Raad van State


Uitspraak Exploitatievergunning seksclub in Amsterdam

Zaaknummer: 200600861/1
Publicatie datum: woensdag 20 september 2006
Tegen: de burgemeester van Amsterdam
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Verordeningen

200600861/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

en , wonend te ,

tegen de uitspraak in zaak no. 04/6445 van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

de burgemeester van Amsterdam.


1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2002 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) de op 11 september 2001 aan verleende vergunning voor de exploitatie van een prostitutiebedrijf in het pand aan het te (hierna: het prostitutiebedrijf) ingetrokken voor de duur van een maand.

Bij besluit van 6 november 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 maart 2004 heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

Bij besluit van 1 november 2004 heeft de burgemeester het door appellanten tegen het besluit van 8 juli 2002 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2005, verzonden op 19 december 2005, heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 26 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 2 mei 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2006, waar in persoon, bijgestaan door mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Esseveldt, werkzaam bij de gemeente, en R. Beekmeijer, als zedencontroleur aangewezen brigadier van politie, zijn verschenen.

Bij brief van 15 augustus 2006 hebben appellanten aan de Afdeling uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel gezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting, waarna het onderzoek ter zitting is gesloten.


2. Overwegingen


2.1. Ten aanzien van het hoger beroep voor zover ingesteld door .


2.1.1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, en artikel 6:4, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en vervolgens beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.


2.1.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling dat de tijdelijk ingetrokken exploitatievergunning is aangevraagd door en verleend aan . Het belang van is niet rechtstreeks bij het besluit tot tijdelijke intrekking van die vergunning betrokken. Dat nadien exploitatievergunning(en) zijn verleend aan , en dat medebestuurslid is van , welke vennootschap bestuurder is van eerstgenoemde vennootschap, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat ten tijde van de intrekking van de vergunning beheerder was in het prostitutiebedrijf.

Derhalve heeft het college het bezwaar van ten onrechte ontvankelijk geacht. De rechtbank heeft dit miskend.


2.2. Ten aanzien van het hoger beroep voor zover ingesteld door .


2.2.1. Ingevolge artikel 1.7, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (hierna: de APV), voor zover thans van belang, kan de vergunning worden ingetrokken indien de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen.

Ingevolge artikel 6.9, eerste lid, van de APV is de exploitant van een besloten prostitutiebedrijf verplicht voldoende toezicht uit te oefenen op de gang van zaken gedurende de openingsuren van het bedrijf dan wel ervoor zorg te dragen dat voldoende toezicht wordt uitgeoefend.

Ingevolge artikel 6.9, derde lid, aanhef en onder c, van de APV zijn de exploitant en de beheerder van een (besloten) prostitutiebedrijf in het bijzonder verplicht erop toe te zien dat in het bedrijf uitsluitend prostituees werkzaam zijn die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel dan wel voor wie de exploitant beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.

Ingevolge artikel 6.11, aanhef en onder g, van de APV kan de burgemeester de vergunning voor het prostitutiebedrijf intrekken, indien de exploitant de in artikel 6.9 gestelde verplichtingen niet of onvoldoende naleeft.

Aan de vergunning is onder meer het voorschrift verbonden dat door de prostituee, op eerste vordering van degenen die met het toezicht op de naleving van het bepaalde in de APV zijn belast, inzicht wordt verschaft over zijn/haar identiteit en verblijfstitel door middel van rechtsgeldige documenten.


2.2.2. betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem niet kan worden verweten dat de , die op 4 april 2002 werd gecontroleerd, zich bij die controle niet kon legitimeren met rechtsgeldige documenten.
2.2.3. Niet in geschil is dat op 4 april 2002 in het prostitutiebedrijf werkzaam was, dat zij zich toen bij de controle door de politie niet heeft kunnen legitimeren met een aan haar toebehorend identiteitsbewijs, en dat zij ter legitimering een op naam van gesteld vreemdelingendocument heeft overgelegd.

Dat, zoals door in dit verband is aangevoerd, sprake is van een zodanige gelijkenis tussen en dat bij eerdere controles ook door de politie niet is onderkend dat zich legitimeerde met het legitimatiebewijs van , en derhalve hem daarvan ook geen verwijt kan worden gemaakt, is door hem niet aannemelijk gemaakt. Hierbij is van belang dat uit het op respectievelijk ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van blijkt dat het voor zedencontroleurs van de politie direct kenbaar was dat niet geleek op de foto op het identiteitsdocument van . Bovendien kan niet aan de hand van zijn administratie aantonen dat ten tijde van de eerdere controles in het prostitutiebedrijf werkzaam was, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat zij zich ook bij die controles met het legitimatiebewijs van heeft gelegitimeerd zonder dat de politie dit onderkende. Verder heeft de zedencontroleur die bij de controle op 4 april 2002 was betrokken ter zitting van de Afdeling verklaard dat de persoon die zich bij een eerdere controle met het legitimatiebewijs van legitimeerde niet was.


2.3. Gelet op overweging 2.1.2. dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door , ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep voor zover ingesteld door alsnog gegrond verklaren, en het besluit van 1 november 2004 vernietigen voor zover het door gemaakte bezwaar ongegrond is verklaard. De Afdeling zal het bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd. Voor het overige komt de aangevallen uitspraak - gelet op overweging 2.2.3. - voor bevestiging in aanmerking.


2.4. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2005, 04/6445, voor zover daarbij het door ingestelde beroep ongegrond is verklaard;

II. verklaart het beroep bij de rechtbank voor zover dit door is ingesteld gegrond;

III. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 1 november 2004, kenmerk 200400243/DJZ, voor zover dat het bezwaar, voor zover ingesteld door , betreft;

IV. verklaart het tegen het besluit van 8 juli 2002 door gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;

VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

VII. veroordeelt de burgemeester van Amsterdam tot vergoeding van bij in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 1.288,00 (zegge: eenduizend tweehonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de gemeente Amsterdam aan het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 343,00 (zegge: driehonderddrieenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Michiels van Kessenich, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Michiels van Kessenich Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006


450.