Nationaal Instituut voor de Statistiek België

Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

Persbericht
EU-SILC 2004

De Statistiek naar Inkomens
en Levensomstandigheden
Resultaten van de SILC-enquête 2004
DATUM · MAART 2006

De Statistiek naar Inkomens en
Levensomstandigheden
Resultaten van de SILC-enquête 2004

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE 2 Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

Belgische resultaten uit SILC 2004

EU-SILC (European Union ­ Statistics on Income and Living Conditions) is een nieuwe enquête naar inkomens en levensomstandigheden en een belangrijk instrument om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen. EU-SILC wordt voor België georganiseerd door de Algemene Directie Statistiek en Econo- mische Informatie (voormalig N.I.S.) ­ FOD Economie, K.M.O, Middenstand en Energie. Jaarlijks worden ongeveer 5000 gezinnen (11000 personen) bevraagd en opgevolgd tot een maximum van vier opeenvolgende jaren. Sociale uitsluiting wordt in SILC gezien als het resultaat van verschillende factoren waaronder inkomen, tewerkstelling, gezondheid en onderwijs. Op basis van deze factoren worden zowel monetaire en niet-monetaire indica- toren berekend. Hieronder worden de resultaten voor de EU-SILC 2004-enquête voorge- steld. De enquête 2004 is de eerste waaruit men gedetailleerde resultaten kan berekenen.

Het is ook de eerste enquête in een reeks van 4 voor de periode 2004-2007. Enkele belangrijke resultaten van de EU-SILC 2004 enquête kunnen als volgt worden samengevat:
14,8% van de Belgische bevolking behoort tot de groep die een verhoogd armoe- derisico loopt. Deze personen leven in een gezin waar er per hoofd niet meer dan 9324 per jaar of 777 per maand beschikbaar is. Er zijn statistisch signifi cante regionale verschillen. Vlaanderen (zonder Brussel) telt 11,3% met een verhoogd risico tot armoede, Wallonië (zonder Brussel) 17,7%. De cijfers voor het Brussels gewest zijn niet signifi cant.
Vrouwen (15,8%), 65-plussers (20,6%), alleenstaanden (20,7%) en alleenstaande ouders (35,9%) in het bijzonder hebben een opvallend hoger risico om in armoede te verzeilen (zie ook figuur 1 als bijlage).

Werk is een belangrijke buffer tegen armoede (zie figuur 1 in Bijlage). Ook de in-

tensiteit waarmee gewerkt wordt op gezinsniveau is een belangrijke indicator van het armoederisico (zie figuur 2 als bijlage). Zo zien we bijvoorbeeld dat in gezinnen

met kinderen waarin er niet gewerkt wordt het armoederisico 70% bedraagt. Sociale transfers (uitkeringen enzovoort) hebben een belangrijke corrigerende rol bij het bestrijden van armoede. Zonder uitkeringen (exclusief pensioenen) zou 27,5% van de bevolking in armoede leven. Zonder uitkeringen inclusief de pensi- oenen zou dit zelfs 42% zijn.
De inkomensongelijkheid werd ook bestudeerd. Het totale inkomen dat verwor- ven wordt door de 20% rijksten is 4 maal groter dan het totale inkomen verworven door de 20% armste inwoners van ons land. De Gini-coëfficiënt bedraagt voor

België 26,4. Ter vergelijking: een Gini-coëfficiënt van 0 impliceert volledige inko-

mensgelijkheid, een `Gini' van 100 volledige inkomensongelijkheid. Los van het puur monetaire beschikken acht op de tien huishoudens over alle ba- siscomfort in hun woning. Bijna 70% beschikt effectief over ten minste drie van de vier volgende items: auto, kleurentelevisie, telefoon en/of computer. Ondanks 3

het gegeven dat de grote meerderheid van de gezinnen in de enquête in een com-

fortabele woning leeft en over een aanzienlijk aantal gebruiksgoederen beschikt, ervaart niettemin bijna één op de vijf gezinnen moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te knopen.
Hieronder bespreken we de resultaten meer in detail. Daarnaast vindt u als bijlage enkele figuren en tabellen, alsook de achtergrond van de EU-SILC enquête en enkele kenmerken

van de SILC 2004 enquête in België.
Monetaire indicatoren
Algemeen
Veruit de belangrijkste indicator, of toch op zijn minst een indicator waarop nogal wat andere gebaseerd zijn, is het armoederisico. Het armoederisico wordt gedefi nieerd als het deel van de bevolking dat onder een bepaalde inkomensdrempel valt. Die drempel is gerelateerd aan de verdeling van de inkomsten zelf en vastgelegd op 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau.
Het beschikbaar inkomen op individueel niveau wordt afgeleid van het beschikbaar ge- zinsinkomen dat daartoe gecorrigeerd wordt voor de grootte van het gezin. De mediaan

wordt berekend omdat deze in tegenstelling tot het gemiddelde niet beïnvloed wordt door extreme waarden, dus door uitzonderlijk hoge of lage inkomens. Voor de Belgische EU-SILC gegevens bedraagt het mediane beschikbaar inkomen `per hoofd' (en dus gecorrigeerd voor de gezinsgrootte) 15.540 per jaar, of 1.295 per maand. De armoededrempel is vervolgens gemakkelijk te berekenen: 60% van die 15.540 per jaar, maakt 9324 per jaar of 777 per maand. Personen die leven in een gezin waarvan het inkomen per hoofd lager ligt dan dit bedrag, hebben een verhoogd armoederisico. 14,8% van de personen, bijna één op zeven, is in dat geval en moet dus zien rond te komen met 777 per maand. Dit cijfer verschilt regionaal: voor Vlaanderen bedraagt het armoe- derisico 11,3% en voor Wallonië 17,7%. Het cijfer voor het Brusselse Gewest is niet repre- sentatief, omdat de steekproef te klein is, en wordt daarom niet vermeld. Armoedebuffers
Vrouwen (15,8%) en 65-plussers (20,6%) hebben een opvallend hoger risico om in armoede te verzeilen dan mannen (13,8%) en personen jonger dan 65 jaar (13,7 %). Niet geheel on- verwacht blijkt ook een job een belangrijke buffer tegen armoede, ongeacht de regio waarin men woont. Het armoederisico van werkenden (4,3 %) is veel lager dan dat van werklozen (28,4 %) en dat van niet-actieven in het algemeen (23,4 %). Gezinsverdunning vermindert de fi nanciële draagkracht van een huishouden. Alleenstaanden (20,7%) en alleenstaande ouders (35,9%) in het bijzonder worden meer geconfronteerd met armoede dan gezinnen met meerdere inkomens. Tenslotte blijken huurders (26,7 %) een hoger risico op armoede dan eigenaars (10,7 %) te hebben, of omgekeerd, zijn armere mensen meer geneigd of ge- dwongen om een woning te huren.
4

Uit de indicator "Werkintensiteit" blijkt dat werkgelegenheid een "armoedebuffer" is.

Deze indicator meet de verhouding van het aantal gewerkte maanden (van alle leden van het huishouden in de leeftijdscategorie 16-64 jaar) op het aantal werkbare maanden. Zo kan men de invloed nagaan van het aantal gewerkte maanden van het huishouden op het armoederisico. Zoals verwacht is er een omgekeerde relatie tussen het aantal gewerkte maanden en het armoederisico: hoe meer maanden men werkt, hoe kleiner het armoede- risico. Ook speelt de kinderlast een belangrijke rol op de evolutie van het armoederisico volgens werkintensiteit. Personen die in 2004 in een huishouden woonden met kinderen en niet gewerkt hebben (werkintensiteit = 0), bevinden zich in de meest precaire situatie. 70,2 % van hen leeft onder de armoededrempel. Voor gelijkaardige personen in een huishouden zonder kinderen bedraagt dit 30,3 %. Bijna één zevende van de personen, in huishoudens met kinderen, die meer dan halftijds werkten (of waarvan één van de twee werkte), maar nog niet voltijds bevinden zich onder de armoededrempel (voor personen zonder kinderen bedraagt dit 6,7 %). Tot slot daalt bij een maximale werkintensiteit voor zij die voltijds werken het armoederisico van personen in een huishouden met kinderen tot 3,6 % (zonder kinderen is dit 2,9 %).
Sociale transfers hebben een belangrijke beschermende impact. Bij een vergelijking van de reële situatie (met sociale transfers) met een fictieve situatie (zonder sociale transfer)

komen we tot volgende resultaten: in het geval geen uitkeringen zouden worden ontvan- gen, met uitzondering van de pensioenen, zou het inkomen van 27,5% van de bevolking onder de armoedegrens vallen (cfr. 14,8% reële situatie). Indien er totaal geen uitkeringen zouden worden uitgekeerd, dus ook geen pensioenen, stijgt het armoederisico naar 42% van de bevolking.
De totale armoederisicokloof is een indicator die informatie over het aantal mensen met armoederisico en de intensiteit van dat risico (mate van inkomenstekort) combineert in
1 cijfer. Hij geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen nodig is om alle mensen met armoederisico op de armoededrempel te brengen. Indien 3% van het totale inkomen van de bevolking herverdeeld zou worden, zouden er geen personen meer leven onder de armoededrempel. De totale armoederisicokloof daalt van 18% naar 8% dankzij de pensi- oenen en naar 3% dankzij alle sociale overdrachten. Inkomensongelijkheden
Bovenstaande indicatoren geven een indicatie van het voorkomen van armoede maar zeg- gen in wezen niks over hoe de welvaart gespreid is over de bevolking. De inkomensquin- tielverhouding ­ S80/S20 - doet dit wel. De S80/S20 is de verhouding van het totale in- komen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quin- tiel). De S80/S20 verhouding in de EU-SILC 2004 gegevens voor België bedraagt 4,0. Dit wil zeggen dat het totale inkomen dat verworven wordt door de 20% rijksten 4 keer groter is dan wat de 20% minstbedeelden verworven hadden. De S80/S20 verhouding is dus enkel en alleen gevoelig voor wijzigingen in de hoogste en laagste 20% van de inkomens. Bij de berekening van de Gini-coëffi ciënt, houdt men rekening met de gehele inkomensverde- ling. De `Gini' laat zich niet gemakkelijk uitleggen. In een strikt technisch jargon is de 5

`Gini' `een samenvattende maat van het cumulatieve aandeel van het equivalent inkomen

dat opgenomen wordt door de cumulatieve percentages van het aantal individuen'. De `Gini' laat zich echter beter verstaan a.d.h.v. zijn uitkomst. Een waarde van 0 staat voor volledige inkomensgelijkheid, een waarde van 100 voor volledige inkomensongelijkheid. Op basis van de EU-SILC 2004 gegevens bedraagt de Gini 26,4. Niet-monetaire indicatoren
Het al dan niet aanwezig zijn van basiscomfort van de woning is een belangrijke niet-mo- netaire indicator. Acht op tien (78,8%) van de Belgische huishoudens in de EU-SILC 2004- enquête beschikt over alle basiscomfort in zijn woning. Dit wil zeggen dat volgende vier items in de woning aanwezig zijn: bad of douche, toilet met waterspoeling, centrale ver- warming en warm stromend water. De overige 20% mist dus minstens één van deze zaken. Een andere interessante niet-monetaire indicator meet het zich kunnen veroorloven (maar het daarom niet bezitten) van gebruiksgoederen. Acht op tien (84%) huishoudens kan zich veroorloven volgende vier gebruiksgoederen aan te schaffen: een auto, kleurentelevi- sie, telefoon en/of computer. 79,9% van de populatie beschikt effectief over minstens drie van de vier items.
Ondanks het gegeven dus dat de grote meerderheid van de gezinnen in de enquête in een comfortabele woning leeft en over een aanzienlijk aantal gebruiksgoederen beschikt, er- vaart niettemin 18,2% van de gezinnen moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te kno- pen. Deze indicator, gebaseerd op een subjectieve inschatting van de eigen situatie, kan nog verder gespecificeerd worden naar de mate waarin ze vinden het moeilijk te hebben en

verder opgedeeld worden naar leeftijd en geslacht (fi guur 3). In tabel 1 als bijlage geven we een kort overzicht van enkele niet-monetaire indicatoren, opgesplitst naar personen die wonen in huishoudens die onder de armoedegrens leven en zij die boven de armoedegrens leven. Deze tabel geeft een indicatie van levensstijlverschil- len tussen mensen die onder en boven de armoedegrens leven. Globaal zijn mensen onder de armoedegrens systematisch meer gedepriveerd dan personen die niet in armoede leven. De grootste verschillen worden gemeten voor: niet in de mogelijkheid om binnen de week een onverwachte uitgave te betalen van ongeveer 750, niet in de mogelijkheid om jaar- lijks een week met vakantie te gaan en moeilijkheden hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. In vergelijking met het rijkere deel van de bevolking zegt tot een vijfde meer van de armen niet over de middelen te beschikken om een auto te bezitten. Voorts participeert driekwart van de personen die leven onder de armoedegrens niet aan sportieve, sociale of culturele activiteiten buitenshuis (vb.voetbalclub, jeugdbeweging, gepensioneerdenbond, muziekvereniging,......). Voor personen die niet onder de armoedegrens leven is dit bijna zestig procent.
6

Bijlagen

Figuren en tabellen
Figuur 1: Armoederisico in België

Bron: EU-SILC 2004 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Figuur 2: Armoederisico naar werkintensiteit (WI) in België

Bron: EU-SILC 2004 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Werkintensiteit (WI) = het aantal maanden dat men in een gezin heeft gewerkt op het aantal werkbare maan- den. Bijvoorbeeld voor een koppel dat gedurende volledig 2004 samenwoonde, bedraagt de WI het aantal maanden door beide personen gewerkt hebben, gedeeld door 24 (2*12 maanden = theoretisch maximum aantal werkbare maanden) (zie ook Glossarium). 7

Figuur 3: Percentage personen dat leeft in een huishouden waarvan de referentie- persoon stel (grote) problemen te hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Algemene resultaten en de resultaten opgedeeld naar geslacht en leeftijd.

Bron: EU-SILC 2004 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

8

Tabel 1: Niet monetaire indicatoren voor personen uit huishoudens onder en boven de armoedegrens
Niet-monetaire indicatoren Totaal Onder de Boven de armoedegrens armoedegrens Geen basiscomfort in de woning (geen 2,9% 6,2% 2,3% bad/douche of toilet of warm water
Woning niet voldoende verwarmen 6,4% 10,3% 5,7% wegens fi nanciële problemen
Weinig ruimte (minder dan 1 kamer/ 5,4% 13,1% 4,1% persoon)
Moeilijkheden om de eindjes aan elkaar te 18,1% 43,1% 13,8% knopen (moeilijk tot zeer moeilijk)
Niet in de mogelijkheid om 1 maal per 12% 26,5% 9,4% maand vrienden uit te nodigen
Niet in de mogelijkheid om jaarlijks 1 28,7% 56,2% 23,9% week met vakantie te gaan
Niet in de mogelijkheid om om de 2 2,9% dagen vlees/vis of vegetarisch alternatief 4,2% 11,7% te eten
Niet in de mogelijkheid om onverwachte
uitgave van 750 binnen de week op te 28,5% 56,8% 23,5% vangen
Geen middelen om over telefoon/gsm te 0,6% 2,1% 0,4% beschikken
Geen middelen om TV te hebben 0,6% 1,9% 0,4% Geen middelen over PC te beschikken 8,9% 22,6% 6,5% Geen middelen om wasmachine te 2,2% 7,5% 1,3% hebben
Geen middelen om over een auto te 7,4% 24,5% 4,4% beschikken
Woning is somber, donker 11,5% 15% 10,9% Woont in buurt met veel lawaai 25% 29,9% 24,1% Woont in buurt met veel pollutie 16,6% 19,2% 16,2% Woont in buurt met veel geweld 19,6% 20% 19,5% Participeert niet aan sociale, recreatieve 62,1% 76,2% 59,7% activiteiten buitenshuis
Lijdt aan een handicap, langdurige ziekte
of aandoening en is gelimiteerd in zijn 10,1% 15,2% 9,2% dagdagelijkse activiteiten.
Slechte tot zeer slechte gezondheid (auto- 8,7% 14% 7,8% evaluatie)
Minstens 1 persoon van het HH heeft
medische zorgen moeten uitstellen 1,8% 5% 1,2% wegens fi nanciële moeilijkheden
Bron: EU-SILC 2004 - FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 9

Achtergrond van de EU-SILC enquête

De EU-SILC enquête is de opvolger van de Panelstudie van de Belgische huishoudens. Dit was een enquête die gedurende een tiental jaren door de universiteiten van Antwerpen en Luik werd georganiseerd, eveneens in een Europees kader. Er was echter geen verordening voor de organisatie van die enquête, d.w.z. dat de landen niet verplicht waren de enquête te organiseren.
Op Europees niveau werd beslist om het panel in de verschillende landen stop te zetten en een nieuw panel te lanceren. Dat was onder meer nodig omdat de steekproef van de te ondervragen huishoudens jaar na jaar kleiner werd en omdat de prioriteiten in het domein voor het sociaal beleid (in Europa en in België) geëvolueerd waren zodat de inhoud van de panelenquête moest aangepast worden. Voor België werd er beslist dat de Algemene Direc- tie Statistiek en Economische Informatie als offi cieel vertegenwoordiger van de Belgische statistiek bij EUROSTAT een centrale rol zou spelen in de organisatie van dit nieuw project. De politieke leiders van de Europese lidstaten bestendigden op de Europese top te Nice (December 2000) hun beslissing genomen in het kader van de `Lissabon strategie' (Lis- sabon, Maart 2000) dat de strijd voor sociaal-economische insluiting het meest optimaal gevoerd kan worden via de zogenaamde `open methode van coördinatie' (`Open method of coordination'). Sleutelaspecten van deze benadering zijn de overkoepelende objectieven die alle lidstaten afspreken, het ontwikkelen van nationale actieplannen en monitoring van het proces. In het kader van dit laatste werd op de Europese top te Laken (december 2001) een eerste set van statistische indicatoren afgelijnd (`de Laken-indicatoren') die moet toestaan de vooruitgang die de lidstaten maken op vergelijkbare wijze te monitoren. De indicatoren onderschrijven een multi-dimensionele perceptie van sociale insluiting, nl. financiële armoede, tewerkstelling, gezondheid en onderwijs. EU-SILC is het instrument

voor de systematische productie van deze indicatoren en de referentiebron voor vergelij- kende statistiek naar inkomensverdeling en sociale uitsluiting op Europees niveau.

10

Enkele kenmerken van de SILC 2004 enquête in België

De SILC 2004 enquête is bij 5.275 private huishoudens gehouden (effectieve steekproefom- vang). Deze huishoudens werden geselecteerd op basis van een steekproef in twee fasen. In eerste instantie waren 275 (deel)gemeenten geselecteerd. Vervolgens werden in elk van deze (deel)gemeenten 40 huishoudens op toevallige wijze (`at random')geselecteerd uit het Rijksregister.
In een geselecteerd huishouden worden alle personen van 16 jaar en ouder geïnterviewd. Ge- middeld duurt de interview vijftig minuten. De interviews vinden bij de respondenten thuis plaats en de enquêteurs maken gebruik van een draagbare PC waarvan zij de vragen afl ezen en waarop zij de antwoorden invullen (CAPI of `computer assisted personal interview').

Volgende aspecten van de levensomstandigheden van personen en huishoudens komen in de enquête aan bod:
· Basisgegevens over het huishouden en over de personen; · Sociale uitsluiting: meetbaar via achterstand met terugbetalingen, maar ook via niet financiële indicatoren van uitsluiting zoals de fysieke en sociale omgeving;

· Woning : basisbehoeften, kosten, ...; · Kinderopvang;
· Opleiding;
· Informatie over het werk, de tweede job; · Levenstandaard van het huishouden; · Gezondheid en toegang tot gezondheidszorg; · Sociale integratie;
SILC 2004 is opgezet als start van een vier jaar durend roterend panel.. Dat betekent dat huishoudens gedurende maximaal vier jaar jaarlijks ondervraagd worden. Ieder jaar wordt een kwart van alle huishoudens vervangen door een nieuwe steekproef van huishoudens. Dit panel-opzet is de enige manier om het percentage personen dat langdurig arm is, te meten. Men heeft gekozen voor rotatie om ervoor te zorgen dat de ondervraagde huishou- dens representatief blijven voor de volledige populatie van private huishoudens in België. De totale respons op huishoudniveau in SILC 2004 bedraagt 49,6%. Wenst u nog meer informatie:
Webstek: http://statbel.fgov.be/silc e-mail adres: 872-SILC@mineco.fgov.be
Telefoon: Patrick Lusyne 02/548 63 98 11

Glossarium

Armoederisico Het is een maat van relatieve armoede en wordt gemeten aan de hand van het mediaan beschikbaar inkomen. De huishoudens die zich onder een bepaalde norm van dit inkomen bevinden, worden dan als arm beschouwd. Armoededrempel (andere Die drempel is gerelateerd aan de verdeling van de inkomsten zelf en termen armoederisicodrempel, vastgelegd op 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel armoederisicogrens) niveau.
Beschikbaar inkomen Het beschikbaar inkomen op individueel niveau wordt afgeleid van het beschikbaar gezinsinkomen dat daartoe gecorrigeerd wordt voor de grootte van het gezin. Om het beschikbaar inkomen op individueel niveau te bekomen, wordt het beschikbaar gezinsinkomen niet zomaar door het aantal gezinsleden gedeeld. Het gegeven dat door de band genomen niet alle volwassen gezinsleden en zeker kinderen evenredig bijdragen aan het gezinsinkomen wordt verrekend. Een gewicht van 1 wordt toegekend aan de referentiepersoon in het huishouden, een gewicht van 0,5 aan elke andere persoon ouder dan 14 jaar en een gewicht van 0,3 aan elk kind. (EU-SILC 131- rev/04).
Totaal inkomen van het De som van alle inkomens van alle leden van het huishouden. Het omvat de huishouden bruto-inkomens uit arbeid in loondienst en als zelfstandige (geld en natura), inkomen uit eigendom, lopende ontvangsten, ander bruto-inkomens en betaling van interest. Beschikbaar inkomen Het beschikbaar inkomen is gelijk aan het bruto inkomen min taxen, sociale bijdragen en transferten tussen huishoudens. Totaal beschikbaar gezinsinkomen De som van alle inkomens van alle leden van het huishouden. Mediaan De mediaan van een geordende rij waarnemingsgetallen is het middelste getal bij een oneven aantal en het rekenkundig gemiddelde van de twee middelste getallen bij een even aantal waarnemingsgetallen. Men kan intuïtief dus stellen dat de mediaan een geordende rij waarnemingsgetallen in twee gelijke delen verdeelt. Relatieve mediane Het verschil tussen het mediaan equivalent inkomen van de personen onder armoederisicokloof de armoededrempel en de armoededrempel, uitgedrukt als een percentage van de armoededrempel. Inkomensquintieverhouding Beschrijft de inkomensverdeling binnen een land. De S80/S20 is de verhouding (S20/S80) van het totale inkomen van de 20% van de bevolking met het hoogste inkomen (hoogste quintiel) tot het inkomen ontvangen door de 20% van de bevolking met het laagste inkomen (laagste quintiel). De S80/S20 verhouding is enkel en alleen gevoelig voor wijzigingen in de hoogste en laagste 20% van de inkomens. Gini-Coeffi ciënt Geeft de mate van inkomensongelijkheid weer van een land. De waarde van de coëfficiënt varieert van 0 (volledige inkomensgelijkheid) tot 100 (volledige

inkomensongelijkheid). Sociale transferten Transfertinkomens: werkloosheidsuitkeringen, kinderbijslag, pensioenen, enz....
Werkintensiteit (WI) Het aantal maanden dat men heeft gewerkt (totaal voor alle personen in het huishouden in actieve leeftijdscategorie) op het aantal effectief gewerkte maanden (totaal voor alle personen in het huishouden in actieve leeftijdscategorie). Indien WI = 1 beschikken alle personen van het huishouden in de actieve leeftijdscategorie over een job en dit voor het volledige jaar, Indien WI = 0,5 hebben de leden van het huishoudens een half jaar gewerkt. Bijvoorbeeld voor een koppel dat gedurende volledig 2004 samenwoonde, bedraagt de WI het aantal maanden door beide personen gewerkt hebben, gedeeld door 24 (2*12 maanden = theoretisch maximum aantal werkbare maanden)
Private huishoudens Personen wonende op een zelfde adres en die elk een aandeel hebben in de uitgaven / inkomsten van het huishoudbudget. Monetaire indicatoren Indicatoren welke steeds berekend zijn op de uitgaven / inkomsten van het huishoudbudget. Niet-monetaire indicatoren Het bezitten van een aantal luxeartikelen, met inbegrip van problemen om rond te komen, omvang van de schulden en noodgedwongen gebrek aan basisbehoeften. 12

Over de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie maakt deel uit van de Federale Overheidsdienst (FOD) Eco- nomie, KMO, Middenstand en Energie. De Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, heeft de opdracht om aan de informatiebehoeften van zowel overheid, bedrijfswereld als burgers te voldoen, en dit door hen allerlei actuele cijfers over de toestand van het land aan te bieden. Onze statistieken beslaan acht domeinen: Algemeen
Grondgebied en leefmilieu
Bevolking
Samenleving
Economie en fi nanciën
Landbouw en aanverwante activiteiten Industrie
Diensten, handel en vervoer
Voor meer informatie kunt u ons per telefoon, per e-mail of op dit adres contacteren :

FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Leuvenseweg 44, B-1000 Brussel | tel. 02 548 62 11 E-mail: info@statbel.mineco.fgov.be
Bezoekonzewebsites
http://statbel.fgov.be · http://www.mineco.fgov.be Ondernemingsnummer: 0314.595.348
Alle rechten voorbehouden. Het vertalen, bewerken, reproduceren op welke wijze dan ook, inbegrepen fotografie en microfilm, is niet toegelaten, tenzij met schriftelijke mach-

tiging vanwege de Algemene Directie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Het citeren van korte uittreksels als toelichting of bewijsvoering in een artikel, een boekbespreking of een boek is evenwel toegestaan, mits de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. Verantwoordelijke uitgever: Regis Massant, Leuvenseweg 44, 1000 Brussel