Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142
Datum 26 juli 2006
Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende invoering van de Pensioenwet (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 23 mei 2006, nr. 06.001829, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 juli 2006, nr. W12.06.0163/IV, bied ik U hierbij aan.


1. Wetgevingsproces
Indien er aanleiding is het onderhavige wetsvoorstel te wijzigen, zal het kabinet handelen conform hetgeen hierover is bepaald in de Aanwijzingen voor de regelgeving, dat wil zeggen dat ingrijpende wijzigingen aan de Raad worden voorgelegd, tenzij dringende redenen zich daartegen verzetten. Het wetsvoorstel is inmiddels aangepast aan de tweede en derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel voor de Pensioenwet. Er is in deze nota's van wijziging geen sprake van ingrijpende wijzigingen.


2. Wetgevingsarchitectuur: Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) De wijziging van de WVB in dit voorstel is een direct gevolg van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet. Zoals is aangekondigd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel WVB (Kamerstukken II 2003/04, 29 481, nr. 3) is steeds de bedoeling geweest de bepalingen die in de Pensioenwet werden voorgesteld ook van toepassing te laten zijn op de WVB. In het onderhavige voorstel is die aanpassing van de WVB opgenomen. Hoewel de aanpassing zeker omvangrijk is, is het toch niet meer of minder dan het overnemen van de normen uit het voorstel voor de Pensioenwet. Zoals in de toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven is deze wijziging van de WVB niet in een afzonderlijk wetsvoorstel opgenomen omdat dit de indruk zou kunnen wekken dat de normen in de WVB afwijken van die in de Pensioenwet en dat is niet het geval. Een afzonderlijk wetsvoorstel voor de WVB brengt ook het risico met zich mee dat de discussie over de inhoudelijke wijzigingen, die niet anders zijn dan in het wetsvoorstel voor de Pensioenwet, tweemaal gevoerd moet worden. Daarnaast heeft het opnemen van de wijziging van de WVB in dit voorstel het voordeel dat het wetsvoorstel voor de Pensioenwet, de daaruit voortvloeiende wijziging van de WVB en het bij beide voorstellen horende overgangsrecht samen beoordeeld kunnen worden en ook op hetzelfde tijdstip in werking kunnen treden.
Het kabinet meent dan ook goede redenen te hebben om de wijziging van de WVB niet in een afzonderlijk wetsvoorstel op te nemen. Niet kan worden ontkend dat door de vernummering van het voorstel voor de WVB de nummering van de artikelsgewijze toelichting niet zal overeenkomen met de vernummerde artikelen. Dit is echter niet ongebruikelijk bij grotere wetsvoorstellen die, rekening houdend met alsnog door te voeren wijzigingen, beginnen met een "telefoonnummering" die later wordt gewijzigd in Aan de Koningin

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142

een gewone nummering. Een vernummertabel kan daarbij de artikelsgewijze toelichting toegankelijk houden.

Bij de bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht is er bewust voor gekozen om overgangsrecht dat zowel betrekking heeft op een bepaling uit de Pensioenwet als de daarmee overeenstemmende bepaling uit de WVB in hetzelfde artikel op te nemen. Naar de mening van het kabinet komt dit de overzichtelijkheid ten goede. Zo wordt bijvoorbeeld in artikel 10 van de Pensioenwet en artikel 22e van de WVB bepaald dat de pensioenuitkering moet worden vastgesteld in Nederlands wettig betaalmiddel. Het overgangsrecht hierbij is voor beide artikelen gelijk en opgenomen in artikel 12 van dit wetsvoorstel. Bij splitsing van dit overgangsrecht in twee aparte hoofdstukken zou het voordeel dat met één oogopslag zichtbaar is dat het overgangsrecht voor de Pensioenwet en de WVB gelijkluidend is verloren gaan en het kabinet acht dat niet wenselijk. De fouten die de Raad heeft geconstateerd bij artikel 1 en artikel 64 zijn gecorrigeerd.


3. Overgangsrecht of permanente uitzondering
Zoals de Raad terecht opmerkt bevat het wetsvoorstel een aantal bepalingen waarin permanente uitzonderingen op de Pensioenwet dan wel WVB regels zijn opgenomen en bepalingen op grond waarvan op bepaalde situaties voor onbepaalde tijd de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing blijft. Het is met name uit praktische overwegingen dat die bepalingen nu in dit wetsvoorstel staan. Bij overgangsrecht is het vaak zo dat pas later, nadat de materiële regel is bedacht en besproken met de uitvoerders en andere betrokkenen, duidelijk wordt welk overgangsrecht nodig is bij de invoering van die regel. Ook wordt vaak pas later duidelijk of bepaald overgangsrecht tijdelijk of permanent nodig is. Om die reden is het overgangsrecht niet opgenomen in de Pensioenwet zelf maar in dit, later opgesteld, wetsvoorstel. Daarbij komt als voordeel dat ook het overgangsrecht voor de WVB, gelijk met de wijziging van de WVB, in dit voorstel kon worden opgenomen. Het is ook zo dat in een situatie waarbij het, zoals in de onderhavige, gaat om een groot aantal overgangsbepalingen, het naar de mening van het kabinet wenselijk is om deze samen te presenteren zodat een goed en compleet beeld gegeven wordt van het benodigde overgangsrecht. Vooralsnog zal het kabinet de overgangsbepalingen dan ook bij elkaar houden. Dit sluit echter zeker niet uit dat het permanente overgangsrecht, conform het voorstel van de Raad, in een later stadium alsnog in de Pensioenwet en de WVB wordt opgenomen.


4. Uitgestelde inwerkingtreding of uitgestelde werking Zoals de Raad opmerkt wordt bij het overgangsrecht, indien is gekozen voor een overgangstermijn van een jaar, dit in de meeste gevallen vorm gegeven door uitgestelde inwerkingtreding (de bepaling treedt een jaar later in werking), maar in een beperkt aantal
---

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142

gevallen door uitgestelde werking (de bepaling treedt in werking maar is gedurende een jaar niet of niet geheel van toepassing).
Voor uitgestelde werking is gekozen in die situaties dat de bepaling wel meteen in werking moet treden hoewel die niet of niet in alle gevallen van toepassing moet zijn. Bij artikel 6 is dat het geval omdat er anders geen definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen et cetera zou bestaan en dat is niet wenselijk. Bij artikel 18 is dat het geval omdat de, in artikel 22 van de Pensioenwet opgenomen, onderbrengingsplicht van de werkgever onmiddellijke werking heeft en alleen de, ook in artikel 22 van de Pensioenwet opgenomen, verplichting van de werkgever om een uitvoeringsovereenkomst te sluiten pas een jaar later geldt. In de memorie van toelichting zal worden opgenomen waarom in bepaalde gevallen voor uitgestelde werking is gekozen.


5. Intrekking Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en inwerkingtreding Pensioenwet

5. a.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is artikel 2 aangepast conform het advies van de Raad.

5.b.1e
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is een algemene overgangsbepaling opgenomen op grond waarvan verzoeken, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Pensioenwet en deze wet maar op dat moment nog niet zijn afgehandeld, worden afgehandeld op grond van de PSW en de WVB zoals deze luidde voor inwerkingtreding van deze wet, tenzij in deze wet anders is bepaald.

5. b.2e
De opmerking in de memorie van toelichting in paragraaf 7.3, ad 3, waarnaar de Raad van State verwijst is in dit verband inderdaad verwarrend en zal worden geschrapt.

5.b.3e
Opgemerkt wordt dat het niet wenselijk is om een ontheffing te kunnen geven van het in artikel 5, eerste lid, van de PSW vastgelegde vierogen-principe. Daarom is er ook voor gekozen deze ontheffingsmogelijkheid niet in het wetsvoorstel voor de Pensioenwet op te nemen. Aangezien die ontheffingsmogelijkheid echter wel in de PSW is opgenomen, is het denkbaar dat op basis daarvan een ontheffing is verleend of is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Pensioenwet. De reeds verleende ontheffing vervalt na een jaar zodat het pensioenfonds binnen die termijn moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de PSW en daarmee ook aan artikel 94, eerste lid van de Pensioenwet. Een voor de inwerkingtreding van de Pensioenwet aangevraagde ontheffing kan nog worden
---

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142

verleend. Het fonds kan daar, naar eigen inzicht, nog belang bij hebben, ook al gaat het om een periode korter dan een jaar. Indien een pensioenfonds dat ontheffing heeft gevraagd vóór inwerkingtreding van de Pensioenwet de resterende tijd dat het fonds gebruik kan maken van een alsnog toe te kennen ontheffing te kort acht staat het dat fonds natuurlijk vrij het verzoek in te trekken.
De Raad van State heeft er terecht op gewezen dat de voorgestelde wettekst en de toelichting met betrekking tot verzoeken tot ontheffing die zijn ingediend onder het oude recht op dit punt niet helemaal met elkaar sporen. Met het naar aanleiding van opmerkingen van de Raad ingevoegde artikel 2a wordt bereikt dat de wettekst in lijn is met de betreffende passage in toelichting.


6. Artikelen

Artikel 5
Zoals de Raad terecht opmerkt, zal de toezichthouder gedurende een aantal jaren op grond van de PSW toezicht moeten blijven houden op spaarfondsen. Het gaat hier echter om een ­ in absolute en relatieve zin - beperkte toezichtlast. Bij De Nederlandsche Bank (DNB) zijn 11 spaarfondsen bekend, waarvan bij 5 spaarfondsen nog sprake is van actieve deelnemers (in totaal 43 personen). Verwacht mag worden dat dit aantal nog verder zal afnemen, vanwege het verbod om na een jaar na inwerkingtreding van de Pensioenwet nog bijdragen te doen.

Artikel 22, derde en vierde lid
Naar aanleiding van het advies van de Raad is de wettekst aangepast. De pensioenuitvoerder dient de informatie over het karakter van de pensioenregeling in het eerste jaar na de inwerkingtreding van de informatiebepalingen bij de jaaropgave mee te zenden.

Artikel 52
Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is artikel 52 aangepast en is een artikelsgewijze toelichting opgenomen.

Artikel 67
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is artikel 67 aangepast. Bepaald wordt dat met oog op goede invoering van de Pensioenwet en het wetsvoorstel bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld. Omdat deze bepalingen in hun aard een tijdelijk karakter zullen hebben, daar het slechts gaat over de overgangssituatie, is het niet noodzakelijk te bepalen dat het onderwerp van deze regels bij wet zal worden geregeld.


---

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142

Artikel 72
In de memorie van toelichting bij de Pensioenwet is aangegeven dat ten aanzien van het financieel toezicht van de minister op de toezichthouder sprake is van een ondoorzichtige situatie, omdat men voor de verplichting voor DNB om ieder jaar een begroting in te dienen te rade moet gaan bij artikel 6 van de Fusiewet, in plaats van de PSW. Hetzelfde geldt voor de WVB. Het wetsvoorstel Pensioenwet bevat deze verplichting wel. Gegeven de keuze om de bepalingen van de Pensioenwet zoveel mogelijk te laten doorwerken in de WVB, ligt het voor de hand om de regels met betrekking tot rekening en verantwoording ook volledig in de WVB op te nemen.

Het kabinet is van mening dat voor de toezichthouder juist helderheid wordt geschapen door per wettelijke taak precies aan te geven wat van de toezichthouder wordt verwacht. Het weglaten van delen uit de paragraaf "Rekening en verantwoording" zou ten onrechte de indruk wekken dat voor de WVB andere normen gelden dan voor de Pensioenwet. Het kabinet wijst erop dat cumulatie van verplichtingen met betrekking tot rekening en verantwoording nu eenmaal inherent is aan een toezichthouder die diverse wetten uitvoert en daarover verantwoording af moet leggen aan de verantwoordelijke minister(s). Gedeeltelijke overlapping van de verplichtingen wordt voorkomen doordat de verplichtingen met betrekking tot rekening en verantwoording op grond van het wetsvoorstel Pensioenwet en de WVB identiek zijn en bovendien nauw zijn afgestemd op die van de Wet op het financieel toezicht (Wft).


7. Redactionele kanttekeningen
De redactionele opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen in de wettekst en toelichting door te voeren ter correctie of verduidelijking.


- artikel 71a: Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen Bij nader inzien is geconstateerd dat het wenselijk is de formulering van de tekst van artikel 12c van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen aan te passen aan de terminologie van de Pensioenwet.


- artikel 72. WVB

-In verband met de inmiddels ingediende tweede en derde nota van wijziging op het wetsvoorstel voor de Pensioenwet was het noodzakelijk de corresponderende bepalingen in de WVB op dezelfde wijze aan te passen.


---

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142


- artikel 83, Fusiewet De Nederlandsche Bank N.V. en de Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer
In onderdeel B was ten onrechte de Minister van Sociale Zaken vermeld in plaats van de Minister van Financiën.


- artikel 85. Wet op de loonbelasting 1964
De in onderdeel A opgenomen wijziging van artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 was ten onrechte nog niet opgenomen.


- artikel 85a. Wet inkomstenbelasting 2001
Naast de al opgenomen wijzigingen van de Wet op de loonbelasting 1964 is bij nader inzien ook een aanpassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 noodzakelijk.


- artikel 92. Bepalingen in verband met inwerkingtreding van de Wet op het financieel toezicht
In de ten aanzien van artikel 1:1 Wft voorgestelde wijziging met betrekking tot de definitie van pensioenfonds, waarin niet langer naar de PSW en artikel 1, eerste lid, onderdeel j van de WVB kan worden verwezen, was verzuimd ook het notarieel pensioenfonds te vermelden. Tevens zijn aanpassingen van de Wft aangenomen die verband houden met het verdwijnen van het begrip ondernemingspaarfonds in de zin van de PSW.


- artikel 95a. Wet algemene bepalingen burgerservicenummer In het onderhavige wetsvoorstel was nog niet voorzien in een bepaling in het kader van de voorgestelde invoering van het burgerservicenummer. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer is aanpassing van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet op dit punt nodig.


- artikel 95b. Wet tot wijziging van de Mededingingswet als gevolg van evaluatie van die wet
De verwijzingen naar de PSW en de WVB die in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mededingingswet als gevolg van evaluatie van die wet zijn opgenomen en dat thans bij de Tweede Kamer in behandeling is, zullen met de inwerkingtreding van de Pensioenwet en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet moeten worden aangepast.


- Artikel 96. Overgangsbepalingen in verband met de Wet op het financieel toezicht Dit artikel is uitgebreid in verband met het verdwijnen van het begrip ondernemingspaarfonds in de zin van de PSW.


---

Ons kenmerk AV/PB/2006/64142


- Artikel 96a. Aanpassing in verband met hernummering van de Wet op het financieel toezicht
Er is voorzien in een bepaling tot aanpassing van het wetsvoorstel in verband met de hernummering van de Wet op het financieel toezicht.

Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)


---