Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Nota n.a.v. het verslag (voorstel tot Wijziging Visserijwet 1963) (kamerstuknr 30211)

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen, de nota naar aanleiding van het verslag omtrent bovengenoemd voorstel van wet alsmede een nota van wijziging met betrekking tot dat voorstel.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman

Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met het vervallen van de Organisatie voor de verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte alsmede enkele andere wijzigingen van deze wet
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de inbreng van de leden van de verschillende fracties ten aanzien van het voorstel van wet houdende het vervallen van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte alsmede enkele andere wijzigingen van de Vis serijwet 1963.
Uit het verslag van uw commissie is mij gebleken dat het genoemde voorstel in zijn algemeenheid positief is ontvangen en dat wordt bevestigd dat daarmee mede invulling wordt gegeven aan het kabinetsbeleid gericht op het verminderen van regelgeving en administratieve lasten en het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven. Op een aantal punten van het wetsvoorstel hebben de fracties vragen waar hieronder op wordt ingegaan. Bij de beantwoording van de vragen wordt de volgorde van het verslag zoveel mogelijk aangehouden.

1. Achtergronden van het wetsvoorstel
De leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de VVD, de LPF en de SGP hebben diverse vragen gesteld over de beroepsvisserij. Met name zijn vragen gesteld over de wijze waarop deze beroepsgroep bij het wetstraject betrokken is geweest, over het overleg en de afspraken die met deze beroepsgroep zijn gemaakt over faciliterende maatregelen ten behoeve van die beroepsgroep, en over de positie van die beroepsgroep ten opzichte van de sportvisserij. Gelet op de kennelijke zorg die achter deze vragen schuilt, hecht ik eraan nog eens goed in te gaan op het totstandkomingsproces van het wetsvoorstel, met name ook in relatie tot de positie van de beroepsvisserij.
Dit wetsvoorstel strekt in de eerste plaats tot het vervallen van de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB). Deze organisatie heeft tot doel de algemene bevordering van de binnenvisserij, door middel van bijvoorbeeld voorlichting en onderzoek. Zorgvuldig onderzoek in het kader van onder meer de doorlichting en versobering van zelfstandige bestuursorganen en het op het Hoofdl ij nenakkoord gebaseerde LNV-Beleids programma (Kamerst ukken II 2003-2004,
29200, nr. 2), heeft uitgewezen dat de taken van dit zelfstandige bestuursorgaan, zoals voorlichting, onderzoek en advisering kunnen worden overgelaten aan private partijen, namelijk de maatschappelijke organisaties van de sportvisserij en de beroepsvisserij. Het past niet meer in de huidige visie over publieke verantwoordelijkheden dat deze taken door een overheidsorgaan worden uitgeoefend. In het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is hier uitvoerig op ingegaan.
Het privatiseringsproces is onderschreven door de sportvisserij, vertegenwoordigd door de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties (NVVS), en de beroepsvisserij, vertegenwoordigd door de Combinatie van Beroepsvissers (CvB). Steeds heeft voorop gestaan dat de verantwoordelijkheid voor de taken die thans nog door de OVB worden verricht, in de toekomst bij de private organisaties van de sportvisserij en de beroepsvisserij behoort te liggen. Dit is door de CvB en de NVVS op verschillende manieren opgepakt, waarbij de overheid uiteraard gehouden is om redelijke overgangscondities te scheppen. Deze overgangscondities liggen onder meer vas t in het u eerder t oegezonden Convenant van 15 juni 2004. Tegen de achtergrond van de diverse vragen van de verschillende fracties wil ik in het onderstaande de relevante stappen in het afstemmingsproces met de beroepsvisserij nog eens goed op een rij zetten.

- Reeds bij de aanvang van het proces tot het laten vervallen van de OVB werden zowel de NVVS a ls de CvB na uw be t r okke n. De ac hte r gr ond va n he t l at e n ver va ll e n va n de OVB we r d door de z e partijen onderschreven. In eerste instantie is door de NVVS en de CvB in overleg met de OVB.gezocht naar de oprichting van een private organisatie die de belangen van sportvissers en beroepsvissers gezamenlijk zou vertegenwoordigen.

- Begin 2004 hebben deze organisaties gezamenl ij k geconcl udeerd dat de best haal bare eindsituatie enerzijds een samenvoeging was van de NVVS met de OVB tot een private organisatie ten behoeve van de sportvisserij, en anderzijds het behoud van het behartigen van de belangen van de beroepsvissers door de CvB.

- Bij de voorbereiding van het op 15 juni 2004 ges l oten convenant heeft de CvB definit ief bes l ot en niet deel te nemen aan de nieuwe organisatie. Dit is aangegeven in de overwegingen in het convenant. De CvB heeft daarbij als voorwaarde aangegeven dat zij voor de gevolgen van het wegvallen van de OVB in menskracht en maatregelen zou worden gefaciliteerd en dat daarover tussen alle partijen nadere afspraken zouden worden gemaakt. In overleg met de CvB is toen besloten dit te doen. Daartoe is in het convenant voorzien in een aantal afspraken ten behoeve van de beroepsvisserij.
In de eerste plaats hebben de betrokken partijen, de CvB, NVVS en overheid afgesproken dat een (voormal ig) OVB-medewerker ter onders teuning van de beroeps viss ers t ot medio 2008 wordt aangesteld bij de CvB. Dit wordt gefinancierd uit de middelen van de OVB. In de tweede plaats is de nieuwe organisatie (de Vereniging Sportvisserij Nederland) bereid, voor monitoring en andere activiteiten die te maken hebben met visstandbeheer, ook gekwalificeerde beroepsvissers in te zetten. In de derde plaats zal de nieuwe organisatie het cursusaanbod, voorlichting en ondersteuning ook toegankelijk maken voor beroepsvissers tegen zo laag mogelijke kosten (artikel 5 van het convenant).
Ter uitwerking van, en in het vervolg op, deze afspraken in het convenant heeft tussen het minist erie en de CvB in 2005 en begin 2006 verder overl eg pl aats gevonden. Bekeken is aan wel ke doelen de opbrengst van de grote visakte zal worden besteed. Afgesproken is om de opbrengsten uit de grote visakte voor expertiseontwikkeling bij de beroepsvissers in te zetten. Daarnaast ben ik bereid om opbrengsten uit de huurovereenkomsten tussen de Staat en beroepsvissers - na aftrek van de inningskosten - in te zetten ten behoeve van de beroepsvisserij. Besteding van de middelen zal geschieden op basis van door de beroepsvisserij in te dienen projecten en voorstellen en zullen met name gericht zijn op het adequaat participeren in en laten functioneren van visstandbeheercommissies.
Bovenstaande maatregelen vormen, in antwoord op de vragen van verschillende leden, naar mijn overtuiging een voldoende en redelijke facilitering voor de beroepsvissers in de overgang naar de nieuwe situatie. Passend in de huidige opvattingen over publieke en private verantwoordelijkheden, vermindering van regelgeving en uitvoeringslasten, ligt de verantwoordelijkheid voor de verdere brede belangenbehartiging van de beroepsvissers en sportvissers bij de private organisaties zelf.
De leden van de PvdA-fractie vragen in het kader van het privatiseringsproces hoe ver de fusie tussen OVB en NVVS inmiddels is gevorderd.
In de afgelopen periode is door de OVB en de NVVS veel aandacht besteed aan de verdere uitwerking van de in het convenant vastgelegde afspraken en de voorziene samenwerking. De organis at ies werken fe itel ij k al s teeds meer s amen. Sinds 1 januari 2006 is er een intens ieve samenwerking tussen NVVS en OVB, ter voorbereiding van de uiteindelijke formele fusie die zal plaatsvinden na inwerkingtreding van de wetswijziging. De NVVS en de OVB zijn inmiddels gehuisvest in een gezamenlijk pand te Bilthoven. Inmiddels heeft de NVVS in overleg met de OVB besloten tot een naamswijziging van de NVVS in Vereniging Sportvisserij Nederland (VSN). De OVB zal tot de inwerkingtreding van de wetswijziging de wettelijke taak blijven uitvoeren ten aanzien van de uitgifte van de visakten.
De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de beroepsvisserij begeleid zal worden in het kader van de Visstandbeheercommissies.
In de visstandbeheerscommissies maken sportvissers en beroepsvissers gezamenlijk afspraken over het beheer van de visstand in bepaalde wateren. De sportvissers zullen in de nieuwe situatie vertegenwoordigd worden door de VSN, de beroepsvissers zullen in de nieuwe situatie ve r te ge nwoor di gd bli j ve n door de CvB. He t i s de e i ge n ve ra ntwoor de l i j khe i d va n pa r ti je n om de eigen belangen, naar hun eigen inzichten te behartigen. Zoals aangegeven ondersteun ik in de overgangsfase de CvB en de beroepsvissers daarbij met een aantal specifieke voorzieningen..2. Wijzigingen ten aanzien van de OVB Noodzakelijke randvoorwaarden
Een aantal vragen van de fracties heeft betrekking op de uitoefening van de visserij op aal door beroepsvissers en sportvissers. De leden van de fractie van de VVD, de PvdA en de SGP vragen hoe het streven naar een duurzame visserij zich verhoudt tot het vrijlaten van het aantal door sportvissers te gebruiken hengels en peuren. Met name gezien in het licht van de druk van de sportvisserij op de aalstand. De leden van de SGP-fractie vragen of een dergelijke ontwikkeling niet haaks st aat op de aangenomen mot ie Van der Vlies c.s . (Kamers t ukken II 2002 - 2003, 28600 XIV, nr. 80) die een (Europese) duurzame bevissering van de aal beoogt. Met de term "vrijlaten" zou de indruk gewekt kunnen worden dat met het onderhavige wetsvoorstel een activiteit wordt toegestaan (uitoefening van de visserij met een onbeperkt aantal hengels of peuren) die voordien niet werd toegestaan. Die indruk is niet juist. Ook in de huidige situatie kan een ieder die daarvoor een privaatrechtelijke toestemming heeft van de visrechthebbende, vissen met een onbeperkt aantal hengels dan wel peuren. Voor zover gevist wordt met maximaal 2 hengels dan wel 1 peur is een sportvisakte vereist, in de overige gevallen een grote visakte. Mits de wettelijke (leges)bijdrage wordt voldaan, ben ik in de huidige situatie verplicht beide aktes op verzoek te verstrekken.
Ik vind het voorts belangrijk te benadrukken dat de sportvisakte noch de grote visakte is bedoeld als een maat regel t er bes cherming van de vis st and. Het huidige art ikel 10 van de Visserijwet 1963 kan daarvoor ook niet worden gebruikt omdat, zoals gezegd, de akte in beginsel aan een ieder op aanvraag wordt verleend. Voor te nemen maatregelen met het oog op de visstand bestaat een andere basis in de Visserijwet. Voor de binnenwateren is dit artikel 16 van de wet, voor de kustvisserij en zeevisserij bieden de artikelen 9 en 4 van de wet een soortgelijke basis om maatregelen te nemen. Alle door mij met het oog op de visstand genomen maatregelen zijn op deze drie artikelen gebaseerd. Met betrekking tot de binnenwateren wijs ik u op het Reglement minimummaten en gesloten tijden en het Reglement voor de binnenvisserij. Met de afschaffing van de Organisatie ter verbetering van de binnenvisserij krijgt de sportvisserijsector een grotere verantwoordelijkheid voor het visstandbeheer. Dit doet evenwel ni e t a f a a n mi j n publ ie ke ve ra ntwoor de l i j khe i d om, i ndie n bi j voor be e l d z ou bl i j ke n va n ee n dreigende situatie met betrekking tot de aalstand, maatregelen te nemen op grond van artikel 16 van de Visserijwet 1963, in aanvul l ing op de reeds op grond van dit art ikel genomen maatregelen. Dit is reeds in de huidige situatie het geval, en dit zal ook in de toekomst het geval zijn. Het onderhavige wetsvoorstel brengt hier geen verandering in. Gelet op het voorgaande is er ook geen sprake van dat het onderhavige wetsvoorstel haaks staat op de aangenomen motie Van der Vlies. In deze motie is de regering verzocht in Europees verband te komen met een internationaal maatregelenplan voor de aalstand. Inmiddels heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor een Verordening van de Raad tot vaststelling van maatregelen voor het herst el van het bestand van Europes e aal . Art ikel 16 van de Visserijwet 1963 vormt de geëigende basis om de op grond van deze verordening te nemen maatregelen uit te voeren. Ik verwijs op dit onderdeel ook naar mijn recente aan de Tweede Kamer verzonden brief van 13 februari 2006 bet reffe nde het Nederlands Beheerpl an Aal van het Aalcomit é. Daarenboven wijs ik erop dat in beginsel iedere sportvisser een schriftelijke toestemming nodig zal hebben van de visrechthebbende voor het mogen vissen met hengels of peuren. Dit ligt vast in artikel 21 van de wet.
Bij de visrechthebbenden ligt in de eerste plaats de verantwoordelijkheid voor het verlenen van toestemmingen voor de visserij. De visrechthebbende kan aan het verlenen van de toestemming voorwaarden verbinden. Zo kan de visrechthebbende ook het aantal hengels of peuren beperken. Het vissen in strijd met het vereiste van deze toestemming dan wel aan die toestemming verbonden voorwaarden, is ingevolge artikel 56 van de wet strafbaar. Ook dit blijft dus onveranderd.
Wel komt met het wegvallen van de akte voor het vissen met hengels en peuren, tevens de vereiste toestemming van de Kamer voor de binnenvisserij voor privaatrechtelijke vergunningen voor het vissen met drie of meer hengels of met één of meer peuren te vervallen. Ook op dit punt zal de wij ziging van de Visserijwet 1963 voor de viss tand geen wezenl ij ke gevol gen hebben. De huidige praktijk wijst uit dat dergelijke toestemmingen door de Kamer voor de binnenvisserij.standaard worden verleend omdat de doelmatige bevissing daarmee niet in het gedrang komt. Ik heb er vertrouwen in dat ook in de toekomst op dit punt geen sprake is van aantasting van de visstand. Zoals hiervoor gesteld kan immers de visrechthebbende zonodig nadere beperkingen en voorwaarden stellen bij de toestemming, hetgeen tussenkomst van de Kamer voor de binnenvisserij overbodig maakt. Het is immers juist in het belang van de betrokken en verantwoordelijke sport- en beroepsorganisaties zelf dat sprake blijft van een goede visstand. Ik word daarin gesterkt door het feit van de hoge organisatiegraad van de sport- en beroepsvissers en de mij bekend zijnde ontwikkelingen in de verantwoordelijkheden en taakuitoefening van de betrokken sport- en beroepsorganisaties. Ik wijs hier ook op de recente oprichting van de VSN en de ontwikkelingen binnen de visstandbeheercommissies waarin de verschillende groeperingen verantwoordelijkheid nemen.
Uiteraard is het een publieke verantwoordelijkheid om de visserijontwikkelingen goed te volgen en om zonodig nadere regels te stellen als dat met het oog op de visstand noodzakelijk zou zijn. Dit kan op grond van het reeds eerder genoemde art ikel 16 van de Vis serij wet 1963. Zo zou op grond van dat artikel, indien dat noodzakelijk zou blijken, bijvoorbeeld op enig moment een verbod op het vissen met de peur kunnen worden ingesteld. Ik wil de fracties dan ook gaarne toezeggen dat ik in dat verband de visserijontwikkelingen nauwgezet zal blijven volgen. De akte voor grote vistuigen
De leden van de VVD-fractie vragen wat de wet kan doen om te voorkomen dat sportvissers met beroepsvistuigen vissen.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering bereid is in het wetsvoorstel op te nemen dat niet-beroepsvissers geen gebruik mogen maken van de beroepsvistuigen. Art ikel 16 van de Vis serijwet 1963 biedt de mogel ij kheid t ot nadere regulering van het gebruik van (beroeps)vistuigen. Op dit punt is dus geen wetswijziging nodig. Ik zie echter geen aanleiding om tot dergelijke nadere regelgeving over te gaan. Beroepsvistuigen worden in het algemeen alleen gebruikt door beroepsvissers en in enkele gevallen door hengelsport- of natuurorganisaties die onderzoek uitvoeren alsmede door particuliere watereigenaren die in hun eigen wateren met grote vistuigen vissen. Ik acht overheidsingrijpen nu temeer niet op zijn plaats gelet op de toenemende tendens dat de betrokken groeperingen - bijvoorbeeld in het kader van de visstandbeheercommissies - ook op het punt van verantwoord vi ss ta ndbe hee r ve r a ntwoor del i j khei d ne me n. I k wi l die te nde ns kra c ht i g onde rs te une n e n ac ht nadere dwingende regulering in dit stadium dan ook niet wenselijk. Wel geldt ook hier een publieke verantwoordelijkheid om de visserijontwikkelingen goed te volgen en wil ik ook op dit onderdeel aansluiten bij mijn in de laatste alinea van de vorige paragraaf gedane toezegging.

3. Toezicht en handhaving
Algemeen
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer het handhavingsdocument tegemoet kan zien.
Dit document is thans in voorbereiding. Het zal vóór de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, aan de Tweede Kamer worden toegezonden. Zoals in de paragrafen 4.1. en 4.2. van de memorie van toelichting is aangegeven zullen in dit document voor de kernbepalingen van de visserijregelgeving de hoofdlijnen van de wijze van handhaving worden vastgelegd. Zoals aldaar aangegeven liggen die kernbepalingen op met name de volgende terreinen:
-de eis van de privaatrechtelijke toestemming van de visrechthebbende om te mogen vissen (mogelijkheid van privaatrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving)
-de regelgeving aangaande de vangstcontingentering, de maximaal toegestane motorvermogens, de ne t voor zi e ni nge n, be pa al de te c hnis c he v oorz i e ni nge n z oal s de aa nw e zi ghe i d v a n sa te l li et - vol g-apparatuur (mogelijkheid van privaatrechtelijke, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving).
De leden van de SGP-fractie vragen hoe het Plan van aanpak visstroperij functioneert..Zoals ik eerder heb aangegeven is een meldpunt ingesteld waar alle klachten en ervaringen bij el kaar komen (Kamerst ukken II, 2003-2004, 26 737, nr. 7). De AID en KLPD zij n in de eers te plaats verantwoordelijk voor de feitelijke handhavingsaanpak. In geval ongeoorloofde visserij (visstroperij) wordt geconstateerd, wordt daar tegen opgetreden. In de afgelopen jaren hebben regionale teams van AID en politie daarin geïnvesteerd en ook op regionaal niveau aanmerkelijke successen bereikt. Landelijk gezien blijft visstroperij echter een zorgpunt. In mij n brief van 1 december jl . (Kamers t ukken II 2005 - 2006, 29664, nr. 7) ben ik s pecifiek ingegaan op de bestrijding van de illegale visserij in het IJsselmeer, Markermeer en de randmeren. Ook tijdens het AO visserijbeleid van 14 december jl. is op dit onderwerp ingegaan. De leden van de SGP-fractie missen in de memorie de aandacht voor de handhaving van de hoeveelheid vis die door sportvissers wordt meegenomen voor eigen gebruik. Hoe gaat de regering het handhavingsbeleid op het punt van de overschrijding van de hoeveelheid voor eigen gebruik intensiveren?
In het kader van de zee-, kust- en binnenvisserij geldt geen algemene regelgeving aangaande maximale vangsthoeveelheden voor eigen gebruik. Wel dient een visser zich op het terrein van de binnenvisserij te houden aan de voorwaarde van de door de visrechthebbende afgegeven toestemming om te mogen vissen en aan de aan die toestemming door de visrechthebbende verbonden voorwaarden. Daarnaast gelden op grond van onder meer de Regeling vangstbeperking bepaalde regels die een feitelijk verbod inhouden op het in de handel brengen va n v is door ni et - ber oe ps viss e rs . De AI D le t bi j haa r re gul ie re c ont r ole s i n he t ha nde ls st a di um op de herkomst van de vis. In het kader van de nieuwe hygiëneverordeningen geldt bovendien dat de traceerbaarheid in alle stadia van de keten gewaarborgd dient te zijn. De leden van de VVD en de SGP vragen van wie de sportvisser die op aal wil vissen in wateren waar sprake is van splitsing van visrechten, waarbij het aalvisrecht wordt verhuurd aan een beroepsvisser en het schubvisrecht aan een hengelsportorganisaties, toestemming moet verkrijgen; van de sportvisserijorganisaties of van de beroepsvisser. De sportvisser die op aal wil vissen in genoemde wateren moet de toestemming hebben van de aalvisrechthebbende, in dit geval de beroepsvisser. Toezicht
De leden van de CDA-fractie vragen of, en zo ja, op welke wijze invulling zal worden gegeven aan artikel 54a, inhoudende dat de Minister van LNV ambtenaren kan aanwijzen die met het toezicht op de na le vi ng zi j n be las t .
Op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal op grond van het nieuwe artikel
54a de AID formeel worden aangewezen als instantie die is belast met het toezicht op de naleving van de visserijregelgeving. De toezichthoudende ambtenaren beschikken daarmee automatisch over de bevoegdheden zoals vastgelegd in Afdeling 5.5 van de Algemene wet bestuursrecht. Tot op heden zijn vergelijkbare bevoegdheden op verspreide en niet uniforme wijze in de diverse uitvoeringsregelgeving vastgelegd. Na inwerkingtreding van artikel 54a zijn deze bepalingen niet langer nodig en zal de uitvoeringsregelgeving dus kunnen worden verminderd. Ik verwijs verder naar Paragraaf 4.2. van de memorie van toelichting onder "Toezicht".
4. Uitvoeringslasten en administratieve lasten De leden van de CDA-fractie vragen informatie over de huidige kosten van een sportvisakte of vergunning voor de burger en de kosten van de schriftelijke toestemming bij overgang naar de nieuwe situatie. Welk bedrag wordt geraamd voor de opbrengst van de nieuwe situatie (geen visakte meer). Welk bedrag komt in de huidige en de nieuwe situatie voor rekening van de CvB, zo vragen deze leden.
Sportvissers die in de huidige situatie naast een sportvisakte ook een privaatrechtelijke toestemming van de visrechthebbende nodig hebben van hengelsportverenigingen hoeven in de nieuwe situatie niet meer voor een sportvisakte te betalen. In kader van het Convenant van 15 juni
2004 is vastgelegd dat de kosten van deze privaatrechtelijke toestemming vergelijkbaar zullen zijn met de kosten van de (voormalige) sportvisakte. De huidige kosten van een sportvisakte zijn 9,50.euro. Het bedrag dat wordt geraamd voor de opbrengst van de visaktes van de OVB is in de huidige situatie circa 5,5 miljoen euro. In de nieuwe situatie waarin de sportvisakte vervalt, wordt de extra opbrengst van de privaatrechtelijke toestemmingen van de hengelsportverenigingen geraamd op circa 4 miljoen euro. Deze laatste schatting is gebaseerd op het te verwachten aantal aanvragen van dergelijke toestemmingen en rekeninghoudend met onder meer een correctie in de afdracht van de vergoedingen in situaties waarin vissers lid zijn van verschillende hengelsportverenigingen. He t be dra g da t i n de hui di ge s it ua t ie voor r e ke ni ng va n de be r oe ps viss e rs komt, is onge ve e r i n t ot aal 33.000 euro. Dit is het bedrag dat wordt betaal d voor de grot e visakten door degenen die met beroepsvistuigen vissen. In de nieuwe situatie, waarin ik zelf de uitgifte van de grote visakte op mij neem, zal naar verwachting ditzelfde bedrag worden gegenereerd door dezelfde groep vissers met beroepsvistuigen. De opbrengst van de visakte zal na aftrek van inningskosten worden bestemd voor projecten die de verbetering van de binnenvisserij voor beroepsvissers bewerkstelligen.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het tot minder administratieve lastendruk zal leiden dat een sportvisser in plaats van een visakte een schriftelijke toestemming moet vragen. Wat t ot vermi nderi ng van de admi nis t rati eve las ten lei dt, is dat de georganiseerde s portvi ssers i n plaats van twee documenten, namelijk een visakte van de OVB en een schriftelijke toestemming van hun hengelsportvereniging, alleen nog maar een schriftelijke toestemming hoeven aan te vragen bij hun hengelsportvereniging. Dit leidt tot een besparing van de tijd dat deze sportvissers besteden aan het verkrijgen van een visakte. Voor sportvissers die met een hengel vissen in openbare vaarwateren is er geen afname van de administratieve lastendruk. Voor hen geldt in de nieuwe situatie dat zij niet meer een sportvisakte hoeven aan te vragen of te verlengen bij de OVB , maa r da t z ij i n pl aa ts daa r va n ee n s c hri ft e li j ke t oest e mmi ng moe te n vra ge n aa n de visrechthebbende. In Paragraaf 6 van de memorie van toelichting ben ik mede in overleg met ACTAL zeer uitvoerig ingegaan op de verschillende situaties met de corresponderende administratieve consequenties.

5. Artikelsgewijze toelichting
De leden van de CDA-fractie willen nadere informatie over de uitwerking van artikel 4, tweede en derde lid, van het convenant van 15 juni 2004 en artikel II van het wets voors tel . De vraag is met name of de regeling ook van toepassing is op bestuursleden. Zijn de middelen van de OVB toereikend om de personele verplichtingen te betalen of zal het Ministerie van LNV een deel van de kosten voor haar rekening nemen, zo vragen deze leden. In de bedoelde artikelen van het convenant tussen LNV, de OVB en de NVVS is onder meer a fge spr oke n da t de NVVS e n de OVB de pe r s onee l ssa me nst e ll i ng va n de nie uwe or ga ni sa ti e schriftelijk zullen vastleggen. In artikel II van het wetsvoorstel is vastgelegd dat het bestuur van de OVB een lijst vaststelt van personeelsleden van de OVB die met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van rechtswege worden ontslagen en aangesteld in dienst van de nieuwe organisatie. Deze regeling is van toepassing op al het personeel van de OVB, maar niet op bestuursleden. Die zijn immers niet in dienst van de OVB. De bestuursleden worden benoemd door de Minister.
Eerder is geconstateerd dat de middelen van de OVB toereikend zijn om de personele verplichtingen, inclusief de voorziening voor personele verplichtingen en andere door het bestuur van de OVB als zodanig aangemerkte reserves, te betalen. In het convenant is afgesproken dat indien de middelen van de OVB toch niet toereikend blijken te zijn, eenmalig een beroep kan worden gedaan op LNV. Dit zal naar verwachting niet nodig zijn.
6. Overige punten
De leden van de LPF-fractie vragen hoe in de toekomst wordt voorzien in een platform van belangen van sportvissers en beroepsvissers waar de OVB mogelijkheden toe bood. De OVB is geen platform voor belangen maar een zelfstandig bestuursorgaan dat op basis van de Vis serijwet 1963 publ ieke t aken uit voert . In het best uur van de OVB zij n de s port vis sers en.beroepsvissers vertegenwoordigd. De belangenbehartiging en overleg met andere relevante beroepsgroepen, en de invulling daarvan, is een verantwoordelijkheid voor de betrokken organisaties zelf. In de praktijk zullen de organisaties elkaar bijvoorbeeld kunnen vinden in de regionale visstandbeheercommissies, waarin gezamenlijk gezocht wordt naar mogelijkheden om de visstand in de betrokken gebieden te verbeteren. In Paragraaf 1 van deze nota ben ik daar ook reeds op ingegaan.
Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om het artikel waarin een overgangsbepaling is opgenomen ten aanzien van de archieven van de OVB, nader te preciseren. In dit artikel zijn nadere waarborgen gecreëerd met het oog op de tijdelijke ter beschikkingstelling van de OVB-archieven aan de VSN. De daartoe strekkende nota van wijziging treft u bijgaand aan. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
dr. C.P. Veerman

Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met het vervallen van de Organisatie voor de verbetering van de binnenvisserij en de sportvisakte alsmede enkele andere wijzigingen van deze wet
NOTA VAN WIJZIGING
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel IV komt te luiden:
Artikel IV

1. De archiefbescheiden betreffende aangelegenheden welke op het moment van inwerkingtreding van deze wet nog niet zijn afgedaan, worden tijdelijk ter beschikking gesteld aan de door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon.
2. De a rc hie fbes c he i de n bet r e ffe nde za ke n we l ke op he t mome nt va n i nwer ki ngt re di ng v a n de ze wet reeds zijn afgedaan kunnen, voor zover zij niet zijn overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats, tijdelijk ter beschikking worden gesteld aan de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon.

3. De zorg voor de archiefbescheiden van de Organisatie voor de Verbetering van de Binnenvisserij gaat op het moment van inwerkingtreding van deze wet over naar Onze Minister.

4. Onze Minister stelt vast voor welk tijdvak de in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden aan de rechtspersoon ter beschikking worden gesteld.
5. De rechtspersoon rapporteert jaarlijks aan Onze Minister over het beheer van de ter beschikking gest elde archiefbescheiden. Het in de art ikel en 25a en 25b van de Archiefwet 1995 bedoelde toezicht op het beheer blijft op de krachtens het eerste en tweede lid ter beschikking gestelde archiefbescheiden van toepassing.

6. Onz e Mi ni st er is t e a l le n t i j de be voegd i nza ge te ne me n va n de te r besc hi kki ngges te l de archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels te vorderen.

7. De overbrenging van de in de in het eerste en tweede lid bedoelde archiefbescheiden naar een rijksarchiefbewaarplaats geschiedt door Onze Minister met inachtneming van de artikelen 12 en 13 van de Archiefwet 1995.

8. De kosten van het beheer van de krachtens het eerste en tweede lid ter beschikking gestelde archiefbescheiden komen ten laste van de in deze leden bedoelde rechtspersoon. Toelichting
De voorgestelde wijziging houdt een nadere precisering in van het artikel waarin een overgangsbepaling is opgenomen voor de archieven van de OVB. Op dit punt zijn nadere waa r bor ge n ge cr e ëe r d met he t oog op de te r bes c hi kki ngs te l l i ng v a n de OVB- a rc hie ve n aa n derden.
Bij de inwerkingtreding van het hier aan de zijnde wetsvoorstel komt overeenkomstig de Archiefwet 1995 de wet tel ij ke zorg voor de archiefbescheiden van het zel fs tandige best uurs orgaan OVB aan de Staat toe (derde lid). Teneinde de continuïteit van lopende aangelegenheden te waarborgen kunnen archiefbescheiden tijdelijk ter beschikking worden gesteld aan de nieuwe privaatrechtelijke organisatie.
Aan de terbeschikkingstelling worden onder meer een termijn en beheersvoorwaarden verbonden.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
dr. C.P. Veerman