en hogere inkomens beter aan de stad te binden en tegelijk voldoende huisvesting te bieden voor lagere inkomens.

Bestemmingsplannen bestaande stad
Veel soms zeer oude regelingen en bestemmingsplannen zijn aan vervanging toe. Actualisatie van deze plannen biedt kaders voor nieuwe ontwikkelingen en veranderingen in de bestaande stad. Het is overigens ook een wettelijk vereiste, waar de VROM-inspectie de gemeente op heeft aangesproken. De gemeenteraad heeft voor de actualisatie ruimte gemaakt in de begroting. De uitvoering ligt op schema.

Kantoren en bedrijventerreinen
Na 2005 worden de bedrijventerreinen Haarrijn en Strijkviertel (48 hectare) uitgegeven, vooral om te voldoen aan de huidige stedelijke behoefte. Het gaat hierbij dus vooral om bedrijven die willen uitbreiden of naar een andere locatie willen verhuizen. De Wetering-Noord is al vrijwel volledig uitgegeven, De Wetering-Zuid en Nieuwerijn lopen aardig vol. De verwachting is dat er na 2010 een tekort zal zijn aan ruimte voor uitbreiding of verplaatsing van bestaande bedrijven. Gebaseerd op "De Utrechtse Verkenning" worden afspraken gemaakt voor een uitbreiding met nog eens 330 hectare in de periode 2015-2030 in en rond Utrecht.
18

De afgesproken 861.000 m2 extra bruto vloeroppervlak kantoren die tussen 2005 en 2015 gerealiseerd wordt zal voornamelijk voor het topsegment zijn op de drie grote locaties Stationsgebied, Papendorp en Leidsche Rijn Centrum. Dit aantal is inclusief 50.000 m2 voor de Rabobank. Bovendien is er nog ruimte op een aantal middelgrote locaties. Bouwen voor het topsegment bevordert de doorstroming. In de verschillende grondexploitaties is met de vertraging van het afzettempo al rekening gehouden.

Grondexploitatie gemeentelijke eigendommen
Het resultaat van het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG) per 1 juli 2005 is 14 miljoen. Het MPG geeft een financieel overzicht van projecten die in de Utrechtse wijken worden gerealiseerd en waar de gemeente de grondexploitatie op voert. Naast een beter verwacht resultaat laat ook het verwachte eindsaldo van de reserve grondexploitatie een toename zien, van 1,5 miljoen vorig jaar naar ruim 9,9 miljoen nu. Het weerstandsvermogen (de mate waarin niet geraamde financiële tegenvallers opgevangen kunnen worden) voor de grondexploitatieprojecten is nog steeds te laag.
In het MPG zijn 64 grondexploitatieprojecten opgenomen. Binnen de grondexploitatieprojecten in de Utrechtse wijken komen er circa 4.260 woningen bij. Daarnaast bestaat het te ontwikkelen programma uit ruim 18.000 m2 winkels en horeca, 163.500 m2 bedrijfsruimte, 69.000 m2 kantoren en 65.500 m2 voor overige bestemmingen. Stationsgebied
De politieke en bestuurlijke besluitvorming over het programmatisch en ruimtelijk kader en de privaatrechtelijke contracten zijn in de periode 2001-2006 vastgelegd. In de komende jaren ligt het accent op de uitvoering. De hoofddoelstelling van het Masterplan Stationsgebied blijft het realiseren van een nieuw centrum in Utrecht door het nieuwe Stationsgebied en de oude stad te integreren en synergie tussen beide te realiseren. Ook tussen delen van Utrecht die tot nu toe als losstaand worden ervaren, ontstaat samenhang en verbinding. Het Stationsgebied zorgt bovendien voor een economische impuls, onder andere op het gebied van werkgelegenheid. Intussen is de afspraak met het Rijk gemaakt het Stationsgebied als pilot te gebruiken om problemen op te lossen als gevolg van regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. De gemeenteraad heeft bij diverse gelegenheden voorwaarden gesteld aan de diverse bouwopgaven, zoals het Singelprofiel, de al dan niet te verlengen Westpleintunnel (te bouwen vanaf 1 januari 2009), het Stationsplein westzijde/oostzijde en het Vredenburgplein. De besluitvorming moet resulteren in de vaststelling van het structuurplan Stationsgebied in juni 2006. Het te realiseren vastgoedprogramma in het stationsgebied bedraagt sinds de actualisatie van het Masterplan in 2005 2320 woningen, 190.000 m2 kantoren, 45.000 m2 retail, 63.000 m2 leisure (waaronder megabioscoop), 33.500 m2 cultuur, 16.700 m2 hotels en ruim 3.000 m2 horeca. De rol van de gemeente is hierbij veelzijdig: publiekrechtelijk (vergunningverlener), contractpartner met het Rijk, contractpartner met private partners, ontwikkelaar van eigen projecten, bewaker van vastgestelde en goedgekeurde plannen. Ambtelijke en bestuurlijke programmasturing zorgt voor de invulling van deze regierol.

Met de vier belangrijkste partijen is afgesproken welke projecten wanneer in uitvoering gaan. Samenwerking en afstemming zijn daarbij sleutelwoorden. Tot 2010 zijn 10 tot 20 omvangrijke projecten in uitvoering: OV-Terminal, Stadskantoor, Muziekpaleis, herstel Catharijnesingel, Westpleintunnel, megabioscoop, casino en Amrath hotel zijn hier voorbeelden van. Dat vergt sturing op het gebied van vergunningen, bouwputmanagement en bouwputcommunicatie. Draagvlak bij Utrechtse inwoners en andere belanghebbenden blijft een belangrijke pijler. Op het Smakkelaarsveld ruimte gereserveerd voor een publieke voorziening: de nieuwbouw van de Centrale Bibliotheek. Er is tijd uitgetrokken om de plannen concreter te maken en de financieringsmogelijkheden te onderzoeken. De resultaten daarvan zullen in de nieuwe collegeperiode ter besluitvorming voorliggen.

Leidsche Rijn
In de periode 2005-2010 staat de invulling van de Centrale Zone op de bestuurlijke agenda. Hiervoor is in januari 2006 de actualisatie door de raad goedgekeurd, evenals het Masterplan Leidsche Rijn Centrum. De Centrale Zone rond de A2 omvat naast leidsche Rijn Centrum de gebieden Hoge Weide, Leeuwensteijn, Grauwaart, Overtuin, Rijnvliet en Strijkviertel. Langerak, Veldhuizen en Parkwijk zijn nagenoeg klaar. Voor De Balije, Vleuterweide, Terwijde, Het Zand, en de Woerd zal dat voor een belangrijk deel gelden in de komende collegeperiode. Leidsche Rijn Centrum, de Centrale Zone, Haarrijn en Haarzicht worden in deze periode opgestart. De kantorenplanning in Leidsche Rijn (Centrum, Parkwijk, Terwijde, De Wetering, Papendorp Noord en Zuid, Vleuterweide) voorziet in 557.000 extra vierkante meters vanaf 2006. De planning voor bedrijventerreinen voorziet in bijna 1 miljoen m2 extra ruimte vanaf 2006. Onderdeel van het Masterplan is de mogelijkheid `een hoog accent' te bouwen in dit gebied. Inmiddels is een eerste ontwerp van de Belle van Zuylen (262 meter hoog) door een particulier initiatief gepresenteerd.
Tegelijk vinden omvangrijke infrastructurele werken plaats. De Oudenrijnseweg is in 2007 heringericht en heeft dan ook een parallelle busbaan tussen de Langerakbaan en de Leidsche Rijn. De verbreding van de Veldhuizerweg van twee naar vier stroken is voorzien in 2006 en 2007. Het viaduct in de Smalle Themaat is medio 2006 klaar. De eerste fase van de noordelijke stadsas (verdeeld in vijf tracédelen) moet eind 2007 voltooid zijn. De eerste fase van de spoorverdubbeling is eind 2007 klaar (het totale project in 2011). Het college heeft in 2005 besloten over het complete pakket voor de verbreding, verlegging en integratie van de A2. Over een lengte van 1650 meter komt de A2 in een gesloten bak te liggen.De tweede aansluiting van de A12 is voorzien in 2007. De oplevering van het eerste gedeelte van The Wall is voorzien in 2008.
Het bouwtempo van zowel huizen, infrastructuur als voorzieningen is sterk afhankelijk van markt- en economische ontwikkelingen.

Stedelijke herstructurering (ISV)
Met het Rijk zijn afspraken gemaakt in het Prestatieconvenant Grotestedenbeleid 2005-2009 om een aantal grootstedelijke problemen en uitdagingen van de stad aan te pakken op het terrein van wonen, omgevingskwaliteit,
19

zorgvuldig ruimtegebruik en fysieke voorwaarden voor een sociale, veilige en aantrekkelijke leefomgeving. Hiervoor zijn middelen beschikbaar uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV-2). Met deze bijdragen kunnen een veertigtal projecten worden gefinancierd, zoals het Vinac Bodemprogramma in Leidsche Rijn, een groot aantal milieuknelpunten (bodemsanering, geluidssanering woningen, luchtkwaliteit), een integrale aanpak van speelplekken en buurtgroen, complex de Dreef, woningen en openbare ruimte Rotsoord.

5.3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma economische zaken (economisch
vestigingsklimaat) 1.335 912 423 Programma Leidsche Rijn 147.020 148.929 -1.909 Programma stationsgebied 23.128 29.202 -6.074 Programma stedelijke ontwikkeling 136.098 133.527 2.571 Programma wonen en monumenten (productie in stad en 19.925 13.333 6.592 wijk, huisvesting bijzondere doelgroepen, bouw- en woningtoezicht)
Totaal 327.506 325.902 1.604 bedragen x 1.000 Toelichting
Programma Economische zaken (economisch vestigingsklimaat): Voor het bevorderen van Utrecht als economische vestigingsplaats is 1,3 miljoen beschikbaar. Hierin zijn ook opgenomen middelen voor een bedrag van 733.000 (lasten en baten) vanuit het Grotestedenbeleid. Een bedrag van 272.000 voor Veilig Ondernemen is opgenomen in het programma Openbare orde en (wijk)veiligheid. Voor de revitalisering van bedrijventerreinen is een bedrag van 2,4 miljoen beschikbaar. Deze middelen vanuit het Grotestedenbeleid zijn opgenomen in het programma Stedelijke Ontwikkeling.

Programma Leidsche Rijn: De uitgaven in Leidsche Rijn (in 2006 147 miljoen) zijn voor verwervingen, bouwrijp maken, woonrijp maken, plankosten en kosten voor infrastructurele projecten en groenprojecten. De opbrengsten betreffen voornamelijk grondopbrengsten. Verder ontvangt de gemeente bijdragen van het Rijk (de VINAC-bijdragen). ProRail en Rijkswaterstaat nemen integratie en verdubbeling van het spoor respectievelijk de A2 voor hun rekening. Het woningbouwprogramma ligt in grote lijnen vast door afspraken met het Rijk en met ontwikkelaars door middel van de afgesproken herijking van het woningbouwprogramma. Voor het kantoorprogramma gelden regionale afspraken die in het RSP zijn vastgelegd. De mate waarin de lasten en baten vastliggen, hangt verder af van de vraag hoe ver de planvorming en uitvoering in een deelgebied is gevorderd. De plannen voor het Leidsche Rijnpark zijn in ontwikkeling, het park is op sommige onderdelen in uitvoering. Besluitvorming vindt nog plaats over de woningbouw en de investeringen in de tweede fase. Een besluit over de Hoge Woerd en Langdgoed Den Engh moet nog genomen worden. Voor Haarrijn is het opstellen van een stedebouwkundig plan in voorbereiding, Haarzicht verkeert nog in het beginstadium. Hier kan het bestuur nog keuzes maken met gevolgen voor de lasten en/of de baten. De uitgaven in deelgebieden in de fase van de uitvoering liggen grotendeels vast. Het grondexploitatiesaldo van Leidsche Rijn is nog steeds negatief (- 53,7 miljoen per 1/7/2005), ondanks het verminderen van bijdragen aan de taakstelling verdienend vermogen en ondanks optimalisaties. In dit negatieve saldo is de raadsmotie Leidsche Rijnpark revisited opgenomen, die een extra belasting van de grondexploitatie van 12,4 miljoen opleverde. De financiële positie verslechtert op dit moment vanwege nieuwe verwervingen, de ­contractueel overeengekomen prijsindex voor de woningbouwcontracten- die in 2005 lager was dan waarop gerekend is. Bovendien heeft in 2005 geen indexering plaatsgevonden voor de kantorenmarkt wegens de huidige marktsituatie en de daarmee samenhangende tragere afzet dan gepland. De opgave voor Leidsche Rijn is nog steeds dat een budgettair neutraal resultaat het einddoel moet zijn, rekening houdend met het gegeven dat de VINAC- subsidies ( 33 miljoen) voor Leidsche Rijn beschikbaar komen via de afspraken in regionaal verband.

Programma Stationsgebied: De in begroting 2006 gepresenteerde lasten van ruim 23 miljoen zijn vooral de kosten van voorbereiding van de uitvoering, verwervingen en verplaatsingskosten, die voorzien zijn in de eerste fase van het opknappen van het Stationsgebied. De baten van ruim 29 miljoen bestaan uit de eerste afdrachten op basis van projectcontracten en de tweede tranche van de subsidie die beschikbaar is vanuit het budget voor nationale sleutelprojecten. De meerjarige grondexploitatie van de eerste fase aanpak Stationsgebied loopt tot 2015 en sluit uiteindelijk budgettair neutraal.

Programma Stedelijke ontwikkeling: De uitgaven en inkomsten in dit programma hebben in het bijzonder betrekking op het uitvoeren van binnenstedelijke grondexploitaties, de inzet van het
20

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), erfpachtbeheer en erfpachtconversies en de exploitatie en het beheer van vastgoed door de gemeente. De uitgaven voor binnenstedelijke grondexploitaties zijn geraamd op 48 miljoen, de inkomsten op 46 miljoen. De verwachte uitkomst van alle lopende projecten zijn geraamd op + 13,8 miljoen (berekend per 1 juli 2005). Deze uitkomst is ook opgenomen in het MPG. De ISV-bijdrage van het Rijk bedraagt in 2006 10,3 miljoen, uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van het (vastgelegde) ISV-programma. De gemeentelijke bijdrage aan dit programma bedraagt 3,5 miljoen, waarvan 1,5 miljoen in 2006 beschikbaar is. De verwachte uitgaven voor "vastgoed en erfpacht" bedragen 68,6 miljoen, de inkomsten 76,9 miljoen. Deze omzet komt vooral uit erfpachtbeheer, vastgoedbeheer en gemeentelijke huisvesting. Opbrengsten uit de verkoop van eigendommen en conversies erfpacht zijn niet geraamd. De (netto) opbrengsten komen ten goede aan de algemene middelen van de gemeente. Opbrengsten van conversies van erfpacht komen ten goede aan de reserve grondexploitatie of de reserve verdienend vermogen. De overige lasten ( 5,7 miljoen) betreffen onder andere het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen.

Programma Wonen en monumenten: Het grootste deel van de lasten en de baten in het programma wonen en monumenten heeft betrekking op het verlenen van vergunningen, zoals bouwvergunningen. Dit betreft een bedrag van circa 11 miljoen aan lasten en baten. Naar aanleiding van de raadsmotie "eerlijke leges" onderzoekt het college hoe om te gaan met de hoogte van de bouwleges en de gevolgen daarvan voor de programmabegroting. In de 11 miljoen is een bedrag van 2,2 miljoen opgenomen voor de contractueel vastgelegde kosten voor de uitvoering van de woonruimteverdeling door Woningnet. Voor handhaving is circa 3,5 miljoen uitgetrokken. Voor het ondersteunen van de bouwproductie is per saldo een bedrag van 3,4 miljoen beschikbaar, ondermeer bestemd voor de vaststelling en uitvoering van prestatieafspraken met woningcorporaties in DUO-verband (op gemeentelijk niveau) en in het kader van het Regionaal Structuurplan (op regionaal niveau). Ook is voor huisvesting van bijzondere doelgroepen (ouderen, jongeren, studentenhuisvesting) een bedrag van circa 1,4 miljoen beschikbaar. Ten slotte zijn de kosten van het bouw- en woningtoezicht per saldo circa 2,7 miljoen. Hier vallen acties onder die voortvloeien uit de aanpak van slechte panden en het optreden tegen illegale bouwactiviteiten.

Investeringsplanning

Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma Leidsche Rijn 22.255 27.854 30.841 41.697 Programma stationsgebied 3.565 1.853 0 0 Programma stedelijke ontwikkeling 874 1.134 1.147 1.147 Totaal 26.694 30.841 31.988 42.844 bedragen x 1.000 Toelichting
De investeringsuitgaven in Leidsche Rijn (in 2006 22 miljoen) zijn gebaseerd op bevolkingsprognoses en zijn voor voorzieningen waarvoor de gemeente geheel of gedeeltelijk financieel verantwoordelijk is, zoals scholen, gymlokalen en jeugdgezondheidszorg. Deze uitgaven liggen dus grotendeels vast. De dekking komt voornamelijk vanuit de bedragen per inwoner uit het Referentiekader budgetstructuur Leidsche Rijn en uit bijdragen vanuit de grondexploitatie Leidsche Rijn. De investeringen van voorzieningen zoals winkels, artsenvoorzieningen, apotheken en dergelijke komen voor rekening van derden. De investeringsbijdrage voor het stationsgebied betreft de gemeentelijke bijdrage in 2006 voor de openbaar vervoerterminal. De terminal wordt verder voor het grootste deel gedekt door rijksbijdragen, voornamelijk door een rijkssubsidie van 249 miljoen. De investering in de stedelijke ontwikkeling betreft in 2006 een bedrag van 874.000 als gemeentelijke bijdrage in het ISV-programma (gemeentelijke cofinanciering als voorwaarde voor de ISV-gelden). Dit bedrag is ingezet voor het Utrechtse Restauratiefonds. De bedragen voor 2007 en later van circa 1,1 miljoen dienen als gemeentelijke cofinanciering voor uit te werken projecten in het kader van het Grotestedenbeleid en de zogeheten Doelstelling-2 gelden, gefinancierd vanuit Europa.

Financiële aandachtspunten
· Leidsche Rijn: De extra opbrengsten in het kader van Verdienend Vermogen ( 1 miljoen per jaar) zijn gekoppeld aan deelgebieden waarvoor nog geen Stedenbouwkundig Programma van Eisen is vastgesteld. Hoe deze taakstelling concrete invulling krijgt, is nog niet duidelijk. · In het Referentiekader Voorzieningen Leidsche Rijn zijn nog enkele financiële knelpunten die al wel bekend zijn maar nog niet opgelost. Dit betreft een deel van de bijdrage vanuit de grondexploitatie Leidsche Rijn aan sportverplaatsingen ( 2,2 miljoen), de 1e inrichting van VMBO scholen ( 3,1 miljoen), het tekort op de Cultuurcampus ( 1 miljoen) en de brandweerpost in Vleuterweide ( 0,25 miljoen).

21

· In de Investeringsplanning noch in de grondexploitatie Leidsche Rijn is dekking geregeld voor de gemeentelijke bijdrage in de kosten van de aanleg van de fietsbrug over het Amsterdam-Rijnkanaal. · Bij het gemeentelijke vastgoed bestaan financiële knelpunten bij de exploitatie van panden en bij het onderhoud. Besloten is om deze problematiek nader te analyseren en op te lossen binnen de huidige financiële kaders. De opbrengsten uit de verkoop van eigendommen die nu toegevoegd worden aan de algemene middelen kunnen bijdragen aan een oplossing. 5.4. Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Algemeen
· Door het ministerie van EZ zijn gebiedsgerichte economische programma's in de periode 2007- 2010 benoemd voor de Noordvleugel in de Randstad. Voor de Noordvleugel is een bedrag beschikbaar van 42 miljoen. Daarnaast is landelijk een bedrag beschikbaar van 86 miljoen, waar via zogeheten tenders op kan worden ingeschreven. De economische prioriteiten van het ministerie zijn: bedrijventerreinen, bereikbaarheid en mainports, stadseconomie, innovatie, structuurfondsen/regionaal beleid en toerisme/congreswezen. Deze nationale EZ-programma's bieden kansen, die op stedelijk niveau keuzes vereisen. · De huidige knelpunten in de bestaande stad en de noodzaak tot herwaardering en revitalisering van de bestaande woningvoorraad, de oude bedrijventerreinen en winkelvoorzieningen (vooral in de periferie van de binnenstad) vragen om een zorgvuldige en evenwichtige aanpak in relatie tot de ontwikkelingen in Leidsche Rijn en het stationsgebied. Het ombouwen van kantoorgebouwen naar woningen of `broedplaatsen' voor startende (culturele) ondernemers valt hier ook onder. · Het versterken van de samenhang tussen fysieke herstructurering, het sociaal vastgoed en het bevorderen van sociale cohesie in wijken biedt de komende jaren kansen voor een betere woonkwaliteit en een grotere leefbaarheid.
· In de Regionale Woningmarktmonitor (BRU, juli 2005) staat de algemene constatering, dat de praktijk uitwijst dat circa 40% van de woningbouwplannen door vertraging en planuitval niet doorgaat. Afgezet tegen de huidige bouwplannen kan dit betekenen dat in 2015 geen 37.000 woningen zijn gebouwd, maar 22.400 (gemiddeld 2200 per jaar). Het aantal op te leveren woningen is van veel (financiële, economische, maatschappelijke, politieke) factoren afhankelijk en dat vraagt permanente aandacht.
· Alternatieven die moeten bijdragen aan het verminderen van financiële risico's in Leidsche Rijn zijn ­ook om bovenstaande redenen- in beeld gebracht. Investeringen in groen, infrastructuur en voorzieningen zijn te faseren en optimalisaties bieden hier en daar ook soelaas de risico's te verminderen.
· Voor de volgende ISV-periode zijn er kansen (zo mogelijk in G4-verband) extra budgetmogelijkheden bij het Rijk aan te boren. Ook dit vereist keuzes. Leidsche Rijn
· De Centrale Zone met daarin Leidsche Rijn Centrum is het sluitstuk van Leidsche Rijn en een uitdaging de bestaande stad en Leidsche Rijn aaneen te smeden. Een complexe opgave, met kansen er iets van te maken: hoogbouw tot 262 meter, het integreren van 8 meter hoogteverschil over de overkapte A2, een levend tweede centrum op basis van het plan van Jo Coenen en een vermenging van wonen, werken, winkelen en recreëren. De omvang van het programma en van de investeringen in de Centrale Zone is gelijkwaardig aan de eerste fase van Leidsche Rijn. · Leidsche Rijn is en blijft in uitvoering. De eerste fase is grotendeels voorbereid, maar niet af. Leidsche Rijn Park, Het Zand, Spoorzone met Winkelcentrum Terwijde, de Wetering-Zuid met The Wall en de Haarrijnse Plas zijn opgaven voor de komende periode. Stationsgebied
· Onder andere vanwege internationale ontwikkelingen zijn er kansen innovatief beleid te ontwikkelen rond energie en duurzame ontwikkelingen in het Stationsgebied. Een gecoördineerde aanpak van ondergrondse infrastructuur speelt daarbij een rol. · Als onderdeel van het beleid de luchtkwaliteit te verbeteren is verdere ondertunneling van de Westpleintunnel zowel richting Vredenburg als richting 24 oktober Plein(Graadt van Roggenweg) en A2, een kans die de stedelijke kwaliteit een impuls kan geven. · Kansen: de kwaliteit van de in te richten openbare ruimte van pleinen, verblijfsgebieden, wegen en andere routes, maar ook: hoogwaardige architectuur van particuliere en gemeentelijke projecten. · Voorbereiding fase 2 (nieuwe voor noordelijk deel jaarbeursterrein, Daalse Kwint etc.). · De druk op het Stationsgebied en directe omgeving in relatie tot de door de raad afgesproken bouwvolumes is groot. De markt wil bouwen in het Stationsgebied en directe omgeving. · Effecten van verschuiving van functies van het oude centrum naar het Stationsgebied, bijvoorbeeld vrijkomende bioscopen, horecavoorzieningen en winkelareaal. · Kwaliteitseisen handhaven (op grond van raadsmoties en amendementen) in relatie tot een hanteerbare grondexploitatie is een uitdaging.

---

Staat van de stad 6.Grootstedelijke attractiviteit en economische potentie

6.1. Feiten en cijfers

Economie
· Utrecht heeft een dynamische moderne economie: sterke vertegenwoordiging van zakelijke dienstverlening (23% werkgelegenheid; Nederland 14%), ICT, creatieve industrie en bio-medisch cluster (Utrecht Werkt 2005). 1.560 startende bedrijven in 2004. Hoogste startersindex van Nederland (aandeel starters in totaal aantal vestigingen van 10%; NL 6,6%) Hoogste aandeel starters in zakelijke dienstverlening (40%; NL 28%) (Jaarboek Grotestedenbeleid 2004).
· Winkelomzet in de binnenstad behoort met naar schatting 838 miljoen tot de hoogste in de Randstad (Koopstromenonderzoek Randstad 2004).
· Beroepsbevolking (CBS, EBB 2003): 53% is hoog opgeleid. In de G4 is dit het hoogste percentage,veel hoger dan gemiddeld in Nederland (29%). Utrecht heeft het hoogste aandeel creatieve klasse in de beroepsbevolking (33%) (Atlas voor gemeenten 2005). De grootste universiteit van Nederland staat in Utrecht, die in 2006 het 74ste lustrum viert. Uit een peiling onder 2000 universitaire docenten van het weekblad Elsevier (november 2005) blijkt dat zij de Universiteit Utrecht de beste brede universiteit van Nederland vinden. · Vestigingsklimaat: een grote creatieve klasse in combinatie met goede voorzieningen (cultuur, sport, zorg) en een passend woningaanbod maakt een gemeente aantrekkelijk als vestigingsplaats voor bedrijven. Na Amsterdam (index 8,2) is Utrecht (8,1) de aantrekkelijkste stad om in te wonen. (Atlas voor Nederlandse gemeenten, 2005).
· Starters: Utrecht is een broedplaats voor starters. 1.560 startende bedrijven in 2004. Gemiddeld 4 nieuwe bedrijven per dag, voornamelijk in de detailhandel en facilitaire dienstverlening. Een kwart van de starters is van buitenlandse herkomst. Ongeveer 60% is na 5 jaar nog actief (Jaarboek Grotestedenbeleid 2004) · Kantoren en bedrijfsruimte: locatie Papendorp in Leidsche Rijn leverde per m2 in de afgelopen drie jaar de snelst groeiende bijdrage aan de Nederlandse economie (2005, Louter/Elsevier). De actuele leegstand van kantoren bedraagt 9%, waarvan 40% door marktpartijen als incourant wordt bestempeld. Dit zijn oude kantoren uit de jaren '60 en '70 (Vastgoedmonitor 2005). · Werkgelegenheid in de stad is in de periode 2003-2005 gedaald. Utrecht heeft na Haarlemmermeer en Leeuwarden het hoogst aantal banen ten opzichte van de beroepsbevolking (Atlas voor Gemeenten 2005). · 13.536 niet werkende werkzoekenden (ingeschrevenen CWI) op 1 januari 2005. De helft hiervan heeft een lage opleiding, 37% is ingedeeld in fase 4 (heeft een grote afstand tot de arbeidsmarkt). Na jaren van stijging is aantal niet werkende werkzoekenden in 2004 nagenoeg constant gebleven. Cultuur
· Utrecht heeft divers aanbod van festivals, evenementen, podia voor toneel en muziek (na Amsterdam tweede positie qua aantallen podia (CBS). In 2004 bezochten 1,3 miljoen bezoekers een gesubsidieerde cultuurinstelling. De Culturele Zondagen, met een laagdrempelig aanbod voor een breed publiek groeide van 55 duizend bezoekers in 2002 naar 180.000 bezoekers in 2005. Utrecht is in 2006 "in de zevende hemel"; zeven musea openen of heropenen hun deuren tussen medio 2005 en begin 2007. · Zo'n 8 miljoen mensen brengen jaarlijks een bezoek aan de historische binnenstad van Utrecht (Continu Vakantieonderzoek 2003). De stad heeft 3.000 monumenten, 1.400 rijks- en 1.600 gemeentelijke monumenten. Na Amsterdam en Maastricht heeft Utrecht de meeste Rijksmonumenten (Atlas voor gemeenten 2005).
· Vrede van Utrecht: De viering van 300 jaar Vrede van Utrecht (2013) en de Utrechtse kandidatuur voor culturele hoofdstad van Europa (2018) fungeren in de komende jaren als aanjager voor de organisatie van culturele evenementen met internationale uitstraling. Sport
· Meer dan de helft van de volwassen Utrechters (54%) doet aan sport. Dit is minder dan in Nederland (65%) en ongeveer evenveel als in de andere grote steden. Voor de sporters staan 45 gymzalen, 23 sportparken, 20 sporthallen/zalen, 4 zwembaden (765.000 bezoekers per jaar) en 1 tennispark ter beschikking. De bezettingsgraad van de buitenaccommodaties is 76% (2005), van de binnenaccommodaties 53%. (UM 2005) · Topsportevenementen van laatste jaren: WK-jeugdvoetbal, UEFA-cupwedstrijden FC Utrecht, Leidsche Rijn- Marathon. Voor 2009 heeft de stad zich kandidaat gesteld voor een `Grand-départ' van de Tour de France.

6.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten, periode 2006- 2010

Economie
· Economisch Profiel Utrecht 2010 (2002): speerpunten hierin zijn de ontwikkeling van een talentenplan, (inter)nationale promotie en acquisitie, ontwikkeling medisch cluster, ontwikkeling cluster gastvrijheid (toerisme, hotels, horeca) en veilig ondernemen.
· Uitvoeringsprogramma startende bedrijven 2005 - 2009: stimulering starters door informatie, advisering en dienstverlening.
· Utrecht Werkt, trendrapportage economie 2005
· Utrechts Werkgelegenheidsoffensief (t/m 2006): verbetering aansluiting onderwijs - arbeidsmarkt, scheppen van nieuwe banen, aansluiting op de arbeidsmarkt.
23

· Veilig ondernemen: is onderdeel van het Stadsveiligheidsplan 2001 - 2006. · Detailhandelsnota Boodschap aan winkels: versterking van de positie van Utrecht als nationale en regionale winkelstad; opknappen buurtwinkelcentra.
· Nota Toeristisch beleid 2005 - 2010: versterking van vooral internationaal en verblijfstoerisme. · Het UtrechtSE: stadspromotie en evenementen op het gebied van cultuur, sport, toerisme en vrije tijd. · Meerjarenprogramma Grotestedenbeleid in uitvoering 2005 - 2009: bevat resultaatafspraken met het Rijk over vermindering criminaliteit tegen bedrijven, versterking internationaal toerisme (ontwikkeling twee nieuwe topattracties) en versterking innovatief ondernemerschap (ondersteuning starters en doorstarters / aanjagen kenniseconomie).
· Ontwikkelingskader Bedrijventerreinen 2005 - 2010): visie op (her)ontwikkeling bedrijventerreinen. Cultuur en cultuurhistorie
· Nota Cultuur is kapitaal, cultuurvisie 2005 - 2008: vier prioriteiten hierin zijn onderhoud en versterking van de culturele infrastructuur, stimulering productie (kans bieden aan jonge "makers"), cultureel ondernemerschap in de wijk en internationalisering (via 300 jaar Vrede van Utrecht). · Cultuurconvenant 2005 - 2008: overeenkomst tussen gemeente, provincie Utrecht en het Rijk over financiering van culturele instelling. Bijdrage van de gemeente is 25%. · Programma Versterking cultuureducatie primair onderwijs 2004 - 2006. · Monumentenbeleidsplan Utrecht 2004: Het monumentenbeleid is in 2004 herzien. Na ruim 750 restauraties sinds 1995 resteert de opgave restauratie en onderhoud te stimuleren van de honderden beschermde monumenten die nog niet zijn gerestaureerd. Door meer gebruik te maken van cultuurhistorische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in de stad zal de kwaliteit ervan hoger zijn. Overigens is het beheer van de archeologische ondergrond en de bekostiging van archeologisch onderzoek in de komende jaren, mede als gevolg van de gewijzigde archeologiewetgeving, een belangrijk aandachtspunt. · Vrede van Utrecht 2004-2013: organisatie van culturele evenementen met een (inter)nationale uitstraling. De uitvoering van de Vrede van Utrecht en de Culturele Zondagen komt in handen van de Stichting Vrede van Utrecht.
· Programma Rijksbijdrage Beeldende Kunst en Vormgeving 2005 - 2008: versterking van de productie en presentatie van de beeldende kunst in de stad. · Actieprogramma Cultuurbereik 2005 - 2008: stimuleren van culturele diversiteit en investeren in jeugd. · Actieprogramma Utrecht Muziekstad 2003 - 2008. · Meerjarenprogramma Grotestedenbeleid in uitvoering 2005 - 2009: bevat resultaatafspraak over inpassing van cultuurhistorie in wijkontwikkeling. In 2009 moet in vijf wijken de leefomgeving zijn aangepakt vanuit de optiek van cultuurhistorische kwaliteit.
· Het Museumplan Centraal Museum 2006-2010 is eind oktober 2005 door het college vastgesteld. Sport
· Betere tijden, beleidsplan sport 2002 - 2006 (2002): thema's hierin zijn sportaccommodaties, relatie breedtesport - topsport, sportstimulering.
· Beleidsnotitie topsport (februari 2006): bevat uitgangspunten voor topsportbeleid, incl. criteria voor ondersteuning van topsportevenementen, topsporters en topsportverenigingen. Accommodaties
· Nota Ontwikkelingen Maatschappelijke Voorzieningen (2001) over integraal accommodatiebeleid op het gebied van cultuur, welzijn, sport en onderwijs. Thema's hierin: vernieuwing, herschikking en multifunctionaliteit van accommodaties. Uit de wijkvoorzieningenplannen (2005) blijkt een behoefte van circa 60 herschikkingen in verband met betere spreiding.
· Nota Toekomst van de Stedelijke kapitaalgoederen (april 2005): gaat over de achterstand bij het onderhoud van accommodaties in de sociale infrastructuur (sport, onderwijs, welzijn, cultuur, gg&gd, schouwburg, centraal museum, muziekcentrum en bibliotheek) en becijfert de bedragen die nodig zijn (structureel en incidenteel) voor het wegwerken van de achterstand.

De genoemde nota's, notities en programma's lopen merendeels door in de periode 2006 - 2010. Waar dat niet het geval is, is een actualisatie in voorbereiding, zoals de sportnota Betere tijden met het bijbehorend beleidsvoorstel voor 2006-2010.

Het beleid op de hier behandelde terreinen is grotendeels autonoom gemeentelijk beleid. Er liggen, behalve voor de monumentenzorg en archeologie, vrijwel geen wettelijke verplichtingen aan ten grondslag. Er zijn wel verplichtingen met het Rijk aangegaan in het kader van de regeling Buurt ­ Onderwijs ­ Sport (BOS). Voor vier projecten is voor vier jaar subsidie verleend. De gemeente voert overleg met het Rijk over een aantal nieuwe projecten in het kader van de kabinetsnota "Tijd voor Sport".
De prestatieafspraken in het Meerjarenprogramma Grotestedenbeleid zijn, zoals eerder opgemerkt, ook voor economie en cultuurhistorie bindend. Hier staat geoormerkt geld van het Rijk tegenover. Voor het Cultuurconvenant 2005 - 2008 geldt hetzelfde vanwege de afspraken over de cofinanciering (gezamenlijke financiering door Rijk, provincie en gemeente).
In het kader van de gebiedsgerichte economische perspectieven (Nota Pieken in de Delta, ministerie van EZ) zijn ook middelen beschikbaar voor (internationaal) toerisme en het stimuleren van congressen. Zie ook paragraaf 5.4.


24

6.3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma cultuur 46.624 14.613 32.011 Programma economische zaken (profiel Utrecht, 2.842 147 2.695 economische structuur, dienstverlening ondernemers) Programma sociale infrastructuur (accommodatiebeleid) 1.670 1.670 Programma sport 24.109 6.901 17.208 Programma wonen en monumenten (monumenten) 3.670 427 3.243 Totaal 78.915 22.088 53.827 bedragen x 1.000 Toelichting
Programma Cultuur: het grootste deel van de uitgaven voor cultuur is bestemd voor de schouwburg, het muziekcentrum en de gemeentelijke musea. Samen geven zij ruim 32 miljoen uit (waar 12,8 miljoen aan inkomsten uit kaartverkoop en subsidies tegenover staat). Het resterende bedrag van ruim 14 miljoen heeft grotendeels betrekking op subsidies aan culturele instellingen en kunstenaars, onder andere in het kader van het Cultuurconvenant en het programma Vrede van Utrecht.

Programma Economische zaken (profiel Utrecht, economische structuur, dienstverlening ondernemers): voor dit deel van het programma economische zaken is in totaal een bedrag van 2,8 miljoen beschikbaar. De uitgaven hebben betrekking op het profileren van Utrecht als vestigingsplaats ( 1,2 miljoen), inclusief promotie van Utrecht als toeristische bestemming, het versterken van de economische structuur ( 1,1 miljoen) en de dienstverlening aan ondernemers ( 0,5 miljoen).

Programma Sociale infrastructuur: dit is geld voor beheer en onderhoud van accommodaties. (Zie verder hieronder bij de financiële aandachtspunten).

Programma Sport: 76% van het budget heeft betrekking op het realiseren en onderhouden van sportaccommodaties (sporthallen, zwembaden, sportvelden). De uitgaven voor sportstimulering bedragen 10% van de sportbegroting. Dit betreft grotendeels subsidies voor de georganiseerde en anders georganiseerde sport. De uitgaven voor (top)sportevenementen bedragen 4% van het totaal. Het restant (10%) heeft betrekking op accommodatiebeleid en ontwikkeling. Dit betreft voor een groot deel de uitgaven voor het recreatieschap.

Programma Wonen en monumenten: dit gedeelte van het programma wonen en monumenten omvat een bedrag van 3,67 miljoen aan lasten en 0,5 miljoen aan baten. De lasten in 2006 zijn inclusief een incidentele bijdrage voor archeologisch onderzoek in Leidsche Rijn van circa 1 miljoen. Werkzaamheden betreffen onder meer het behoud, herstel en gebruik van monumenten en het vergaren, uitdragen en inbrengen van cultuurhistorische waarden in plannen. Onderdeel van de baten zijn de opbrengsten monumentenvergunningen ( 0,25 miljoen).
De GSB-III middelen (ISV2) zijn ondergebracht in het programma Stedelijke Ontwikkeling (onderdeel kernthema Stedelijke vernieuwing en uitbreiding).

Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma cultuur 8.014 1.754 954 954 Programma sociale infrastructuur 16.889 5.506 9.100 0 Programma sport 827 627 477 477 Totaal 25.730 7.887 10.531 1.431 bedragen x 1.000 Toelichting
Cultuur: De investeringsruimte cultuur is voor de jaren 2006 en 2007 belegd. Vanaf 2007 is jaarlijks een bedrag van 954.000 beschikbaar waarvoor nog geen concrete plannen zijn voorgelegd. Sociale infrastructuur: De investeringsruimte sociale infrastructuur bestaat uit de projecten die worden uitgevoerd in het kader van het beschikbaar gestelde geld voor accommodatiebeleid en achterstallige onderhoud kapitaalgoederen. Dit betreft ook de zogeheten multifunctionele voorzieningen. Sport: De investeringsruimte sport wordt ingezet voor het onderhoud en vervanging van sporthallen, - velden en zwembaden.

Financiële aandachtspunten
· Accommodaties sociale infrastructuur: In 2005 is een berekening gemaakt van het achterstallig onderhoud van accommodaties in de sociale infrastructuur (onderwijs, sport, cultuur, welzijn, gezondheid). Na maatregelen in de begroting 2006 resteert een problematiek van 26 miljoen incidenteel en 7,4 miljoen structureel. Het grootste deel van het probleem zit bij de schoolgebouwen in de stad ( 25 miljoen incidenteel en 5,4 miljoen structureel; de kosten van de masterplannen
25

voortgezet en primair onderwijs zijn hierbij meegerekend). Een bedrag van 1,5 miljoen structureel heeft betrekking op sport. Het restant van 1 miljoen incidenteel en 0,5 miljoen structureel heeft betrekking op welzijnsaccommodaties, Centraal Museum en GG&GD. · Negatieve bedrijfsreserves musea en muziekcentrum: Om de negatieve stand van de bedrijfsreserve op te heffen moet de Dienst Gemeentelijke Musea deze nog aanvullen met 192.000,-. Het Muziekcentrum Vredenburg heeft een negatieve bedrijfsreserve van 621.000,- (ultimo 2004). Voor de sanering van dit tekort is nog geen concreet plan gemaakt. Het Muziekcentrum is een ombuigingsoperatie gestart die vanaf 2005 jaarlijks een besparing van 150.000 moet opleveren. · Muziekpaleis: Het nieuwe Muziekpaleis kost 100,7 miljoen. Er is nog een tekort van 3,2 miljoen. Het grootste deel daarvan ( 57,1 miljoen) wordt gedekt uit de huuropbrengsten. Ook wordt gerekend op een bijdrage door sponsors van 9,0 miljoen. De bijdrage van de gemeente bedraagt volgens eerdere afspraken maximaal 29 miljoen. De rest van de dekking komt uit renteopbrengsten ( 1,6 miljoen) en exploitatievoordelen tijdens de bouwperiode ( 4,0 miljoen). · Cultuurhuis Leidsche Rijn en Azotod: de realisatie van zowel een jongerenvoorziening (Azotod) als het Cultuurhuis Leidsche Rijn zijn nu in onderzoek, inclusief de financiële consequenties hiervan. Die zijn op dit moment nog niet goed in beeld.
· Plassenschap Loosdrecht: De gemeente treedt uit deze gemeenschappelijke regeling. Onderhandelingen over de hiermee gemoeide afkoopregeling lopen nog. De kosten hiervan zullen volgens ruwe schatting uitkomen op een bedrag tussen 1 miljoen en 3 miljoen. · FC Utrecht: De gemeente heeft in 2003 een lening verstrekt aan Memid Investments van 25 miljoen met een looptijd van 15 jaar. Hiermee loopt de gemeente een financieel risico, in het geval Memid financieel in de problemen komt en niet meer aan de verplichtingen kan voldoen. Tot dusver loopt de afbetaling conform de afgesproken regeling. Gemeentelijke diensten houden hier toezicht op. · Stadspromotie en evenementen: Voor de voorgenomen activiteiten in het kader van UtrechtSE (stadspromotie en evenementen) à 2 miljoen per jaar ontbreekt financiering.

6.4.Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Sport
· De gemeente heeft zich kandidaat gesteld voor twee prestigieuze sportevenementen: de start van de Tour de France in 2009 (kosten voor de gemeente tussen 2,5 en 3,5 miljoen) en de organisatie van het Europees Jeugd Olympisch Festival in 2011 (kosten maximaal 990.000). Voorbereidingskosten zijn voor een deel al gemaakt, maar er zijn nog geen afspraken ten laste van welk sportbudget deze komen. Wel is in het kader van de herijking collegewerkpogramma 1 miljoen incidenteel gereserveerd als voorfinanciering. Economie
· Uitvoering van het Economisch Profiel Utrecht is een centraal thema voor de komende jaren. Profilering van Utrecht als (internationale) vestigingsplaats, bevordering van innovatie in het Utrechts bedrijfsleven, steun voor startende ondernemers en versterking van het toerisme (o.a. door stadspromotie en evenementen). Alert en adequaat, in samenwerking met strategische partners, omgaan met nationale en regionale fondsen die kunnen bijdragen aan het verwezenlijken van deze ambitie, zoals de FES- en MIT-gelden.
Economie en Cultuur
· De mogelijkheden groeien Utrecht te profileren als innovatieve, culturele broedplaats. Gemeentelijke stimulansen voor de creatieve sector (huisvesting, subsidies, partners bij elkaar brengen etc.) kunnen doorwerken in de economische ontwikkeling van de stad. Bedrijfsverzamelgebouwen of hergebruik van kantoren kunnen met een gemeentelijke stimulans startende culturele ondernemers en creatieve (startende) bedrijven een steun in de rug geven en een broedplaatsfunctie vervullen. Monumenten
· Nieuwe archeologiewet: Naar verwachting is in de loop van 2006 of 2007 een nieuwe archeologiewet van kracht, die is gebaseerd op het uitgangspunt `de verstoorder (lees: projectontwikkelaar) betaalt' voor archeologiekosten. De nieuwe wet zet de regierol van de gemeente op losse schroeven en kan archeologisch onderzoek duurder maken. De opgave is binnen het regime van de nieuwe wet, de stedelijke archeologie op peil en betaalbaar te houden. Behoud van de gemeentelijke regierol in de nieuwe wet is hiervoor een vereiste.
· Restauratie-achterstanden: Continuïteit bij het wegwerken van restauratie-achterstanden, waarmee goede vorderingen zijn geboekt, is afgesproken in het door de gemeenteraad aanvaarde monumentenbeleidsplan. Hoeveel budget hiervoor beschikbaar komt van het Rijk is echter onzeker, mede door de komst van een nieuwe regeling voor onderhoud van rijksmonumenten. De rijkssubsidies voor Kasteel De Haar (resterend benodigd budget 12 miljoen) komt waarschijnlijk in 2006 beschikbaar. Het in 2005 ingestelde Utrechtse Restauratiefonds (waarmee leningen voor restauraties mogelijk zijn tegen een lage rente) is `revolverend'. Extra stortingen in dit fonds kunnen deel uitmaken
26

van de overwegingen de restauratieopgave versneld uit te voeren. Het fonds is in 2006 gevoed met 2,1 miljoen.
Cultuur
· Cultuurconvenant 2009 - 2012: In de nieuwe collegeperiode zal een nieuw cultuurconvenant met Rijk en provincie voorbereid moeten worden, als opvolger van het lopende convenant met bijdragen van Rijk ( 5,5 miljoen), provincie Utrecht ( 1,2 miljoen) en gemeente ( 3,5 miljoen). · Vrede van Utrecht: voortzetting van een jaarlijks activiteitenprogramma in de aanloop naar de viering Vrede van Utrecht (2013) vereist financiering vanaf 2007. Tot en met 2006 heeft de gemeente jaarlijks 0,85 beschikbaar.
· Poppodium Ekko: het voorbestaan van Ekko is tijdelijk geregeld door een incidentele (extra) subsidie van 50.000 in 2006. Voor 2007 en volgende jaren moet een structurele oplossing worden gevonden voor de financiering van de Utrechtse poppodia. De raad heeft het college om een voorstel hierover gevraagd bij de Voorjaarsnota 2006.
· Cultuur en bedrijfsleven: Het kabinet investeert 15,4 miljoen in kruisbestuiving tussen bedrijfsleven en cultuur. Dit biedt kansen voor (her)ontwikkeling van gebieden in Utrecht, waar economie en cultuur elkaar kunnen versterken, zoals bijvoorbeeld Rotsoord. Stadspromotie en evenementen
· De toenemende concurrentie tussen steden en de ontwikkelingsopgave van Utrecht dagen een groot aantal stedelijke partners uit de stad te onderscheiden. Het aantrekken van nieuwe bedrijven, studenten, bezoekers en bewoners kan met promotie en bijzondere evenementen een stimulans krijgen en het beeld versterken van een creatieve, vitale en groeiende stad, met een prachtige oude binnenstad, een moderne toekomstvaste economie en een breed palet aan culturele en educatieve voorzieningen. Groot en dichtbij de mensen. Deze kenmerken zijn leidend voor stadspromotie en de programmering van evenementen.


27


28

Staat van de Stad 7.Maatschappelijk evenwicht & Veiligheid

7.1. Feiten en cijfers

Openbare orde en veiligheid
· Bewoners van Utrecht zetten veiligheid op de tweede plaats van hun top vijf van stedelijke problemen, na verkeersproblematiek. Dit in tegenstelling tot voorgaande jaren, waarin veiligheid altijd de belangrijkste positie innam. Het aandeel mensen dat veiligheid als probleem benoemt dat met voorrang moet worden aangepakt (45%) is niet afgenomen ten opzichte van 2004 (44%). Jeugdproblematiek staat op de vierde plaats in de stedelijke top vijf (UM 2006).
· De geregistreerde criminaliteit in de stad is na jarenlange stijging vanaf 2001 jaarlijks gedaald van 53.645 aangiften in 2001 naar 35.267 aangiften in 2005; een daling van 34% (Politie Utrecht). De daling van de criminaliteit en verbetering van de (objectieve) veiligheid zijn mede te verklaren door maatregelen die sinds 2001 zijn genomen. Bijvoorbeeld de extra aandacht voor `urgentiegebieden', uitbreiding van cameratoezicht, toezicht door o.a. Marokkaanse buurtvaders, verbeterde samenwerking in de `veiligheidsketen', de aanpak van veelplegers, het convenant veilig uitgaan en de Jongeren-op-straat (JOS) aanpak (Tussenstand uitvoering collegeprogramma).
· De daling van de geregistreerde criminaliteit komt geheel voor rekening van de vermogenscriminaliteit (woninginbraak, autokraak e.d.). Na een toename van geweldscriminaliteit (bedreiging, mishandeling, roof) vanaf 2000 (2.861 aangiften) met een hoogtepunt in 2003 (3.166 aangiften) is deze in 2005 gedaald naar 2.907 aangiften (Politie Utrecht). De daling van het aantal geweldsdelicten in 2005 is het gevolg van de sterke afname van straatroof en roofoverval. Mishandeling en bedreiging nemen echter nog steeds toe. · Ondanks de gunstige ontwikkeling van de veiligheidscijfers, heeft bijna een kwart van de Utrechters de indruk dat de veiligheid in de stad in de afgelopen jaren is afgenomen. 16% van deze groep denkt dat de criminaliteit is toegenomen, een even groot aandeel wijst naar de jongerenoverlast en 13% noemt de bevolkingssamenstelling, waarbij met name over allochtonen wordt gesproken. Van de Utrechters denkt 16% dat de veiligheid in de stad is toegenomen, vooral door meer politie en toezicht op straat (53%). 43% van de Utrechters denkt dat de veiligheidssituatie in de stad de afgelopen jaren hetzelfde is gebleven (UM 2006). · In 2005 waren er 1.622 registraties van huiselijk geweld, waarvan het in 484 gevallen om een aangifte ging. Ten opzichte van 2004 betekent dit een daling van het aantal registraties (-10%) en een stijging van het aantal aangiften (+7%) (UM 2006).
· Jongeren: het aantal jeugdige verdachten (12 - 24 jaar) is gestegen van 1.506 in 2000 (3,5 procent van deze leeftijdsgroep) tot 1.847 in 2004 (3,7 procent van de leeftijdsgroep). Vijf procent van de Utrechtse ouders ervaart ernstige opvoedingsproblemen (UM 2006). · De veiligheid in Hoog Catharijne en stationsgebied is sinds 2001 verbeterd (Voortgangsrapportage oktober 2005).
· Utrechters zijn zich nog niet veiliger gaan voelen. 62 procent van de inwoners voelt zich wel eens of vaak onveilig in de stad; in 2000 was dit nog ruim 46 procent. Deze stijging wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de sterke toename van onveiligheidsgevoelens onder Turkse en Marokkaanse Utrechters. Deze ontwikkeling heeft waarschijnlijk verband met de maatschappelijke spanningen die na de moord op Theo van Gogh zijn ontstaan (UM 2006).
· Nader onderzoek leert dat niet zozeer de feitelijke criminaliteit, maar vooral het gevoel van dreiging dat men ervaart, bijvoorbeeld 's nachts of door hangjongeren, van invloed is op de veiligheidsgevoelens van de Utrechters. Onveiligheidsgevoelens moeten daarom dan ook niet alleen als criminaliteitsprobleem, maar vooral ook als sociaal probleem beschouwd worden (UM 2006). · Overlast: In 2005 noteerde de politie bijna 18.900 overlastmeldingen. Dit was bijna 23 procent meer dan in 2000, maar minder dan in het `topjaar' 2002 met bijna 19.200 meldingen (UM 2006). In 2004 signaleerde 16 procent van de Utrechters jongerenoverlast (tegen 17 procent in 2000 en 20 procent in 2002), terwijl 5 procent drugsoverlast signaleerde. Dat was minder dan in 2000 (6 procent) en 2002 (7 procent). (Monitor Sociale Infrastructuur).
· Aanpak Amsterdamsestraatweg leverde 9 miljoen op aan naheffingen op het gebied van belastingen, uitkeringen en premies sociale verzekeringen. Aanpassing en beëindiging van 72 uitkeringen. Constatering van het in dienst hebben van illegale werknemers bij 86 ondernemers. Aanpak bestaat uit een mix van handhaving, stimuleren en ondersteunen van ondernemers en eigenaren om de straatweg sociaal en economisch op te waarderen.

Maatschappelijk evenwicht (de `vangnetfunctie' van de gemeente) · Sociaal kwetsbare Utrechters: in de stad leven circa 850 daklozen (bron: Volksgezondheidsmonitor Utrecht 2005), 400 thuislozen, 120 zwerfjongeren en een onbekend aantal mensen dat eigenlijk zorg nodig heeft vanwege (psychiatrische) problemen, maar deze zorg niet krijgen vanwege sociaal isolement, de zogeheten `zorgmijders'. (Monitor Sociale Infrastructuur 2006). · 5% van de Utrechtse ouders en verzorgers ervaart opvoedproblemen. Het betreft hier dikwijls laag opgeleide ouders, allochtone ouders en alleenstaande ouders (Monitor Sociale Infrastructuur 2006) · Maatschappelijke opvang: het aantal opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen is sinds 2001 uitgebreid, mede dankzij de inzet van Awbz-middelen. Voorbeelden: vijf hostels en drie zorgcentra. (Tussenstand
29

uitvoering collegeprogramma). Het Rijk en de vier grote steden hebben in januari 2006 een gezamenlijk plan van aanpak voor verbetering van de maatschappelijke opvang gepresenteerd. · Gezondheid (algemeen): 83 procent van de Utrechters beoordeelt de eigen gezondheid als goed of uitstekend. Er zijn gezondheidsverschillen tussen groepen bewoners. Fysieke en psychische gezondheidsproblemen zijn groter dan gemiddeld bij bewoners met een lage opleiding, bewoners van Marokkaanse of Turkse herkomst en bij bewoners van Overvecht en Zuidwest (vaak gaan deze factoren samen). De (slechtere) kwaliteit van de fysieke en sociale leefomgeving en een ongezondere leefstijl zijn hierop van invloed. Allochtone ouderen staan te boek als `zorgmijders' (Monitor sociale infrastructuur 2006). · Gezondheid (kinderen): één op de vijf Utrechtse kinderen heeft overgewicht. Landelijk is dit één op acht. Vijf tot zes procent van de Utrechtse kinderen lijdt aan obesitas (ernstig overgewicht). Bijna één op de drie Utrechtse basisschoolleerlingen beweegt onvoldoende. Autochtone kinderen zijn vaker lid van een sportvereniging dan allochtone kinderen. Wat bewegen op straat betreft is er nauwelijks verschil tussen autochtone en allochtone kinderen. Sociaal-emotionele problemen komen bij Utrechtse kleuters twee keer zo vaak voor als landelijk. De verbetering van de zorg voor kinderen stokt doordat het gewenste elektronische cliëntendossier (te gebruiken door alle zorgverleners) niet van de grond komt (Monitor sociale infrastructuur 2006).
· 1e Lijnsgezondheidszorg: het aanbod van eerste lijnszorg is momenteel in grote lijn voldoende. In de toekomst kan een tekort aan huisartsen, tandartsen en verloskundigen ontstaan. Van de 140 Utrechtse huisartsen zal 15 procent in 2010 zijn gestopt. Het aanbod jonge huisartsen groeit weer. · Asielzoekers: In Utrecht wonen circa 700 asielzoekers, onder wie 200 ex-AMA's. Circa 90 procent van deze groep is in procedure. De verwachting is dat de meeste asielzoekers geen verblijfsvergunning zullen krijgen (Monitor sociale infrastructuur 2006).
· Het aantal uitkeringsontvangers in Utrecht in 2005 bedroeg in totaal 30.715. Dit is ongeveer 15% van de potentiële beroepsbevolking en 24% van de Utrechtse huishoudens. Zie onderstaand schema (Armoedemonitor 2005).
Ontwikkeling uitkeringen in gemeente Utrecht (personen per 1 januari (incl. partners) WW AO 2001 10.123 2.520 15.960 2002 10.296 2.310 17.720 2003 9.949 3.260 17.920 2004 10.666 4.970 16.540 2005 10.796 5.370 16.100 Bron: Gemeente Utrecht (SoZaWe), Statline

· Armoede: Ongeveer 11 procent van de Utrechtse huishoudens heeft een laag inkomen (laag volgens de norm van het armoedeonderzoek in Nederland). Dit is meer dan landelijk, maar minder dan in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Dankzij een aantal gemeentelijke regelingen (zoals woonlastenfonds, U-pas, kwijtschelding gemeentelijke belastingen) hebben Utrechtse minima meer te besteden dan het landelijke gemiddelde. (Armoede Monitor 2005).
7.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten, periode 2006-2010

Veiligheid
· Het Stadsveiligheidsplan beslaat de periode 2001 - 2006. Dit gaat over veilig wonen, veilig opgroeien, veilig uitgaan en veilig ondernemen.
· Het Programma Utrecht Veilig (dat doen we samen). Gaat over de urgentiegebieden (Stationsgebied, Kanaleneiland-Noord, Nieuw Hoograven Zambesie-Tigrisdreef en Zuilen Noordoost) en wordt eenmaal per twee jaar geactualiseerd.
· Wijkveiligheidsplannen
Welzijn
· De Visienota Maatschappelijke Opvang en Sociale Verslavingszorg (van DMO Welzijn én GG&GD) en het bijbehorende actieplan Zorg op straat 2 gaan over de periode 2003 - 2006. · "Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst" (vastgesteld door de raad in 2004) · Integraal Jeugdwelzijnsbeleid. Koepelnota 2005-2007 (vastgesteld door de raad, oktober 2004). Volksgezondheid
· De nota Zorg voor Morgen 2004 - 2007.
· Nota Algemene Verslavingszorg 2006 - 2009 (NB Deze nota zal waarschijnlijk voor 1 maart 2006 zijn vastgesteld).
· Akkoord wijkzorgcentra Leidsche Rijn (2002 - 2008) van gemeente met zorgverzekeraar/zorgkantoor AGIS.
· Convenant met AGIS over financiering hostels en zorgcentra (2002; geen einddatum bepaald). · Convenant met woningbouwcorporaties en zorgpartners over een sluitende zorgketen (2006 - 2010). Armoedebeleid

30

· De nota Utrecht Extra Herijking 2006: keuze voor voortzetting van het armoedebeleid t/m 2008. Kreeg steun van de raadscommissie Maatschappelijke Ontwikkeling (november 2005)

Grotestedenbeleid
· Meerjarenprogramma Grotestedenbeleid in uitvoering 2005 - 2009.

Het meerjarenprogramma grotestedenbeleid bevat cijfermatige resultaatverplichtingen, afgesproken met het Rijk, over een groot aantal onderwerpen. Op het gebied van `veiligheid en maatschappelijke stabiliteit' zijn dit de volgende afspraken:

· Verbetering doorstroming maatschappelijke opvang (verblijfsduur met 20% verkort). · Vergroting capaciteit vrouwenopvang met 7 plaatsen. · Verbetering bereik ambulante verslavingszorg (cijfers over aantal behandelingen) · Aanpak overgewicht onder 0-19 jarigen (90 procent van alle Utrechtse kinderen wordt gescreend op overgewicht; in de wijken Overvecht en Zuidwest wordt overgewicht grootschalig aangepakt). · Versterking 1e lijnszorg (in elke achterstandswijk moet in 2009 één nieuw 1e lijns samenwerkingverband zijn gerealiseerd).
· Nazorg volwassen en jeugdige veelplegers (80 tot 100% van Utrechtse veelplegers krijgt nazorg) · Aanpak huiselijk geweld (1 loket voor meldingen, samenwerking instanties) · Vermindering criminaliteit (15% in urgentiegebieden, 10% in aandachtsgebieden)

Veiligheidsregio en brandweer

1 januari 2006 zijn de regionale brandweer (BRUL) en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) opgegaan in de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) onder voorzitterschap van de burgemeester van Utrecht. De politie is op bestuurlijk niveau verbonden met de VRU. Doel van deze gemeenschappelijke regeling is de crisisbeheersing te verbeteren, zowel preventief als bij bestrijding van en hulpverlening bij crises. De oprichting van de VRU leidt tot o.a. een gefaseerde overgang van het brandweerpersoneel. Eind 2006 zal vermoedelijk alleen de uitrukdienst nog tot de gemeentelijke brandweer behoren.

Beleid in voorbereiding
Een nieuw Meerjarenagenda veiligheid is in de maak. Ambtelijke voorbereiding is gereed in februari 2006. Vaststelling mogelijk pas door het nieuwe college. Een nieuwe nota Volksgezondheid (2007-2011) wordt voorbereid met de zorgpartners. Deze nota berust op een wettelijke verplichting. Een nota Verslavingszorg is in de maak; deze zal waarschijnlijk voor 1 maart 2006 zijn vastgesteld. Met zorgkantoor AGIS zijn afspraken in voorbereiding over de financiering van preventieprogramma's voor overgewicht.

Op welzijnsgebied is een nota over het algemeen maatschappelijk werk in de maak. Deze nota moet op 1 januari 2007 van kracht worden. Kernpunt is het streven de capaciteit van het maatschappelijk werk (nu 1 maatschappelijk werker per 10.000 inwoners) te vergroten tot de landelijke norm van 1 : 6.000. Dit is een wens van de gemeenteraad. Verder zijn in voorbereiding de nota Informatie en advies over sociaal raadsliedenwerk (beoogde ingangsdatum 1 januari 2008) en een plan van aanpak woonoverlast (1 juli 2006).

7.3. Waar geven we ons geld aan uit (2006)

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma openbare orde en (wijk)veiligheid 37.375 9.106 28.269 Programma sociale infrastructuur (jeugdbeleid) 992 992 Programma sociale zaken en arbeidsmarktbeleid 156.441 134.480 21.960 (verstrekken bijstand, armoedebestrijding)
Programma volksgezondheid 26.023 10.847 15.176 Programma welzijn (onderdelen preventie, opvang) 24.781 9.080 15.701 Totaal 245.612 163.513 82.098 bedragen x 1.000 Toelichting
Programma openbare orde en (wijk)veiligheid: de lasten binnen dit programma hebben voor een deel betrekking op wettelijke taken. Dit geldt in het bijzonder voor brandweer en crisisbeheersing (bijna 21 miljoen). De afspraken met het Rijk over het Grotestedenbeleid in de periode 2005-2009 leggen uitgaven vast bestemd voor veelplegers en risicojongeren (circa 2,7 miljoen per jaar) en voor de aanpak van urgentie- en aandachtsgebieden en bedrijventerreinen ( 1,5 miljoen). Bij de uitvoering van de overige taken voor de gebiedsgerichte en doelgroepgerichte aanpak ( 12,3 miljoen) heeft de gemeente meer beleidsvrijheid. Aan de besteding van deze gelden liggen echter wel (vaak meerjarige) samenwerkingsafspraken met partners ten grondslag. Dit geldt onder andere voor cameratoezicht, bestrijding hennepteelt, bestrijding radicalisering en terrorisme, de aanpak in de urgentiegebieden (convenant Utrecht Veilig) en het toezicht op straat (vorming van een afdeling toezicht binnen de dienst Stadswerken).


31

Programma sociale infrastructuur: het gaat hier om de aanpak van actuele jeugdproblematiek. Aan het Utrechtse jeugdbeleid werken veel partners mee. In tien dossiers hebben deze partijen hun krachten gebundeld. Deze tien jeugddossiers staan voor de actuele problemen die een gezamenlijke aanpak vereisen. Samen vormen zij het Programma voor de Jeugd. De dossiers zijn 1. Zorgstructuur jeugd & ouders; 2.Veiligheid; 3. Forum, brede school 0-12; 4. Jeugdmonitor; 5. Participatie; 6. 0-6 jarigen beleid; 7. Openbare speel- en verblijfsruimten; 8. Jeugd & integratie; 9. Gezond gedrag van jeugd en 10. Risicojongeren en aansluiting op de arbeidsmarkt. De doelstellingen en financiële middelen voor deze dossiers zijn opgenomen in het Grotestedenbeleid.

Programma sociale zaken en arbeidsmarktbeleid: Het verstrekken van bijstand is een wettelijke taak, waarvoor het Rijk een specifieke uitkering verstrekt. Sinds de invoering van de Wet Werk en Bijstand worden gemeentelijke voor- en nadelen bij deze specifieke uitkering niet meer met het Rijk verrekend. Aan armoedebeleid besteedt de gemeente circa 10,5 miljoen per jaar. Hiervan wordt 6,2 miljoen besteed aan wettelijk geregelde voorzieningen, zoals de individuele bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag. Een bedrag van 4,3 miljoen is bestemd voor specifiek Utrechtse voorzieningen zoals U-pas, woonlastenfonds en sociale kredietverlening. Overigens heeft de gemeente ook bij de wettelijk geregelde voorzieningen veel (beleidsmatige en financiële) speelruimte.

Programma volksgezondheid: Bijna de helft van het budget voor volksgezondheid ( 10,9 miljoen) gaat naar zorg en opvang voor sociaal kwetsbaren (hostels, zorgcentra, heroïneverstrekking op medisch voorschrift). Deze voorzieningen worden uitgevoerd met cofinanciering: de zorg wordt betaald door het Zorgkantoor uit de Awbz, de gemeente financiert de exploitatie. Afspraken hierover liggen contractueel vast.
De overige middelen voor volksgezondheid zijn bestemd voor jeugdgezondheidszorg, gezondheidsbevordering, infectieziektenbestrijding en versterking van 1e lijnszorg. Merendeels gaat het om wettelijk verplichte taken.
Binnen het totale budget is er een bedrag van circa 1 miljoen beschikbaar voor gezondheidsbevordering waarbij de gemeente een zekere bestedingsvrijheid heeft. Gezondheidsbevordering is weliswaar gebaseerd op de Wet Collectieve Preventie, maar wat de gemeente hieraan precies moet doen ligt niet wettelijk vast.

Programma welzijn: Ruim 9 miljoen uit het welzijnsbudget is bestemd voor maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en preventiebeleid minderheden. Dit geld is `geoormerkt'. Voor het overige gaat het welzijnsbudget op aan subsidies voor welzijnsinstellingen. Dit geld is `vrij' besteedbaar - met de kanttekening het eventuele beëindigen van een subsidierelatie tenminste één jaar en meestal meer jaren vergt.

Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma volksgezondheid 2.806 bedragen x 1.000 Toelichting:
Het investeringsbedrag is bestemd voor de kapitaallasten voor de bouw van een hostel in Leidsche Rijn, zoals opgenomen in het convenant met het zorgkantoor.

Financiële aandachtspunten
· Per 1 januari 2006 zijn de BRUL (Brandweer Regio Utrechts Land) en de GHOR/CPA (de gemeenschappelijke hulp bij ongevallen en rampen - en het ambulancevervoer) samengegaan in de Veiligheidsregio Utrecht (VRU). De bijdrage aan de VRU is in de gemeentelijke begroting niet structureel gedekt. Er is een tekort van circa 500.000. Bij de voorjaarsnota 2006 zullen voorstellen worden gedaan om dit financiële knelpunt op te lossen. · De Brandweer kent een financiële problematiek van 650.000, die grotendeels structureel van karakter is. Het gaat om o.a. opleidingskosten ( 230.000), de aanstelling van een fulltime commandant ( 80.000) en een (incidentele) bijdrage aan de BRUL en VRU van 176.000. · De afschaffing van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) bij de brandweer en de afspraken die hierover zijn gemaakt door de sociale partners noodzaakt tot een vervangende regeling, die extra kosten oplevert. Dit bedrag is naar verwachting vooralsnog 1,4 miljoen per jaar. · De doorbetaling van slaapdiensten bij de brandweer als gevolg het Europese Jaegerarrest kan eveneens extra kosten opleveren. Maar dit is niet zeker, omdat er mogelijk `reparatiewetgeving' komt.
· Bij toezicht zit een (klein) probleem omdat huidige toezichthouders gedeeltelijk uit tijdelijk geld worden betaald. Het gaat om 10 fte, waarvoor incidenteel budget beschikbaar is (overigens wel tot en met 2010), voor 140 fte is structurele dekking geregeld.
32

· De kerntakendiscussie bij de politie kan vanaf 2007 leiden tot overheveling van taken (bijzondere wetten, gevonden voorwerpen, handhaving winkeltijden) en dus kosten naar de gemeente. De omvang van deze kosten is nog niet berekend.

7.4. Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Openbare orde en veiligheid
· De rol en taak van de gemeente: in het landelijk veiligheidsbeleid wordt steeds meer de nadruk gelegd op de `regierol' van de gemeente. Bijvoorbeeld bij de aanpak van (jeugdige) veelplegers, het voorkomen van radicalisering en het toezicht op straat. Dit stelt hoge eisen aan de samenwerking in de `veiligheidsketen' en aan het vermogen van de gemeente om partners als politie en OM te beïnvloeden. De uitdaging is deze regierol verder te ontwikkelen en tegelijkertijd te voorkómen, dat de gemeente wordt opgezadeld met nieuwe taken waar geen geld voor meekomt. · Geweld en agressief gedrag: De daling van het aantal geweldsdelicten in 2005 is het gevolg van de sterke daling van straatroof en roofoverval, delicten waarop het afgelopen jaar sterk is ingezet door gemeente, politie en justitie. Mishandeling en bedreiging nemen echter nog steeds toe en ook het aantal slachtoffers van huiselijk geweld is groot. Hoewel het aantal slachtoffers van geweld in vergelijking met andere vormen van criminaliteit relatief gering is, heeft geweld een grote impact op slachtoffers en samenleving. Dit maakt een gerichte inzet noodzakelijk. Daarbij is zowel een repressieve aanpak van politie en Openbaar Ministerie als een preventieve aanpak ­ door projecten en protocollen op scholen, sportverenigingen, welzijnsinstellingen, door maatregelen in de openbare ruimte, door alcoholpreventie etcetera ­ van groot belang. · Jeugd en jongeren: Het ontbreekt niet aan projecten om jongeren op het rechte pad te houden of te krijgen (de Jongeren op Straat-aanpak, school en veiligheid, jongerenteams politie, project dagbesteding, etc.). In de komende jaren is het vooral zaak, conform het advies van de Lokale Rekenkamer, de effectiviteit van lopende projecten, maatregelen en dergelijke te analyseren en deze beter af te stemmen op de problemen. Een belangrijke stap is het verbeteren van de kennis en het systematisch verzamelen van gegevens over jeugd. In 2005 is de eerste Jeugdmonitor in Utrecht uitgevoerd. Voor vervolgonderzoek zijn geen middelen beschikbaar. Voor het voorkomen van een criminele loopbaan van allochtone jongeren heeft het ministerie van Justitie in januari 2006 aan Utrecht 690.000 per jaar extra beschikbaar gesteld. Prestatieafspraken hierover zijn in voorbereiding.
· Toezicht en handhaving: Een nieuwe gemeentelijke afdeling toezicht en handhaving gaat per 1 januari 2007 van start. Voor die tijd moeten goede afspraken worden gemaakt met de politie en andere partners over de rolverdeling bij toezicht en handhaving, zoals in het stationsgebied. · Voorkomen van radicalisering en terrorisme: Activiteiten met betrekking tot het tegengaan van radicalisering en terrorisme zijn ingebed in het bredere integratiebeleid (zie onder `burgerschap en maatschappelijke participatie'). Vanuit de optiek van veiligheid is de uitdaging om radicalisering te signaleren en aan te pakken - en voorbereid te zijn op de gevolgen van mogelijk terrorisme.

Maatschappelijk evenwicht
· De nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO): De WMO treedt gefaseerd in werking vanaf 1 januari 2007. De wet verplicht de gemeente naast bestaande taken (o.a. voorzieningen gehandicapten) nieuwe zorgtaken op te pakken, om te beginnen de levering van huishoudelijke verzorging (nu onderdeel van de Awbz). De opgaven voortvloeiend uit de WMO liggen op financieel gebied (beheersing van de extra risico's), organisatorisch gebied (o.a. de inrichting van de één loketfunctie en informatieloketten per wijk) en bestuurlijk gebied (het goed regelen van de ambtelijke en politieke sturing). De invoering zal bovendien van grote invloed zijn op het integrale jeugdbeleid. De gemeente krijgt een grotere verantwoordelijkheid voor vroegtijdige signalering van problemen en doorverwijzing naar geëigende instanties voor jeugdhulpverlening. · "Jeugd en integratie" en "Risicojongeren en aansluiting op de arbeidsmarkt". zullen in de komende jaren een grotere urgentie behoeven, ook in Utrecht. Gebruik maken van bestaande gemeentelijke programma's ligt voor de hand (zie het kernthema Burgerschap en maatschappelijke participatie, integratie en reïntegratie van werkzoekenden). · De nieuwe Zorgverzekeringswet: De Zorgverzekeringswet is een paar maanden van kracht bij de start van het nieuwe college. Een mogelijke taak voor de gemeente ligt in de reparatie van negatieve effecten van de wet, vooral de verwachte toename van het aantal onverzekerden. · De maatschappelijke opvang: De capaciteit van de maatschappelijke opvang is in grote lijnen voldoende. Het gaat er nu vooral om het functioneren van de opvang (o.a. doorstroom en uitstroom) te verbeteren. Begin 2006 ligt er een gezamenlijk plan van aanpak van het Rijk en de vier grote steden, dat onder meer gaat over bevoegdheden en geld. Dit plan moet vervolgens een Utrechtse vertaling krijgen.

---

· De zorg voor allochtone ouderen: Allochtone ouderen zijn zorgmijders; hun kinderen doen te weinig aan de in hun cultuur traditionele zorgplicht. Naarmate de groep allochtone ouderen groeit, wordt dit probleem groter. De vraag zal zich meer en meer aandienen hoe deze groep beter toegang krijgt tot de zorg.
· Aanbod van 1e lijnszorg algemeen: aanbod is momenteel in grote lijnen voldoende. De uitdaging is het aanbod op peil te houden door gemeentelijke steun voor zorgvoorzieningen (o.a. door lage grondprijs waar GG&GD voor pleit) en verbetering van de toegankelijkheid van de zorg voor sommige groepen (allochtonen ouderen, dak- en thuislozen). De landelijke norm van één maatschappelijk werker per 6.000 inwoners is in Utrecht nog niet in beeld. · Bevordering gezonde leefstijl en gezonde leefomgeving: Als de gemeente van deze prioriteit uit de Nota Volksgezondheid werk wil maken in de vorm van een programmatische aanpak, die inspeelt op gezondheidsverschillen tussen bewoners en tussen buurten en wijken, vergt dit een extra investering van circa 0,5 miljoen.
· Asielzoekers: Gelet op het huidige aantal asielzoekers en de nieuwe instroom zullen in de periode 2006 - 2010 volgens ruwe schatting 1.000 in Utrecht verblijvende, uitgeprocedeerde asielzoekers terug moeten naar het land van herkomst. Formeel speelt de gemeente hierin geen rol, maar het Rijk voorziet nog niet voldoende in daadwerkelijke terugkeer. De gemeente blijft daarom voor de vraag staan of zij een rol heeft in het voorkomen van illegaliteit en daarmee verwante problemen, zoals criminaliteit en prostitutie. Begin december 2005 heeft Utrecht samen met 73 andere gemeenten en de VNG in het rapport "De Rekening" de `schrijnende en onacceptabele gevolgen van het terugkeerbeleid van het Rijk voor asielzoekers' aan het kabinet gestuurd, met het klemmende verzoek het beleid ten spoedigste aan te passen.


34

Staat van de Stad 8.Burgerschap en maatschappelijke participatie

8.1.Feiten en cijfers
Integratie en inburgering
· Utrecht is de vierde stad van Nederland met 281.000 inwoners. In de stad leven 144 nationaliteiten en 235 verschillende etnische identiteiten samen. Bijna eenderde van de bevolking is van allochtone afkomst, een kwart heeft een niet-westerse etniciteit. Utrecht heeft in vergelijking met andere steden de grootste Marokkaanse groep (9%) (UM 2006).
· In vergelijking met andere gemeenten kent Utrecht een hoge mate van segregatie. Turkse en Marokkaanse Utrechters wonen het meest gesegregeerd. De afgelopen vier jaar is de segregatie alleen onder Marokkaanse Utrechters licht toegenomen (BI, Bevolking van Utrecht, 2005). · Tot 2015 zal de Utrechtse bevolking niet verder `verkleuren'. Dit komt doordat zich in Leidsche Rijn merendeels autochtone Nederlanders vestigen, alhoewel het aandeel allochtone Nederlanders in Leidsche Rijn groeit. De verwachting is dat, zodra Leidsche Rijn afgebouwd is, het aandeel niet-westerse allochtonen in de Utrechtse bevolking zal stijgen tot 31% in 2025. In Utrecht vindt vooralsnog geen vergrijzing plaats (BI, Bevolking van Utrecht, 2005).
· Er zijn in Utrecht naar schatting 30.000 oudkomers, waarvan er nog 12.000 tot 18.000 ingeburgerd moeten worden. Gemiddeld 35% van de oudkomers en 43% van de nieuwkomers rondt het inburgeringstraject af op het niveau van sociale zelfredzaamheid of hoger (BI, Monitor sociale infrastructuur, 2006). · Een kwart van de Utrechters is in 2004 van mening dat er teveel allochtonen in de buurt komen wonen. In 2002 bedroeg dit percentage 19% (BI, Monitor sociale infrastructuur, 2006). · Bijna eenderde van de Utrechters is als vrijwilliger actief. Hoogopgeleiden, mensen in de leeftijd van 40-54 jaar en 65-plussers verrichten relatief vaak vrijwilligerswerk, Turken en Marokkanen relatief weinig (BI, Monitor sociale infrastructuur, 2006).

Onderwijs
· In 2005 telt Utrecht 52 voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie. 38% van de doelgroep (ouders met lage opleiding) wordt momenteel bereikt (Monitor sociale infrastructuur 2006). · In het schooljaar 2005/2006 gaan 21.800 leerlingen naar het Utrechtse basisonderwijs, verspreid over 104 basisscholen. 38% van deze leerlingen behoort tot de doelgroep van het achterstandsbeleid; 7% is autochtoon, 31% is allochtoon (Monitor sociale infrastructuur 2006). · De gemiddelde eindtoetsscore van de Utrechtse basisschoolleerlingen is in 2005 533,8 op een schaal die loopt van 510 naar 550. Deze score nadert het landelijk gemiddelde steeds dichter; de achterstand bedraagt nu iets minder dan één punt. Samen met Amsterdam heeft Utrecht van de G4-steden de hoogste gemiddelde citoscore (Monitor sociale infrastructuur 2006).
· In het schooljaar 2003-2004 was bijna 4% van het totale aantal leerplichtigen in Utrecht een zogenaamde risicoleerling; zij staan (tijdelijk) niet ingeschreven op een school, vertonen spijbelgedrag met een problematische achtergrond en/of worden als dreigend schoolverlater beschouwd. (Monitor sociale infrastructuur 2006)
· Vier op de tien Utrechtse jongeren zijn op de leeftijd van 22 jaar niét in het bezit van een startkwalificatie (dat wil zeggen een diploma op minimaal havo- of MBO2-niveau) (Monitor sociale infrastructuur 2006).

Reïntegratie en werk
· Zo'n 70% van de Utrechtse potentiële beroepsbevolking (iedereen tussen 15 en 64 jaar) werkt of is bereid meer dan 12 uur per week te werken. In Amsterdam en Den Haag is dit aandeel ongeveer gelijk. In Rotterdam valt het aandeel iets lager uit. De afgelopen 5 jaar blijft het percentage constant. (CBS, Jaarboek GSB) · Utrecht telde op 1 mei 2005 ruim 14.000 niet-werkende werkzoekenden. Dit aantal is sinds 2002 flink gestegen, maar lijkt zich nu te stabiliseren (CWI, Reïntegratiemonitor 2005). Utrecht kent een aanzienlijk lager aandeel niet-werkende werkzoekenden op de potentiële beroepsbevolking dan in de andere grote steden. · 14% van alle Utrechtse uitkeringsgerechtigden op 1 januari 2005 heeft in de voorgaande twee jaar deelgenomen aan een reintegratietraject. De deelname van bijstandontvangers en WW-ers ligt aanzienlijk hoger dan van arbeidsongeschikten. Allochtonen namen vaker deel aan een traject dan autochtonen (Reïntegratiemonitor 2005).
· 14% van de 766 afgeronde reïntegratietrajecten uit contractjaar 2003 heeft geleid tot een reguliere baan en 19% in acceptatie door een bemiddelingsorganisatie voor plaatsing op vrijwilligerswerk. Een klein deel stroomde door naar gesubsidieerd werk (Reïntegratiemonitor 2005). · De reïntegratie van bijstandscliënten, die vaak laag opgeleid zijn, wordt bemoeilijkt door de ongunstige economische situatie. Het aantal vacatures voor laag opgeleiden in Utrecht en de regio is veel kleiner dan het totaal aantal werkzoekenden in die categorie (Reïntegratiemonitor 2005).

Publieksdienstverlening
· 73% van de Utrechters had in 2005 contact met de gemeente. 71% van hen was hier tevreden over. Vooral inwoners die schriftelijk contact hadden, zijn minder tevreden. Het gaat hierbij met name om de duidelijkheid en snelheid van de reactie door de gemeente (UM 2006).


35

8.2. Opgaven en uitdagingen volgens bestaande plannen / besluiten, periode 2006-2010

De Utrechtse ambitie voor het thema burgerschap en maatschappelijke participatie is alle inwoners de kans bieden `erbij te horen' en volwaardig mee te doen aan de samenleving. Want: mensen zijn de motor van de stad. Het op peil houden en versterken van de `sociale infrastructuur' is belangrijk voor de hele stedelijke samenleving. School, bibliotheek, buurthuis, sportvereniging, maatschappelijk werk, gezondheidscentra, integratie en inburgering dragen bij aan burgerschap. Bij de voorzieningen van de sociale infrastructuur horen accommodaties. Voorzieningen en accommodaties zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden in het streven naar `erbij horen' en `volwaardig meedoen' voor alle Utrechters. De gemeentelijke organisatie werkt aan een goede en transparante publieksdienstverlening.

Algemeen
· Meerjaren ontwikkelingsprogramma Grotestedenbeleid in uitvoering 2005-2009. · De sociale staat van Utrecht, monitor sociale infrastructuur (BI, 2006). Integratie
· Programma integratie, vastgesteld in januari 2005 op basis van de notitie "Integratie in Utrecht: doorzetten en verbeteren".
· Beleidsschema "Een mix aan Utrechters": een inventarisatie van beleid, (beoogde) projecten en activiteiten en doelstellingen voor 2006 op basis van de knelpunten uit het onderzoeksrapport "Een mix aan Utrechters, allochtonen in Utrecht, 2003". Onderwijs
· Masterplan Voortgezet Onderwijs (2002 door de raad vastgesteld) · Lokaal onderwijsachterstandenplan 2002-2006. · Plan Voortijdig schoolverlaten 2005-2009 (bevat afspraken met schoolbesturen en ROC's) Stimuleren vrijwilligers, sport en spel voor jongeren · Integraal beleidskader jeugd 2004-2007 "Wie de jeugd geeft, heeft de toekomst". · Beleidskader "Speel en verblijfruimte voor de jeugd" 2006-2010 · Beleidskader Speeltuinwerk 2006-2010
Reïntegratie werkzoekenden in de bijstand
· Meerjarig integraal beleidsplan werk en bijstand 2004-2008 (eind 2003 vastgesteld) · Werkgelegenheidsoffensief Utrecht, uitvoeringsprogramma 2004-2000 Publieksdienstverlening
· Nota "De tevreden burger" (2003)
· Organisatie 2010

Het Meerjarenontwikkelingsplan Grotestedenbeleid bevat concrete resultaatverplichtingen over `burgerschap en maatschappelijke participatie':

· Verbetering beheersing Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving onder etnische minderheden. (Ambitie wordt omschreven als 636 trajecten voor nieuwkomers en 734 trajecten voor oudkomers in 2005.)
· Voorkomen en verminderen onderwijsachterstanden door vergroten deelname van allochtone en autochtone peuters en kleuters aan voor- en vroegschoolse programma's van 37% van de doelgroep in 2005 naar 58% in 2009.
· Het vergroten van het aantal jongeren dat een startkwalificatie haalt door meer schakelklassen (van 8 naar 10 in 2009) en begeleiden van vroegtijdige schoolverlaters naar school of werk. · Het vergroten van het aantal deelnemers aan een educatief traject. Afspraken voor de periode 2006-2009 moeten nog worden gemaakt.

Beleid in voorbereiding
· Een Masterplan Primair Onderwijs is in ontwikkeling. De gemeenteraad heeft begin 2006 de uitgangspunten ter besluitvorming voorgelegd gekregen, op basis waarvan het Masterplan verder wordt ontwikkeld. · Ook in de maak is de Lokale Onderwijsagenda 2006-2010. Het betreft het vervolg op het Lokaal Onderwijsachterstandenplan 2002-2006, dat loopt tot het einde van het schooljaar 2005-2006 (zomer 2006). Halverwege 2006 krijgt de raad deze agenda ter goedkeuring. De Lokale Onderwijsagenda brengt verplichtingen naar scholen, welzijnsinstellingen en andere maatschappelijke organisaties met zich mee over de uitvoering van het lokale onderwijsbeleid. · Naar aanleiding van de nieuwe Wet Inburgering komt er een meerjarenperspectief inburgering. Dit zal, anticiperend op de nieuwe wet, een aantal scenario's voor de Utrechtse inburgeringspraktijk bevatten, variërend van volledige overname van het rijksbeleid (geen gemeentelijk inburgeringsaanbod voor nieuwkomers, maar alleen handhaven) tot het zelf aanbieden van programma's en begeleiden van inburgeraars. Gereed: februari 2006.
· Strategisch Beleidsplan Gemeentebibliotheek Utrecht 2006-2008.


36

8.3. Waar geven we nu ons geld aan uit

Exploitatie 2006 Lasten Baten Saldo Programma onderwijs 65.545 14.298 51.247 Programma publieksdienstverlening 16.711 5.731 10.980 Programma sociale infrastructuur (inburgering, integratie) 7.892 7.565 327 Programma sociale zaken en arbeidsmarktbeleid (werk, zorg) 111.646 81.706 29.940 Programma welzijn (beïnvloeding, ontmoeting,
zelfstandigheid) 28.728 1.267 27.461 Totaal 230.522 110.667 119.955 bedragen x 1.000 Toelichting
Programma onderwijs: dit is het lokaal onderwijsbeleid, het toezicht op de besturen openbaar onderwijs, de huisvesting van scholen voor primair en voortgezet onderwijs, en de bibliotheek.

Programma Publieksdienstverlening: het programma richt zich voor de gehele gemeentelijke organisatie op de toegankelijkheid van de gemeentelijke informatie, producten en organisatie en het adequaat, klantgericht en deskundig helpen van burgers en transparantie van de prestaties van de gemeentelijke dienstverlening. Vooralsnog ligt het accent op de dienstverlening van de diensten Burgerzaken en Gemeentebelastingen, Wijken, Secretarie, Gemeentebibliotheek en Stadsontwikkeling. De activiteiten vloeien voort uit het collegeprogramma 2001-2006 en de nota "De tevreden burger" uit 2003. Zowel op centraal niveau als bij de diensten zijn ICT-innovaties voorzien (investeringen: 10 miljoen in 5 jaar). Aan de inkomstenkant zoekt het programma aansluiting bij landelijke ontwikkelingen zoals het programma Andere Overheid van het ministerie van BZK, waarmee de administratieve lastendruk van burgers met 25% moet dalen.

Programma sociale infrastructuur (inburgering, integratie): het gaat hier onder andere om het uitvoeren van inburgeringsprogramma's voor nieuw- en oudkomers. Naast de uitkering van het Rijk (onderdeel van het Grotestedenbeleid) steekt de gemeente hier ook 2,5 miljoen `eigen geld' in (samengesteld uit 0,6 miljoen specifiek inburgeringsbudget, 0,6 miljoen uit het onderwijsbudget en 1,3 miljoen uit het WEB-geld voor educatie en beroepsonderwijs). Verder worden er diverse integratieprojecten uitgevoerd in het kader van het beleidsschema `Een mix aan Utrechters'. De meerjarenontwikkeling van inburgeringgelden is afhankelijk van rijksbeleid.

Programma sociale zaken en arbeidsmarktbeleid: het onderdeel Werk (uit de Wet werk en bijstand) wordt bekostigd door het rijk. Het betreft de inkoop van reïntegratietrajecten en gesubsidieerde arbeid. Deze middelen zijn besteedbaar binnen door het Rijk gestelde kaders. In 2005 wordt het budget niet volledig besteed. Het overschot kan binnen de rijkskaders worden doorgeschoven naar 2006. Het budget voor reïntegratie neemt jaarlijks af en zal uiteindelijk dalen naar 37 miljoen in 2011 (nu ongeveer 50 miljoen). Het Rijk heeft voor de verdeling van de reintegratiegelden uit de Wet werk en bijstand een nieuwe bekostigingssystematiek ingevoerd, waarbij jaarlijks een steeds groter deel van het budget gebaseerd zal worden op het aantal bijstandsgerechtigden i.p.v. op het aantal gesubsidieerde banen. Het laatste aantal is relatief hoog bij de gemeente Utrecht en het aantal bijstandsgerechtigden is relatief laag. Consequentie: een stapsgewijs dalend budget.

Programma welzijn: het gaat hier onder meer om ondersteuning van belangenbehartigingsorganisaties voor verschillende doelgroepen, buurthuizen, kinderwerk, opbouwwerk, dienstencentra voor ouderen, instanties voor ouderen en mensen met een functiebeperking en algemene hulpdienst. Ondersteuning gebeurt veelal in de vorm van subsidieverlening. Afhankelijk van de subsidierelatie liggen de budgetten voor tenminste één jaar of meerdere jaren vast. Verder gaat het binnen de doelstelling `ontmoeting' om speeltuinen, peuterspeelzalen en voorschoolgroepen.

Investeringen
Investeringen 2006 2007 2008 2009 Programma onderwijs 11.066 3.812 3.812 3.812 Programma welzijn 920 905 507 507 Totaal 11.986 4.717 4.319 4.319 bedragen x 1.000 Toelichting
Programma onderwijs: een groot deel van het begrote investeringsbedrag ( 8,6 miljoen) zal besteed worden aan de uitvoering van het Masterplan voortgezet onderwijs. In 2006 is dat: aankoop Laan van Puntenburg 2, voorbereiding ver- en nieuwbouw Meerstroom, nieuwbouw Vliegenthartschool, Gerrit Rietveld college, voorbereiding Utrecht Zuid/Deltacollege naar nieuwbouw Nieuw Welgelegen,
37

aanpassing van het de Bruyne Lyceum t.b.v. Unic. Ook staat de realisatie van cultuurcampus Vleuterweide op de planning. Verder staat er geld gereserveerd voor het huisvestingsprogramma primair onderwijs, de gymzaal Ondiep, schoolpleinen, het Hart van Noord en de uitbreiding van voorscholen.

Programma welzijn: op de investeringsplanning van welzijn staat de uitbreiding van de peuterspeelzalen, de huisvesting van voorscholen en de ontwikkeling van een multifunctionele wijkwelzijnsvoorziening aan de Noordzeestraat.

Financiële aandachtspunten
· Huisvesting voortgezet onderwijs: voor de 2e fase van het masterplan voortgezet onderwijs is onvoldoende geld beschikbaar. Volgens de derde voortgangsrapportage is het tekort 7,8 miljoen. De knelpunten zijn: Stedelijk Gymnasium, onderhoudsproblematiek Gregoriuscollege, resterende probleem van X11, knelpunten Leidsche Rijn, tijdelijke huisvesting vanaf 2007. · De verordening onderwijshuisvesting is aan vernieuwing toe omdat scholen - met het oog op onderwijskundige vernieuwingen - recht hebben op meer vierkante meters. Het hiervoor benodigde budget ( 1 miljoen structureel) is nog niet beschikbaar.

8.4. Kansen, keuzes en oplossingsrichtingen

Integratie
· Een sluitend en integraal integratiebeleid moet koersen op drie sporen: toerusting, toegankelijkheid en toenadering. De individuele migrant moet worden toegerust om in onze samenleving zelfstandig en volwaardig te kunnen leven. Utrechtse organisaties, waaronder de gemeente Utrecht zelf, moeten toegankelijk zijn voor alle inwoners van Utrecht en producten en diensten leveren die zijn afgestemd op alle groepen van de samenleving. Toenadering (ontmoeting) tussen bevolkingsgroepen moet ertoe bijdragen dat verschillende culturen en leefstijlen naar elkaar toe groeien. Gemeente en maatschappelijke partners doen hieraan al veel. De uitdaging voor de komende jaren is alle (vaak nog versnipperde) inspanningen binnen en buiten de gemeentelijke organisatie beter op elkaar af te stemmen en er, waar nodig, een schepje bovenop te doen. Een koppeling tussen integratie enerzijds en stedelijke vernieuwing en uitbreiding anderzijds is daar een voorbeeld van. Een optie is bovendien alle gemeentelijke activiteiten op het gebied van integratie programmatisch aan te sturen, onder verantwoordelijkheid van één collegelid en één directeur.
· Inburgering: Lokaal beleid en het nieuwe rijksbeleid op het gebied van inburgering van oudkomers en nieuwkomers botsen. Het Rijk ziet inburgeren als de eigen verantwoordelijkheid van mensen, zij moeten alles zelf organiseren en krijgen daarom ook een langere periode voor hun inburgering. De gemeente vindt het van belang dat inburgering zo snel mogelijk van start gaat en resultaat oplevert, omdat anders de gemeente zelf maatschappelijke en financiële schade ondervindt. Uitdaging voor de komende jaren is de inburgering binnen het kader van de nieuwe wet zoveel mogelijk naar Utrechts inzicht te organiseren. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is verbetering van het tot dusver onvoldoende rendement van de inburgeringcursussen. · Volwasseneneducatie: voor de periode 2006-2009 zullen er GSB-afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en het Rijk over volwasseneneducatie. Voor die periode ontvangt Utrecht 12,4 miljoen. (Dit bedrag gaat buiten de zogenoemde brede doeluitkering `sociaal' om).

Onderwijs
· Huisvesting primair onderwijs: voor de uitvoering van het Masterplan primair onderwijs is zo'n 80 miljoen nodig. Het gaat vooral om achterstallig onderhoud aan schoolgebouwen, uitbreiding van scholen en aanpassingen in het kader van onderwijskundige vernieuwing. Het plan ligt er, de opgave is het geld te vinden.
· Rolverdeling tussen de gemeente en de scholen: de verantwoordelijkheid en het geld voor onderwijsachterstandsbeleid verschuiven per augustus 2006 van de gemeente naar de schoolbesturen. Dit is rijksbeleid. De gemeente houdt een regierol ten aanzien van de school en haar omgeving (denk aan school en veiligheid, zorg, schoolmaatschappelijk werk en verlengde schooldag). De gemeente houdt ook verplichtingen in het kader van de GSB-afspraken met het Rijk (voor- en vroegschoolse educatie, voortijdig schoolverlaten/verzuimbeleid, volwasseneneducatie en schakelbeleid). Dit alles bij elkaar vraagt om het opnieuw vormgeven van de relatie en de samenwerking tussen de gemeente en de Utrechtse scholen. · Integratie: In het Masterplan primair onderwijs is opgenomen dat scholen een afspiegeling zullen vormen van de wijk. Dit betekent dat de gemeente accepteert dat er in sommige wijken witte of zwarte scholen bestaan en dat er andere werkwijzen nodig zijn om aan integratie te werken.
38

· Bibliotheek: de rol van de bibliotheek zal in de komende jaren veranderen. De bibliotheek zal zich meer gaan manifesteren als een ketenpartner in het sociale en maatschappelijke netwerk in de stad.

Reïntegratie werkzoekenden in de bijstand
· Arbeidsreïntegratie: het huidige reïntegratiebeleid levert onvoldoende uitstroom op van bijstandsontvangers naar betaald werk. De opgave voor de komende jaren is om het rendement van de reïntegratie-inspanning op te voeren. De gemeenteraad heeft in januari 2006 een notitie gekregen over intensivering van het reïntegratiebeleid in 2006 en 2007. Intensivering is mogelijk binnen de beschikbare budgetten langs vier lijnen.


1. Een vergroting van het bestaande reïntegratie-aanbod voor jongeren en mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

2. Verruiming van de mogelijkheden tot scholing binnen de bestaande en nieuwe reïntegratietrajecten.

3. Uitbreiding gesubsidieerde arbeid (o.a. door vangnetbanen ook voor de commerciële sector open te stellen).

4. Gerichte benadering van werkgevers om vraag en aanbod dichter bij elkaar te brengen.

Een deel van de Utrechtse bijstandsontvangers heeft door een te laag opleidingsniveau (in relatie tot de vraag op de Utrechtse arbeidsmarkt) en/of problemen (verslaving, psychiatrie) weinig kans op regulier betaald of gesubsidieerd werk. Een vraag voor de komende jaren is, of de reïntegratie van deze groep meer gericht zou kunnen zijn op andere vormen van `meedoen' aan de samenleving, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

Publieksdienstverlening en communicatie
· Sterkere programmasturing is nodig om te voldoen aan de ambitie tot de kopgroep te behoren binnen het landelijke programma Andere Overheid (gecoördineerd door het ministerie van BZK), maar ook om het programma voort te zetten en uit te breiden. Verbeteren van de telefonische dienstverlening (verdere ontwikkeling van het gemeentelijk belcentrum), uitbreiding van de elektronische dienstverlening (65% van de publieksdienstverlening moet vanaf 2007 digitaal afgehandeld, is het uitgangspunt) en hanteren van servicenormen. · 25% administratieve lastenverlaging betekent ook: verminderen & versimpelen van regels en procedures, het digitaliseren van werkprocessen en het schrappen van ambtelijke taken. · Gezamenlijke huisvesting in de stad ten behoeve van publieksdienstverlening vereenvoudigt verregaande samenwerking tussen de diensten en maatschappelijke partners. · Opgave is dat de gemeente Utrecht tijdig, doelgericht, duidelijk en herkenbaar communiceert met burgers en andere belanghebbenden over wat er in de stad, wijk of buurt gebeurt, zodat er een open en betrouwbare relatie tussen burger en bestuur ontstaat. · Communicatie tussen gemeente en inwoners verloopt, naast de inzet van eigen media zoals internet, pagina's in Ons Utrecht en Stadsplannen, voor een groot deel via de vrije media. Het Utrechtse medialandschap is in de afgelopen jaren ingrijpend veranderd. De media sluiten naar eigen zeggen in hun berichtgeving nu aan op de informatiebehoefte, interesses en belevingswereld van de lezer/kijker. Dat vereist een beter omgaan met het veranderende medialandschap, dus toegepaste communicatie die past in de hedendaagse mediaformules. De ontwikkeling van nieuwe mediastrategieën en een andere presentatie van boodschappen. moet vorm geven aan de ambitie nieuwe wegen te zoeken voor een open en betrouwbare relatie tussen burger en bestuur.
39


40

Staat van de Stad 9. Overige onderwerpen

9.1 Wijkgericht werken

Recent zijn drie besluiten genomen : De evaluatie van de wijkaanpak in uitvoering, het programmatisch kader wijkgericht werken en de toekomst van de dienst wijken. In essentie gaat het om:
1. Er zijn 10 wijken, 10 wijkwethouders en 10 wijkraden De ondersteuning van deze tien wijken vindt plaats vanuit 9 wijkbureaus/wijkservicecentra. Zij zijn - vanuit het motto "burger en bestuur staan centraal "- het gemeentelijke gezicht in de wijk en het informatiepunt bij uitstek. Zij brengen de wijk in de gemeentelijke organisatie en omgekeerd. In aanvulling op de centrale dienstverlening vanuit het te bouwen stadskantoor komt er een voorstel voor bundeling van de dienstverlening in de wijken. 70% van de bevolking kent het wijkbureau, 44% kent het dienstenaanbod en 55% is daarmee tevreden.

2. Het college als geheel, de burgemeester, en de individuele wethouders, maar ook de gemeenteraad bezoeken de wijken frequent. 55% van de bevolking vindt de beinvloedingsmogelijkheden (nog) onvoldoende.

3. De wijkwethouders zijn het boegbeeld in de wijken. De sturende rol is versterkt. 19% van de bevolking weet min of meer wat de wijkwethouder doet en kent de bezoeken van de raad.
4. In de (stedelijke) programma's in de programmabegroting wordt de situatie in en de vraag uit de wijken (op basis van een gedegen analyse van de wijk(vraag)) vroegtijdig, serieus en herkenbaar betrokken. Een apart hoofdstuk van de programmabegroting geeft daaraan extra aandacht. De diensten zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun vraaggericht werken, ook in hun streven om integraal te werken.

5. Het wijkprogramma is (als enigszins uitgewerkt onderdeel per wijk van bovengenoemd begrotingshoofdstuk) de optelsom per wijk van de (belangrijkste) afspraken voor de wijk die in de programma's van de programmabegroting zijn opgenomen.
6. Als extra komen er voor een beperkt aantal integrale wijkvraagstukken, per wijk zogeheten wijkdossiers. Hardnekkige strategische vraagstukken, maar ook kansen - voor een thema en/of doelgroep en/of gebied - krijgen hierin extra bestuurlijke en ambtelijke aandacht waardoor de agenda van het bestuur en de burgers in de uitvoering dichter bij elkaar moeten komen.
7. Wijkraden zijn een adviesorgaan voor het college over zaken die de wijk betreffen. 43 % van de bevolking vindt de wijkraden nuttig en 34% weet min of meer waar zij zich mee bezig houden. Wijkraden kunnen gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen. De onderlinge relaties zijn vastgelegd in een convenant en de gemeentelijke verordening "Afspraken tussen de gemeente en de wijkraden".
8. Voor een goed functioneren van de wijkraden is essentieel dat de wijkraden regelmatig een overzicht krijgen van de verwachte ontwikkelingen, zij desgewenst vroegtijdig betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding, hun adviezen serieus genomen worden door ze snel en overzichtelijk te behandelen, een dialoog vooraf te laten gaan aan de ambtelijke advisering over het advies aan het college, over te nemen tenzij budget ontbreekt, het advies strijdig is met stedelijk of bovenstedelijk beleid of het college beargumenteerd andere belangen wil laten prevaleren. Ook worden de flexibele budgetten vergroot en inzichtelijk gemaakt, krijgen de wijkraden op verzoek ondersteuning op maat bij de communicatie met de wijk en blijft de gemeente in zijn communicatie en besluitvorming bekendheid geven aan het bestaan en de prestaties van de wijkraden.
9. In de ambtelijke adviezen aan het college wordt voortaan standaard vermeld hoe de communicatie met de wijkraad bij de voorbereiding is geweest en wanneer de wijkraad betrokken is geweest bij voorbereiding en advies.

10. Een advies is beschikbaar over de verbetering van de flexibilisering van de budgetten bij de collegeonderhandelingen.

9.2 Bestuurlijke samenwerking


1. Feiten en cijfers
De gemeente is aangesloten bij - of is lid van de volgende bestuurlijke samenwerkingsverbanden: · Bestuur Regio Utrecht (BRU)
· Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) · Samenwerkingsverband Regio Randstad
· NV Utrecht (Utrecht, Amersfoort, Hilversum, de bijbehorende regio's en de provincie) · G4
· G4-kantoor Brussel
· Eurocities

41

Bovendien zijn vormen van partnerschap ontwikkeld met een aantal grote partners, zoals de universiteit, de provincie, de Kamer van Koophandel en ondernemingsverenigingen.


2. Opgaven volgens bestaande plannen
In een groot aantal bestuurlijke dossiers (van luchtkwaliteit tot terugkeerbeleid afgewezen asielzoekers) is de gemeente Utrecht niet de enige partij. Samenwerking binnen de overheid en met partners in de samenleving is zeer vaak een voorwaarde om kansen beter te benutten of risico's te minimaliseren. De rol van de bestuurlijke samenwerkingsverbanden waar Utrecht deel van uitmaakt is toegelicht in de notitie Utrechtse samenwerkingsverbanden: kosten en baten (december 2005). Het BRU heeft een wettelijke basis, onlangs bevestigd door het parlement met het aannemen van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen Plus (WGR+). Afgezien van het BRU heeft de bestuurlijke samenwerking geen wettelijk verplichtend karakter, maar vloeien er wel (met name financiële) verplichtingen uit voort.
Utrecht is in 2006 organisator van de jaarlijkse conferentie van de G4-colleges en (roulerend) voorzitter van de G4 agendagroep, zowel Europees, nationaal als ten aanzien van het Grotestedenbeleid.

De Universiteit Utrecht is de grootste universiteit in Nederland. Volgens recent onderzoek zou zij tevens aanspraak kunnen maken de beste te zijn, op basis van de kwaliteit van haar programma's, publicaties, onderwijs en onderzoeksstaf en het niveau van haar afgestudeerden. 12 Utrechters wonnen de Nobelprijs sinds haar oprichting in 1901. De universiteit heeft een groot internationaal netwerk. Naast de universiteit zijn er in Utrecht tal van andere instituten die hoger onderwijs verzorgen. In totaal kent Utrecht ongeveer 60.000 studenten in het hoger onderwijs. 54% van de beroepsbevolking heeft een hbo opleiding of meer op zak. 77% van de Utrechters spreekt 3 talen of meer. Deze feiten en cijfers bepalen voor een deel de positie van Utrecht in het nationale en internationale speelveld.

Vooral kennisintensieve bedrijven hebben voordeel van del kenniscentra in de regio Utrecht. In de regio is in de afgelopen jaren een klimaat ontstaan waarin samenwerking tussen de academische wereld, de overheid en het bedrijfsleven als nuttig en noodzakelijk wordt beschouwd. Het Science Park Utrecht, dat momenteel in ontwikkeling is, voorziet in de verdere stimulering van wetenschappelijke kennisuitwisseling en de toepassingsmogelijkheden in de markt. Het partnerschap tussen gemeente en universiteit (en vele andere instellingen) is daarom van strategisch belang voor de verdere ontwikkeling van Utrecht. Een dergelijk partnerschap komt bovendien tot uiting in samenwerkingsverbanden als de Taskforce Innovatie en the Utrecht Foreign Investment Office.


3. Waar geven we nu ons geld aan uit
De kosten van de bestuurlijke samenwerking bedragen circa 1,36 miljoen (begroting 2006). Het leeuwendeel komt voor rekening van het BRU ( 922.000) en de VNG ( 219.000). In 2004 ging 62 miljoen van de BRU-begroting naar aan Utrecht te relateren projecten. Tot en met 2010 is via deze samenwerkingspartner al 63 miljoen toegezegd vanuit de BLS-gelden, in het bijzonder voor voorzieningen in Leidsche Rijn. De G4-status van Utrecht levert de stad een bodem op in de gemeentefondsuitkering van 53 miljoen (de algemene uitkering uit dit fonds aan Utrecht bedraagt 275 miljoen).


4. Opgaven voor 2006 - 2010
· Haagse, provinciale, gemeentelijke en universiteitscontacten: Zo snel mogelijk na de collegevorming bestuurlijke contacten organiseren tussen collegeleden en de voor Utrecht relevante bewindspersonen, Tweede Kamerleden en bestuurders van de strategische partners, zoals de provincie, de universiteit, de G4 en de Kamer van Koophandel. Afspraken voor een G4- conferentie in Utrecht van de colleges van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht in september 2006 zijn op instigatie van Utrecht in voorbereiding. · Utrechtse samenwerking: In het collegeprogramma of aansluitend op het collegeprogramma thema's benoemen, waar strategische samenwerking met Den Haag of Brussel geboden is, vaak in wijder verband met bovenbeschreven partners. · Lobby en contacten: Herhaling van deze beide acties na het aantreden van een nieuw kabinet. Verkiezingen voor de Tweede Kamer zijn voorzien in het voorjaar van 2007, krap een jaar na het aantreden van een nieuw college in Utrecht. Ter voorbereiding op het kabinetsbeleid 2007-2011 werkt Utrecht mee in G4-verband aan de Commissie Burgmans, die de kansen en risico's van de grote steden inventariseert en voorstellen zal doen aan de G4-colleges. Utrecht levert de ambtelijk secretaris aan deze commissie.


42

9.3 Europa / Internationaal


1. Feiten en cijfers
· Regelgeving, beleid, geldstromen zijn voor een steeds belangrijker deel een Europese aangelegenheid. Daarbij is de stedelijke ontwikkeling van Utrecht meer en meer onder invloed van Brussel. Denk bijvoorbeeld aan de regelgeving rondom luchtkwaliteit, de Lissabonstrategie ("Europa moet in 2010 het meest concurrerende werelddeel zijn"), maar ook de Europese structuurfondsen die prioriteiten aangeven in de economische en sociale ontwikkeling, inclusief de bijbehorende geldstromen.
· De afgelopen tien jaar is het Utrecht gelukt ongeveer 3,5 miljoen per jaar door Europa te laten meebetalen aan het oplossen van stedelijke problemen. · Voor de samenwerking in Europa heeft Utrecht een gezamenlijk kantoor met Amsterdam, Rotterdam en Den Haag in Brussel. Utrecht is bovendien actief lid van Eurocities, de Europese vereniging van grote steden.
· Utrecht investeert via een `investment agency' actief in het aantrekken van internationale bedrijvigheid.
· Utrecht profileert zich met internationale evenementen als de Vrede van Utrecht 2013, start Tour de France, WK jeugdvoetbal, Jeugd Olympisch Festival 2011. · Utrecht onderhoudt twee intensieve stedenbanden: Brno (Tsjechië) en Léon (Nicaragua). · Utrecht is een podium voor positieve ontwikkelingen vanuit "landen van herkomst" (o.a. Marokko en Turkije).
· Utrecht is een internationale stad; nergens in Europa spreken zoveel mensen "hun" talen, maar ook stemde Utrecht op 1 juni 2005 als enige grote Nederlandse stad voor de Europese grondwet.


2. Opgaven volgens bestaande plannen
· Utrecht werkt samen met en/of behartigt belangen in Brussel. · Het ontwikkelen van het internationale karakter van Utrecht door samenwerking en uitwisseling van kennis op internationaal niveau via internationale netwerken, stedenbanden en de ondersteuning van particuliere initiatieven in goede samenwerking met partners als de universiteit, het bedrijfsleven en andere overheden.


3. Waar geven we nu ons geld aan uit
Voor Europa/internationaal is in 2006 538.500 begroot, waarvan circa 65.000 voor de G4- samenwerking in Brussel en Europese samenwerking via Eurocities.


4. Opgaven voor 2006 - 2010
· Voor de periode 2007-2013 komen, net als in de voorgaande jaren, middelen voor Utrecht beschikbaar uit de Europese structuurfondsen EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en ESF (Europees Sociaal Fonds). De verwachting is dat voor Nederland vanuit deze fondsen circa 1,5 miljard beschikbaar komt. Utrecht werft op dit moment actief voor een bijdrage uit deze middelen. Gelet op de planning van het Rijk en de EU is de verwachting dat Utrecht waarschijnlijk in april/ mei 2006 een keuze moet maken welk type programma het wil indienen.
· Naast de Europese Structuurfondsen biedt de Europese Unie ook een aantal projectmatige subsidies. Enkele voorbeelden: het 7de kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (circa 70 miljard), kaderprogramma's op het gebied van recht, vrijheid en veiligheid (circa 8,3 miljard), een actieprogramma voor levenslang leren (circa 13 miljard), een programma voor gezondheid en consumentenbescherming (circa 1,8 miljard). · Als de gemeente een wezenlijke bijdrage uit deze subsidieprogramma's wil verkrijgen zal een investering nodig zijn. Kennis van de subsidieprogramma's, de aanvraagtrajecten en een extern (Europees) netwerk is noodzakelijk voor het verwerven van Europese subsidies. Een extra inzet door middel van het opzetten van een kenniscentrum van subsidies kan hierbij een rol spelen.
· Europa financiert slechts een deel van de uitvoeringskosten (in de praktijk op projectniveau 35% tot 40%). Cofinanciering is dus noodzakelijk. Tevens moet het programma in de genoemde periode uitgevoerd zijn, met enige uitlooptijd. Om optimaal gebruik te kunnen maken van de Europese middelen is aansluiting bij het (bestaande) Utrechtse beleid daarom een voorwaarde.


43

9.4 Organisatieontwikkeling: Organisatie 2010


1.Achtergrond

Via het project "Organisatie 2010" werkt de gemeente aan een slagvaardige organisatie die zich richt op uitvoerende taken en haar dienstverlening op een hedendaags niveau brengt. De gemeente wil een organisatie zijn die gericht is op de Utrechtse samenleving, die constructief samenwerkt met (stedelijke) partners en waar interne samenwerking vanzelfsprekend is. Een organisatie die gericht is op uitvoering, zich terughoudend opstelt door minder te regelen en anders te regelen, die verkokerde beleidsvorming doorbreekt, beleid ten dienste stelt van de uitvoering, tegemoet komt aan de steeds hogere eisen die burgers stellen aan dienstverlening, loketten bundelt voor burgers en bedrijven, administratieve lasten voor burgers en bedrijven verlaagt, daadkracht voorop heeft staan en dus: efficiënt werkt en duidelijke keuzes maakt. De afgelopen jaren is meermalen bezuinigd op de ambtelijke organisatie zonder fundamenteel te kijken naar organisatie, werkwijze en bedrijfscultuur. Na afronding van de bedrijfsdiagnose door Cebeon zijn deze mogelijkheden uitgeput. Een andere aanpak is nu nodig om beter en goedkoper te gaan werken. Innovatie is daarbij het sleutelbegrip. Zowel in organisatorisch opzicht (door meer programmatisch te werken en door ondersteunende functies te bundelen) als in de bedrijfsvoering en de dienstverlening (door de mogelijkheden van ICT beter te benutten). Hierdoor moet de gemeente in 2010 minimaal 10 miljoen minder uitgeven aan de ambtelijke organisatie.
Het nieuwe stadskantoor is een prima prikkel voor het realiseren van de doelstellingen van Organisatie 2010.


2. Opgaven volgens bestaande plannen
De uitwerking is vastgelegd in de Voorjaarsnota 2005, de Programmabegroting 2006 en het document "Organisatie 2010 - visie op sturing, organisatie en ondersteuning in de gemeente Utrecht", oktober 2005. Een samenvatting hiervan en een overzicht van lopende projecten is beschikbaar.


3. Waar geven we nu ons geld aan uit
De gemeente wil met Organisatie 2010 een structurele besparing realiseren van 4,2 miljoen in 2006 oplopend naar 10 miljoen structureel in 2010. Deze bedragen zijn al verwerkt in de meerjarenbegroting.


4. Opgaven voor 2006 ­ 2010
· Maatschappelijke vraagstukken of prioriteiten die de nieuwe gemeenteraad en/of het college zal gaan kiezen vragen om heldere focus en programmatische i.p.v. sectorale aansturing en aanpak. Voorbeelden zouden kunnen zijn: Stationsgebied, Leidsche Rijn, stedelijke vernieuwing, veiligheid, integratie, publieksdienstverlening, stadspromotie en wijken. · Om daadwerkelijk de focus te verleggen van sectoraal naar programmatisch werken zal een wethouder niet meer over `een dienst gaan', maar een bestuurder van één of meerdere programma's zijn.
· Beleidsontwikkeling sterker verbinden aan maatschappelijke vraagstukken of prioriteiten en minder nieuw beleid en regels maken. Denk hierbij vooral aan beleid en regels die geen wettelijke basis hebben maar voortkomen uit eigen behoefte aan (gemeentelijke) kaderstelling. · Verdergaande geautomatiseerde ondersteuning en digitalisering van werkprocessen invoeren. Daarmee kan de kwaliteit van dienstverlening hoger en is er toch minder personeel mee gemoeid, in het bijzonder op het vlak van fraudebestrijding, bedrijfsvoering, handhaving, publieksdienstverlening en lokale democratie. · Ontwikkelen van een organisatie met een kleiner aantal diensten, ondermeer door bundeling en concentratie van handhaving en toezicht in fysieke sectoren en van de ondersteunende functies. Ook het op afstand zetten van Muziekcentrum Vredenburg, de Stadsschouwburg, het Centraal Museum en de gemeentelijke Bibliotheek moet dit doel dichterbij brengen. · Verbeteren van het werk door meer samenwerking en partnerschap, resultaatgericht management en verandering van de bedrijfscultuur.
· Investeren in mensen door perspectief te bieden aan medewerkers die "blijven" en begeleiden van medewerkers die "vertrekken" als gevolg van de veranderingen die gepaard gaan met project Organisatie 2010.
· Organisatie 2010 is een stap in de richting van een moderne en beter functionerende organisatie. Een organisatie die doeltreffender is en doelmatiger werkt. Waar verantwoordelijkheden laag in de organisatie zijn belegd. Een organisatie waar iedereen een bijdrage levert aan heldere doelen. Waar het werken dus prettig en zinvol is. Een organisatie die slim, slank en slagvaardig is. Utrecht 2010: het betere werk.

---

Staat van de Stad Bijlage 1: demografische gegevens

Bevolking

Utrecht wordt `groener'
De stad Utrecht telt op dit moment ruim 281 duizend inwoners. De laatste jaren neemt de Utrechtse bevolking jaarlijks met vier- à vijfduizend inwoners toe. Deze groei komt vooral op conto van Leidsche Rijn en Vleuten-De Meern. Utrecht kent in tegenstelling tot de landelijke trend geen vergrijzing. Een kleine dertigduizend personen, 11% van de bevolking, is 65-plusser. Door de nieuwbouw neemt het aantal kinderen snel toe. Utrecht wordt dus steeds 'groener'. De stad heeft bovendien een vrij hoog opgeleide bevolking: op de ranglijst van hoogopgeleiden van de Atlas voor Gemeenten neemt Utrecht met een aandeel hoogopgeleiden van bijna 55% de eerste plaats in.

Kleurrijke stad
De Utrechtse bevolking heeft meer dan 100 verschillende etnische achtergronden. Bijna een kwart van de bevolking behoort tot de groep niet-westerse allochtonen van de eerste of tweede generatie. Als allochtonen uit westerse landen (exclusief Nederland) worden meegerekend, is eenderde van de bevolking allochtoon. In de komende vijf jaar zal het aandeel niet-westerse allochtonen onder de ouderen verdubbelen. Hoewel het aantal allochtonen toeneemt, is de spreiding van etnische groepen over de stad vrij stabiel gebleven.

Meer dan de helft van de huishoudens bestaat uit alleenstaanden Utrecht huisvestte op 1 januari 2005 ruim 145 duizend huishoudens. Alle huishoudentypen nemen de laatste jaren in aantal toe: paren met en zonder kinderen, eenoudergezinnen en alleenstaanden. Ruim de helft van het aantal huishoudens zijn alleenstaanden (52%). Zij zijn vooral te vinden in de Binnenstad (71%), Oost (66%), Noordoost (55%) en West (54%). Een aandeel van 19% van de huishoudens is een huishouden met één of meer kinderen. Zij wonen relatief vaak in Vleuten-De Meern en Leidsche Rijn (beide wijken 43%). Bijna een kwart (24%) van de huishoudens is een huishouden zonder kind(eren), 5% is een één-ouder huishouden. Deze laatste groep is vooral gehuisvest in Overvecht (9%).

Utrecht van G4 hoogste aandeel koopwoningen
In totaal zijn er in Utrecht 118.211 woningen (specifieke studentencomplexen, woonwagens, woonschepen, en bedrijfswoningen uitgezonderd). Van de woningen is bijna de helft (47%) een koopwoning. Dit aandeel ligt in Utrecht duidelijk hoger dan in de andere drie grote steden. Een aandeel van 39% van de Utrechtse woningen is sociale verhuur en in 14% van de gevallen betreft het een particuliere huurwoning. Paren met kinderen bewonen relatief vaak een koopwoning (61%), terwijl bij eenoudergezinnen het aandeel koopwoningen laag is (28%). Deze laatste groep bewoont vaak een sociale huurwoning (64%).

Stad groeit door naar 340 duizend inwoners in 2020 Het is de verwachting dat de bevolking van Utrecht zal groeien van 281 duizend personen in 2005 naar bijna 340 duizend in 2020. De bouw van nieuwe woningen is de belangrijkste oorzaak van deze groei. Om dezelfde reden stijgt ook het aandeel huishoudens met kinderen. Utrecht zal, tegen de landelijke trend in, niet vergrijzen. Door de toename van het aantal Utrechtse allochtonen van de tweede generatie krijgt de stad een meer diverse bevolkingsopbouw. Het percentage niet-westerse allochtonen zal pas na 2015 stijgen naar 31% in 2025.


45

Staat van de stad Bijlage 2: gebruikte afkortingen

AMA alleenstaande minderjarige asielzoeker BI bestuursinformatie (gemeente Utrecht) BLS besluit locatiegebonden subsidies BOO bilaterale ontwikkelovereenkomst
BOR bereikbaarheidsoffensief randstad BPO bilaterale projectovereenkomst
BRU bestuur regio utrecht
BRUL brandweer regio utrechts land
BZK binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties CBS centraal bureau voor de statistiek CWI centrum voor werk en inkomen
DUO de utrechtse opgave
EPU economisch profiel utrecht
EFRO
europees fonds voor regionale ontwikkeling ESF europees sociaal fonds
EU europese unie
FES fonds economische structuurversterking FLO functioneel leeftijdsontslag
G4 grote vier steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) GGGU gebiedsperspectief groot groengebied utrecht GHOR geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen GSB grotestedenbeleid
GVVP
gemeentelijk verkeers- en vervoersplan HOV hoogwaardig openbaar vervoer
ICT informatie- en communicatietechnologie ISV investeringsbudget stedelijke vernieuwing MCV muziekcentrum vredenburg
MIT meerjarenprogramma infrastructuur en transport MPG meerjarenperspectief grondexploitatie NOUW nieuwe ontsluiting utrecht west
NSL nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit NV Utrecht noordvleugel utrecht
RIVM rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu RSP regionaal structuurplan
UM utrecht monitor
VINEX vierde nota ruimtelijke ordening extra (rijksnota 1993) VINAC actualisering vierde nota ruimtelijke ordening extra (1999) VNG vereniging nederlandse gemeenten
VRU veiligheidsregio utrecht
WEB wet educatie beroepsonderwijs
WGR+ wet gemeenschappelijke regelingen plus (wetswijziging eind 2005) WMO wet maatschappelijke ondersteuning WW werkloosheidswet
WWB wet werk en bijstand


46


---- --