Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief 3 maart 2006 Doorkiesnummer Ons kenmerk AV/PB/2006/20198 Datum 28 maart 2006 Onderwerp Kamervragen van de leden Omtzigt en Mosterd
(2050608930)

./. Hierbij zend ik u, mede namens de Ministers van Justitie en van Financiën, de antwoorden op de kamervragen van de leden Omtzigt en Mosterd over de uitvoering van Richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (2050608930).

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Vragen van de leden Omtzigt en Mosterd over de uitvoering van Richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (2050608930).

Vraag 1
Heeft Richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving inzake pensioenen voor de defined-benefit systemen de uitvoering gekregen, die bedoeld werd twee jaar geleden? Zo neen, waarom niet?

Antwoord:
In de eerste plaats merk ik op dat Richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) van toepassing is sinds 1 januari 2005, waarbij eerdere toepassing werd aangemoedigd. Er zijn dan ook op dit moment nog geen ervaringen met deze richtlijn geïnventariseerd. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven in zijn brief van 27 april 2004 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2003/04, 28294, nr. 6), heeft over deze richtlijn nauw overleg plaatsgehad tussen de RJ en de Stichting van de Arbeid waarbij mijn ministerie via waarneming was betrokken. De richtlijn wordt nu toegepast door ondernemingen die volgens het BW rapporteren. Om te kunnen aangeven of deze Richtlijn 271 ook de uitvoering heeft gekregen die werd bedoeld, heb ik mij gewend tot het Koninklijk NIVRA en tot de instanties die bij de totstandkoming van deze regeling waren betrokken. Ik zal u daarover vervolgens informeren.

Vraag 2
Heeft de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) al gereageerd op brieven van de Stichting van de Arbeid en de Raad voor Jaarverslaggeving op pensioenfondsen met meerdere sponsors? Bent u in staat om enkele Kamervragen te bentwoorden van anderhalf jaar geleden over deze kwestie?

Vraag 3
Welke regels en richtlijnen zijn van toepassing indien het IFRIC nog niet gereageerd heeft? Welke stappen heeft u ondernomen om een reactie te verkrijgen?

Antwoord:
De betrokken brieven van de Stichting van de Arbeid van 7 juli 2004 en de RJ van 2 juli 2004 hadden betrekking op de zgn. IFRIC Draft interpretation D6 Multi-employer Plans. Dit document bevatte een voorstel voor de wijze waarop een beursgenoteerde onderneming in zijn jaarrekening de pensioenverplichtingen verantwoordt die zijn ondergebracht in een bedrijfstakpensioenregeling. Het ging hierbij om de interpretatie van een bepaald onderdeel van IAS 19. Het IFRIC reageert in het algemeen niet op ontvangen commentaar brieven naar aanleiding van draft interpretations. Het IFRIC heeft ook op de beide genoemde brieven niet gereageerd. Ik heb begrepen dat veel partijen commentaar op dit document aan het IFRIC hebben uitgebracht, en dat het IFRIC het document heeft teruggenomen. Het gevolg daarvan is dat voor de betrokken problematiek de tekst van IAS 19 zelf leidend is voor verdere interpretaties.
In dat verband heb ik ook kennis genomen van de opvattingen van EU commissaris McCreevy in zijn speech van 1 december 2005. In die speech wees hij op het belang om te komen tot een consistente toepassing van de IFRS-regels binnen de EU en ook op behoefte te komen tot
---

bredere afspraken die alle betrokken partijen samen moeten brengen om tot die consistente toepassing te komen. Hij wees daarbij ook op de divergerende nationale en plaatselijke interpretaties en "guidance" met betrekking tot de IFRS. Daarom wordt in EU-verband een Round Table opgericht ten behoeve van de coördinatie van de interpretatievraagstukken die vanuit de EU aan IFRIC worden voorgelegd.
Uiteindelijk gaat het bij de interpretatie van IAS 19 om interpretatie van bestaande regelgeving. Zoals ook in het antwoord van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van Justitie, van 23 december 2005 (Aanhangsel handelingen, nr 1255, vergaderjaar 2005-2006) over de toepassing van de IAS/IFRS op bedrijfstakpensioenfondsen is aangegeven, is in dat geval het laatste woord aan de rechter. Het kabinet kan hierin geen partij zijn, zoals ik ook aangaf in mijn antwoorden van 16 augustus 2004 (Aanhangsel handelingen, nr 4371, vergaderjaar 2003-2004).
In dat antwoord gaf ik ook aan dat het mij raadzaam leek eerst de reactie van het IFRIC af te wachten op de genoemde brieven van Stichting van de Arbeid en van de RJ, alvorens in te gaan op de aspecten die bij bepaalde vragen zijn genoemd. Aan de orde was daarbij de eventuele standpuntbepaling van de Nederlandse regering over dit onderwerp in de verdere Europese besluitvorming. Omdat het IFRIC het betrokken document heeft teruggetrokken, is het document niet voor die verdere Europese besluitvorming geagendeerd geweest en was er dan ook voor mij geen reden voor nadere initiatieven.

Vraag 4
Deelt u de mening dat aan beursgenoteerde ondernemingen geen andere reserve-vereisten gesteld moeten worden dan aan niet beursgenoteerde ondernemingen, die deelnemen aan een pensioenfonds met meerdere sponsors?

Antwoord:
Het woord "reserve-vereisten" wordt vaak gebruik in de betekenis van de eisen die aan het eigen vermogen worden gesteld. Bij de discussie over de vraag of in de jaarrekening van een Nederlands beursgenoteerde onderneming die is aangesloten bij een Nederlands bedrijfstakspensioenfonds, de pensioenregeling moet worden verantwoord als een toegezegde­ bijdrageregeling (defined-contribution plan) of een toegezegde-pensioenregeling (defined benefit plan), gaat het niet over de reserve-eisen die aan het eigen vermogen worden gesteld, maar over de vraag of (een evenredig deel van) de financiële positie van een bedrijfstakpensioenfonds in de balans van de aangesloten ondernemingen zou moeten worden verwerkt. Ik neem aan dat dit ook met de vraagstelling is bedoeld.

Voor de vraag of de eisen die gesteld moeten worden aan beursgenoteerde ondernemingen dienen af te wijken van de eisen die gelden voor niet-beursgenoteerde ondernemingen, die in beide gevallen deelnemen aan een bedrijfstakspensioenfonds, geldt in de eerste plaats dat voor beursgenoteerde ondernemingen in dit geval de IAS/IFRS van toepassing zijn en dat voor niet- beursgenoteerde ondernemingen titel 9 van boek 2 BW en in dit geval Richtlijn 271 van de RJ van toepassing zijn. Aan beursgenoteerde ondernemingen kunnen dus geen andere eisen gesteld worden dan die volgen uit de IAS/IFRS.
Door het terugtrekken van het document door het IFRIC, zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is tussen bepaalde partijen in het Nederlands pensioenveld overleg gestart. In dat overleg wordt bezien of binnen de regels van IAS 19 een oplossing kan worden gevonden om te bereiken dat bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen en andere ondernemingen die
---

IFRS toepassen en die zijn aangesloten bij een Nederlands bedrijfstakpensioenfonds de pensioenregeling kan worden verantwoord als een toegezegde bijdrageregeling. Bij dat overleg staat vooral de vraag centraal of (een evenredig deel van) de financiële positie van een bedrijfstakpensioenfonds in de balans van de aangesloten ondernemingen zou moeten worden verwerkt en als dit het geval is of dit zinvolle (getrouwe) informatie oplevert.

Ik juich dat overleg toe. Op deze wijze zijn immers de voorwaarden aanwezig dat binnen de regels van de IAS/IFRS op een adequate wijze rekening kan worden gehouden met de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel. Ik zal mij over de uitkomst van dat overleg laten informeren en u daarvan op de hoogte stellen.

Vraag 5
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen van internationale accountantsregels op het Nederlandse pensioenstelsel?

Antwoord:
Zoals ik aan het slot van het antwoord op de vorige vraag heb gesteld, juich ik het toe dat de partijen om de tafel zijn gaan zitten om tot een werkbare oplossing te komen. Internationaal tot stand gekomen standaarden kunnen soms voor specifieke nationale situaties tot problemen leiden en het is een goede zaak als de betrokken partijen in onderling overleg een oplossing zoeken.
De internationale verslaggevingregels en de discussies erover hebben het belang onderstreept van het onderscheid tussen een toegezegde-bijdrageregeling en een toegezegde- pensioenregeling. Zoals in de brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 april 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 28294, nr. 6) is aangegeven, heeft het IAS Bestuur in haar brief van 14 oktober 2002 erop gewezen dat het noodzakelijk is te beoordelen of de onderneming bij een tekort van een pensioenfonds verplichtingen heeft. Daarbij zijn niet alleen de juridische en contractuele verplichtingen van belang. Ook is van belang of er sprake is van een zogenaamde "constructive obligation" die het gevolg is van informele praktijken. De brief licht dit begrip nader toe en concludeert: "Whether such a constructive obligation exists under the plan that you describe is a matter of judgement. If a constructive obligation does exist, the plan is a defined benefit plan and should be accounted for accordingly."
Voor de pensioenverplichtingen van Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen die zijn ondergebracht in een bedrijfstakpensioenregeling en die de jaarrekening volgens de regels van titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek opstellen, biedt de regeling die is opgenomen in Richtlijn 271 van de RJ een goede leidraad. In genoemde brief uit april 2004 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat naar zijn mening in Richtlijn 271 voor deze ondernemingen op zorgvuldige en evenwichtige wijze rekening is gehouden met de specifieke kenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel en de wensen tot transparantie. Voorlichting aan de deelnemers van de pensioenregeling is ook een belangrijk uitgangspunt in de Pensioenwet.

De internationale verslaggevingregels en de discussie daarover hebben bijgedragen tot een duidelijke bewustwording bij alle partijen van de verplichtingen die aan de pensioenovereenkomst verbonden zijn. Dat is een positieve ontwikkeling. In sommige gevallen heeft dat ertoe geleid dat de aangesloten werkgever zijn verplichting aan het fonds
---

heeft beperkt, zoals dat bijvoorbeeld het geval is bij collectieve defined contribution regelingen (cdc-regelingen). Daarvoor geldt dat afspraken over pensioenen de verantwoordelijkheid zijn van de sociale partners. De verantwoordelijkheid van de overheid is te waarborgen dat die afspraken worden nagekomen. Zoals ik aangaf, vindt in EU-verband nog nadere gedachtevorming plaats over de consistente toepassing van IFRS. Voor zover dat het pensioenterrein regardeert, volg ik dat met veel belangstelling.


---