Nationale Bank van Belgie


Vonnis van 9 maart 2007 - Standpunt van de Bank 2007-03-16

Het vonnis dat door de Rechtbank van koophandel te Brussel werd uitgesproken op 9 maart 2007 is de vijfde rechtelijke beslissing gewezen in het kader van de geschillen tussen de Nationale Bank van België en een aantal van haar aandeelhouders.

Eens te meer stelt de Rechtbank van koophandel de Bank in het gelijk en bevestigt zij de argumenten die de Bank steeds herhaalt, te weten dat het specifieke statuut en wettelijk kader van de Bank, eigen aan de taken van algemeen belang waarmee zij als centrale bank van het land is belast, haar onderwerpen aan eigen regels die afwijken van deze die gelden voor andere naamloze vennootschappen.

De Rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen als ongegrond. Zij heeft bevestigd dat de aandeelhouders van de Bank geen enkel recht hebben op de meerwaarden die deze laatste realiseert op de verkopen van goud en heeft geoordeeld dat de Bank geen enkele fout heeft gemaakt bij het overdragen van deze meerwaarden aan de Staat in uitvoering van de wetten van 26 juli 1996, 18 december 1998 en 10 december 2001. De Rechtbank meent dat de Bank, door de wil van de wetgever te respecteren, zich op een normaal zorgvuldige manier gedraagt en dat er, door gevolg te geven aan de wet, geen sprake kan zijn van een fout in haar hoofde, noch, a fortiori, van enige aansprakelijkheid.

Niettemin heeft de raadsman van de eisers via de pers onjuiste informatie verspreid waarin hij beweert dat de rekeningen van de Bank niet correct zouden zijn opgemaakt. Hij verkondigt zijn intentie om hun correctie te eisen en brengt de vereffening van de Bank ter sprake.
Het vonnis van 9 maart 2007 wijzigt geenszins het standpunt van de Bank, noch de eerder genomen beslissingen van de Voorzitster van de Rechtbank van koophandel te Brussel in kort geding (beschikking van 23 juni 2003) en van het Arbitragehof (arrest van 10 december 2003). Het goud en de andere officiële externe reserves van de Belgische staat worden aangehouden en beheerd door de Bank binnen het juridisch kader van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 9bis van haar organieke wet. Deze tegoeden vormen een doelvermogen dat bestemd is voor de opdrachten van algemeen belang waarmee zij in haar hoedanigheid van centrale bank is belast of die haar in die hoedanigheid werden toevertrouwd. De Bank is er de eigenaar van, ook al kan zij deze reserves niet vrij aanwenden voor andere doeleinden dan het algemeen belang. Dat is de reden waarom deze eigendom gekwalificeerd wordt als fiduciair.
De jaarrekening van de Bank wordt opgemaakt in overeenstemming met de boekhoudkundige regels die op haar van toepassing zijn, en meer bepaald met het Protocol betreffende de statuten van het ESCB en van de ECB en met de richtsnoeren van de ECB. Het richtsnoer ECB/2006/16 van 10 november 2006 verplicht de nationale centrale banken om de officiële externe reserves van de Lidstaten die zij aanhouden en beheren in te schrijven op de actiefzijde van hun balans, zonder andere vermeldingen voor te schrijven. Aldus boeken bijvoorbeeld de Banque de France, de Deutsche Bundebank en de Nederlandsche Bank, die eveneens van hun Staat onderscheiden juridische entiteiten zijn, de externe reserves die zij aanhouden en beheren op dezelfde wijze als de Nationale Bank van België. Het vonnis van 9 maart 2007 bevat overigens geen enkele kritiek op dat punt.

Standpunt van de Bank (pdf - 21k)