Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Tjon-A-Ten over opheffing van de RAWOO. Deze vragen werden ingezonden op 7 juli 2006 met kenmerk 2050616120.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoord van mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven, minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Tjon-A-Ten over opheffing van de RAWOO.

Vraag 1
Wat is uw reactie op het oordeel van de RAWOO dat tussentijdse opheffing in strijd is met de Raamwet sectorraden? 1)

Antwoord
Naar mijn oordeel verzet de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling zich niet tegen de voorgenomen opheffing van de RAWOO. De in artikel 2 van de wet genoemde termijnen waarborgen dat instelling en continuering van een sectorraad periodiek worden heroverwogen. Dergelijke horizonbepalingen geven uitdrukking aan het rijksbeleid dat terughoudendheid geboden is bij het instellen en instandhouden van adviesorganen. Het zou met dit uitgangspunt niet te rijmen zijn indien adviesorganen aan dergelijke bepalingen een - zij het in tijd beperkte - aanspraak tot het continueren van hun voortbestaan zouden ontlenen.

Vraag 2
Welke zijn uw inhoudelijke argumenten om de Raad vroegtijdig op te heffen en niet de wettelijk bepaalde evaluatie, die nog dit jaar zal plaatsvinden, af te wachten?

Antwoord
De reden om tot vroegtijdige opheffing van de RAWOO te besluiten is tweeledig. Ten eerste is de oorspronkelijke behoefte aan advies op het gebied van onderzoek in het kader van ontwikkelingssamenwerking die destijds ten grondslag lag aan de oprichting van de RAWOO, niet langer aanwezig. Ontwikkelingssamenwerking anno nu vereist een geïntegreerd kennisbeleid, vormgegeven door middel van veelvoudige interacties met een breed scala van kennisdragers in zowel wetenschap, beleid als praktijk. Ten tweede, en hieruit voortvloeiend, voorziet mijn beleid inmiddels in een aantal nieuwe arrangementen die op flexibele en vraaggestuurde wijze invulling geven aan de actuele behoeften op het gebied van kennis in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Een geïnstitutionaliseerde adviseringsstructuur als de huidige RAWOO heeft in deze context niet langer een meerwaarde.

Vraag 3
Welke maatregelen heeft u genomen om de onafhankelijke advisering en de waardevolle functies die de Raad momenteel vervult, te waarborgen dan wel in een andere vorm te versterken conform de aanbevelingen van de Commissie Rabbinge? 2)

Antwoord
Mijn kennis- en onderzoeksbeleid is gericht op vergroting van het lerend en innoverend vermogen van beleid en praktijk en op een betere ontsluiting, verspreiding, aanpassing en gebruik van kennis ten behoeve van armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Met dat doel en in lijn met het, onder meer op het advies van de commissie Rabbinge gebaseerde, kabinetsbeleid inzake kennis en adviesfunctie Rijksoverheid zijn een aantal voorzieningen getroffen om de relatie tussen kennis en beleid verder te intensiveren, zoals de IS-academie en de aanstelling van een Raadsadviseur Kennis en Onderzoek. Daarnaast vervult de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Adviesraad Internationale Vraagstukken een verkennende en agenderende rol met betrekking tot kennis en onderzoek. In aanvulling op bovenstaande, wijs ik u er graag op dat het in de praktijk van ontwikkelingssamenwerking ten principale gaat om vele en diverse vormen van samenwerking tussen ambtenaren, kennisinstellingen, beleidsmakers, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven, in zowel Noord als Zuid. Die samenwerkingsverbanden kunnen gezien worden als even zovele leerprocessen, waarin de stem van Zuidelijke partners doorklinkt en die, via effectief kennismanagement, hun doorwerking hebben in het beleid.

Vraag 4
Levert de opheffing van de RAWOO juridische problemen op? Kunt u de Kamer hierover eerst informeren alvorens over te gaan tot de opheffing?

Antwoord
Ik voorzie geen juridische problemen bij de opheffing van de RAWOO. Mijn voornemen tot opheffing van de RAWOO zal op een juridisch correcte wijze worden vormgegeven. Ik zal daartoe de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur tot intrekking van het instellingsbesluit bevorderen. Over de ontwerp-algemene maatregel van bestuur zal, na daartoe verkregen machtiging van de ministerraad, het advies van de Raad van State ingewonnen worden.

Vraag 5
Wat is de inhoud van het overleg geweest met de RAWOO waaraan u in uw brief aan de Tweede Kamer d.d. 29 september 2005 refereert? 3)

Antwoord
Dit overleg betrof de herinrichting van de adviesfunctie naar een flexibeler structuur met een scherpere focus op de prioriteiten van het beleid en behoud van de inbreng van expertise uit partnerlanden.

Toelichting: de vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Ferrier (CDA), ingezonden 7 juli 2006 (vraagnummer 2050616110)


1) Brief van de voorzitter van de RAWOO aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 juni 2006
2) "Het adviesstelsel doorgelicht", bijlage bij Kamerstuk 24 503, nr. 33, vergaderjaar 2005-2006
3) Kamerstuk 29 234, nr. 39, vergaderjaar 2005-2006


---- --