Ministerie van Buitenlandse Zaken

Uw brief Uw kenmerk Ons nummer Datum
DVB/CV - 154/06 24 mei 2006

Onderwerp: Verlenging Nederlandse militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina, operatie "Althea".

Hierbij informeren wij u conform artikel 100 lid 1 van de Grondwet en aan de hand van het Toetsingskader over het besluit van de regering om de Nederlandse militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina per 2 juni 2006 met 12 maanden voort te zetten.

Op 1 oktober 2004 informeerden wij u, op grond van artikel 100 lid 1 van de Grondwet over het regeringsbesluit met maximaal 530 militairen deel te nemen aan operatie Althea voor de duur van zes maanden. Sinds 2 december 2004 draagt Nederland als gevolg van dit besluit bij aan deze EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina. Op 13 mei 2005 werd u geïnformeerd, eveneens conform artikel 100, over het regeringsbesluit om deze bijdrage voor de duur van 12 maanden te verlengen.

Voorafgaand aan het besluit over deze tweede verlenging van deze missie zijn de aandachtspunten van het Toetsingskader zorgvuldig behandeld. In het onderstaande wordt nader ingegaan op de relevante aandachtspunten van het Toetsingskader. Voor het overige zijn de brieven van 1 oktober 2004 en 13 mei 2005 van toepassing.

De Nederlandse militaire inzet in Bosnië-Herzegovina maakt deel uit van het geïntegreerde beleid voor de regio dat is uitgewerkt in de notitie "Regionale Benadering Westelijke Balkan" die de Kamer toeging op 11 maart 2004.

Het besluit tot voortzetting van de deelneming

Sinds 2 december 2004 leidt de Europese Unie de militaire operatie ALTHEA in Bosnië-Herzegovina. De operatie wordt uitgevoerd door de EU-troepenmacht EUFOR. EUFOR heeft de stabilisatietaken overgenomen van de NAVO-geleide troepenmacht SFOR en is daarmee verantwoordelijk voor de handhaving van de militaire aspecten van annex 1A van de Dayton-akkoorden: 1) toezicht houden op het staakt-het-vuren en ontwapening van de voormalige Bosnische strijdkrachten en 2) bijdragen aan een veilige omgeving waarin de internationale gemeenschap haar werk kan doen. Ondersteuning van het 'Mission Implementation Plan' van de Hoge Vertegenwoordiger / EU Speciaal Vertegenwoordiger (HV/EUSV, sinds 31 januari 2006 Christian Schwarz-Schilling) en bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad zijn belangrijke elementen van de missie.

Tijdens de RAZEB van 21 november 2005 hebben de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken de tweede 'six-monthly mission review' ("SMR") van operatie Althea goedgekeurd. In deze 'review' wordt geconcludeerd dat het in de aanloop naar de verkiezingen nog te vroeg is de huidige troepensterkte te reduceren of het takenpakket aan te passen. Het is niet de verwachting dat de aankomende derde SMR een aanbeveling zal doen voor een troepenreductie nog vóór 2007. Na de verkiezingen in oktober 2006 zal worden bezien of bepaalde taken kunnen worden beëindigd en bevoegdheden kunnen worden overgedragen. Op basis hiervan zal duidelijk worden of een verkleining van de militaire missie aan de orde is. Wel zal hiermee reeds eerder in de militaire planning rekening worden gehouden.

Gedurende de komende 12 maanden zal EUFOR blijven bijdragen aan ondersteuning bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Voorts zal kunnen worden verder gegaan met de hervorming van het leger als onderdeel van de Dayton-akkoorden. Overeenkomstig het mandaat heeft de EU Politie Missie (EUPM), onder supervisie van de EUSV, de leiding overgenomen over de coördinatie van politiezaken in het kader van de algehele EVDB-inzet in de strijd tegen de georganiseerde misdaad.

In het licht van bovenstaande ontwikkelingen heeft de regering besloten de Nederlandse militaire deelname aan de EU-geleide troepenmacht EUFOR te verlengen voor de duur van 12 maanden.

Gezien het aanhoudend grote belang van de Westelijke Balkan in het Nederlandse buitenlands beleid, hecht de regering, zolang er sprake is van militaire aanwezigheid van de NAVO en/of de EU in deze regio, aan een betekenisvolle Nederlandse bijdrage. De Nederlandse bijdrage aan operatie Althea in Bosnië zal efficiënter worden ingezet. Dit leidt tot een reductie met 130 militairen waardoor de omvang van de Nederlandse bijdrage vanaf mei 2006 320 militairen zal bedragen.

Voortgang hervormingsproces
Het tempo van hervormingsprocessen in Bosnië-Herzegovina is laag, en hervormingen gaan vrijwel altijd gepaard met inter-etnische discussie en bemoeienis van de internationale gemeenschap. Bosnië-Herzegovina heeft zich echter wel gecommitteerd aan een hervormingsagenda die het land moet klaar- maken voor integratie in euro-atlantische structuren, en houdt deze richting vrij overtuigend vast. Met de algemene verkiezingen (oktober 2006) in aantocht is het risico van verdere vertraging van hervormingsprocessen echter aanzienlijk.

Behalve de traditionele inter-etnische politieke tegenstellingen maken ook de ingewikkelde bestuursstructuren die met het Dayton vredesakkoord werden gecreëerd, de verschillende hervormingstrajecten moeilijk. Voordat Bosnië-Herzegovina een efficiënt functionerende staat kan worden, zal 'Dayton' ingrijpend moeten worden herzien. Bosnische partijen maakten reeds een begin met dit proces; eind 2005 werd - overigens wederom onder druk van de internationale gemeenschap - een principeakkoord bereikt over een eerste fase van grondwetsherziening. Hiermee zou onder meer de positie van de centrale regering ten opzichte van die van de entiteiten worden versterkt. Het pakket kreeg echter niet de vereiste 2/3 meerderheid in het Huis van Afgevaardigden. De kans dat nog vóór de verkiezingen voortgang kan worden geboekt met de Bosnische grondwetsherziening is hiermee zeer klein geworden.

Rol Hoge Vertegenwoordiger VN en Speciaal Vertegenwoordiger van de EU In januari 2006 trad een nieuwe Hoge Vertegenwoordiger / EU Speciaal Vertegenwoordiger aan in Sarajevo, de Duitser Christian Schwarz-Schilling. Hij volgde Lord Paddy Ashdown op, en heeft een Nederlandse plaatsvervanger. Schwarz-Schilling beschikt nog steeds over de bijzondere bevoegdheden van de HV om wetten op te leggen en personen te ontslaan (de zgn. Bonn Powers). Hij heeft echter aangekondigd deze nog slechts in zeer beperkte gevallen te willen gebruiken. Schwarz-Schilling zal het kantoor van de HV/EUSV moeten omvormen tot een missie die steeds meer EUSV en steeds minder HV is, hetgeen de toenadering van Bosnië-Herzegovina tot de EU en de groeiende verantwoordelijkheden van de EU in het land weerspiegelt. In de VN-Veiligheidsraad heeft hij aangegeven dat hij de rol van de HV in 2007 zou willen beëindigen. Besluitvorming hierover zal plaatsvinden in de Peace Implementation Council en uiteindelijk VN-Veiligheidsraad.

Rol militaire presentie in het politieke proces
Operatie Althea blijft een stabiliserende uitwerking hebben op het politieke proces in Bosnië-Herzegovina en de nabije regio. De belangrijkste bedreiging voor dit proces is de aanhoudende combinatie van georganiseerde misdaad, parallelle structuren en corruptie. Hierdoor is het afgelopen jaar onder leiding van EUFOR het accent meer komen te liggen op ondersteuning bij de strijd tegen de georganiseerde misdaad in coördinatie met de EU-partners, waaronder de EU Politie Missie (EUPM). Door de lokale overheden te ondersteunen en aan te moedigen in de strijd tegen georganiseerde misdaad, hebben de activiteiten van EUFOR bijgedragen aan het versterken van lokale ordehandhaving. Bijgevolg kon de operatie op positieve weerklank rekenen vanuit de bevolking.

Samenwerking met het ICTY
Nadat toenmalig HV Ashdown in december 2004 opnieuw een aantal functionarissen in de Republika Srpska uit hun ambt had verwijderd wegens gebrek aan samenwerking met het ICTY, veranderde de opstelling van de RS aanzienlijk. In de eerste helft van 2005 volgde de overgave van een tiental voor Bosnië-Herzegovina relevante verdachten van oorlogsmisdaden. Daarna is echter weinig concrete vooruitgang meer geboekt, en hierin is onder de nieuwe RS premier Dodik geen verandering gekomen ondanks aanvankelijk positieve signalen bij zijn aantreden. Een effectieve samenwerking met Belgrado in deze is overigens cruciaal. De internationale gemeenschap blijft dus druk op Bosnië-Herzegovina en Servië-Montenegro uitoefenen om tot volledige samenwerking met het ICTY te komen die moet resulteren in uitlevering van Radovan Karadzic en Ratko Mladic. De Bosnische kamer voor de berechting van oorlogsmisdaden is inmiddels begonnen met de behandeling van de eerste zaken die door het ICTY werden doorverwezen. Nederland is een van de grootste donoren van deze 'War Crimes Chamber'.

Defensiehervormingen
Bosnië-Herzegovina heeft vrij goede voortgang gemaakt met hervormingen op defensieterrein. De twee voormalige entiteitslegers zijn sinds 1 januari 2006 onder één commando gebracht, aangestuurd door één minister van Defensie op staatsniveau. Hierdoor beschikt Bosnië-Herzegovina over één krijgsmacht. Om het een en ander goed te laten verlopen is er nog wel een transitieperiode tot 31 juli 2007. In december 2005 is de hiervoor benodigde wetgeving door het parlement aangenomen. De dienstplicht werd afgeschaft en in beide entiteiten vinden aanzienlijke afslankingen van het militaire apparaat plaats. Technisch gezien voldoet Bosnië-Herzegovina daarmee aan de eisen voor het 'Partnership for Peace'-programma van de NAVO; het politieke criterium van volledige samenwerking met het ICTY zal echter nog vervuld moeten worden.

Politiehervorming
Wat betreft politiehervorming heeft de Europese Commissie drie criteria geformuleerd: wetgevende en begrotingsbevoegdheden moeten op het staatsniveau worden neergelegd; geen politieke tussenkomst in operationele politiezaken; en indeling van politieregio's op basis van functionaliteit. Lange tijd blokkeerde de Republika Srpska iedere vooruitgang op dit dossier. In oktober 2005 werd, onder zware druk van de internationale gemeenschap, alsnog een akkoord bereikt dat aan de criteria van de Europese Commissie voldeed. Het akkoord bevestigde de drie genoemde uitgangspunten, maar bevat verder vooral procedure-afspraken, en over de inhoud zal nog flink moeten worden gedebatteerd. Bovendien zullen de uiteindelijke afspraken ook nog moeten worden geïmplementeerd. EUPM speelt hierbij een adviserende rol.

De omvang van de georganiseerde misdaad vormt een belangrijk probleem, temeer daar er nog altijd sprake is van een grote mate van verwevenheid tussen politiek en georganiseerde misdaad. Deze verwevenheid en de inkomstenderving die het gevolg is van de zwarte handel, ondermijnen de kracht van het centrale gezag. Implementatie van de overeengekomen politiehervormingen is daarom van groot belang voor de ontwikkeling van Bosnië-Herzegovina.

Perspectief op toetreding Euro-atlantische structuren De EU besloot eind 2005 onderhandelingen met Bosnië-Herzegovina te beginnen over een Stabilisatie- en Associatieakkoord (SAO). Bosnië-Herzegovina was daarmee het laatste land in de Westelijke Balkan om deze stap in het toenaderingsproces tot de EU te zetten. De eerste onderhandelingsronde is goed verlopen; het Bosnische onderhandelingsteam was goed voorbereid en sprak met één stem. De Europese Commissie verwacht dat, wanneer zich geen grote problemen voordoen, nog dit jaar een akkoord kan worden bereikt. Aandachtspunten tijdens de onderhandelingen blijven onder meer de samenwerking met het ICTY, politiehervorming en de hervorming van de publieke omroep.

Bosnië-Herzegovina wil ook toetreden tot het Partnerschap voor Vrede programma van de NAVO. In technisch opzicht (stand van hervormingen op defensie-terrein) is Bosnië-Herzegovina daar klaar voor; ook hier echter geldt dat van volledige samenwerking met het ICTY sprake moet zijn voordat Bosnië-Herzegovina tot het PvV programma kan toetreden.

EU Police Mission Bosnië-Herzegovina (EUPM)
Sinds 1 januari 2003 is in Bosnië-Herzegovina de European Union Police Mission (EUPM) actief. Deze EU-politiemissie is de opvolger van de Internationale Politiemacht van de VN (UNIPTF). Doel van deze missie is om door middel van 'monitoring', 'mentoring' en 'inspecting' bij te dragen aan de opbouw van een duurzame politiestructuur in Bosnië-Herzegovina, die voldoet aan de Europese en internationale normen. Op onderdelen zijn goede resultaten geboekt, zoals de opzet en structurering van diensten op staatsniveau zoals de 'State Investigation and Protection Agency' (SIPA) en de 'State Border Service' (SBS), en met wisselend succes capaciteitsopbouw van politie op decentraal niveau. Het uitblijven van overeenstemming over de politiehervormingen belemmerde het succes van de missie. Mede daarom kon aan het einde van het mandaat van de missie nog niet worden geconcludeerd dat de Bosnische politiediensten in voldoende mate voldeden aan Europese en internationale standaarden. Het tegen het eind van de missie bereikte akkoord over politiehervormingen biedt goede kansen om voort te bouwen op hetgeen in de eerste jaren is bereikt in een nieuwe fase van de missie. Per 1 januari 2006 is het mandaat van EUPM dan ook vernieuwd, waarbij de missie is verkleind van een omvang van ruim 800 personen (waarvan 500 internationale politiefunctionarissen) naar 388 personen (waarvan 170 internationale politiefunctionarissen). Deze vervolgmissie heeft een mandaat voor twee jaar en zal zich blijven richten op capaciteitsopbouw van het politieapparaat, met een versterkte aandacht voor ondersteuning bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad.

Ook EUFOR en de HV/EUSV zijn betrokken bij ondersteuning bij de bestrijding van georganiseerde misdaad. EUFOR kan de adviserende / capaciteitversterkende rol van EUPM aanvullen door bij concrete misdaadbestrijdingsoperaties de lokale autoriteiten te ondersteunen. De HV/EUSV is betrokken bij de hervorming van het justitieel apparaat. Bij de verlenging van EUPM zijn verbeterde afspraken gemaakt over de onderlinge coördinatie en samenwerking tussen de drie Europese actoren betrokken bij de bestrijding van georganiseerde misdaad (EUFOR, EUPM en HV/EUSV).

Nederland zal een bijdrage van tien politiefunctionarissen leveren aan de tweede fase van EUPM, bestaande uit zes civiele politiefunctionarissen en vier functionarissen van de Koninklijke Marechaussee. De Nederlandse bijdrage aan EUPM bestond de eerste drie jaar uit ongeveer 30 mensen. Ten behoeve van een goede overdracht heeft Nederland de aanwezigheid van zestien van deze mensen van 1 januari 2006 tot eind april 2006 verlengd.

Politieke risicoanalyse
De politieke risicoanalyse is ongewijzigd ten opzichte van de situatie in mei 2005. Op middellange termijn bestaat nog steeds een risico op maatschappelijke en politieke onrust als de sociaal-economische omstandigheden in Bosnië-Herzegovina (hoge werkloosheid) niet verbeteren. Dit soort spanningen zouden kunnen bijdragen aan versterking van nationalistische tendensen. Voorts blijven ook de nauwe banden tussen de Bosnische politiek en criminele structuren, wijdverbreide corruptie en georganiseerde misdaad risicofactoren.

Regionale ontwikkelingen
Nederland blijft de landen in de Westelijke Balkan steunen in hun ambities om verdere aansluiting te vinden bij EU en NAVO waarbij de landen tegelijkertijd worden aangesproken op de hiertoe gestelde voorwaarden. De landen in de regio hebben hierbij de laatste maanden belangrijke vooruitgang geboekt. Macedonië verwierf de status van EU-kandidaat-lidstaat (Kroatië bezat deze al), Bosnië-Herzegovina alsmede Servië-Montenegro startten eind 2005 de onderhandelingen met de EU over het afsluiten van een Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst (SAO). De onderhandelingen met Servië-Montenegro werden echter eerder deze maand stilgezet wegens de onvoldoende samenwerking met het ICTY. Albanië sloot de SAO-onderhandelingen met de Commissie af; naar verwachting zal de SAO met Albanië in juni 2006 worden ondertekend. Belangrijke ontwikkelingen op korte termijn van invloed op de stabiliteit in Bosnië-Herzegovina en de gehele Westelijke Balkan zijn, onder andere, het referendum over onafhankelijkheid in Montenegro (21 mei 2006) en de besprekingen over de toekomstige status van Kosovo.

Wederopbouw en humanitaire aspecten

Nederland voert een bilateraal OS-programma uit in Bosnië-Herzegovina dat in 2006 E 15 miljoen beloopt. Overeenkomstig de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het debat over het rapport van de enquêtecommissie Srebrenica op 18 juni 2003 wordt daarvan jaarlijks minimaal E 5 miljoen aan Srebrenica-gerelateerde projecten besteed. Hierbinnen valt ook de Nederlandse ondersteuning van het programma van de International Commission on Missing Persons, die zich inzet voor de identificatie van slachtoffers die in massagraven worden gevonden. Economische ontwikkeling, ondersteuning van de ontwikkeling van de private sector en ondersteuning van hervormingen in de publieke sector zijn elementen die de laatste jaren meer nadruk krijgen. Nederland blijft echter ook nog steeds betrokken bij vluchtelingenterugkeer.

Militaire aspecten

Militair vermogen
Zoals reeds vermeld in een eerdere Kamerbrief (d.d. 13 mei 2005) beschikt EUFOR over drie regionale taakgroepen (de Task Force North, Task Force South East en de Task Force North West). De Liaison and Observation Teams (LOT) vormen belangrijke componenten van de taakgroepen. Deze teams opereren in specifiek toegewezen gebieden en bestaan uit acht tot zestien militairen. Zij vergaren informatie over de sociale, politieke en economische ontwikkelingen in het inzetgebied en vanzelfsprekend over de veiligheidssituatie. Bovendien fungeren de teams als liaison tussen EUFOR en de internationale organisaties in het veld. De LOT opereren vanuit woongemeenschappen en zijn gehuisvest temidden van de lokale bevolking. Daarmee vormen zij voor de Bosnische bevolking het meest zichtbare deel van EUFOR. Nederland is binnen EUFOR actief in de Multinational Task Force North West (MNTF NW), thans onder leiding van het Verenigd Koninkrijk. Nederland leverde tot voor kort een bijdrage van ongeveer 430 militairen aan EUFOR.

Zoals eerder genoemd, hebben de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken tijdens de RAZEB van 21 november 2005 de tweede 'Six Monthly Review' (SMR) van operatie Althea goedgekeurd. In deze SMR wordt geconcludeerd dat het in de aanloop naar de verkiezingen nog te vroeg is om de huidige troepensterkte (ongeveer 6000 militairen) te reduceren of het takenpakket aan te passen. De uitkomsten van deze SMR geven vooralsnog geen aanleiding tot de in de brief van 13 mei 2005 genoemde substantiële reductie. Wél bleek het mogelijk de inzet efficiënter te organiseren zonder te tornen aan de operationele inzetbaarheid. Er is gekozen om de Nederlandse troepen in de basis in Banja Luka te concentreren (hoofdkwartier van MNTF NW). Hierdoor kan de Nederlandse basis in Bugojno worden gesloten. Dit betekent dat de ondersteunende compagnie kan worden teruggebracht tot een kleiner ondersteunend logistiek detachement. Als gevolg van deze efficiencymaatregel, die begin mei 2006 is voltooid, omvat het Nederlandse contingent op dit moment 320 militairen. In de huidige samenstelling blijft de Nederlandse samenwerking met Bulgaarse (circa 40) en Roemeense (circa 30) militairen gehandhaafd. Bulgarije levert één van de drie infanteriepelotons van de Nederlandse compagnie. De transporttaken van het Nederlandse contingent worden mede door een Roemeense transporteenheid uitgevoerd.

De Nederlandse aanwezigheid in de LOT-organisatie zal nagenoeg gelijk blijven. Bulgarije heeft aangeboden het LOT-huis in Vitez, thans gevuld door Nederland, voor de periode van één jaar over te nemen. Dit LOT- huis in Vitez blijft overigens onder operationele aansturing van het door Nederland bemande sectorhoofdkwartier in Travnik. Dit betekent dat Nederland tijdelijk vier, in plaats van vijf, LOT-huizen zal vullen.

De Nederlandse bijdrage aan de Integrated Police Unit (IPU) van EUFOR bestaat uit een detachement van de Koninklijke Marechaussee van tien personen. De Nederlandse functionarissen worden ingezet voor recherchetaken en het analyseren van inlichtingen. Het Nederlandse IPU 'Investigation Team' opereert voornamelijk in MNTF NW, waar de Nederlandse bijdrage aan EUFOR ook is geconcentreerd.

Mandaat en rechtsbasis

Op 22 november 2004 nam de VN-Veiligheidsraad resolutie 1575 aan onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest. EUFOR heeft op basis van deze resolutie de stabilisatietaken overgenomen van de NAVO-geleide troepenmacht SFOR en is daarmee verantwoordelijk voor de handhaving van de militaire aspecten van annex 1A en Annex 2 van de Dayton-akkoorden. Dit betekent dat EUFOR toezicht moet houden op het staakt-het-vuren en ontwapening van de voormalige Bosnische strijdkrachten en verantwoordelijk is voor een veilige omgeving waarin de internationale gemeenschap haar werk kan doen. De VN-Veiligheidsraad heeft op 21 november 2005 in resolutie 1639 het mandaat van EUFOR voor 12 maanden verlengd.

Geweldsinstructie

De Rules of Engagement (ROE) voor EUFOR zijn opgesteld door de EU. Zij zijn gebaseerd op de machtiging van EUFOR onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest en wijken niet veel af van de ROE die op SFOR van toepassing waren. Dit is een gevolg van het feit dat de mandaten gelijkluidend zijn. Door Nederland zijn op basis van de ROE een Nederlandstalige Aide-mémoire voor het kader, en een Instructiekaart Geweldgebruik voor alle militairen, opgesteld. Deze documenten zijn vastgesteld door de Commandant der Strijdkrachten.

Overige militaire aspecten

Ook de andere troepenleverende landen zullen hun bijdrage aan EUFOR voortzetten. In december 2005 heeft de Italiaanse generaal Chiarini het operationeel bevel over EUFOR overgenomen van de Britse commandant Leakey. De regelingen over commandovoering en de samenwerking tussen de EU en NAVO in deze operatie zijn gelijk gebleven. De samenwerking tussen de NAVO en de EU verloopt goed. In Bosnië-Herzegovina zijn voor de EUFOR-missie géén separate operationele en strategische EU-reserves voorzien. EUFOR kan in voorkomend geval een beroep doen op de NAVO-reservetroepen. Tot 1 april 2006 heeft Nederland met een bataljon van het Korps Mariniers bijgedragen aan de Strategic Reserve Force die inzetbaar is in EUFOR, KFOR en ISAF.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de SMR van november 2005 zijn de EU-ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie overeengekomen dat na de verkiezingen in oktober 2006 zal worden bezien of bepaalde taken kunnen worden beëindigd en of bevoegdheden kunnen worden overgedragen. Op basis van deze bevindingen zal dan duidelijk worden of een verkleining van de militaire missie aan de orde is. Nederland houdt vooralsnog rekening met een militaire bijdrage tot het voorjaar van 2007.

Financiële gevolgen
De uitgaven die gemoeid zijn met de voortzetting met 12 maanden van de Nederlandse bijdrage aan de EU-operatie 'Althea' in Bosnië-Herzegovina worden geraamd op circa E 25 miljoen. Hiervan zal naar verwachting circa E 7 miljoen in 2006 en E 18 miljoen (inclusief eventuele redeployment) in 2007 gerealiseerd worden. De additionele uitgaven van de missie komen ten laste van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

De minister van Buitenlandse Zaken De minister van Defensie

Dr. B.R. Bot H. G. J. Kamp

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking

A.M.A. Van Ardenne - Van der Hoeven

---- --