Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief 2050610130 Doorkiesnummer Ons kenmerk W&B/B&K/06/25332 Faxnummer Datum 28 maart 2006

Onderwerp Kamervraag/vragen van het lid De Wit

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid De Wit (SP) over de gang van zaken rond het onderzoek naar de gebruikers van de voedselbanken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

Bijlage(n): Antwoorden op vragen van De Wit

2050610130
Vragen van het lid de Wit (SP) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de gang van zaken rond het onderzoek naar de gebruikers van de voedselbanken (ingezonden 21 maart 2006).

Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht over het versnellen van het onderzoek naar gebruikers van de voedselbanken waardoor minder dan de helft van het aantal geplande enquêtes kon worden afgenomen, met als reden `het primaat van de politiek'? 1

Vraag 2
Is het juist dat u halverwege het onderzoek heeft laten weten het onderzoek een maand eerder te willen hebben? Zo neen, wat heeft u dan laten weten?

Vraag 3
Waarom hebt u besloten het onderzoek met een maand te versnellen? Was deze reden noodzakelijk? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet? Welke rol hebben de gemeenteraadsverkiezingen van 7 maart gespeeld bij uw beslissing?

Vraag 4
Wat bedoelt u met het `primaat van de politiek? Welk primaat en welke politiek?

Vraag 12
Is het halverwege versnellen van het onderzoek een blijk van de afwezigheid van werkelijke interesse vanuit de politiek? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Antwoorden 1, 2, 3, 4 en 12
Ik heb kennis genomen van het artikel in Binnenlands Bestuur van 17 maart 2006. Het besluit om het onderzoek voortvarend ter hand te nemen en vervolgens in februari af te ronden is genomen op basis van een politieke beoordeling van de noodzaak om zo spoedig mogelijk over de resultaten van dit onderzoek te kunnen beschikken. Daarbij speelde de groeiende politieke en maatschappelijke aandacht voor de voedselbanken een belangrijke rol. Die aandacht zal mede zijn ingegeven door de datum van de gemeenteraadsverkiezingen.

Vraag 5
Deelt u de mening van de voorzitter van de voedselbank Nederland dat `de aandacht voor de armoedeproblematiek gediend is met een goed onderzoek'? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Vraag 8
Waarom hebt u er niet voor gekozen om te komen tot een tussenrapport om vervolgens het onderzoek af te maken?


1 Binnenlandsbestuur, 17 maart 2006

---

Antwoorden 5 en 8
De noodzaak van een goed onderzoek staat voor mij niet ter discussie. Het uitbrengen van een tussenrapportage was dan ook niet opportuun.

Vraag 6
Is er naar uw mening nog steeds sprake van een `goed onderzoek', nu nog maar de helft van het aantal geplande enquêtes is afgenomen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Waarom was er oorspronkelijk dan sprake van een dubbel aantal respondenten? Zo neen, neemt u genoegen met een minder goed onderzoek?

Vraag 7
Welke gevolgen heeft het halveren van het aantal geplande enquêtes voor de resultaten van het onderzoek? Hoe significant zijn de resultaten?

Antwoorden 6 en 7
Naar mijn mening is nog steeds sprake van een goed onderzoek. De enquete is, overeenkomstig de onderzoeksopzet, uitgevoerd in een a-selecte steekproef van gemeenten. De versnelling heeft geen consequenties gehad voor de manier van selecteren, het aantal betrokken gemeenten en de voorgenomen a-selecte benadering van klanten. De kwaliteit van het onderzoek wordt in belangrijke mate bepaald door deze a-selecte werkwijze. Verder is het aantal voorgenomen interviews met medewerkers van voedselbanken, sociale diensten en hulpverleningsinstellingen volledig uitgevoerd.
De beperking van het aantal respondenten heeft slechts een zeer beperkt effect gehad op de precisie van de uitspraken en daarmee van de significantie van de resultaten. De bevinding dat 83% van de mensen schulden heeft, heeft een betrouwbaarheidsmarge van 4%, d.w.z. dat voor de groep als geheel het percentage kan liggen tussen 79% en 87%. Bij 800 respondenten zou deze marge 3% bedragen. Voor dit aantal was in eerste instantie gekozen om de onderzoekers een zo groot mogelijke armslag te geven bij het analyseren van de gegevens.

Vraag 9
Bent u met mij van mening dat een klankbordgroep als begeleidingscommissie een belangrijke rol heeft bij een gedegen uitvoering van een onderzoek? Zo neen, waarom niet?

Vraag 10
Heeft de klankbordgroep naar uw mening voldoende mogelijkheden gekregen inbreng te leveren op de uitvoering en inhoud van het onderzoek? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

Vraag 11
Is het juist dat de klankbordgroep niet in de gelegenheid is gesteld om een oordeel te vormen over de eindrapportage? Zo ja, wat is hiervoor de reden en komt hiermee de zorgvuldigheid van het onderzoek niet in het geding? Zo neen, op welke momenten zijn de klankbordgroepleden geraadpleegd?

---

Antwoorden 9, 10 en 11
Het belang van de inbreng van een klankbordgroep staat niet ter discussie. Om die reden is de klankbordgroep ingeschakeld binnen de mogelijkheden die daarvoor waren na de versnelde uitvoering van het onderzoek.
De klankbordgroep is bijeengeweest op 30 januari 2006 en 24 februari 2006. Zij heeft zodoende, voorafgaand aan het uitbrengen van de eindrapportage, kennis kunnen nemen van de belangrijkste bevindingen en daarover een oordeel kunnen geven. De resultaten van deze besprekingen zijn door de onderzoekers in de eindrapportage meegenomen. Het tijdschema van het afsluiten van het onderzoek en van het opleveren van de eindrapportage maakte het niet mogelijk de klankbordgroep nog apart voor een bespreking van de eindrapportage bijeen te laten komen. Dit heeft geen afbreuk gedaan aan de zorgvuldigheid van het onderzoek, te meer omdat de eindrapportage in de conclusies niet wezenlijk afweek van de in de begeleidingscommissie besproken belangrijkste bevindingen.

Antwoord 13
Kunt u, in verband met het algemeen overleg over de voedselbanken op 29 maart, de vragen uiterlijk dinsdag 28 maart om 13.00 uur beantwoorden?

Antwoord 13.
Ja


---


5