Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Duurzaamheid uitstroom uit een Abw- en WW-uitkering

verschillen tussen uitstroom naar Bedrijf en Loondienst

Inspectie Werk en Inkomen
(februari 2006)


1

Inhoud

\
Managementsamenvatting 3


1 Inleiding 4


2 Uitstroom uit de Abw 6
2.1 Uitstroom uit de Abw in 1997 7
2.2 Uitstroom uit de Abw in 1998 9
2.3 Uitstroom uit de Abw in 1999 10 2.4 Uitstroom uit de Abw in latere jaren 10


3 Uitstroom uit de WW 11 3.1 Uitstroom uit de WW in 1998 11 3.2 Uitstroom uit de WW in 1999 12 3.3 Uitstroom uit de WW in 2000 13 3.4 Uitstroom uit de WW in latere jaren 13


4 Invloed van onderzochte kenmerken 15 4.1 Verschillen naar opleiding 15 4.2 Verschillen naar etniciteit 15 4.3 Verschillen naar leeftijd 16 4.4 Verschillen naar gemeentegrootte 17 4.5 Invloed van de conjunctuur 17 4.6 Verklaring van de verschillen in terugkeer
in de uitkering tussen uitstroom naar bedrijf
en uitstroom naar loondienst 17


5 Conclusies 19
---

Managementsamenvatting

In de periode november 2005 tot februari 2006 heeft IWI op verzoek van de Projectgroep Ondernemerschap (POND) van het ministerie van SZW onderzocht of er verschillen zijn in duurzaamheid van uitstroom uit een uitkering tussen uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar loondienst en uitkeringsgerechtigden die als zelfstandige een bedrijf starten.

Het resultaat is dat uitstromers uit de Abw en de WW naar een eigen bedrijf een goede kans hebben om blijvend uit de uitkering te geraken. Deze bedrijven hebben evenveel kans om uit een faillissement te blijven als bedrijven die niet vanuit een uitkering worden gestart. Van de bedrijven waar het toch slecht mee afloopt zijn de ex-uitkeringsgerechtigden relatief weinig terug te vinden in een uitkering (Abw, WW of AO), blijkbaar omdat deze mensen daarna een groter dan gemiddelde kans hebben op het vinden van een baan in loondienst.

Verschillen in opleiding, etniciteit, leeftijd en gemeentegrootte zijn groot. Hoe hoger de opleiding hoe groter de kans dat men na het starten van een bedrijf vanuit een uitkering ook in latere jaren buiten een uitkering blijft, een goede opleiding is van zeer groot belang voor het welslagen van een bedrijf vanuit de uitkering. Voor etniciteit zijn de verschillen groot, de groep niet-westerse allochtonen blijkt relatief vaker terug te keren in een uitkering. En ook geldt hoe lager de leeftijd hoe groter de kans om buiten een uitkering te blijven.

Grotere gemeenten hebben een achterstand bij de uitstroom als zelfstandige naar een bedrijf op de kleinere gemeenten. Aanbod van extra scholing bij het starten van een eigen bedrijf vanuit de uitkering geeft een grotere kans om succesvol uit een uitkering te blijven.


---


1. Inleiding

Op verzoek van de Projectgroep Ondernemerschap (POND) van het ministerie van SZW heeft de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) onderzocht of er verschillen zijn in duurzaamheid van uitstroom uit een uitkering tussen uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar loondienst en uitkeringsgerechtigden die als zelfstandige een bedrijf starten (in deze notitie verder genoemd uitstroom naar bedrijf).

Daartoe zijn per uitstroomjaar groepen uitstromers (zogenaamde cohorten) gevolgd en is onderzocht of zij in de daaropvolgende jaren weer zijn teruggekeerd in een uitkering. Het gaat hierbij om de groepen uitstromers uit de Abw1 en de WW die later in één van deze uitkeringen of in een arbeidsongeschiktheidsuitkering (AO) terug zijn gekeerd.

Daarnaast is nog onderzocht of er bij een latere terugkeer in de uitkering verschillen zijn die kunnen worden verklaard door opleiding, etniciteit, leeftijd of gemeentegrootte.

Van de groep uitstromers per uitstroomjaar is gevolgd hoeveel procent van deze oorspronkelijke groep in de daaropvolgende jaren weer in een uitkering terecht is gekomen (hoe lager dit percentage hoe beter de groep het dus heeft gedaan).
De analyses zijn uitgevoerd op de bij het CBS beschikbaar gestelde bestanden. Het gaat hierbij om de groepen uitstromers uit de Abw vanaf het jaar 1997 t/m 20022 die in de jaren 1998 t/m 2003 weer in een uitkering (Abw, WW of AO) terecht zijn gekomen3. De analyses zijn tevens uitgevoerd op de groepen uitstromers uit de WW vanaf het jaar 1998 t/m 2002 die in de jaren 1999 t/m 2003 weer in een uitkering (Abw, WW of AO) terecht zijn gekomen. Hierbij is gecorrigeerd voor zogenaamde dubbelingen die kunnen voorkomen indien een persoon in hetzelfde jaar meerdere uitkeringen heeft gehad.

Onlangs zijn bij het CBS bestanden van recentere datum beschikbaar gekomen voor analyses zodat deze in een latere fase desgewenst kunnen worden uitgebreid naar terugkeer in de uitkering in het jaar 2004 (het eerste jaar van de Wet Werk en Bijstand).

Bij de analyses van de CBS-bestanden is gebruik gemaakt van de variabele "reden beëindiging uitkering" (waarvan deel uitmaakt uitstroom naar loondienst en uitstroom naar bedrijf4). Deze variabele is niet altijd door gemeenten ingevuld bij de aanlevering van de gegevens aan het CBS. In deze notitie wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de groep waarvoor de gegevens niet zijn ingevuld geen zeer grote afwijkingen vertoont van de groep waarvoor de


1 aangezien het hier gaat om analyses op het tijdperk voor de WWB wordt in deze notitie gesproken over Abw ipv WWB

2 Een periode van 5 jaar is nodig om te kunnen zien of personen gedurende langere tijd buiten de uitkering blijven
3 Personen met een (gedeeltelijke) uitkering volgens het Bijstands Besluit Zelfstandigen (BBZ) zijn beschouwd als uitkeringsgerechtigde en zijn voor de berekening van de percentages geteld als zijnde in een uitkering
4 Er zijn meer redenen waarom een uitkering kan worden beëindigd dan uitstroom naar loondienst of als zelfstandige (bijvoorbeeld wegens overlijden), deze vallen buiten deze analyses.
---

gegevens wel bekend zijn. Daarnaast is het mogelijk dat de variabele "reden beëindiging uitkering" door gemeenten fout is ingevuld. Beide mogelijkheden zullen echter op de resultaten van dit onderzoek maar weinig invloed hebben ervan uitgaande dat de fouten enigszins gelijk over de twee uitstroomgroepen (loondienst en bedrijf) zijn verdeeld. Het ontbreken van de reden van uitstroom heeft wel gevolgen voor de aantallen (de omvang van de groepen die zijn uitgestroomd), maar in veel mindere mate op de percentages van de personen die na de uitstroom weer terugkeren in de uitkering. Daarom worden in deze notitie niet de aantallen uitstromers weergegeven, maar wel de percentages die terugkeren in een uitkering.

Om toch een indruk te geven omtrent de aantallen startende bedrijven vanuit een uitkering volgen hierna een aantal via ander onderzoek verkregen cijfers.

Het totaal aantal starters van een eigen bedrijf (zowel vanuit de uitkering als buiten een uitkering) nam volgens cijfers van de Kamer van Koophandel toe van 49.000 in het jaar 1997 tot 64.000 in het jaar 2000, om daarna weer te dalen tot 54.000 (ofwel 0,8% van de beroepsbevolking) in het jaar 20035.

Ongeveer gelijktijdig met het hier besproken onderzoek van IWI heeft het onderzoeksbureau Ecorys een onderzoek6 gedaan naar de uitstroom als zelfstandige vanuit een uitkering. Hieruit bleek dat het ging om een aantal uitstromers uit de uitkering in het jaar 2003 van 3.260 bij de WW, terwijl het aantal starters bij de Abw kon worden geschat7op 1.500 tot 2.000 en bij de AO op 50 tot 150. Daarmee komt het totaal aantal starters vanuit een uitkering voor het jaar 2003 uit rond de 5.000.

Binnen het totaal aantal starters (van 54.000) bedraagt het aandeel starters vanuit een uitkering (5.000) in het jaar 2003 dus bijna 10%. Dit aandeel blijkt in de tijd toe te nemen.

Het aandeel starters vanuit een uitkering (5.000) uitgedrukt in het totaal aantal uitkeringsgerechtigden (1,4 mln) bedraagt over het jaar 2003 0,4%.


5 Bron: Startersprofiel, Kamer van Koophandel 2004.

6 Ecorys, "Ondernemend de uitkering uit", november 2005

7 op basis van gegevens van 23 van de 40 grootste gemeenten

---


2. Uitstroom uit de Abw

De in deze en volgende paragraaf volgende analyses met bijbehorende grafieken zijn als volgt opgebouwd. De uitstroom uit een uitkering in een bepaald jaar is onderverdeeld naar twee groepen : uitstroom naar loondienst en uitstroom naar bedrijf.
Deze groepen worden vervolgens in de tijd gevolgd (zogenaamde cohorten) en er wordt onderzocht hoeveel procent van deze oorspronkelijke groep in de jaren daarna weer in een uitkering (Abw, WW dan wel AO). is teruggekeerd.

Een voorbeeld ter verduidelijking, indien er in jaar één 100 personen uitstromen en in jaar twee 30 personen zijn teruggekeerd in een uitkering (Abw plus WW plus AO) dan bedraagt het percentage dat weer in een uitkering is teruggekeerd dus 30%.
Indien in jaar drie van de oorspronkelijke groep van 100 personen in totaal 35 personen in een uitkering aanwezig zijn dan bedraagt het percentage dat is teruggekeerd in een uitkering 35%. De stijging van 30 naar 35 personen wordt gevormd door het saldo van in- en uitstroom in jaar twee. Van de groep van 30 personen die in jaar twee aanwezig waren kunnen er bijvoorbeeld 10 zijn uitgestroomd terwijl 15 personen uit de oorspronkelijke groep van 100 personen zijn ingestroomd.
De percentages zijn dus altijd genomen van de oorspronkelijke groep uitstromers (in dit voorbeeld van de groep van 100 personen).

In het vervolg van dit hoofdstuk volgen de grafieken van de groepen uitstromers in de jaren 1997, 1998, 1999 en een samenvatting van de groepen die in de jaren daarna zijn uitgestroomd.


---

2.1 Uitstroom uit de Abw in 1997

In onderstaande grafiek zijn de resultaten te zien van de groep uitstromers (enerzijds naar loondienst en anderzijds naar eigen bedrijf) uit de Abw die in het jaar 1997 is uitgestroomd en in de jaren 1998 t/m 2003 weer in een uitkering (Abw, WW of AO) zijn teruggekeerd.

De groep uitstromers uit de Abw in 1997
Percentage 100%
terug in een 90%
uitkering 80%
(Abw, WW of
AO) 70%
60%
50%
40% uitstromers naar Loondienst 30%
20% uitstromers naar 10% Bedrijf 0%
1998 1999 2000 2001 2002 2003
Uitkeringsjaar

In de grafiek is te zien dat van de in het jaar 1997 uitgestroomde groep uitkeringsgerechtigden uit de Abw naar loondienst er het jaar daarna (in het jaar 1998, één jaar na de uitstroom) er iets meer dan 40% weer in een uitkering (Abw, WW of AO) zit. Van de groep die in 1997 was uitgestroomd naar een eigen bedrijf was dat iets minder dan 40%. In het jaar daarna (1999) was er van de groep die in 1997 naar loondienst was uitgestroomd iets meer dan 30% weer in een uitkering en van de groep die naar een eigen bedrijf was uitgestroomd lag dat percentage rond de 30%.

In de jaren daarna nemen de percentages nog iets verder af tot rond de 25%, terwijl in het jaar 2003 het percentage dat van de oorspronkelijke groep uitstromers weer in een uitkering aanwezig is, weer is toegenomen tot rond de 30%. In alle jaren doen de groep uitstromers naar een eigen bedrijf het iets beter dan de groep uitstromers naar loondienst, in ieder jaar ligt het percentage dat is teruggekeerd in een uitkering hoger bij loondienst dan bij een eigen bedrijf.

In deze grafiek zijn de percentages verwerkt van de groep uitstromers die later in een arbeidsongeschiktheidsuitkering terecht zijn gekomen. Deze percentages liggen voor de uitstromers naar loondienst op 2% in 1998 tot 7% in 2003, terwijl de percentages voor de uitstromers naar een eigen bedrijf liggen op 3% in 1998 tot 6% in 2003.


---

Voor wat betreft de verdeling tussen het terugkeren (na eerdere uitstroom) in de uitkering tussen Abw of WW valt het volgende op te merken. Uitstromers vanuit de Abw komen voor het grootste deel weer terecht in de Abw indien zij opnieuw in een uitkering geraken, maar een klein deel komt ook terecht in de WW o.a. doordat na verloop van tijd opnieuw WW-rechten worden opgebouwd.

De analyses zijn ook uitgevoerd op alle volgende cohorten, alle volgende groepen uitstroomjaren : voor de Abw is voor de uitstroomjaren 1998 t/m 2002 onderzocht of ze in de jaren daarna (1999 t/m 2003) weer in een uitkering terecht zijn gekomen. De resultaten zijn te zien in de hiernavolgende paragrafen.


---

2.2 Uitstroom uit de Abw in 1998

Ook voor de groep uitstromers uit de Abw in het jaar 1998 is gevolgd of zij in de jaren daarna weer in een uitkering zijn teruggekeerd. De resultaten zijn in onderstaande grafiek weergegeven. Voor de uitleg wordt verwezen naar paragraaf 2.1.

De groep uitstromers uit de Abw in 1998
Percentage 100%
terug in een 90%
uitkering 80%
(Abw, WW of 70%
AO)
60%
50%
40% uitstromers naar Loondienst 30%
uitstromers naar 20% Bedrijf 10%
0%
1999 2000 2001 2002 2003
Uitkeringsjaar

In het eerste jaar na de uitstroom doen de uitstromers naar loondienst het nog beter, maar in de jaren daarna zijn er minder uitstromers naar een bedrijf in een uitkering terug te vinden dan uitstromers naar loondienst. Na het jaar 2001 neemt bij beide groepen het aantal uitkeringsgerechtigden dat is teruggekeerd in een uitkering weer toe, zij het dat de toename bij de uitstromers naar loondienst sterker is.

---

2.3 Uitstroom uit de Abw in 1999

Tot slot is voor de Abw de grafiek weergegeven van de groep die in 1999 is uitgestroomd.

De groep uitstromers uit de Abw in 1999
100%
Percentage 90%
terug in een
uitkering 80%
(Abw, WW of 70%
AO) 60%
50%
uitstromers naar 40% Loondienst 30%
uitstromers naar 20% Bedrijf
10%
0%
2000 2001 2002 2003
Uitkeringsjaar

Ook hier is te zien dat de groep uitstromers naar een eigen bedrijf het beter doet dan de groep uitstromers naar loondienst. Na 2001 is de toename is de terugkeer bij de groep die is uitgestroomd naar loondienst sterker.

2.4 Uitstroom uit de Abw in de jaren na 1999

De analyses zijn ook uitgevoerd voor de groepen die na het jaar 1999 zijn uitgestroomd uit de Abw, t.w. de groepen die zijn uitgestroomd in de jaren 2000 t/m 2002 en die in de jaren daarna (t/m 2003) weer zijn teruggekeerd in een uitkering.
De resultaten zijn nagenoeg gelijk aan de resultaten in de vorige paragrafen, met uitzondering van het eerste jaar na de uitstroom van de groepen die zijn uitgestroomd naar een eigen bedrijf in het jaar 2000 en 2001. In deze twee jaren doet de groep uitstromers naar loondienst het beter. De daaropvolgende jaren slaat voor beide uitstroomjaren dit voordeel echter weer om in een nadeel.

10

3. Uitstroom uit de WW

3.1 Uitstroom uit de WW in 1998

Onderstaand is de grafiek opgenomen voor de groep die in het jaar 1998 is uitgestroomd uit de WW8.

De groep uitstromers uit de WW in 1998 Percentage 100%
terug in een 90%
uitkering 80%
(Abw, WW of 70%
AO) uitstromers naar 60% Loondienst 50%
uitstromers naar 40% Bedrijf 30%
20%
10%
0%
1999 2000 2001 2002 2003 Uitkeringsjaar

Ook hier is weer te zien dat in alle jaren de groep die uitstroomt naar een eigen bedrijf het beter doet dan de groep die uitstroomt naar loondienst : in alle jaren na de uitstroom ligt het percentage dat weer is teruggekeerd in een uitkering (Abw, WW of AO) hoger bij uitstroom naar loondienst dan bij uitstroom naar een bedrijf.

Het valt op dat de verschillen tussen uitstroom naar bedrijf en naar loondienst veel groter zijn dan in het vorige hoofdstuk bij de Abw te zien was.

Uit nadere analyse blijkt dat de groep WW-ers die uitstroomt naar loondienst naderhand voor een groot deel weer terugkeert in de WW, terwijl de groep WW-ers die uitstroomt naar Bedrijf maar voor een heel klein deel terugkeert in de WW en daarnaast ook slechts voor een beperkt deel in de Abw (cq IOAZ) terecht komt. Hierdoor ontstaat het grote verschil in de grafiek tussen de uitstroom naar bedrijf die later terugkeert in een uitkering en de groep die uitstroomt naar loondienst.

8 voor de WW zijn vanaf het jaar 1998 bestanden beschikbaar voor analyses bij het CBS
---

De analyses zijn ook uitgevoerd op alle volgende cohorten, alle volgende groepen uitstroomjaren : voor de WW is voor de groepen uitstromers in de jaren 1999 t/m 2002 onderzocht of zij in de jaren 2000 t/m 2003 weer in een uitkering terecht zijn gekomen. De resultaten zijn hierna weergegeven.

3.2 Uitstroom uit de WW in 1999

De grafiek voor de groep uitstromers uit de WW ziet er als volgt uit.

De groep uitstromers uit de WW in 1999
Percentage 100%
terug in een 90%
uitkering 80%
(Abw, WW of
AO) 70%
60%
50%
40% uitstromers naar 30% Loondienst 20% uitstromers naar 10% Bedrijf 0%
2000 2001 2002 2003
Uitkeringsjaar

In de grafiek is te zien dat er in alle jaren weer meer uitstromers naar loondienst zijn teruggekeerd in een uitkering dan uitstromers naar een eigen bedrijf. Bij de groep uitstromers naar loondienst daalt het percentage van 2000 op 2001 nog wel, maar na 2001 neemt dit weer toe.


12

3.3 Uitstroom uit de WW in 2000

Tot slot is voor de WW de grafiek van de groep uitstromers uit de WW in het jaar 2000 weergegeven.

De groep uitstromers uit de WW in 2000
100%
Percentage 90%
terug in een 80%
uitkering 70%
(Abw, WW of AO)
60%
50%
40% uitstromers naar Loondienst 30%
20% uitstromers naar 10% Bedrijf 0%
2001 2002 2003
Uitkeringsjaar

Ook hier geldt weer dat de groep uitstromers naar een eigen bedrijf het beter doet dan de uitstromers naar loondienst. Bij beide groepen neemt na 2001 het aandeel dat is teruggekeerd in een uitkering weer toe.

3.4 Uitstroom uit de WW in de jaren na 2000

Bij de WW zijn er na het uitstroomjaar 2000 nog maar twee groepen te onderscheiden, t.w. de groep die in het jaar 2001 is uitgestroomd en de groep die in 2002 is uitgestroomd. Voor deze twee groepen is gevolgd met welk percentage zij tot en met 2003 weer in een uitkering (Abw, WW of AO) zijn vertegenwoordigd.
Voor beide groepen uitstroomjaren geldt dat de uitstromers naar een eigen bedrijf het beter doen dan de groepen die uitstromen naar loondienst.

Uit de hier gepresenteerde cijfers kan worden geconcludeerd dat de starters van een eigen bedrijf vanuit de uitkering het goed doen, d.w.z. dat zij niet binnen een aantal jaren weer in een uitkering belanden. Hieruit kan echter niet meteen de conclusie worden getrokken dat het ook
13

met de opgestarte bedrijven goed is afgelopen9. Het zou bijvoorbeeld mogelijk zijn dat het bedrijf failliet is gegaan, maar dat de starter zoveel ervaring heeft opgedaan met het starten van het eigen bedrijf dat dit ertoe heeft bijgedragen dat hij of zij na beëindiging van het bedrijf aansluitend moeiteloos een baan in loondienst heeft kunnen krijgen. Dit zou de verklaring kunnen zijn waarom starters van een eigen bedrijf minder vaak terugkeren in een uitkering dan uitstromers naar loondienst.

9 Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (E.I.M.) is echter gebleken dat onder het aantal startende bedrijven vanuit een uitkering niet meer faillissementen voorkomen dan bij de overige startende bedrijven.

14

4. Invloed van onderzochte kenmerken

De invloed van kenmerken als opleiding, etniciteit, leeftijd en gemeentegrootte leveren het volgende beeld.

4.1 Verschillen naar opleiding10

uitstroom uit de Abw
Bij de Abw is voor het uitstroomjaar 1997 naar een eigen bedrijf onderzocht of er verschillen optraden naar opleiding. De uitkomst was niet zo verrassend : hoe hoger de opleiding hoe groter de kans om uit een uitkering te blijven. Voor opleiding tot en met basisniveau bedraagt het percentage dat een jaar later al weer terugkeert in de Abw 60%. Voor de groep LBO, MBO en HBO (opmerkelijk genoeg zijn er onderling geen verschillen tussen deze groepen) bedraagt het percentage 44% en voor WO ligt het percentage op 29%. Dus een opleiding van iets meer dan een basisniveau is al voldoende op een aanzienlijk hogere kans om uit de uitkering te blijven bij het starten van een eigen bedrijf vanuit de Abw. Opleiding is dus van groot belang bij het starten van een eigen bedrijf vanuit de Abw.
Ook bij de uitstroom uit de Abw naar loondienst zijn er grote verschillen naar opleiding. En hier zijn er wel verschillen tussen LBO, MBO en HBO. Van de groep uitstromers met als opleiding tot en met basisniveau keert 48% na één jaar terug in de uitkering, van de groep LBO-ers bedraagt dit percentage 38%, terwijl bij de groepen MBO-ers, HBO-ers en WO de percentages respectievelijk 24%, 19% en 17% bedragen.
De verschillen zijn voor de uitstromers uit de Abw in 1997 naar loondienst ook bij alle overige jaren van herinstroom in de Abw aanwezig. Zo is er van de groep WO-ers in 2003 nog maar
1% in de Abw aanwezig.
Ook bij de groep in 1997 naar loondienst uitgestroomde Abw-ers (van wie de opleiding dus bekend is) die in latere jaren in de WW belanden zijn er verschillen naar opleiding. Hoe hoger de opleiding hoe groter de kans dat men later niet in de WW belandt.

4.2 Verschillen naar etniciteit

uitstroom uit de Abw
Voor de invloed van etniciteit op terugkeer in de uitkering geldt dat bij uitstroom uit de Abw de groep niet-westerse allochtonen11 vaker terugkeert in een uitkering. Zo keert van de groep uitstromers in 1997 bijvoorbeeld 34% van de niet-westerse allochtonen na één jaar terug in de Abw, terwijl dit percentage voor de westerse allochtonen 29% bedraagt en voor de autochtonen 25% bedraagt.
De groep in 1997 uit de Abw uitgestroomde niet-westerse allochtonen keert ook in alle daaropvolgende jaren 1999 t/m 2003 met een hoger percentage terug in de uitkering. Zo is

10 voor de WW worden geen opleidingsgegevens geregistreerd
11 volgens indeling CBS

15

bijvoorbeeld in het jaar 2003 van de in 1997 uitgestroomde groep Abw-ers 17% niet-westerse allochtonen teruggekeerd in de uitkering, terwijl dit percentage bij de westerse allochtonen 12% bedraagt en bij de allochtonen 10%.
Bij de groep uitstromers uit de Abw die later in de WW terecht komt zijn de verschillen wat minder groot. In alle jaren komen er wat meer niet-westerse allochtonen in de WW terecht maar de verschillen bedragen daar maar zo'n 2%-punt tot 3%-punt per jaar.

uitstroom uit de WW
Zoals eerder aangegeven keren er na uitstroom uit de WW naar een bedrijf maar weinig mensen terug in de WW of in de Abw. Doch ook hier zijn er weer verschillen naar etniciteit. Van de groep niet-westerse allochtonen die in 1998 is uitgestroomd uit de WW bedraagt het percentage dat na één jaar terugkeert in de WW 15%, terwijl dit percentage bij de groep autochtonen en de groep westerse allochtonen respectievelijk 6% en 7% bedraagt. In de loop der jaren nemen de verschillen tussen de verschillende groepen die oorspronkelijk in 1998 zijn uitgestroomd uit de WW wat af. In 2003 bedragen de percentages voor de groepen autochtonen, niet-westerse allochtonen en westerse allochtonen respectievelijk 5%, 10% en 9%. Zoals aangegeven zijn de aantallen echter niet zo groot en is aan de verschillen wat minder betekenis toe te kennen.
Dit geldt ook voor de in 1998 uitgestroomde WW-ers die naderhand terugkeren in de Abw. Voor de allochtonen en de westerse allochtonen ligt het percentage dat terugkeert in de Abw in alle latere jaren tussen de 2% en de 3%. Bij de niet-westerse allochtonen ligt het percentage in alle latere jaren tussen de 6% en de 9%.

4.3 Verschillen naar leeftijd

uitstroom uit de Abw
Voor de leeftijd geldt hoe jonger hoe minder vaak terug in de Abw na uitstroom uit de Abw. Hierbij is voor de analyses de leeftijd constant gehouden om zodoende de (zelfde) groep in de tijd te kunnen volgen. Van de groep in 1997 uit de Abw uitgestroomde twintigers is 23% na een jaar terug in de Abw, van de groep dertigers 31%, van de groep veertigers 35%, van de groep vijftigers 54% en van de groep zestigers is 75% na een jaar weer terug in de Abw. Voor deze groep uitstromers geldt ook in alle daaropvolgende jaren 1999 t/m 2003 dat een lagere leeftijd een betere kans biedt om uit de uitkering te blijven, met uitzondering van de groep zestigers uiteraard die in het laatste jaar (2003) in de AOW is beland. Bij de groep uitstromers uit de Abw in 1997 die in de daaropvolgende jaren in de WW belandt zijn er geen significante verschillen naar leeftijd waar te nemen.

uitstroom uit de WW
Dit geldt ook voor de in 1998 uitgestroomde WW-ers die in latere jaren weer in de WW of de Abw terecht komen. Zowel voor de uitstroom naar bedrijf als naar loondienst zijn de aantallen laag en de verschillen niet significant.


16

4.4 Verschillen naar gemeentegrootte

Tot slot is onderzocht of er verschillen zijn tussen kleine en grote gemeenten bij de uitstroom uit de Abw als zelfstandige naar een bedrijf. Uitstroom uit de Abw als zelfstandige naar een bedrijf blijkt relatief meer voor te komen bij kleine gemeenten dan bij grote gemeenten. Zo is het relatieve aandeel van het aantal uitkeringen van de grootste 40 gemeenten 67% van het landelijk totaal, terwijl het relatieve aandeel van de uitstroom als zelfstandige naar een bedrijf bij deze gemeenten 58% bedraagt.

4.5 Invloed van de conjunctuur

Uit de cijfers zou de invloed van de conjunctuur kunnen worden geanalyseerd. Eigenlijk zou dan als eerste moeten worden gekeken naar het aantal uitstromers naar loondienst versus bedrijf. De veronderstelling zou kunnen zijn dat in een tijd van hoogconjunctuur veel arbeidskrachten nodig zijn en relatief veel uitkeringsgerechtigden uitstromen naar loondienst. Als het wat slechter gaat met de economie dan is er minder vraag naar arbeid en zullen mensen eerder geneigd zijn om te proberen een eigen bedrijf op te starten.
Zoals eerder gesteld leent het cijfermateriaal van het CBS (en dan met name de variabele "reden beëindiging uitkering") zich minder voor het analyseren van absolute aantallen uitstromers, dus zullen we het hier moeten doen met de percentages van de oorspronkelijke groep uitstromers die terugkeren in de uitkering.
Aan de in de vorige paragrafen getoonde grafieken is te zien dat na het jaar 200112 bij alle groepen uitstromers het aantal uitkeringsgerechtigden dat terugkeert in de uitkering weer toeneemt. Over het algemeen is deze toename bij de uitstromers naar een eigen bedrijf echter wat minder dan de toename bij de uitstroom naar loondienst.
In de periode van hoogconjunctuur tot aan het jaar 2001 is de daling van de groepen uitstromers naar een eigen bedrijf die op een later tijdstip weer in een uitkering aanwezig zijn (vooral bij de Abw) wat groter dan bij de groepen uitstromers naar loondienst. Dit strookt dus niet met de veronderstelling dat mensen in een periode van hoogconjunctuur wat minder snel geneigd zijn om een eigen bedrijf te beginnen.

4.6 Verklaring van de verschillen in terugkeer in de uitkering tussen uitstroom naar bedrijf en uitstroom naar loondienst

In hoofdstuk 3 was aan de grafieken te zien dat er grote verschillen bestonden tussen de groepen die terugkeerden in de uitkering vanuit bedrijf en vanuit loondienst. De groep die uitstroomde naar bedrijf scoorde beter dan de groep die uitstroomde naar loondienst qua terugkeer in de uitkering.

12 In de periode voor de millenniumwisseling was er vooral door de grote vraag naar ICT-diensten sprake van hoogconjunctuur en in de periode daarna nam de werkgelegenheid weer af
17

In combinatie met de in dit hoofdstuk onderzochte verschillen in kenmerken zou kunnen worden verwacht dat de groep die uitstroomt naar bedrijf beter is opgeleid, een lagere leeftijd heeft en dat er onder de uitstromers naar een bedrijf minder niet-westerse allochtonen zitten. Hetgeen dan een verklaring zou zijn waarom de groep uitstromers naar een bedrijf minder vaak terugkeert in een uitkering.

Bij de uitstroom uit de Abw is het beeld als volgt.
Bij de groep uitstromers uit de Abw naar een bedrijf is het relatieve aandeel van een opleiding tot en met MBO-niveau 63% tegen 53% bij de uitstromers naar loondienst. Voor wat betreft de leeftijd geldt dat tot de leeftijd van 30 jaar het relatieve aandeel bij de uitstromers naar loondienst 64% is tegen een relatief aandeel van 32% bij de uitstromers naar een bedrijf.
Bij de groep uitstromers naar een bedrijf bedraagt het relatieve aandeel niet-westerse allochtonen 16% tegen 19% bij de groep uitstroom naar loondienst.

De uitstroom uit de WW levert het volgende beeld op.
Bii de uitstromers naar loondienst bedraagt het relatieve aandeel van de groep onder de 30 jaar 43%, terwijl het relatieve aandeel bij de uitstromers naar een bedrijf ligt op 24%. Het relatieve aandeel niet-westerse allochtonen bedraagt bij de groep die uitstroomt naar een bedrijf 6%, bij de groep die uitstroomt naar loondienst is dit 11%.
Zoals eerder aangegeven zijn er voor de uitstromers uit de WW geen gegevens beschikbaar omtrent opleiding.

Deze cijfers dragen dus niet bij aan het verklaren van de verschillen in terugkeer in de uitkering tussen de groepen uitstromers naar een bedrijf en uitstromers naar loondienst. Er zitten wel relatief minder allochtonen in de groep uitstromers naar een bedrijf dan bij de uitstroom naar loondienst (hetgeen zou kunnen verklaren waarom de uitstromers naar een bedrijf het beter doen), maar bij de twee andere kenmerken leeftijd en opleiding is het verband juist andersom : bij de uitstroom naar bedrijf juist een relatief lager opgeleid dan bij loondienst en die groep heeft juist een relatief hogere leeftijd.
Een mogelijkheid die overblijft is dat degenen die vanuit een uitkering als zelfstandige een eigen bedrijf starten daarmee zoveel ervaring opdoen, dat ze na een eventuele mislukking van het bedrijf een groter dan gemiddelde kans hebben op het vinden van een baan in loondienst waardoor ze minder vaak een beroep behoeven te doen op een uitkering.


18

5. Conclusies

Conclusie is dat het starten van een eigen bedrijf een goede kans biedt om blijvend (d.w.z. minimaal 5 jaar) uit een uitkering te kunnen stromen. Zeker indien er vanuit zou worden gegaan dat de kans op uitstroom naar loondienst al voor een groot deel is benut. Daarnaast kan vanuit het succesvol starten van een eigen bedrijf ook een olievlekwerking uitgaan : indien het na verloop van tijd goed gaat met het bedrijf dan kunnen ook daar weer nieuwe arbeidsplaatsen worden gecreëerd, zodat weer extra mensen kunnen uitstromen uit een uitkering. Een goede opleiding geeft daarbij een grotere kans om succesvol te zijn als starter van een eigen bedrijf en vervolgens dus uit een uitkering te blijven.
Indien de uitstroom als zelfstandige naar een bedrijf door de grotere gemeenten nog meer zou worden gestimuleerd dan kan de achterstand op dat terrein ten opzichte van de kleinere gemeenten weer wat worden ingelopen. Een extra aanbod van scholing voor personen die vanuit de uitkering succesvol een eigen bedrijf willen starten, kan hiertoe bijdragen.


19