Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toespraak bij de startbijeenkomst van het digitale Kenniscentrum Toegankelijkheid-Doelgroepenvervoer (To-Do)

Toespraak | 20-09-2006 | Utrecht | Karla Peijs, minister van Verkeer en Waterstaat

Alleen de uitgesproken tekst geldt.

Dames en heren,

`Toegankelijkheid' en `Doelgroepenvervoer' zijn de twee begrippen die ons hier vandaag bij elkaar brengen. Een leek zou zeggen: `Dat hoort toch bij elkaar?' Maar u en ik weten dat dit niet zo eenvoudig ligt. Toegankelijk collectief openbaar vervoer en doelgroepenvervoer worden vanuit het verleden voor een groot deel via gescheiden circuits geregeld, althans tot nu toe. Want daar gaat wel iets in veranderen.

Voor het reguliere stads- en streekvervoer hebben we als gezamenlijke overheden afgesproken dat het in 2010 optimaal toegankelijk moet zijn voor iedereen. Zo staat dat in de Nota Mobiliteit. Beter toegankelijk OV betekent in de eerste plaats een kwaliteitsverbetering voor alle reizigers. Iedereen vindt het fijn om vlot in en uit te kunnen stappen en iedereen is gebaat bij begrijpelijke reisinformatie die gemakkelijk leesbaar is. Maar we hebben die afspraken ook gemaakt met het oog op de vergrijzing. En natuurlijk hebben we vooral ook de mensen in het vizier gehad met een functiebeperking. Juist voor die groep is het extra belangrijk dat de drempels voor OV-gebruik zo laag mogelijk zijn. Want voor hen maakt het OV vaak het verschil tussen wel of niet meedoen in de samenleving. Zo zwart-wit ligt dat.

Voor wat betreft de bussen met lage instap en de verbetering van de reisinformatie zijn we al een aardig eind op streek. Maar de toegankelijkheid van haltes blijft achter. Daar hebben we er zo'n 50.000 van en die voldoen maar voor een heel klein deel aan de toegankelijkheidseisen. Daarom heb ik dit voorjaar 87 miljoen euro extra uitgetrokken om een inhaalslag te maken. Dit bedrag komt dus bovenop het geld dat al gereserveerd was voor toegankelijkheid. Eind dit jaar krijg ik van alle 19 OV-autoriteiten een halteplan waarin staat hoe we die inhaalslag gaan maken. Daar kijk ik naar uit.

En dan het doelgroepenvervoer. In die sector bestaat er op dit moment een lappendeken aan regelingen en verantwoordelijkheden. Dat kan en moet efficiënter. Onder aanvoering van staatssecretaris Ross, die het doelgroepenvervoer onder haar hoede heeft, hebben we daarom als kabinet bedacht dat het wellicht goed is als we deze verantwoordelijkheid zoveel mogelijk gebundeld bij de gemeenten onderbrengen. Niet om er vanaf te zijn, maar omdat de gemeenten - ook nu al - het beste zicht hebben op wat er in specifieke situaties nodig is. Maatwerk komt nu eenmaal vaak niet uit Den Haag, en dat geldt zeker voor dit beleidsterrein.

Gezien de complexiteit van de bestaande regelingen en de lopende meerjarige contracten realiseren we ons natuurlijk dat we niet alles ineens kunnen veranderen. De voorbereidingen moeten heel grondig zijn, zeker ook omdat we het hier over een kwetsbare groep mensen hebben. Daarom gaan we dit jaar en volgend jaar ongeveer 10 pilots uitvoeren met gebundeld doelgroepenvervoer. Die zijn bedoeld om te leren, maar ook om te kijken welke slimme combinaties mogelijk zijn tussen beter toegankelijk OV en doelgroepenvervoer. Dat moeten - veel meer dan nu het geval is - communicerende vaten worden.

De reden daarvoor ligt voor de hand. Investeren in de toegankelijkheid van het reguliere OV betekent op termijn dat steeds meer mensen met een functiebeperking er gebruik van kunnen maken. En dat betekent weer dat de betaalbaarheid van het doelgroepenvervoer niet in het gedrang hoeft te komen. Want dat steeds meer mensen dáár een beroep op gaan doen, is met de vergrijzing in het vooruitzicht wel duidelijk. Dat, dames en heren, is kort door de bocht geformuleerd de kant die we op gaan. Op móéten gaan, zou ik zeggen, willen we de voorzieningen voor toekomstige generaties op peil houden.

En daarmee kom ik bijna op de functie van dit nieuwe kenniscentrum met die geweldige naam. Want al is de richting duidelijk, er is nog wel veel to do, om het maar even op zijn Engels te zeggen. Dat heeft vooral te maken met het grote aantal partijen dat bij dit verhaal betrokken is. Toegankelijk OV zit in het pakket van alle OV-autoriteiten, dus het Rijk, 12 provincies en 7 stadsregio's. Verder zijn 467 gemeenten verantwoordelijk voor zo'n 75 procent van alle haltes. 16 vervoerbedrijven plus NS en ProRail spelen in het dagelijkse werk een cruciale rol. En dan zijn er ook nog de consumentenplatforms die - terecht - gehoord willen worden.

Om het nog ingewikkelder te maken, spelen bijna al deze partijen op de een of andere manier ook een rol in het doelgroepenvervoer; maar dan vaak met een andere pet op. En bij het doelgroepenvervoer komen ook de patiëntenverenigingen, de zorgverzekeraars, de AWBZ- en WSW-instellingen en de keuringsorganisaties nog om de hoek kijken... Het gaat je bijna duizelen, en dan sla ik bewust nog een paar partijen over, zoals Rijkswaterstaat, waterschappen en bedrijven die ook haltes beheren.

Kortom, praten over bundeling en afstemming is mooi, maar waar moet je beginnen? Het antwoord is, zoals meestal: bij het begin. Door ervoor te zorgen dat al die partijen die ik net noemde van elkaar weten waar ze mee bezig zijn en wat ze aan kennis in huis hebben. Want kennis van elkaar, en het delen van inhoudelijke specialistische kennis zijn het begin van échte samenwerking. Zonder dat blijf je langs elkaar heen praten. Nog belangrijker is dat goede voorbeelden uit regio A bekend zijn in regio B, zodat we niet overal hetzelfde wiel gaan uitvinden. Het Kenniscentrum To-Do is in mijn ogen de draaischijf waarop dit allemaal vorm kan krijgen.

Vroeger zouden we daar trouwens een apart kantoor voor hebben gericht, met een directeur, een paar medewerkers, wat BKR-kunst aan de muur - u kent het wel. Tegenwoordig kan dat gelukkig allemaal via internet. Dat is sneller, goedkoper, en vooral ook efficiënter. Als iedereen volgende week zijn plannen, notities, presentaties, artikelen en andere documentatie instuurt, dan hebben we feitelijk over twee weken al een bruikbaar kenniscentrum. Heel goed dus dat u voor deze vorm gekozen hebt.

Van mij uit gezien is het logisch dat nieuwe kenniscentrum is ondergebracht bij het Kennisplatform Verkeer en Vervoer. Het KpVV heeft alles in huis om succes te garanderen, niet in de laatste plaats een nauwe adviesrelatie met de decentrale overheden. Want die spelen - hoe je het ook wendt of keert - een centrale rol in alles wat er op ons af komt. Bovendien herbergt het KpVV sinds 2003 ook het Kenniscentrum Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer, en die club vaart daar wel bij. De formule die u nu gekozen hebt, werkt dus. Ik reken er dan ook op dat het Kenniscentrum To-Do een vliegende start maakt.

Dames en heren,

Als ik vandaag een wens mocht doen, dan zou die luiden dat ik eind dit jaar, als ik de 19 halteplannen van de regionale OV-autoriteiten in mijn brievenbus vind, al kan zien dat het kenniscentrum werkt. Want in de enorme hoeveelheid werk die op ons ligt te wachten, vormen de bushaltes op korte termijn het meest nijpende probleem. De kunst is om op een slimme manier te kijken welke haltes met voorrang moeten worden aangepakt om met het beschikbare geld zoveel mogelijk reizigers een toegankelijke reis te bieden. Dat is bij uitstek iets waar je alle beschikbare kennis bij kunt gebruiken, lijkt mij. Ik wens u daarbij alle succes toe en het Kenniscentrum To-Do een hele gezonde en nuttige toekomst.

Dank u wel.