Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
parlementair - Antwoorden op kamervragen van de cie. Rijksuitgaven
over het Algemene Rekenkamer onderzoek naar ontslagregelingen voor
hogere ambtenaren

10 juli 2006

Antwoorden op kamervragen gesteld door leden van de commissie
Rijksuitgaven over het Algemene Rekenkamer rapport `Ontslagregelingen
hogere ambtenaren bij het Rijk 2004 en 2005'

---

Lijst van vragen - totaal
Kamerstuknummer
:
30555-2
Vragen aan
:
Regering
Commissie
:
Rijksuitgaven
Nr
Vraag
Blz
van
tot
1
Wat was de aanleiding voor de Algemene Rekenkamer dit onderzoek uit te voeren?
Antwoord:
In 2004 heeft de regering de ministers van Financiën en BZK gevraagd een rijksbreed onderzoek te doen naar de beloning van en vergoedingen aan ambtenaren in schaal 16 en hoger. In dit onderzoek zijn ook ontslagregelingen betrokken. De resultaten van dit onderzoek waarin wordt geconstateerd dat er geen sprake is van structurele misstanden, zijn 13 oktober 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden en in de daarop volgende maanden in de vaste kamercommissie voor BZK besproken. De regering heeft in dezelfde maand de Algemene Rekenkamer om een reviewonderzoek gevraagd. De Algemene Rekenkamer heeft in eerste instantie in 2005 haar onderzoek beperkt tot de beloning en vergoedingen en vervolgens in 2006 de ontslagregelingen onderzocht. De aanleiding voor het onderzoek naar ontslagregelingen is dus het verzoek van de regering om een reviewonderzoek.
0
2
Zijn er naar aanleiding van de geconstateerde tekortkomingen en onrechtmatigheden disciplinaire maatregelen getroffen? Wie is er verantwoordelijk op de ministeries voor het goede verloop van het ontslagproces?
Antwoord:
a) Neen. De hoofdconclusie van de Algemene Rekenkamer is dat het overgrote deel van de ontslagen van hogere ambtenaren heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid en kwaliteit van beheer. Weliswaar zijn bij een beperkt aantal ontslagen tekortkomingen gesignaleerd, maar de financiële betekenis hiervan is gering. Aangezien er geen sprake is van plichtsverzuim is er geen aanleiding voor disciplinaire maatregelen.
b) In de onderzoeksperiode waren de vakministers primair verantwoordelijk voor het goede verloop van het ontslagproces. Per 1 april 2006 is de minister van BZK verantwoordelijk voor het ontslagproces van leden van de Top Management Groep.
0
3
Wat is de rolverdeling in dit proces op de ministeries tussen de directeur Personeelsbeleid en de secretaris-generaal?
Antwoord:
De SG is ambtelijk eindverantwoordelijk en heeft ten opzichte van departementale directeuren de rol van bevoegd gezag. De directeuren Personeelsbeleid/P&O/POI e.d. zijn, afhankelijk van de organisatie-inrichting en mandatering, hetzij verantwoordelijk voor de voorbereiding en uitvoering van rechtspositieregelingen, hetzij belast met toezicht op de kwaliteit, effectiviteit en doelmatigheid van de hieraan ten grondslag liggende processen.
0
4
Hoge ambtenaren vallen thans onder de Algemene Bestuursdienst; hoe is een en ander daar geregeld op het gebied van de ontslagprocedure? Heeft de regering er vertouwen in dat de ontslagregelingen daar niet tot dergelijke tekortkomingen en onrechtmatigheden zullen leiden?
Antwoord:
De Top Management Groep, bestaande uit secretarissen-generaal, directeuren-generaal en inspecteurs-generaal en enkele daaraan gelijkgestelde functies, is sinds 1 april 2006 ondergebracht bij de Algemene Bestuursdienst van het ministerie van BZK. De minister van BZK is bevoegd om voor deze ambtenaren een voordracht tot ontslag te doen. Is een ontslag niet op eigen verzoek, dan zal dit in de Ministerraad worden gemeld. De regering heeft het vertrouwen dat deze ontslagen zullen voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en kwaliteit van beheer, evenals het merendeel van de door de Algemene Rekenkamer onderzochte ontslagbesluiten.
0
5
Wat is de verantwoordelijkheid van de minister in de ontslagregelingen voor hogere ambtenaren? Wat is de relatie tussen de minister en de andere verantwoordelijken op het gebied van de ontslagregelingen?
Antwoord:
De vakministers zijn bevoegd om hogere ambtenaren voor ontslag voor te dragen en zijn eindverantwoordelijk voor het ontslag van ambtenaren van zijn of haar ministerie. Dat geldt eveneens voor voorzieningen die op grond van de van toepassing zijnde rechtspositieregeling bij het ontslag worden verleend. Is de ambtenaar lid van de Algemene Bestuursdienst, dan vindt de voordracht tot ontslag plaats door de minister in overeenstemming met de minister van BZK. Uitzondering vormt de Top Management Groep waarvoor de minister van BZK verantwoordelijk is (zie antwoord bij vraag 4).
0
6
Hoe heeft de regering zich ervan verzekerd dat dit soort onrechtmatigheden en tekortkomingen bij ontslagregelingen zich niet meer voordoen?
Antwoord:
De hoofdconclusie van het Algemene Rekenkamer rapport is dat het overgrote deel van de ontslagen van hogere ambtenaren in 2004 en 2005 heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid en kwaliteit van beheer. Bij het kleine deel van de ontslagen waar de Algemene Rekenkamer tekortkomingen heeft geconstateerd liggen deze volgens het eindrapport (p. 5) op het vlak van onvoldoende ordelijk en/of controleerbaar beheer, waarbij het vooral gaat om een onvoldoende onderbouwing van besluiten of toekenningen in de personeelsdossiers. Het kabinet is met de Algemene Rekenkamer van mening dat de transparantie van de getroffen ontslagregelingen kan worden verbeterd en heeft hiertoe de in de brief aan de Tweede Kamer dd 13 oktober 2004 aangekondigde maatregelen genomen.
0
7
Heeft de regering zich ervan verzekerd dat het bij andere personeelsbeslissingen, zoals bijvoorbeeld overplaatsing, promotie en eindejaarsbonussen, anders loopt dan bij ontslagregelingen? Zo nee, waarom niet? Geeft het rapport van de Algemene Rekenkamer daar geen aanleiding voor?
Antwoord:
Zoals bij het antwoord op vraag 1 reeds is vermeld, heeft het kabinet in 2004 rijksbreed een breed scala aan vergoedingen laten onderzoeken. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft het kabinet een pakket aan
0
maatregelen genomen die staan vermeld in de brief aan de Tweede Kamer dd 13 oktober 2004, DGMOS 04/76528.
8
Zijn de ten onrechte ontvangen bedragen en/of faciliteiten teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
Afhankelijk van de specifieke situatie is door de departementen beoordeeld of terugvordering (fiscaal)juridisch mogelijk was. Bij een positieve beoordeling is terugvordering in gang gezet. In die gevallen waarin de ambtenaar er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij/zij terecht het ontvangen bedrag of faciliteit had ontvangen, is niet overgegaan tot terugvordering.
0
9
Zijn de geconstateerde tekortkomingen en onrechtmatigheden terug te voeren op fouten in de structuur van de organisatie of zijn ze te wijten aan persoonlijk dan wel individueel handelen?
Antwoord:
Volgens de Algemene Rekenkamer (eindrapport p.5) liggen de geconstateerde tekortkomingen op het vlak van onvoldoende ordelijk en/of controleerbaar beheer, waarbij het vooral gaat om een onvoldoende onderbouwing van besluiten of toekenningen in de personeelsdossiers. Het kabinet is met de Algemene Rekenkamer van mening dat de transparantie van de getroffen ontslagregelingen kan worden verbeterd.
0
10
Kan de minister alsnog ingaan op de maatregelen om (langdurige) inactiviteit voorafgaande aan ontslag te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke maatregelen denkt de minister concreet? Op welke termijn kunnen deze maatregelen worden ingevoerd?
Antwoord:
De algemene gedragslijn binnen het Rijk is dat ambtenaren (anders dan wegens ziekte) niet zonder werk thuis zitten. Desalniettemin zal in het kader van goed werkgeverschap in bijzondere gevallen de mogelijkheid moeten bestaan om in het dienstbelang een ambtenaar voorafgaand aan ontslag te ontheffen van zijn taken. Mocht zich een dergelijke situatie voordoen dan zal de achtergrond en oorzaak steeds zeer individueel bepaald zijn. Deze problematiek leent zich derhalve niet voor generieke maatregelen maar vereist maatwerk maatregelen van de betreffende vakminister. Maatregelen die door ministers in het verleden zijn genomen zijn onder andere het inzetten van betrokkenen op tijdelijke projecten, het laten verrichten van passende werkzaamheden waarbij gebruik wordt gemaakt van een interdepartementaal netwerk van MD- en loopbaanadviseurs, het laten opnemen van opgebouwd verlof en het toepassen van mediation.
7
11
Klopt de waarneming dat het ministerie van Defensie in vergelijking met de andere ministeries in negatieve zin opvalt? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Antwoord:
Neen.
9
20
12
Is de constatering waar dat de cumulatie van bovenwettelijke vergoedingen voornamelijk in het topmanagement voorkomt?
Antwoord:
11
20
Bovenwettelijke vergoedingen zijnaan de orde bij ontslag (bovenwettelijke WW) en bij arbeidsongeschiktheid (WIA in combinatie met ABP-regeling). Deze vergoedingen zijn er voor iedere rijksambtenaar, er zijn geen bovenwettelijke vergoedingen exclusief voor het topmanagement. Toekenning van een bovenwettelijke vergoeding is primair afhankelijk van het voldoen aan de voorwaarden van een algemene regeling en niet van het feit of betrokken ambtenaar topmanager of geen topmanager is.
13
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat er verlofstuwmeren ontstaan?
Antwoord:
Gezien het beperkt aantal gevallen waarin sprake is van een verlofstuwmeer, is er geen aanleiding dienaangaande generiek beleid te ontwikkelen. In de meest recente cao is overigens overeengekomen dat niet opgenomen verlof kan worden ingezet voor levensloop.
12
14
Welke maatregelen worden genomen om (langdurige) inactiviteit voorafgaande aan ontslag te voorkomen?
Antwoord:
Zie antwoord bij vraag 10.
20
15
Zijn de onterecht doorbetaalde representatiekosten teruggevorderd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
In de enkele gevallen waarvan hier sprake was, is afhankelijk van de specifieke situatie door de betreffende departementen beoordeeld of terugvordering juridisch mogelijk was. Bij een positieve beoordeling is terugvordering in gang gezet. In die gevallen waarin de ambtenaar er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij/zij terecht de ontvangen bedrag of faciliteit had ontvangen, is niet overgegaan tot terugvordering.
22
16
Kan de minister aangeven voor hoeveel rijksambtenaren een KB-procedure bij aanstelling en ontslag nodig zal blijven bij de door hem voorgestelde nieuwe regelgeving?
Antwoord:
De KB-procedure bij aanstelling en ontslag zal bij de voorgestelde nieuwe regelgeving blijven beperkt tot de Top Management Groep waarvan circa 70 personen deel uitmaken.
23
17
Is de minister bereid een externe deskundige in te schakelen voor die gevallen waarbij geen objectieve regels en richtlijnen bestaan en die niet behoren bij de Top Management Groep, om zodoende de transparantie te verhogen?
Antwoord:
Bij niet-TMG ontslagen ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet inschakelenvan een externe deskundige bij de betreffende vakminister en niet bij de minister van BZK. De minister van BZK is sinds 1 april 2006 verantwoordelijk voor de ontslagprocedure van de TMG-leden en zal zich hierbij laten adviseren door de deskundigen van de Algemene Bestuursdienst.
23
25
18
Kan de minister nader ingaan op de argumentatie in het nawoord van de Algemene
24
Rekenkamer om bij ontslag wel een onpartijdige externe deskundige in te schakelen?
Antwoord:
Voor het omgaan met ontslagen bestaan regels en richtlijnen. Uit het Algemene Rekenkamer onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de ontslagen heeft voldaan aan de eisen van rechtmatigheid en beheer. Toepassing van de bestaande regels en richtlijnen op het gebied van ontslag, in combinatie met de advisering door interne departementale deskundigen, zijn blijkbaar goede waarborgen om misstanden te voorkomen. Het kabinet is van mening dat er geen aanleiding is bij ontslag het raadplegen van een externe deskundige verplicht te stellen, zoals de Rekenkamer bepleit.
19
De Algemene Rekenkamer stelt in haar nawoord dat gericht intern toezicht wel kan helpen om het aantal fouten rond bijvoorbeeld representatievergoedingen, gratificaties en afkoop van verlof te verminderen. Welke maatregelen zouden genomen kunnen worden om dit in beleid te vertalen?
Antwoord:
In de brief aan de Tweede Kamer dd 13 oktober 2004, DGMOS 04/76528 (zie antwoord vraag 1) zijn door het kabinet reeds de volgende maatregelen aangekondigd: a) maatregelen t.a.v. de verheldering en uniformering van het normenkader, en b) maatregelen t.a.v. de versterking van het in- en externe toezicht.
24

© Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
14 juli 2006