Raad van State


Uitspraak Vrijstelling en bouwvergunning voor kermisexploitantenterrein in Apeldoorn

Zaaknummer: 200603519/1
Publicatie datum: woensdag 21 maart 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Vrijstelling bestemmingsplan gebruik

200603519/1.
Datum uitspraak: 21 maart 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, allen wonend te ,

tegen de uitspraak in de zaken nos. 05/1781, 05/1782 en 05/1783 van de rechtbank Zutphen van 25 april 2006 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.


1. Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (verder: het college van burgemeester en wethouders) aan de gemeente Apeldoorn vrijstelling verleend voor het inrichten van het perceel kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AD, nr. 3669, plaatselijk bekend Malkenschoten/hoek Oude Apeldoornseweg (verder: het perceel) tot kermisexploitantenterrein.

Bij besluit van 4 februari 2005 heeft het college aan de gemeente Apeldoorn vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van standplaatsen en het plaatsen van sanitaire units op het perceel.

Bij afzonderlijke besluiten van 3 maart 2005, 11 maart 2005 en 6 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders vrijstellingen en bouwvergunningen verleend ten behoeve van het plaatsen van woonwagens op het perceel.

Bij afzonderlijke besluiten van 23 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders het door onder meer appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 april 2006, verzonden op 27 april 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nader stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar appellanten, in de personen van , en het college van burgemeester en wethouders , vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. De bij besluit van 14 januari 2005 verleende vrijstelling voorziet in het inrichten van het perceel tot kermisexploitantenterrein, bestaande uit het aanbrengen van verharding, groenvoorzieningen en overige inrichtingsmaatregelen. De bij besluiten van 4 februari 2005, 3 maart 2005, 11 maart 2005 en 6 april 2005 verleende vrijstellingen en bouwvergunningen voorzien in het aanleggen van standplaatsen, het plaatsen van woonwagens en het bouwen van de bij die woonwagens behorende erfbebouwing (niet zijnde bedrijfsbebouwing).

2.2. Bij uitspraak van heden, no. 200602341/1, heeft de Afdeling het beroep van appellanten tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot goedkeuring van het bestemmingsplan "16e partiële herziening Malkenschoten" ongegrond verklaard en dit besluit in stand gelaten. Het bestemmingsplan "16e partiële herziening Malkenschoten" voorziet door middel van een plandeel met de bestemming "Kermisexploitantenterrein (KE)" in het juridisch-planologische kader voor de vestiging van een kermisexploitantenterrein op het perceel. Het bestemmingsplan vormt daarmee de titel voor de ruimtelijke ingrepen waartegen appellanten zich in het kader van de procedure omtrent de vrijstellingen keren. Met de beoordeling van de aangevallen uitspraak in zoverre kan derhalve niet worden bereikt wat appellanten beogen, namelijk voorkomen dat een titel ontstaat voor de ruimtelijke ingrepen op het perceel.

Omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de vrijstellingen kan worden aangenomen, moet gelet op het vorenstaande worden geoordeeld dat appellanten geen belang hebben bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak voor zover daarin een oordeel is gegeven omtrent de vrijstellingen.

2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat ten onrechte bouwvergunningen zijn verleend. Volgens hen zijn de bouwplannen in strijd met de redelijke eisen van welstand. In dit verband betogen appellanten dat een tweede vergadering van de welstandscommissie omtrent het welstandsadvies ten onrechte niet openbaar is geweest.

2.3.1. Dit betoog faalt. In navolging van de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat niet aan de redelijke eisen van welstand zal worden voldaan. Daarbij heeft de rechtbank terecht betrokken dat voor de bouwplannen een positief welstandsadvies is afgegeven en dat niet aannemelijk is geworden dat dit advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. Daargelaten de vraag of de tweede vergadering van de welstandscommissie openbaar is geweest, zijn appellanten hierdoor niet in hun belangen geschaad nu zij van het welstandsadvies kennis hebben kunnen nemen en daarop in het kader van de bezwaarschriftprocedure hebben kunnen reageren.

Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het college terecht bouwvergunningen heeft verleend.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Kegge
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2007

325-481.