Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Toespraak op de wethoudersconferentie `Tussen beleid en uitvoering'

Toespraak | 20-09-2006 | Den Haag | Karla Peijs, minister van Verkeer en Waterstaat

Alleen de uitgesproken tekst geldt.

Dames en heren,

Allereerst heel hartelijk welkom namens het kabinet. Ik ben al bij voorbaat heel tevreden over wat hier vanavond gebeurt. Het is namelijk nog helemaal niet zo lang geleden dat ik het idee kreeg voor dit congres. De collega's Dekker, Veerman en Van Gennip hebben meteen gezegd: `Dat gaan we doen.' De VNG was ook meteen enthousiast. En blijkbaar vond u het programma ook interessant genoeg om naar Den Haag af te reizen. Daar ben ik blij om. Niet alleen omdat het ons de kans geeft u met een brede zwaai te laten zien hoe het kabinet tegen de ruimtelijke en economische toekomst van Nederland aankijkt. Maar ook omdat in al onze plannen een belangrijke rol voor u is weggelegd.

De Nota Ruimte is in het kabinetsverhaal `de moeder aller nota's'. De kern daarvan is tweeledig.

· Ten eerste moet de samenhang tussen ruimte en waterveiligheid, economie en verkeer en vervoer op alle niveaus sterker worden.
· En ten tweede willen we vanuit Den Haag niet langer alles dichtregelen met ge- en verboden. Decentraal wat kan! En ontwikkelingen mogelijk maken in plaats van onmogelijk. Daar maken we écht werk van. Om maar meteen een voorbeeld te geven: een kwart van al het geld dat met de uitvoering van de Nota Mobiliteit is gemoeid - 20 van de 80 miljard - is bestemd voor regionaal verkeers- en vervoersbeleid.

Zoals u al in de uitnodiging hebt gelezen en net ook nog eens gehoord hebt, zullen wij vieren vanavond ieder kort ingaan op één van de landsdelen en daarnaast een paar eigen accenten zetten. Ik neem het landsdeel west voor mijn rekening. Feitelijk is het natuurlijk onmogelijk om in tien-twaalf minuten recht te doen aan alles wat daar speelt en ook nog iets zinnigs te zeggen over de Nota Mobiliteit. Maar ik ga het toch proberen.

Het kabinet ziet West-Nederland als een belangrijke motor van onze economie, met Schiphol en de Rotterdamse haven als draaischijven. Alles is erop gericht om de internationale concurrentiepositie van deze regio - en daarmee die van Nederland - te verbeteren en zo verdere groei van de economie en werkgelegenheid mogelijk te maken. En dat zonder dat milieu, natuur, veiligheid en leefbaarheid in het gedrang komen. Dat kan volgens ons, met infrastructuur, innovatie, slimme logistiek, benutting en beprijzing, en alles wat we verder maar kunnen bedenken. Maar makkelijk is het niet.

Ten eerste blijft de bevolking in het westen van het land groeien, in tegenstelling tot andere landsdelen. Dat betekent dat ook de ruimteclaims voor wonen en werken blijven groeien in een gebied waarin groen toch al schaars is en waarin we ook blauw - het water - de ruimte moeten geven om in de toekomst droge voeten te houden. Het Groene Hart speelt daarin een belangrijke rol. Door te investeren in groen en door ook de wateropgave aan het Groene Hart te koppelen, slaan we meerdere vliegen in één klap: een groen hart dat groen en aantrekkelijk blijft en dat bijdraagt aan een veilige toekomst is namelijk ook een vestigingsfactor van de eerste orde.

Een tweede punt, dat vooral in de Noordvleugel van de Randstad speelt, is dat wonen en werken steeds meer uit balans raken. Werken doen mensen vooral rond Schiphol en Amsterdam, wat logisch is omdat daar de meeste economische activiteiten plaatsvinden. Het wonen verplaatst zich de laatste decennia naar het Noordoosten; vooral naar Almere natuurlijk. En dat is ook logisch, want niet iedereen kan in Hoofddorp of het centrum van Amsterdam wonen. Maar het zorgt wel voor veel verkeer.

Een derde punt dat ik vanavond wil noemen is luchtkwaliteit. Het kan u niet ontgaan zijn dat we daar grote problemen mee hebben. Niet omdat de luchtkwaliteit in hoog tempo verslechtert. Integendeel, het is precies andersom. Maar het gaat nog steeds niet snel genoeg om op tijd aan de Europese normen te voldoen, en daardoor zijn de laatste jaren veel ruimtelijke plannen gesneuveld bij de Raad van State.

De vraag is natuurlijk: hoe gaan we met dit alles om? En het antwoord is: integraal, via een programma-aanpak. De meesten van u weten ongetwijfeld dat we voor de Zuid- en Noordvleugel van de Randstad en het Groene Hart al via zo'n programma-aanpak werken. Maar zoals ik als programmaminister voor de Noordvleugel helaas zelf heb gemerkt: dat is nog lang niet overal doorgedrongen. Het lijkt net alsof het in de Noordvleugel alleen maar gaat over de vraag of er wel of niet een tunnel langs het Naardermeer moet komen. Maar zo geïsoleerd bekijken we dat dus niet meer. Het kabinet heeft net een aantal samenhangende besluiten genomen over de uitbreiding van Almere met 60.000 woningen, over de mogelijkheden voor toekomstige groei van Schiphol, over de ontwikkeling van de Zuidas, over een flink investeringspakket voor blauw-groene projecten en over de verstedelijking en bereikbaarheid van Utrecht. En ja, ook de verbinding Schiphol-Amsterdam-Almere zit in die brief. Daar zijn nu nog een paar alternatieven voor overgebleven.

Voor luchtkwaliteit ligt er een nieuwe wet in de Kamer, die op 25 september wordt behandeld. Verder is er ook een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in de maak - dus ook hier de programma-aanpak. Daarin werken collega Dekker en ik goed samen met provincies en gemeenten. Begin deze maand hebben we bijvoorbeeld nog een heel vruchtbaar gesprek gehad met partijen uit de Noordvleugel. Het doel is om op een verantwoorde manier alle plannen alsnog uit te voeren en de broodnodige investeringen te doen.

Als het gaat om luchtkwaliteit is er trouwens overal in het land winst te behalen, dus ook bij u. Denk bijvoorbeeld alleen maar aan een betere afstemming met uw buren van de venstertijden voor stedelijke distributie. Dat scheelt echt in het totaal aan vrachtwagens, en dus aan uitstoot.

Dames en heren, de kernbegrippen `samenhang en samenwerking' klinken ook volop door in het verkeers- en vervoersbeleid, zoals ik dat heb neergelegd in de Nota Mobiliteit. Ik noem die graag `onze nota', om aan te geven dat ik dit verhaal samen met de decentrale overheden heb gemaakt. Het meest klinkt dat door in de zogeheten `essentiële onderdelen'. Daarin hebben we met elkaar afgesproken wie wat gaat doen om de doelstellingen uit de Nota Mobiliteit te halen en welke randvoorwaarden daarbij gelden. Daar kunnen we elkaar dus op aanspreken.

Velen van u zijn al betrokken geweest bij de elf netwerkanalyses voor de belangrijkste stedelijke regio's die sinds vorige week op tafel liggen. Daarin hebben we per regio in beeld gebracht hoe het nu en in de toekomst zit met de bereikbaarheid over weg, spoor en water. Dus hoe kunnen we de onderlinge samenhang verbeteren en welke bereikbaarheidsmaatregelen passen het best bij de ruimtelijk en economische plannen in die regio?

Op basis van de analyses die we nu hebben, gaan we de komende tijd bestuurlijke afspraken maken over welke projecten prioriteit moeten krijgen en welke niet. Ik denk zelf dat we nu eerst en vooral moeten proberen om zoveel mogelijk verbeteringen op korte termijn te realiseren, bijvoorbeeld in de afstemming tussen het hoofdwegennet en onderliggend wegennet. Daar liggen de eerste quick wins, zoals dat dan heet. Met de begroting die gisteren is gepresenteerd, heb ik ook extra geld beschikbaar voor die eerste stappen: 66 miljoen euro om precies te zijn.

We willen dus lange-termijn-denken maar ook korte-termijn-doen. Daarom zit er ook nog 135 miljoen extra in de begroting voor een nieuw Programma Filevermindering en 50 miljoen om een begin te maken met een ander nieuw programma rond dynamisch verkeersmanagement.

Als uit de netwerkanalyses verder één ding blijkt, dan is het wel hoe cruciaal het openbaar vervoer is voor de bereikbaarheid van de steden. Tussen Amsterdam en Utrecht treint bijvoorbeeld tweederde van alle forensen. Ik kan er vanwege de tijd niet al te diep op ingaan, maar als ik het OV-terrein in vogelvlucht overzie, dan zie ik in hoofdlijnen het volgende beeld.

· Op korte termijn zorgt het lopende Herstelplan Spoor voor minder vertragingen. Op lange termijn zijn hoogfrequente verbindingen mogelijk op de drukste lijnen; niet door grote nieuwe projecten te starten, maar door te investeren in het bestaande spoor.
· Een ander belangrijk punt is de OV-Chipkaart. Die geeft een geweldige slinger aan meer reisgemak in de hele OV-keten: nooit meer kaartjes kopen, gemakkelijker overstappen én meer veiligheid. Ik vind dat zo belangrijk dat ik daar nog eens 40 miljoen euro extra voor heb uitgetrokken.

· En last but not least, de overstapmomenten tussen de verschillende vormen van OV en tussen OV, auto en fiets moeten veel beter worden. Daarvoor is nodig dat provincies en gemeenten doorgaan met investeren in fietsenstallingen, uitgekiende reisinformatie en andere voorzieningen die het reizigersgemak vergroten. Maar het is vooral ook nodig dat de vervoersbedrijven onderling veel nauwer gaan samenwerken om hun dienstregelingen op elkaar af te stemmen. De bottom line is dat onze steden niet kunnen zonder groei in het OV. En daar moeten we samen de voorwaarden voor scheppen.

Tot slot nog een paar woorden over een ander belangrijk onderwerp uit de Nota Mobiliteit: anders betalen voor mobiliteit. Voor het eerst is er politieke overeenstemming dat we zonder prijsbeleid onze bereikbaarheidsambities niet gaan halen. Over de eerste fase - een tijdelijke heffing waarmee we de aanpak van een paar knooppunten naar voren kunnen halen - gaan we dit najaar bestuurlijke afspraken maken. De tweede fase - een prijs per kilometer vanaf 2012, in plaats van motorrijtuigenbelasting en BPM - hangt af van de vraag of we er in slagen om de kosten van het systeem terug te dringen. Daar zitten we natuurlijk bovenop en zoals u waarschijnlijk hebt gelezen: het gaan de goede kant uit. Uit de eerste kostenmonitor blijkt namelijk dat de systeemkosten op dit moment beduidend lager zouden uitvallen dan vorig jaar. We zijn er nog niet, maar er is wel alle reden om voluit op die datum van 2012 te blijven koersen.

En eerlijk gezegd kan ik gemeentelijke tolplannen daarbij missen als kiespijn. Ik zeg het maar even heel duidelijk. Dit onderwerp is al complex genoeg en het laatste wat we nodig hebben is dat er een beeld ontstaat van de auto als melkkoe. Bovendien is er ook geen enkele relatie tussen sluipverkeer in de stad en de kilometerprijs. Het gaat juist om een eerlijk systeem: wie veel rijdt, of in de spits, of allebei, gaat méér betalen, ook in de stad. Dat is uit te leggen aan automobilisten. Ingewikkelder moet het niet worden.

Dames en heren,

Tot zover mijn verhaal. Het zijn echt de hoofdlijnen die ik u heb mee willen geven, dus het was een beetje `grote stappen, snel thuis.' Ik kan me voorstellen dat mijn verhaal meteen vragen bij u oproept of reacties losmaakt. Ik hoop daarom vanavond de kans te krijgen om bij zoveel mogelijk mensen aan te schuiven voor een goed gesprek. Want nogmaals, de thema's die we vanavond bespreken zijn gezamenlijke thema's. Dat is de kern waar het op deze conferentie om draait.

Dank u wel