Ministerie van Buitenlandse Zaken

Beantwoording Kamervragen over veto Tsjechische president Klaus tegen een partnerschapswet voor homoparen

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4
Den Haag | |Directie West- en Midden-Europa
Afdeling Midden-Europa
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag | |

|Datum |10 maart 2006                       |Behand|Bas Kroon            |
|      |                                    |eld   |                     |
|Kenmer|DWM-177/06                          |Telefo|+31-(0)70-348.5790   |
|k     |                                    |on    |                     |
|Blad  |1                                   |Fax   |+31-(0)70-348.4086   |
|Bijlag|1                                   |bas.kroon@minbuza.nl         |
|e(n)  |                                    |                             |
|Betref|Beantwoording vragen van de leden   |                             |
|t     |Dittrich en Van der Laan over het   |                             |
|      |veto van de Tsjechische president   |                             |
|      |Klaus tegen een partnerschapswet    |                             |
|      |voor homoparen                      |                             |
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Dittrich en Van der Laan over het veto van de Tsjechische president Klaus tegen een partnerschapswet voor homoparen. Deze vragen werden ingezonden op 23 februari 2006 met kenmerk 2050608690.

De Minister van Buitenlandse Zaken, De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Dr. B. R. Bot Dr. A. Nicolaï

Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Nicolaï, staatssecretaris van Europese Zaken, op vragen van de leden Dittrich en Van der Laan (D66) over het veto van de Tsjechische president Klaus tegen een partnerschapswet voor homoparen.

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Tsjechische president, Vaclav Klaus, zijn veto heeft uitgesproken tegen een partnerschapswet voor paren van gelijk geslacht, die reeds door het parlement was aangenomen?

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u het gebruik van het vetorecht door de president tegen deze wet, waar 62% van de Tsjechen positief tegenover staat?

Vraag 3
Hoe oordeelt u over de politieke opvatting van het Tsjechische staatshoofd dat de partnerschapswet het huwelijk zou ondermijnen en bovendien zo sterk in zou grijpen in menselijke relaties, dat voor het in werking treden van de wet een absolute meerderheid in het parlement nodig is?

Vraag 4
Heeft de Nederlandse regering president Klaus aangesproken op het door hem uitgesproken veto en hem gewezen op de afspraken in het Verdrag van Amsterdam die discriminatie op grond van seksuele oriëntatie strafbaar stelt? Kunt u aangeven wat er voorts op Europees niveau wordt ondernomen om deze afspraken te bestendigen?

Antwoord
In Tsjechië heeft de president het recht om zijn veto uit te spreken over wetsvoorstellen. Het is niet aan de Nederlandse regering om over het gebruik van een dergelijk recht door de president van een ander land te oordelen. Het onderhavige wetsvoorstel wordt in maart nogmaals voorgelegd aan het Tsjechische Huis van Afgevaardigden. Indien de meerderheid van het Huis van Afgevaardigden (minimaal 101 van de 200 parlementariërs) voor het wetsvoorstel stemt, dan zal de wet alsnog van kracht worden.

Het huwelijk of partnerschap tussen twee personen van hetzelfde geslacht is evenwel een aangelegenheid, waarbij de lidstaten uitsluitend bevoegd zijn. Het familierecht, waartoe het huwelijk behoort, is immers in beginsel voorbehouden aan de lidstaten. Alleen wanneer een familierechtelijk vraagstuk een grensoverschrijdend aspect heeft komt dit terrein binnen de werkingssfeer van het gemeenschapsrecht.

In het Verdrag van Amsterdam is discriminatie op grond van seksuele gerichtheid niet strafbaar gesteld. Het verbod van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is wel goed in het acquis communautair ingebed. Ingevolge artikel 6 van het EU-verdrag is de Europese Unie gehouden het verbod van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid te eerbiedigen. Hetzelfde verbod is ook opgenomen in artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Bovendien heeft het Europese Hof van Justitie rechtsmacht om toe te zien op de naleving van dit discriminatieverbod. De Raad van Ministers kan tot slot op grond van artikel 13 EG-verdrag (welk artikel bij het Verdrag van Amsterdam is ingevoerd) maatregelen nemen om discriminatie vanwege seksuele gerichtheid te bestrijden.

Nederland pleit bij de totstandkoming van wetgeving binnen de EU - conform geldende Nederlandse wetgeving - voor gelijke behandeling van homo's en hetero's in kwesties van familierecht. Nederland staat hierin echter geïsoleerd en vooralsnog worden het huwelijk tussen paren van hetzelfde geslacht en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten in de meeste lidstaten niet erkend. Hoewel Nederland met de andere lidstaten een dialoog blijft voeren over de openstelling van het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht, alsmede de erkenning van die huwelijken en daarmee gelijkgestelde samenlevingsarrangementen en de daaruit voortvloeiende sociale, economische en fiscale rechten dient er rekening mee gehouden te worden dat Nederland niet kan treden in het familierecht van andere lidstaten.


---- --