Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

23-03-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij elf fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Verordening technologie voor tweeërlei gebruik
2. Mededeling interne markt gas en electriciteit
3. Mededeling duurzame energie

4. Verordening energiestatistieken

5. Mededeling directe belastingstelsels interne markt
6. Verordening landbouw- en douanevoorschriften
7. Mededeling communautair burgerluchtvaartbeleid Canada
8. Mededeling vervoersassen naar buurlanden
9. Mededeling beheer diepzeebestanden

10. Richtlijn teeltmateriaal van fruitgewassen
11. Richtlijn Brandstofkwaliteit

De staatssecretaris voor Europese Zaken,

Frans Timmermans

* Ministerie van Buitenlandse Zaken

* Bezuidenhoutseweg 67

* Postbus 20061

* 2500 EB Den Haag

* Tel.: 070-3 486 486

* Fax: 070-3 484 848

* Internet: www.minbuza.nl

Fiche: Verordening exportcontrole voor goederen voor tweeërlei gebruik

Titel: Voorstel voor een Verordening van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik

Datum Raadsdocument: 18 .12. 2006 nr. Raadsdocument: 2006/0266 (ACC) nr. Commissiedocument: COM(2006) 829 final Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ i.o.m. BZ, FIN, BZK, DEF, JUS, OCW, VROM

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep "Dual-use", Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, tijdpad is nog onbekend.

Achtergrond, Korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Sinds 1994 heeft de EG een gemeenschappelijke regeling voor de controle op de uitvoer van goederen en technologie die zowel geschikt zijn voor civiel als voor militair eindgebruik (goederen voor tweeërlei gebruik). De huidige regeling is neergelegd in Verordening (EG) nr.1334/2000, doorgaans aangeduid als de `dual-use-verordening'. De Commissie stelt thans een aantal wijzigingen voor. In de eerste plaats om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de verplichtingen die voor hen voortvloeien uit Resolutie 1540 (2004) van de VN-Veiligheidsraad inzake non-proliferatie. In de tweede plaats om gevolg te geven aan de aanbevelingen van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen naar aanleiding van de "peer reviews" (2004) van de tenuitvoerlegging van de dual-use- verordening door de lidstaten. Tot het uitvoeren van deze `reviews' was besloten in het "actieplan voor de toepassing van de grondbeginselen voor een EU-strategie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens" van Thessaloniki in 2003. Voorts beoogt de verordening meer duidelijkheid te scheppen in de reikwijdte van de verordening en de vermindring van de administratieve lasten voor de EG-exporteurs bij de uitvoering van de controles.

Om te voldoen aan de internationale verplichtingen van de VN Resolutie en de Thessaloniki strategie stelt de Commissie op gebied van de exportcontrole de volgende nieuwe controlemogelijkheden voor: · de invoering van extra controlemogelijkheden op doorvoer (transit/transhipment) en op de tussenhandel en de bestraffing van illegale dienstverlening met betrekking tot de doorvoer en driehoekshandel (brokering) in producten voor tweeërlei gebruik, als die kunnen worden gebruikt in een programma ter vervaardiging van een massavernietigingswapens; · controles op de immateriële overdracht van technologie en programmatuur, onder andere via electronische media, telefoon en internet (Intangible Technology Transfer, ITT), inclusief het verlenen van technische assistentie/bijstand. · aanpassing van de controle op produkten die niet zijn opgenomen in de lijsten van de verordening (catch all) om de efficiëntie en de transparantie ervan te vergroten. De verordening voorziet in die mogelijkheid.

Om meer duidelijkheid te scheppen in de reikwijdte van de verordening en de administratieve lasten voor de EG-exporteurs bij het uitvoeren van de controles te verminderen bevat de verordening een aantal wijzigingen met betrekking tot vergunningen: De Commissie stelt de harmonisatie voor van de gebruiksvoorwaarden van verschillende typen reeds bestaande vergunningen. Daarnaast introduceert de verordening een nieuwe vergunning: de communautaire algemene export vergunning, en vervangt zij de vergunningplicht voor sommige intracommunautaire handel door een meldplicht, bijvoorbeeld voor de intracommunautaire handel in nucleaire goederen, waarvoor nu een vergunningplicht geldt. Ook zijn de exporteurs en leveranciers van de meest strategische producten voor tweeërlei gebruik (nog niet gedefinieerd) binnen de Gemeenschap verplicht zich te registreren en introduceert de

verordening indicatieve termijnen voor het behandelen van uitvoervergunningen en verzoeken om informatie.

Een belangrijk onderdeel van de verordening is de verplichting voor de lidstaten om, in het kader van een minimum-harmonisatie, in ieder geval te voorzien in de verplichting tot strafbaarstelling bij ernstige schendingen van de verordening. Aldus wordt verhinderd dat dergelijke schendingen in sommige lidstaten louter met bestuursrechtelijke sancties worden afgedaan.

Ook wil de Commissie de bevoegdheid voor het onderhandelen met derde landen, bijvoorbeeld voor voorschriften inzake wederuitvoer. Deze Commissiebevoegdheid zou ook gelden bij het vaststellen van specifieke projectgebaseerde voorschriften inzake uitvoercontrole wanneer derde landen betrokken zijn bij door de EG gefinancierde projecten.

Ten slotte verplicht een nieuw onderdeel van de verordening de lidstaten tot een verbeterde informatie-uitwisseling over geweigerde vergunningen (denials) en andere gevoelige informatie, onder andere door de eventuele invoering van een beveiligd elektronisch systeem voor de uitwisseling van informatie over geweigerde vergunningen en andere gevoelige informatie.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 133 EG

Besluitvormingsprocedure en Rol EP: gekwalificeerde meerderheid Raad, geen rol EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: ja, een regelgevingscomité (op basis van artikel 19 van het voorstel)

Subsidiariteit en Proportionaliteit:
Bevoegdheid: Het voorstel ligt op het terrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek, waarvoor een exclusieve EG-bevoegdheid bestaat. De bevoegdheid tot het stellen van de verplichting tot strafbaarstelling door de EG op het terrein van de handelspolitiek is evenwel niet door het Hof erkend. Dit kan echter niet worden uitgesloten (zie het onderdeel: Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling). Nederland is echter geen voorstander van de verplichtig tot strafbaarstelling van ernstige inbreuken op de bepalingen in de verordening, te meer het nut en noodzaak daartoe in het voorstel ontoereikend zijn gemotiveerd.

Subsidiariteit: Niet van toepassing. De gemeenschappelijke handelspolitiek behoort tot de exclusieve bevoegdheden van de EG.

Proportionaliteit: Positief. Het betreft hier actualisering van de bestaande verordening. Daarnaast stelt de Commissie een uitbreiding van de reikwijdte van de verordening voor met bepalingen op het gebied van dienstverlening met betrekking tot de doorvoer en driehoekshandel in strategische goederen die niet via ons grondgebied worden verzonden voor. Nederland kan deze uitbreiding op hoofdlijnen ondersteunen.

Los van de terughoudendheid ten aanzien van het gebruik van de bevoegdheid tot strafrechtelijke harmonisatie op het terrein van de handelspolitiek, is het voor Nederland cruciaal niet uitsluitend strafrechterlijke handhaving toe te kunnen passen, maar dat ook de mogelijkheid voor bestuursrechtelijke handhaving blijft bestaan. Benadrukt dient te worden dat Nederland geen (mogelijke) beperking van keuzevrijheid van de lidstaten ten aanzien van de meest effectieve handhavingmodaliteit wenst.

Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Op korte termijn geen. Voor de eventuele ontwikkeling van een veilig systeem voor informatie-uitwisseling over weigeringen kunnen in de periode 2007-2010 de totale kosten bedragen: 565.000.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de (Rijks)overheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De implementatie van de verordening op het gebied van vergunningverlening, controle en handhaving zal voor het grootste deel plaatsvinden in het kader van het reguliere douanetoezicht op de in-, uit- en doorvoer van goederen. Toezicht op de naleving van die aspecten die geen betrekking hebben op dit grensoverschrijdende verkeer van fysieke goederen (=dienstverlening) zal uitgeoefend worden door de FIOD-ECD. De FIOD-ECD is ook belast met de opsporing van strafbare feiten.

De invoering van nieuwe controlemaatregelen (doorvoer, brokering) biedt de Douane de mogelijkheid op te treden bij het vermoeden van onrechtmatige export, doorvoer en brokering van goederen voor tweeërlei gebruik. Tot op heden heeft de Douane deze mogelijkheid juridisch niet.

De toename in lasten voor de overheid als gevolg van de wijziging van de verordening zal tot een minimum beperkt worden. Enkele nieuwe maatregelen zullen de uitvoercontroles door de Douane vergemakkelijken (meldplicht) wat een beperkte vermindering van administratieve en personele lasten tot gevolg zal hebben.

Een belangrijke rol is weggelegd voor de inlichtingendiensten (AIVD en MIVD). De toepassing van de controlemaatregelen zal ingegeven worden door informatie aangereikt door deze diensten. Dit heeft een toename van de werkzaamheden van deze diensten en dus een administratieve en personele lastenverzwaring tot gevolg.

Voor bedrijven zijn er zowel toe- als afnames van administratieve lasten. De toename als gevolg van de wijziging van de verordening zal tot een minimum beperkt worden. Nederland streeft bij de nieuwe verordening naar de invoering van de minst ingrijpende vorm van vergunningplicht (ad hoc vergunningplicht) en beperkt zich tot wat redelijkerwijs toepasbaar en uitvoerbaar is. Hierdoor zullen de controles door de Douane geen lastentoename betekenen voor de bedrijven. Daarbij zal de invoering van nieuwe maatregelen (meldplicht in plaats van vergunning) een lastenvermindering voor het bedrijfsleven betekenen. Ook met de communautaire algemene export vergunning wordt een lastenarm alternatief geïntroduceerd.

Het is op voorhand niet mogelijk om exact aan te geven om hoeveel gevallen (vergunningen/ meldingen) het zal gaan. Dit is afhankelijk van de door de lidstaten nog overeen te komen wijze van implementatie van nieuwe verplichtingen.

Op dit moment worden er in Nederland per jaar 500 vergunningen voor export van goederen voor tweeërlei gebruik afgegeven. Hiervan zijn ongeveer 10 globale/algemene vergunningen. Jaarlijks worden ongeveer 5 ad hoc vergunningen opgelegd.

Door de wijzigingen in de verordening worden naar verwachting ongeveer 5 vergunningen omgezet in meldingen. De nieuwe controlemaatregelen zullen waarschijnlijk ongeveer 5 á 10 ad hoc vergunningen voor respectievelijk doorvoer als brokering worden opgelegd.

De huidige administratieve lasten voor bedrijven zijn gezien het aantal vergunningen gering. Er is als gevolg van de verordening sprake van zowel toe- als afnames, maar dit zijn kleine veranderingen. Onduidelijk is of er per saldo sprake zal zijn van een toe- of afname, maar het gaat hoe dan ook niet om een substantiële wijziging van de administratieve lasten voor bedrijven.

Per saldo mag verwacht worden dat voor de overheid het geheel aan maatregelen zal leiden tot een geringe (administratieve/personele) lastenverzwaring, vooral bij de inlichtingendiensten.

Vervolgtraject financiële afspraken: De omvang van de kosten is nog niet bekend. Wanneer er meer duidelijkheid is over de kosten, zal er een toedeling van de kosten plaatsvinden over de verschillende betrokken departementen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) alsmede informatie inzake mogelijke implementatie- en notificatieproblemen: Het voorstel ziet enerzijds op goederen voor tweeërlei gebruik en anderzijds op bepaalde vormen van export van dienstverlening met betrekking tot die goederen. Het gedeelte dat ziet op goederen zal worden geïmplementeerd in een besluit op grond van de Algemene Douanewet (Adw). Er wordt bekeken onder welk nationaal wettelijk kader de bepalingen ten aanzien van de diensten kunnen worden geïmplementeerd. Voorlopig vallen deze, voor zover het betreft de immateriële overdracht van technologie en programmatuur, onder andere via elektronische media, telefoon en internet onder het overgangsrechtelijke regime van de Algemene Douanewet. Strafbaarstelling van overtredingen van de verordening valt voor zover nodig onder de Wet op de economische delicten.

Voorgestelde implementatietermijn (evt. commentaar haalbaarheid, dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding): De verordening treedt in werking 90 dagen na publicatie van de verordening in het publicatieblad van de EG.

Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de lidstaten strafsancties zullen moeten vaststellen ingeval van schendingen en daarnaast de noodzakelijke bevoegdheden moeten attribueren voor wat betreft afgifte van vergunningen, het houden van toezicht op de naleving enz. Dat geldt in het bijzonder op het terrein van de brokering waar in Nederland nog slechts beperkte rechtsinstrumenten voorhanden zijn. Hiermee dient rekening te worden gehouden bij de voorgestelde datum van inwerkingtreding. Omdat het hier de controle op dienstverlening betreft, en niet de controle op de export van fysieke goederen, is de Adw niet geschikt. Voor de brokering in wapens geldt het Besluit financieel verkeer strategische goederen, maar voor het implementeren van de nieuwe verordening wordt ook gedacht aan gebruik van de Sanctiewet.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen. Het voorstel heeft betrekking op controles op uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik naar alle derde landen, ongeacht de status van ontwikkelingsland.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De voorgestelde verordening betreft vooral actualisering van reeds bestaande wetgeving. Met betrekking tot de voorgestelde nieuwe bepalingen kan Nederland in grote lijnen akkoord gaan

De Nederlandse belangen liggen op het terrein van
· de buitenlandse politiek (het tegengaan van de proliferatie van massavernietigingswapens en de beperking van conventionele bewapening in spanningsgebieden) en · de handelspolitiek (ook voor Dual Use goederen een interne markt, maar met eenvormige controle aan de buitengrenzen van de Europese Gemeenschap, zo min mogelijke verstoring van internationale handel en zo klein mogelijke administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheid).

Naast een uitbreiding en toename van de controle op een aantal terreinen zoals brokering, doorvoer en ITT, onder meer vanwege risico's die verband houden met terrorisme en de verplichtingen voortvloeiend uit VNVR Resolutie 1540, wordt tegelijkertijd beoogd andere aspecten van de controle te vereenvoudigen, onder meer door de introductie van een globale communautaire vergunning.

In zijn algemeenheid kan Nederland instemmen met de wijzigingen en de toevoegingen van brokering en doorvoer.

Nederland is echter van mening dat niet alleen voorzien moet worden in de controle van vergunningplichtige goederen, maar dat ook voorzien moet worden in mogelijkheden om niet- vergunningplichtige goederen te controleren als die gebruikt kunnen worden in een programma ter vervaardiging van een massavernietigingswapen. Dat geldt ook voor goederen die een conventionele militaire toepassing kunnen krijgen in een land waarop een internationaal wapenembargo van kracht is.

De bevoegdheid tot het stellen van de verplichting tot strafbaarstelling door de EG op het terrein van de handelspolitiek is niet door het Hof erkend. Niet uitgesloten kan echter worden dat de door het Hof in zaak C-176/03 gevolgde redenering op het beleidsterrein milieu ook buiten dit beleidsterrein kan opgaan voor andere terreinen van Gemeenschapsrecht waarvoor een duidelijke EG-doelstelling in artikel 2 en/of 3 EG-Verdrag en duidelijke bevoegdheden en doelstellingen (zoals in artikel 174 en 175 EG) bestaan. Nederland is terughoudend ten aanzien van strafrecht in de eerste pijler. Voor Nederland is van groot belang dat het voorstel geen ongewenste effecten heeft op het Nederlandse strafrecht.

In een aantal gevallen plaatst Nederland ook kanttekeningen bij de praktische uitvoerbaarheid van het voorstel, mede in het licht van de vaak beperkte capaciteit bij uitvoerende en toezichthoudende diensten. Daarnaast is het voor de inlichtingendiensten van belang dat de nieuwe verordening voor informatie-uitwisseling, bijvoorbeeld over geweigerde vergunningen, de geheimhoudingsplicht onverlet laat. Indien indicatieve termijnen worden ingevoerd dient de tijdsduur zodanig te zijn dat er voldoende tijd is voor benodigd internationaal onderzoek. Ook dienen er regels te komen voor verantwoorde werking van rechtshulp en informatie-uitwisseling bijvoorbeeld op het gebied van brokering.
Ook is Nederland het standpunt toegedaan dat nieuwe bepalingen (o.a. definities) zoveel mogelijk dienen aan te sluiten bij de reeds bestaande Europese wetgeving zoals bijvoorbeeld in het Communautair Douane Wetboek, en tenminste eenduidig en transparant dienen te zijn. Met het voorstel om de Commissie onderhandelingsbevoegdheid met derde landen te geven is Nederland het aan de ene kant eens, aangezien dan niet 27 landen afzonderlijk hoeven te onderhandelen. Aan de andere kant is een voorzichtige opstelling geboden ten aanzien van de reikwijdte. De Commissie is ambitieus op het gebied van exportcontrole en de lidstaten hechten sterk aan hun nationale bevoegdheid.

Fiche: Mededeling interne markt gas en electriciteit

Titel: Mededeling "Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt" (COM (2006) 841) en Mededeling "Prioritair interconnectieplan" (COM (2006) 846)

Datum Raadsdocument: 10 januari 2007 Nr Raadsdocument: 5232/07 en 5237/07 Nr. Commissiedocument: (COM (2006) 841) en (COM (2006) 846) Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. BZ, DEF, VROM, LNV, V&W en OCW

Behandelingstraject in Brussel: De Commissie is uitgenodigd om voor de Vervoer, Telecom en Energieraad (VTE-raad) van 8 juni 2007 nadere uitleg en een impactstudie te maken van de belangrijkste maatregelen. De Commissie verwacht na juli 2007 een concreet pakket maatregelen te presenteren in de vorm van wetgevende voorstellen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De mededeling COM 841 Vooruitzichten voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt is een integraal onderdeel van de zogenaamde Strategic Energy Review, het door de Europese Commissie voorgestelde geïntegreerde pakket van maatregelen inzake energie- en klimaatbeleid. De mededeling bevat verschillende voorstellen en maatregelen met betrekking tot de verbetering van de interne Europese markt voor elektriciteit en gas. De Europese Commissie constateert dat sinds de liberalisering grote vorderingen zijn gemaakt met de totstandkoming van een interne markt. Ondanks positieve resultaten is er nog geen sprake van één interne markt. De Commissie beschouwt de huidige regelgeving als onvoldoende om een volledig interne concurrerende markt te realiseren. De consument profiteert nog niet optimaal van de voordelen van een goed werkende markt. De Commissie stelt een breed integraal pakket aan maatregelen voor om te komen tot een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening door middel van het wegnemen van de gesignaleerde tekortkomingen.

De Commissie stelt de volgende belangrijkste maatregelen voor:
1. Extra maatregelen ten aanzien van onafhankelijk netbeheer De Commissie constateert dat de huidige juridische splitsing onvoldoende is om een interne energiemarkt tot stand te brengen. Om de onafhankelijkheid van het netbeheer te versterken doet de Commissie twee voorstellen die zij nader zal onderzoeken: · Volledige eigendomssplitsing voor de landelijke netbeheerders (TSO). Hierbij is de TSO verantwoordelijk voor het beheer van de netten en beschikt het over de eigendom van de netten. Producenten en leveranciers van gas en elektriciteit mogen geen aandeel houden in de TSO.
· Independent System Operators (ISO). In dit geval heeft de landelijke netbeheerder volledige zeggenschap en is als enige verantwoordelijk voor het beheer van de netten. De ISO hoeft niet te beschikken over de eigendom van de netten.
De Commissie beschouwt de invoering van een volledige eigendomssplitsing als de meest effectieve en noodzakelijke maatregel om het onafhankelijk netbeheer te waarborgen. Het gepresenteerde alternatief draagt weliswaar bij aan een verbetering van de huidige situatie, echter dit alternatief is een `second best'-oplossing. Dit alternatief leidt niet tot een transparante verdeling van taken en verantwoordelijkheden en vraagt om uitgebreide regulering.

2. Versterken van het toezicht op de Europese markt De Commissie constateert grote verschillen in bevoegdheden van regulators tussen lidstaten. De Commissie stelt voor deze bevoegdheden te harmoniseren en beoogt een verdere versterking van de samenwerking tussen regulators. De regulators moeten een zwaardere rol krijgen bij cross border issues en bij de ontwikkeling van concurrentie op de interne markt.
3. Verbeteren samenwerking tussen TSO's en vergroten transparantie

Om betrouwbaarheid van netwerken te vergroten is verdergaande samenwerking tussen netbeheerders essentieel.

4. Onderzoek bestaande richtlijnen voorzieningszekerheid olie en gas De Commissie zal de effectiviteit van de bestaande richtlijnen onderzoeken om beter bestand te zijn tegen een Europese energiecrisis of onderbrekingen in de gasaanvoer. Hierbij overweegt de Commissie de mogelijkheid om strategische gasvoorraden aan te houden.

De mededeling COM 846 "Prioritair interconnectieplan" bevat een overzicht van de belangrijkste infrastructuurprojecten met betrekking tot investeringen in interconnecties die voor Europa van vitaal belang zijn. Interconnectie is een belangrijke voorwaarde voor het tot stand komen van een interne markt zoals in mededeling COM 841 uitgebreid is aangegeven.

Het prioritair interconnectieplan benoemt de strategisch belangrijke verbindingen en geeft een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de voltooiing ervan. Het plan is toegespitst op de projecten waarover de Raad en het Europees Parlement het in het TEN-E-richtsnoeren eens zijn geworden. De Commissie stelt enkele acties voor om investeringen in infrastructuur te versnellen en vertragingen te voorkomen. Ondermeer door in de loop van 2007 met voorstellen te komen over de stroomlijning van complexe nationale plannings- en vergunningsprocedures en voor het instellen van Europese coördinatoren om de geselecteerde projecten te volgen. Verder onderzoekt de Commissie in hoeverre de huidige begroting van de TEN-E financiering (jaarlijks 20 miljoen ) in de toekomst kan volstaan.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, want het betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing want het betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing want het betreft een mededeling

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidariteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief. De Europese en Nederlandse afnemers zullen profiteren van een goed werkende interne Europese markt. Dit leidt tot een betrouwbare energievoorziening tegen zo efficiënt mogelijke prijzen. Een volledig open, effectieve en transparante interne Europese markt voor energie is ook essentieel om het concurrentievermogen te bevorderen en draagt bij aan de voorzieningszekerheid. De aanwezigheid van voldoende interconnectiecapaciteit tussen lidstaten is hiervoor een voorwaarde. Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: positief, met een kanttekening ten aanzien van het beheer van de strategische gasvoorraden. Nederland deelt de zorgvuldige en uitgebreide analyse van de Commissie dat de huidige regelgeving, met name op het gebied van de splitsing, onvoldoende is om daadwerkelijk een goed functionerende interne Europese markt te realiseren. Nederland voldoet reeds aan het nu voorliggende voorstel van volledige eigendomssplitsing. Nederland heeft bedenkingen bij de overweging van de Commissie om strategische gasvoorraden aan te houden als mogelijke maatregel om een crisis in de gastoevoer te voorkomen. Een uitgebreide kosten baten analyse dient eerst plaats te vinden. Daarnaast heeft dit een relatie met de onlangs in werking getreden richtlijn Voorzieningszekerheid gas (2004/67/EC) die wellicht voldoende mogelijkheden biedt om onderbrekingen in de aanvoer op te vangen.

Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie heeft voor de financiering van de interconnectie binnen de huidige begroting van de TEN-E financiering jaarlijks 20 miljoen gereserveerd.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing, want het betreft een mededeling

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Op hoofdlijnen heeft het kabinet reeds een reactie over het energiepakket gegeven in haar brieven aan de Kamer van 2 februari jl. (Vergaderjaar 2006-2007, TK 28 240 72) en van 5 maart jl. (Vergaderjaar 2006-2007, TK 21 501-20 334).

Nederland onderschrijft de noodzaak van een goed werkende interne markt. Nederland steunt de Commissie ten volle in het voornemen tot volledige eigendomsscheiding van de landelijke netbeheerders.

Nederland zet evenals de Commissie in op een vergroting van de transparantie en versterken van de bevoegdheden en de onafhankelijkheid van de nationale regulators. Verder onderstreept Nederland het belang van een verbeterde samenwerking tussen de nationale regulators in grensoverschrijdende gevallen.

Ook deelt Nederland het standpunt van de Commissie over de noodzaak van meer grensoverschrijdende samenwerking tussen de landelijke netbeheerders en over verruiming van de beschikbare interconnectiecapaciteit. Het uitgangspunt dient wel te zijn dat de benodigde investeringen gefinancierd worden door de netwerkbedrijven zelf. Ten aanzien van het beheer van de strategische gasvoorraden als maatregel om onderbrekingen in de gastoevoer op te vangen heeft Nederland bedenkingen. De Commissie wordt gevraagd om allereerst te beoordelen in hoeverre de huidige wetgeving voldoende mogelijkheden biedt en om een uitgebreide kosten-baten-analyse te maken van de eventueel aan te houden gasvoorraden.

Nederland zal, indien 20 mln jaarlijks uit de TEN-E begroting niet voldoende is, er bij de Commissie op aandringen dat dit binnen de bestaande Financiële Perspectieven zal worden opgelost.

Fiche: Mededeling duurzame energie

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad van Ministers en aan het Europees Parlement: Routekaart voor hernieuwbare energie: Hernieuwbare energiebronnen in de 21st eeuw: een duurzamere toekomst opbouwen

Datum Raadsdocument: 10 januari 2007 Nr Raadsdocument: EC(2007) 12 Nr. Commissiedocument: COM(2006) 848 final Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ en VROM i.o.m. BZ, DEF, LNV, V&W, IPO en FIN

Behandelingstraject in Brussel: de mededeling is gepresenteerd door de Europese Commissie en behandeld in de Vervoer, Telecom en Energieraad (VTE-raad) van 15 februari jl. De Commissie zal in het najaar met concrete voorstellen komen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De mededeling `routekaart voor hernieuwbare energie' is een integraal onderdeel van de zogenaamde `Strategic Energy Review', het door de Europese Commissie voorgestelde geïntegreerde pakket van maatregelen inzake energie- en klimaatbeleid. De routekaart beschrijft de lange-termijn visie voor duurzame energie in de EU. De Europese Commissie stelt een verplichte doelstelling van 20% duurzame energie van de totale energieconsumptie in de EU in 2020 voor. In de mededeling wordt uitgelegd waarom deze ambitieuze doelstelling noodzakelijk is (bijdrage oplossing klimaatprobleem, voorzieningszekerheid, positieve bijdrage werkgelegenheid) en wordt in hoofdlijnen beschreven hoe deze gerealiseerd kan worden. De mededeling stelt verder een nieuw juridisch raamwerk voor ten behoeve van de stimulering van duurzame energie in Europa. Onder dit nieuwe raamwerk moet ook de bestaande richtlijn duurzame elektriciteit (2001/77/EG) worden opgenomen. Het nieuwe raamwerk is daarnaast bedoeld om het bedrijfsleven investeringszekerheid te geven. De routekaart beslaat alle duurzame energie toepassingen: elektriciteit, warmte/koude en biobrandstoffen. Wat betreft het aandeel van biobrandstoffen stelt de Commissie een bindende doelstelling voor van 10% van het verbruik van transportbrandstoffen voor alle lidstaten in 2020.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. Het verhogen van het aandeel duurzame energie maakt de EU als geheel minder afhankelijk van (te importeren) fossiele energiebronnen. Specifiek ten aanzien van duurzame elektriciteit is het streven op termijn een interne markt te realiseren waarbinnen vrije handel in duurzame elektriciteit kan plaatsvinden. Dit heeft als voordeel dat duurzame elektriciteit op termijn daar geproduceerd kan worden waar dat het beste kan qua kosten, ruimte, milieunadelen etc. .
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief, onder de voorwaarde dat de Europese Commissie de lidstaten flexibiliteit geeft bij het invullen van de doelstelling met verschillende duurzame energievormen (elektriciteit, warmte/koude) zodat de lidstaten zelf de meest

kosteneffectieve en lokaal meest passende duurzame energieoptie kunnen kiezen. Ook dient de hoogte van de bijdrage aan de realisatie van de 20% doelstelling voor individuele lidstaten te worden vastgesteld al naar gelang potentieel en kosten van duurzame energieopwekking in elke lidstaat.

Consequenties voor de EU-begroting: Er zijn alleen indirecte gevolgen voor de EU begroting. Omdat duurzame energie prioriteit krijgt zou op termijn meer onderzoeksgelden (Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling) naar duurzame energieprojecten kunnen gaan. Dit gebeurt echter op basis van excellentie.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overhedenen/of bedrijfsleven en burger:
In het regeerakkoord is voor energie in pijler 3 duurzame samenleving een extra ruimte vrijgemaakt van 500 mln euro structureel. De aanwending hiervan staat nog niet vast en zal mede n.a.v. het vaststellen van het voor Nederland geldende nationale doel worden beslist op grond van nog te maken plannen. Daarbij gelden de regels budgetdiscipline. Op langere termijn dient de burger de kosten die verbonden zijn aan de realisatie van de ambitieuze duurzame energiedoelstelling te betalen. Duurzame energie is gemiddeld duurder dan conventionele energievormen (gas, olie, kernenergie). Deze kosten van invoering belopen volgens de Commissie voor de gehele EU 18 miljard per jaar voor de gehele EU bij een hoge olieprijs van 78$, en 10 miljard per jaar bij een lage olieprijs van 48$ (dat wil zeggen 20 tot 36,50 per EU burger per jaar).

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing, want het betreft een Mededeling Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): niet van toepassing, want het betreft een mededeling.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing want het betreft een Mededeling

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Nederland heeft steeds gepleit voor het opnemen van duurzaamheidseisen aan biobrandstoffen. Dit om negatieve gevolgen voor biodiversiteit te voorkomen, alsmede ontbossing en ongewenste concurrentie met voedselvoorziening in met name ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Op hoofdlijnen heeft het kabinet reeds een reactie over het energiepakket gegeven in haar brieven aan de Kamer van 2 februari jl. (Vergaderjaar 2006-2007, TK 28 240 72) en van 5 maart jl. (Vergaderjaar 2006-2007, TK 21 501-20 334).

Nederland heeft tijdens de Voorjaarsraad ingestemd met een ambitieuze doelstelling, namelijk een bindende doelstelling van 20% hernieuwbare energie in 2020 voor de EU als geheel. Voor biobrandstoffen is Nederland akkoord gegaan met een bindende doelstelling van 10% in 2020, onder de voorwaarde dat de productie duurzaam is, dat tweede generatie brandstoffen commercieel beschikbaar komen en dat de richtlijn Brandstofkwaliteit (98/70) overeenkomstig wordt aangepast. Nederland benadrukt in dit kader het belang van strengere emissienormen voor voertuigen voor de periode 2012-2020.

Fiche: Verordening energiestatistieken

Titel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken

Datum Raadsdocument: 19 januari 2007 Nr. Raadsdocument 5474/07
Nr. Commissiedocument: COM(2006) 850 definitief Eerstverantwoordelijk ministerie: CBS/EZ i.o.m. FIN, DEF, LNV, VROM , BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Statistiek, RAZEB (eerste behandeling in de Raad nog niet bekend).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Tijdens de informele bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleider in Hampton Court in oktober 2005 is gevraagd om een Europees energiebeleid. In reactie op dat verzoek heeft de Europese Commissie in maart 2006 in het groenboek over energie een reeks van maatregelen uiteengezet voor het energiebeleid voor Europa.
Op 10 januari 2007 heeft de Europese Commissie een uitgebreid pakket maatregelen voorgesteld die samen een nieuw energiebeleid voor Europa vormen. Dit beleid heeft tot doel de klimaatverandering te bestrijden en de continuïteit van de energiebevoorrading te verbeteren. Daarnaast verbetert met dit beleid het concurrentievermogen van de energiesector.

In de algemene context van de verdere ontwikkeling van het communautaire beleid op het gebied van energie zijn op Europees niveau, geharmoniseerde en vergelijkbare actuele, betrouwbare statistische gegevens en indicatoren essentieel. Deze worden gebruikt om de effecten en de gevolgen van het energiebeleid te kunnen evalueren en de vooruitgang te monitoren. Daarnaast is beschikbaarheid van nauwkeurige en actuele informatie over energie essentieel om het effect van het energieverbruik op het milieu te kunnen beoordelen, in het bijzonder met betrekking tot de uitstoot van broeikasgassen.

Het onderhavige voorstel heeft tot doel het scheppen van een juridisch kader voor de al bestaande gegevensverzameling en het vaststellen van geharmoniseerde regels voor de verzameling, de productie en de verspreiding van gegevens over de in- en uitvoer, de omzetting en het verbruik van energie. Het voorstel beoogt niet het openen van een nieuw statistisch domein. Daarnaast geeft de verordening een aantal definities en onderdelen aan voor de verzameling van gegevens. Deze onderdelen hebben betrekking op de jaarlijkse energiestatistieken, maandelijkse energiestatistieken en maandelijkse korte termijn energiestatistieken, zoals omschreven in de bijlagen.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 285, lid 1 EG Verdrag,

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, medebeslissing

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, het doel van de verordening is het uitwerken en vaststellen van gemeenschappelijke standaarden voor de productie en systematische indiening van geharmoniseerde en vergelijkbare statistieken over energiehoeveelheden, energievormen, energiebronnen, energieopwekking, energievoorziening, energieomzetting en energieverbruik. Dit kan niet op

afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd. Daarom kan dit beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt.
Nederland vindt het belangrijk te kunnen beschikken over actuele en betrouwbare gegevens over de energiesituatie in de Europese Unie en ondersteunt in dat kader het verzamelen van gegevens en vaststellen van indicatoren.
Proportionaliteit: positief, de verordening gaat niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. In de verordening zijn alleen geharmoniseerde, statistische definities opgenomen. Lidstaten mogen zelf beslissen welke nationale gegevensbronnen zij voor de opstelling van de statistieken gebruiken. Daarbij kan Nederland rekening houden met zijn eigen statistische systemen, technieken en praktijken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Het merendeel van de werkzaamheden die voortkomen uit deze verordening worden reeds verricht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Deze maken thans deel uit van het reguliere werkprogramma van het CBS en kunnen worden opvangen binnen de bestaande capaciteit.

Echter, de samenstelling van de statistieken over duurzame energie (onderdeel 5 van bijlage I) van de verordening maakt thans nog geen onderdeel uit van het reguliere CBS werkprogramma. Deze worden sinds het verslagjaar 2003 door het CBS in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) uitgevoerd. Verder is de financiering hiervan nog niet opgenomen in de CBS-begroting. De financiering van deze werkzaamheden vindt jaarlijks plaats op basis van een zogeheten "werk voor derden" overeenkomst tussen EZ en het CBS. Na de inwerkingtreding van de Verordening dient het CBS deze additionele Europese statistische verplichting op te nemen in haar reguliere werkprogramma en komt de financiering van EZ via de jaarlijkse overeenkomst te vervallen.

Voor het efficiënt kunnen verzamelen en integreren van statistieken en vervolgens rapporteren aan de Commissie (Eurostat) is vanaf 2008 structurele additionele capaciteit nodig van 1,5 fte . Deze capaciteit wordt onder meer ingezet voor het verzamelen, controleren en analyseren van gegevens uit registraties en andere bestaande CBS-statistieken alsmede de productie van een geharmoniseerde dataset ten behoeve van de gegevensleveranties aan de Europese Commissie (Eurostat). Het CBS heeft de totale kosten voor de uitvoering van de statistieken voor duurzame energie vanaf 2008 jaarlijks begroot op 166.858,-

2008 2009 2010 2011 e.v schaalniveau vte kosten vte kosten vte kosten vte kosten P-kosten(10) 0,7 71.344 0,7 71.344 0,7 71.344 0,7 71.344 P-kosten(12) 0,8 95.514 0,8 95.514 0,8 95.514 0,8 95.514 Totaal 1,5 166.858 1,5 166.858 1,5 166.858 1,5 166.858

Aangezien het onderhavige voorstel niet voorziet in een uitbreiding van de statistische vereisten blijven de consequenties voor de respondenten in de vorm van de administratieve lasten gelijk.

Om de administratieve lastendruk voor bedrijven te reduceren loopt op dit moment het project "klantenbestanden energiebedrijven".

Hierin maakt het CBS gebruik van bestaande registraties van gebruiksgevens van de distributiebedrijven. Het project heeft tot doel in de toekomst een substantieel deel van de enquêtering onder 2000 bedrijven in de industrie te kunnen laten vervallen.

Vervolgtraject financiële afspraken: De aanvragen voor nieuwe Europese statistische verplichtingen worden meegenomen in het kader van de Rijksbegroting. Het Ministerie van Economische Zaken zal dekking aangeven op basis van de regels met betrekking tot budgetdiscipline.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Omdat het onderhavige voorstel het omzetten van een reeds bestaande werkzaamheden in formele wetgeving betreft, betekent de verordening een additionele EU-verplichting voor het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het onderhavige voorstel bestaat uit bestaand beleid.

In het voorstel worden de lidstaten verplicht om statistieken samen te stellen met betrekking tot energiehoeveelheden, energievormen, energiebronnen, energieopwekking, energievoorziening, energieomzetting en energieverbruik. De gegevens voor het samenstellen van de energiestatistieken worden thans door het CBS verkregen uit enquêtering bij bedrijven die betrokken zijn bij winning, omzetting en verbruik van energie. Daarnaast worden bedrijven uit de industrie gevraagd informatie te geven over hun energieverbruik. Waar mogelijk wordt informatie verkregen uit registers, zoals de administratie van de certificaatbeheerder CertiQ. Ook maakt het CBS als informatiebron voor de energiestatistieken gebruik van reeds bestaande statistieken, zoals de statistiek van de internationale handel.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treden (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor Nederland is dit haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Op hoofdlijnen heeft Nederland reeds een reactie over het energiepakket gegeven in haar brieven aan de Kamer van 2 februari jl. (Vergaderjaar 2006-2007, TK 28 240 72) en ter voorbereiding van het Nederlands standpunt voor de Voorjaarstop van de Europese Raad van 5 maart jl. (Vergaderjaar 2006- 2007, TK 21 501-20 334).

Energiestatistieken in Nederland vormen een belangrijke basis voor de vaststelling van de CO2- emissiecijfers. De kwaliteit van de energiestatistieken bepaalt in belangrijk mate de kwaliteit van de CO2-emissiecijfers. Daarnaast worden de gegevens over de voortgang van energiebesparing afgeleid uit energiestatistieken. Bovendien wordt ook aangesloten op de informatiebehoefte van het International Energie Agentschap (IEA) en de Verenigde Naties (VN). Nederland onderschrijft het belang van een wettelijke basis voor het uitwisselen van statistische gegevens op het terrein van energiestatistieken binnen een geharmoniseerd kader. De voorliggende verordening wordt beschouwd als een essentiële maatregel ter verbetering van de beschikbaarheid van geharmoniseerde, communautaire energiestatistieken. Hierdoor wordt de inhoud, de kwaliteit evenals de vergelijkbaarheid van de nationale en communautaire statistieken op het terrein van energie verbeterd. Nederland kan instemmen met het voorstel.

Fiche: Mededeling directe belastingstelsels interne markt

Titels:Mededelingen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees economisch en sociaal comité:
a) `Coördinatie van directe belastingstelsels van de lidstatenlidstaten op de interne markt' b) `Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties' c) `Exitheffingen en de behoefte aan coördinatie van het belastingbeleid van de lidstatenlidstaten'

Datum Raadsdocumenten: 21 december 2006 Nr Raadsdocumenten: a) 17066/06; b) 17067/06; c) 17068/06 Nr. Commissiedocumenten: a) COM(2006) 823; b) COM(2006) 824; c) COM(2006) 825 Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. EZ en BZ

Behandelingstraject in Brussel: De mededelingen worden in maart 2007 besproken in de Raadswerkgroep directe belastingen en vervolgens tijdens de Ecofin Raad van 27 maart 2007.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond en doelstelling
De afgelopen jaren heeft de Commissie in werkgroepverband (Working Party IV) een aantal verschillende onderwerpen op het gebied van directe belastingen geagendeerd. De gesprekken binnen de Commissie-werkgroep hebben niet tot resultaten geleid. Dit gegeven, in combinatie met een toename van jurisprudentie van het EG Hof van Justitie op het gebied van directe belastingen, is voor de Commissie aanleiding geweest een algemene mededeling te publiceren met een overkoepelende probleemanalyse op het gebied van directe belastingen en suggesties voor gebieden waar specifieke aandacht nodig is. De algemene mededeling gaat vergezeld van twee specifieke mededelingen: één op het gebied van grensoverschrijdende verliesverrekening en één op het gebied van exitheffingen.

Inhoud mededelingen
In de algemene mededeling wordt geconcludeerd dat het bestaan van 27 verschillende belastingstelsels tot fricties kan lijden bij grensoverschrijdende transacties. Denk hierbij aan discriminerende regelingen, dubbele belasting, dubbele vrijstelling en extra administratieve lasten. Unilateraal kunnen deze fricties niet altijd worden opgelost en ook de bestaande bilaterale belastingverdragen bieden niet in alle gevallen een oplossing. Veel van deze fricties zijn weg te nemen door de verschillende belastingstelsels zonder harmonisatie beter op elkaar af te stemmen. Daarnaast kan een gecoördineerde benadering van de arresten van het EG Hof van Justitie bewerkstelligen dat de rechtszekerheid verbetert en dat lidstaten het initiatief, wat betreft het realiseren van de interne markt, weer naar zich toetrekken.
Zonder concreet aan te geven welke oplossingen de Commissie voor ogen heeft en zonder specifieke instrumenten te noemen, geeft de Commissie aan bereid te zijn lidstaten te ondersteunen bij het zoeken naar gecoördineerde oplossingen. In deze mededeling geeft zij aan haar coördinatie-initiatief te willen laten volgen door een serie van specifieke mededelingen. De eerste twee betreffen grensoverschrijdende verliesverrekening en exitheffingen. In de komende twee jaar zullen nog mededelingen volgen over anti-misbruik regelingen, bindende arbitrage in belastingzaken, bronheffingen en successierecht.
De mededeling over grensoverschrijdende verliesverrekening (COM(2006)824) kan worden gezien als een reactie op de Zaak C-446/03 EG (het arrest Marks & Spencer). Het arrest heeft mogelijk implicaties voor meerdere lidstaten. In de mededeling beschrijft de Commissie vanuit een

economische invalshoek de noodzaak van grensoverschrijdende verliesverrekening zowel bij een vennootschap in relatie tot haar buitenlandse vaste inrichting en bij een vennootschap in relatie tot haar buitenlandse dochtervennootschap. Onder verwijzing naar de uitleg die de Commissie geeft aan het arrest Marks & Spencer, spreekt zij voor beide situaties haar voorkeur uit voor de mogelijkheid tot onmiddellijke aftrek van buitenlandse verliezen van een dochtermaatschappij of vaste inrichting, in combinatie met een latere inhaal behoudens liquidatie. Verder moet eerst nationale verliesverrekening zijn uitgeput en moet er geen ruimte worden geboden voor misbruik. Er worden vervolgens enkele mogelijkheden geschetst om het door de Commissie gewenste resultaat te bereiken en er wordt aangegeven hoe onderlinge afstemming dient plaats te vinden. Hiermee kan een gecoördineerde implementatie van het Marks & Spencer arrest in de wetgeving van de lidstaten worden gewaarborgd. Een technische Annex bij de mededeling geeft aan welke vormen van verliesverrekening er thans in de verschillende lidstaten mogelijk zijn.

De mededeling over exitheffingen (COM(2006)825) is een vervolg op de Zaak C-9/02 EG (het arrest Hughes de Lasteyrie du Saillant). De mededeling betreft fiscale heffingen die de lidstaten opleggen bij het verplaatsen van personen, ondernemingen en activa, zowel van de ene lidstaat naar een andere lidstaat als van een lidstaat naar een niet-lidstaat. De mededeling beschrijft het gevaar van dubbele heffing of dubbele vrijstelling bij dergelijke verplaatsingen en geeft aanzetten voor gecoördineerde oplossingen waarbij het EG recht wordt gerespecteerd en tevens een afstemming tussen de verschillende belastingstelsels wordt gegarandeerd (bijvoorbeeld een afspraak gebaseerd op wederzijdse erkenning waarbij de lidstaat van ontvangst de beoordeling van de lidstaat van vertrek accepteert).

Rechtsbasis van het voorstel: Niet van toepassing, het betreffen mededelingen.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Niet van toepassing, het betreffen mededelingen.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen n.v.t. want het betreft drie mededelingen. Voor zover tot beoordeling kan worden overgegaan luidt het oordeel over de overkoepelende mededeling en de mededeling over exitheffing: positief en over de mededeling betreffende de behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties: negatief. Nederland erkent dat er op het terrein van de directe belastingen grensoverschrijdende fricties kunnen ontstaan die niet altijd unilateraal of bilateraal kunnen worden opgelost. Daarom kan het nuttig zijn om op Europees niveau over een set handvatten te beschikken waaruit desgewenst geput kan worden. Dit geldt ook bij de problematiek rond exitheffingen. Op het gebied van grensoverschrijdende verliesverrekening ziet Nederland minder mogelijkheden, enerzijds omdat het arrest Marks & Spencer heeft uitgewezen dat het EG Verdrag minder vergaande verplichtingen oplegt dan gevreesd en anderzijds omdat een verdergaande regeling dan voorgeschreven door het EG Verdrag aanzienlijke budgettaire gevolgen zou meebrengen. Ook zou een regeling als beschreven door de Commissie noodzakelijkerwijs uiterst complex worden met bijbehorende toename van administratieve lasten.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing want het betreft een mededeling. Voor zover tot beoordeling kan worden overgegaan luidt het oordeel: positief. In de mededeling worden de lidstaten slechts aangespoord in gezamenlijk overleg met de Commissie de gesignaleerde knelpunten en oplossingsrichtingen te bespreken. De mededelingen geven slechts aan op welke gebieden een gecoördineerde aanpak de voorkeur verdient, maar zij laten expliciet open hoe dit het beste kan worden vormgegeven. Alle instrumenten worden open gelaten. Iedere frictie vereist wellicht een

andere oplossing, variërend tussen een unilaterale aanpak na onderling overleg aan de ene zijde tot het inzetten van een communautair instrument aan de andere.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen, het betreft een mededeling. Ter bepaling van een Nederlands standpunt over de specifieke onderwerpen zullen de voorstellen van de Commissie onder meer worden getoetst aan (i) overzienbare en aanvaardbare en budgettaire consequenties en (ii) vermindering van administratieve lasten.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen, het betreft een discussiedocument in de vorm van een mededeling.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Niet van toepassing.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland onderschrijft de analyse van de Commissie dat veel fiscale knelpunten het directe resultaat zijn van de interactie tussen twee of meer niet op elkaar afgestemde stelsels. Voor een goed werkende interne markt zou het wenselijk zijn deze knelpunten weg te nemen. Dit kan vaak unilateraal of bilateraal (belastingverdrag), maar er zijn gevallen denkbaar waarbij een gecoördineerde aanpak op EU niveau de voorkeur verdient. Daarnaast is het belangrijk dat de lidstaten het initiatief wat betreft het realiseren van de interne markt op fiscaal gebied niet enkel aan het EG Hof van Justitie laten, maar dit waar mogelijk naar zich toetrekken. Dit voorkomt dat fiscale belemmeringen uitsluitend via negatieve integratie worden verboden door het EG Hof van Justitie, dat slechts maatregelen van lidstaten verbiedt en niet aangeeft welke oplossingen wel zijn toegestaan onder EG recht. Nederland verwelkomt de gekozen opzet en insteek van het coördinatie initiatief. (eerst gezamenlijk overleg en zoeken naar gecoördineerde oplossingen voor gezamenlijke problemen). Vervolgens actie, zo mogelijk via een afgestemde unilaterale actie van de lidstaten en alleen als dat nodig is via de inzet van gemeenschapsinstrumenten. Nederland acht het verder van belang te benadrukken dat het coördinatie-initiatief niet een stapsgewijs traject naar harmonisatie van directe belastingen inhoudt. Het initiatief staat op zich en beoogt slechts van geval tot geval te verzekeren dat de afzonderlijke belastingstelsels van de lidstaten naadloos met elkaar samenwerken. Op het gebied van exitheffingen kan Nederland zich veel voorstellen bij gecoördineerd optreden. Het uiteindelijke fiscale effect van een verplaatsing hangt immers af van de behandeling in de lidstaat van vertrek in combinatie met de behandeling in de lidstaat van ontvangst. Als deze niet aansluiten, dreigt een dubbele heffing of dubbele vrijstelling. Op het gebied van grensoverschrijdende verliesverrekening ziet Nederland minder mogelijkheden, enerzijds omdat het arrest Marks & Spencer heeft uitgewezen dat het EG Verdrag minder vergaande verplichtingen oplegt dan gevreesd en anderzijds omdat een verdergaande regeling dan voorgeschreven door het EG Verdrag aanzienlijke budgettaire gevolgen zou meebrengen. Ook zou een regeling als beschreven door de Commissie noodzakelijkerwijs uiterst complex worden met bijbehorende toename van administratieve lasten.

Fiche: Verordening landbouw- en douanevoorschriften

Titel: Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de landbouw- en douanevoorschriften

Datum Raadsdocument: 4 januari 2007 Nr Raadsdocument: 5048/07
Nr. Commissiedocument: COM(2006) 866 definitief Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN, LNV en EZ

Behandelingstraject in Brussel: Het voorstel zal, wellicht vanaf april 2007, besproken worden in de Raadswerkgroep Douane Unie. Een behandeling in de Raad is vooralsnog nog niet gepland.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond en doelstelling
Tegen de achtergrond van de toenemende behoefte van de douanediensten van de lidstaten om door het uitwisselen van informatie elkaar bij te staan en samen te werken en zodoende meer vat te krijgen op onregelmatigheden, is in 1997 Verordening (EG) nr. 515/97 aangenomen. Deze verordening is de rechtsgrondslag voor wederzijdse verzoeken om bijstand van de douaneautoriteiten in de strijd tegen onregelmatigheden en fraude ten aanzien van douane- en landbouwvoorschriften met financiële gevolgen voor de begroting van de Gemeenschappen. Deze verordening vormt bovendien het kader waarbinnen het Douane-informatiesysteem is gebouwd. Met behulp van dit systeem kunnen de douanediensten hun Europese partners waarschuwen voor het risico op onregelmatigheden, alsmede inlichtingen geven ten behoeve van observatie, verslaglegging, discrete bewaking of specifieke controles.

De doelstellingen van het voorstel voor de herziening van Verordening (EG) nr. 515/97 zijn:
1. het aanpassen van de verordening aan het bij het Verdrag van Amsterdam gewijzigde Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
2. Het tegemoet komen aan de behoefte van de douanediensten aan een effectievere operationele samenwerking.

Inhoud voorstel
Allereerst wordt de definitie `douanevoorschriften' in artikel 2 gewijzigd en uitgebreid. De definitie wordt aangepast aan de overeenkomst betreffende wederzijdse bijstand van en de samenwerking tussen de douaneadministraties (verder te noemen de Napels II overeenkomst). Het doel hiervan is samenhang tussen de communautaire instrumenten en die van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie te vergroten.

Ook de uitbreiding van het begrip `douanevoorschriften' met BTW bij invoer en uitvoer komt overeen met artikel 4 van de Napels II overeenkomst.
Andere wijzigingen zijn de introductie van een systeem voor automatische uitwisseling van gegevens naast het huidige systeem van uitwisseling op eigen initiatief. . De gegevens zullen een nieuw Europees gegevensbestand voeden. Op de gegevens uit dit bestand zullen analyses worden uitgevoerd om zo transacties op te sporen die vanuit het oogpunt van douane- en landbouwvoorschriften een risico vormen.
Daarnaast is de regelgeving met betrekking tot de beveiliging van persoonsgegevens sinds 1997

verscherpt. Deze ontwikkeling, waaronder het instellen van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, heeft geleid tot wijziging van de artikelen die betrekking hebben op verwerking van persoonsgegevens door instellingen en organen van de Gemeenschap en van de lidstaten.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 135 EG en artikel 280 EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Medebeslissingsrecht EP, besluitvorming Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. Omdat de administraties van de lidstaten elk afzonderlijk niet in staat zijn een technische infrastructuur met een communautaire dimensie op te zetten is een zodanige structuur opgezet bij Verordening (EG) nr. 515/97. Het is nu noodzakelijk om op EU niveau de samenwerking verder te verbeteren. Het opzetten van nieuw systeem voor automatische uitwisseling van gegevens, waarmee een Europees gegevensbestand wordt gevoed, is een taak die alleen op Europees niveau kan worden gerealiseerd.
Proportionaliteit: Positief. Wat de doelstelling van de verordening betreft voert dit ontwerp geen wijzigingen door. De ontwerpverordening beoogt een verdere verbetering van de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften Nederland onderschrijft dit. Het instellen van administratieve onderzoeken blijft ook onder de herziene verordening een bevoegdheid van de lidstaten. Daarnaast is een verordening het juiste middel om een verordening te wijzigen.

Consequenties voor de EU-begroting: Voor de periode 2007-2013 zullen de kosten voor het opzetten en onderhouden van het centrale gegevenssysteem 55 miljoen bedragen. Deze kosten passen binnen de financiële perspectieven voor die periode.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Nog geen datum van inwerkingtreding voorzien.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Als land met een omvangrijke goederenstroom heeft Nederland belang bij doeltreffende instrumenten voor wederzijdse bijstand. Het is mede op verzoek van de Nederlandse douane dat de mogelijkheid van analyse van gegevens wordt toegevoegd. Verordening (EG) nr. 515/97 ziet toe op de gehele goederenstroom over de buitengrens. De douane is als enige instantie belast met de controle op alle belastingen die bij de invoer en uitvoer een rol spelen en als zodanig ook met de BTW bij in- en uitvoer. Het ligt dan ook voor de hand om, in navolging van de Napels II overeenkomst, de douaneautoriteiten ook de mogelijkheid te verlenen om inlichtingen te kunnen uitwisselen op het gebied van de BTW waar dit voor de overige belastingen al mogelijk is. Dit laat het bepaalde in

Verordening (EG) nr. 1798/2003 onverlet. Laatstgenoemde verordening richt zich vooral op administratieve samenwerking op het gebied van de BTW in het onderlinge verkeer tussen de lidstaten. Voor wat betreft de wettelijke basis is er geen bezwaar tegen de uitbreiding van Verordening (EG) nr. 515/97 met de BTW bij invoer en bij uitvoer. Het gaat om een gering BTW element in het grote geheel van de verordening die ziet op wederzijdse bijstand door de douanediensten. In feite is het een regulering van de huidige situatie.

Fiche: Mededeling communautair burgerluchtvaartbeleid Canada

Titel: Mededeling van de Commissie De ontwikkeling van een communautair burgerluchtvaartbeleid ten aanzien van Canada.

Datum Raadsdocument: 12-01-2007 Nr Raadsdocument: 5277/07
Nr. Commissiedocument: COM (2006)871 final Eerstverantwoordelijk ministerie: VenW i.o.m. FIN, EZ, BZ, JUST, VROM

Behandelingstraject in Brussel: Naar verwachting Transportraad in juni 2007

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Als onderdeel van de agenda voor een communautair extern burgerluchtvaartbeleid, stelt de Commissie voor onderhandelingen aan te gaan met Canada betreffende liberalisering van de luchtvaartmarkt tussen de EU en Canada. Liberalisering van de markt zal tot economisch voordeel leiden voor luchtvaartmaatschappijen, luchthavens, passagiers, transporteurs, de toeristenindustrie. Daarnaast draagt het bij aan de bredere economische ontwikkeling in zowel de EU als in Canada. Een zogenaamde open luchtvaartruimte met Canada zal naar schatting van de Commissie voor de passagiers alleen al een voordeel van 72 miljoen euro opleveren alsmede 3700 nieuwe banen al in het eerste jaar. Daarnaast versterkt het de trans-Atlantische (economische) banden en sluit het aan bij de beoogde open luchtvaartruimte met de Verenigde Staten. Als gevolg van deze open luchtvaartruimte, zal de markttoegang voor Europese luchtvaartmaatschappijen verbeteren en kan een parallel traject ingezet worden met Canada op gebied van veiligheid, beveiliging, milieu, rechten van passagiers en gelijke marktvoorwaarden.
Onlangs heeft de regering van Canada te kennen gegeven een liberaler luchtvaartbeleid te willen gaan voeren. Op grond daarvan wil de Canadese overheid gesprekken aangaan met de EU ten aanzien van liberalisering van de luchtvaartrelaties. Eerder al heeft Canada geliberaliseerde overeenkomsten gesloten met de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In de periode 2000-2005 is het luchtverkeer tussen Canada en de EU verdubbeld. Onder het bestaande bilaterale stelsel van luchtvaartverdragen tussen Canada en de 17 afzonderlijke EU-lidstaten (acht lidstaten hebben geen luchtvaartovereenkomst met Canada), zou verdere groei van het luchtverkeer leiden tot herziening van 17 afzonderlijke verdragen en bestaat de kans dat de huidige ongelijke marktvoorwaarden (aantal frequenties, soort bestemmingen, bepalingen ten aanzien van tarieven, etc.) voor luchtvaartmaatschappijen uit de verschillende EU-lidstaten blijven bestaan. De eerste stap in de onderhandelingen moet volgens de Commissie het herstellen van de rechtszekerheid voor luchtdiensten tussen Canada en de EU zijn. In de huidige bilaterale luchtvaartovereenkomsten tussen de diverse EU-lidstaten en Canada staan namelijk bepalingen inzake nationaliteit die door het Europese Hof van Justitie onwettig zijn bevonden. Deze bepalingen belemmeren de exploitatie van vluchten naar Canada vanuit een andere EU-lidstaat dan die waarin een luchtvaartmaatschappij is gevestigd. Deze situatie creëert rechtsonzekerheid voor de desbetreffende luchtvaartmaatschappijen, en dient daarom als eerste te worden opgelost. Daarna (en daaraan verbonden) beoogt de Commissie onderhandelingen te voeren die betrekking hebben op de daadwerkelijke verkeersrechten, uitmondend in een open luchtvaartruimte tussen de EU en Canada. Ook vanuit de sector (IATA) is steun uitgesproken voor een hervorming van de trans-Atlantische markt. Een EU-Canada akkoord zou rechtstreeks aansluiten bij het EU-VS akkoord én bij de open luchtvaartruimte tussen de VS en Canada, daarmee verdere markttoegang creërend voor EU-carriers.

Het is van belang dat een EU-Canada akkoord geen beperkingen oplegt aan de EU (lidstaten) op gebied van milieuwetgeving.

De Commissie stelt derhalve aan de Raad voor haar een mandaat te verlenen om onderhandelingen aan te gaan met Canada met als oogmerk een open luchtvaartruimte.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, het betreft een mededeling. Als de Raad naar aanleiding van deze mededeling besluit de Commissie inderdaad een mandaat te verlenen, zal dat besluit gebaseerd worden op artikel 80 lid 2 (bevoegdheid) juncto artikel 300 lid 1 EG (procedure).

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. Vervanging van het huidige stelsel van bilaterale verdragen met Canada door een overkoepelend Europees verdrag leidt tot versterking van het level playing field in de luchtvaartmarkt. Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief. De enige manier om te komen tot effectieve liberalisering van de luchtvaartmarkt tussen de EU en Canada, is door middel van een luchtvaartverdrag. Nederland steunt ook het voorstel van de Commissie om kwesties als veiligheid, beveiliging, milieu en rechten van passagiers bij de onderhandelingen te betrekken, omdat dat ook zal bijdragen tot het versterken van gelijke concurrentievoorwaarden.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: geen

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): niet van toepassing

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing

Consequenties voor ontwikkelingslanden: niet van toepassing

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Tot nu toe is Canada voor de Nederlandse luchtvaart een redelijk gesloten markt geweest, die zich kenmerkte door een aantal restricties op het gebied van tarieven en markttoegang. Een open luchtvaartruimte met Canada biedt ­ in vergelijking met het huidige bilaterale verdrag - grotere commerciële mogelijkheden voor Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, met name op gebied van

beschikbare frequenties en toegestane bestemmingen. Ook wordt verwacht dat de toename van het aantal passagiers tussen Canada en de EU een positief economisch effect zal hebben op luchthaven Schiphol. Een open luchtvaartruimte met Canada zal, in combinatie met een EU-VS akkoord (waarover de onderhandelingen op dit moment lopen), tot significant grotere mogelijkheden leiden voor Europese luchtvaartmaatschappijen zoals de KLM. Het Commissievoorstel dient derhalve te worden gesteund.

Nederland steunt de opvatting van de Commissie dat eerst- voorafgaand aan de onderhandelingen over een open luchtvaartruimte ­ onderhandeld dient te worden over het aantal clausules ten aanzien van nationaliteitsbepalingen.

Nederland stelt aan een akkoord over een open luchtvaartruimte als voorwaarde dat dit voor Europese luchtvaartmaatschappijen `onbeperkte verkeerrechten naar en van Canada' inhoudt, alsmede `vijfde- vrijheidsrechten naar en van de Amerikaanse markt' (wat betekent dat Europese luchtvaartmaatschappijen ook passagiers en vracht tussen Canada en de Verenigde Staten mogen vervoeren). Daarnaast stelt Nederland als voorwaarde dat het akkoord geen beperkingen mag opleveren voor de EU of haar lidstaten bij de toepassing van milieumaatregelen, inclusief de toepassing van emissiehandel en andere economische of fiscale instrumenten.

Fiche: Mededeling vervoersassen naar buurlanden

Titel:Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement Uitbreiding van de belangrijkste trans-Europese vervoersassen naar de buurlanden, Richtsnoeren voor vervoer in Europa en de naburige regio's

Datum Raadsdocument: 7 februari 2007 Nr Raadsdocument: 6115/07
Nr. Commissiedocument: COM (2007) 32 definitief Eerstverantwoordelijk ministerie: VenW i.o.m. FIN, LNV, BZ, EZ, JUST

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport, presentatie van Commissie tijdens Transportraad in maart 2007. Verdere behandelingstraject nog onbekend

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In deze mededeling wordt een overzicht gegeven van de eerste stappen van een breed opgevat beleid voor nauwere integratie van het vervoerssysteem van de EU met dat van buurlanden (met name de Westelijke Balkan, Noord Afrika, Midden Oosten, Rusland, Zuidelijke Kaukasus en Centraal Azie). De mededeling dient te worden gezien in het kader van de recente mededeling inzake de versterking van het Europees Nabuurschapsbeleid én het EU-toetredingsproces. Daarin wordt gesteld dat op het gebied van trans-Europese netwerken strategieën dienen worden te ontworpen om nauwere integratie van het vervoerssysteem van de EU te bewerkstelligen met dat van de buurlanden. Het beleid richt zich op de belangrijkste in gebruik zijnde infrastructuur voor internationaal vervoer en op relevante wetgeving voor het gebruik van deze routes door alle vervoerstakken. Na verloop van tijd kan deze benadering leiden tot het ontwikkelen van gemeenschappelijke regelgeving en wetgeving voor de vervoerssector als geheel, zodat een effectieve vervoersmarkt kan ontstaan die de EU en de buurlanden omvat.
De Commissie adviseert de aanbevelingen van het rapport van een groep op hoog niveau `Uitbreiding van de belangrijkste trans-Europese vervoersassen naar de omringende landen en gebieden (De Palacio, december 2005') grotendeels over te nemen en het bestaande concept van pan-Europese corridors te herzien op drie punten: (i) er worden vijf transnationale assen vastgesteld (Snelwegen op zee, Noordelijke as, Centrale as, Zuidoostelijke as, Zuidwestelijke as); (ii) horizontale maatregelen betreffende uitbreiding van interne-marktprincipes en -regels naar buurlanden om zo het belang te benadrukken van niet-infrastructurele maatregelen om vervoersstromen over de vijf transnationale assen te bevorderen; (iii) versterking van de coördinatie- en monitoringskaders.

In de mededeling wordt vervolgens een mogelijk coördinatiekader geschetst met de volgende structuur: (i) Regionale stuurgroepen, (ii) Ministeriele vergaderingen, (iii) een Secretariaat. Om te zorgen voor kosteneffectiviteit en dubbel werk te voorkomen, dienen de bestaande regionale stuurgroepen en secretariaten, voor zover deze al bestaan, bovenstaande functies waar te nemen.

De Commissie stelt vervolgens voor om een tweestappenbenadering ter uitvoering van het beleid te volgen: (i) een verkennende fase bestaande uit gesprekken met alle buurlanden gericht op het beoordelen van de interesse en de betrokkenheid van de landen om de multilaterale coördinatiekaders te versterken of tot stand te brengen; (ii) de Commissie doet concrete aanbevelingen en/of voorstellen voor de tenuitvoerlegging van het beleid en het coördinatiekader.

Rechtsbasis van het voorstel: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: niet van toepassing, het betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel positief omdat het efficiënter is om de nauwere integratie van het Europese vervoerssysteem met dat van de buurlanden op EG-niveau te laten vormgeven en implementeren.
Proportionaliteit: niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel positief. Nederland steunt de keuze van de Commissie voor de vijf transportassen en het stimuleren van niet-infrastructurele maatregelen om de vervoersstromen over die assen te bevorderen. Kanttekening hierbij betreft de voorgestelde institutionele opzet voor de coördinatie en monitoring; deze is in de onderhavige mededeling nog onvoldoende uitgekristalliseerd om een eindoordeel te vellen. Nederland zal nadere voorstellen van de Commissie op dit vlak kritisch bekijken.

Consequenties voor de EU-begroting: Voor de periode 2007-2013 is in het kader van het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument (ENPI) een totaalbedrag van 11,2 miljard euro gereserveerd. Voor het Pre-Accessie instrument (IPA) is dit bedrag in totaal 11,5 miljard Euro.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: De mededeling is erop gericht het Europese vervoerssysteem nauwer te integreren met dat van de buurlanden. Voor het bedrijfsleven en de consument zal dat op termijn gunstig uitwerken.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing

Consequenties voor ontwikkelingslanden: De regio Noord Afrika en de Zuidelijke Kaukasus alsmede Moldavië zullen beter worden aangesloten op de Europese infrastructuurnetwerken, hetgeen een positief effect zal hebben op de economische ontwikkeling van die regio's.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: De beperkte Nederlandse belangen zijn ingebracht door de Nederlandse vertegenwoordiger in de groep op hoog niveau van De Palacio over de keuze van de vijf transnationale assen. Daarbij is vooral aandacht gevraagd voor de `Snelwegen op Zee' vanuit de Nederlandse havens naar de Baltische havens en de haven van St. Petersburg. Nederland heeft zich ook sterk ingezet om het belang te benadrukken van niet-infrastructurele maatregelen om vervoersstromen over de vijf transnationale assen te bevorderen. Hiervoor zijn diverse suggesties aan de Commissie aangeleverd. Verder zijn de belangen van het Nederlandse wegvervoer en spoorvervoer meegenomen bij het keuzeproces van de transnationale assen en de keuze van een voorlopige lijst van prioritaire projecten op de transnationale assen. Nederland onderschrijft het belang van het horizontale thema vervoer binnen het nabuurschapsbeleid en het EU-uitbreidingskader. De Commissie heeft bij deze mededeling de aanbevelingen van het rapport van de werkgroep van De Palacio gevolgd en Nederland is dan ook in grote lijnen akkoord met

het voorstel van de mededeling. Nederland vraagt vooral aandacht voor `Snelwegen op Zee' en niet- infrastructurele maatregelen om vervoersstromen over de vijf transnationale assen te bevorderen. Hierbij zal Nederland erop toezien dat de beoogde maatregelen niet strijdig zijn met het belang dat Nederland hecht aan het tegengaan van illegale migratie naar de Europese Unie en aan aspecten als voedselveiligheid. Verder vraagt Nederland de Commissie zoveel mogelijk gebruik te maken van het werk van andere organisaties, in het bijzonder van de ECMT (European Conference of Ministers of Transport), die op dit gebied reeds vele aanbevelingen heeft opgesteld. Nederland vraagt in dit kader de Commissie de implementatie van de van toepassing zijnde ECMT-aanbevelingen te bevorderen.

Wat betreft de gepresenteerde mogelijke institutionele opzet, merkt Nederland op dat de Commissie terughoudend dient te zijn bij het opzetten van een coördinatiekader. Met name de instelling van een Secretariaat zou door de Commissie goed onderbouwd moeten worden.

Tot slot heeft Nederland enkele vraagtekens bij de wenselijkheid en werking van het investeringsfonds onder ENPI. Tot nog toe heeft de Commissie daar geen verdere informatie over gepresenteerd. Onder andere doet zich bij het investeringsfonds de vraag voor hoe het aansluit bij bestaande investeringsfaciliteiten. Nederland zal ontwikkelingen in dit kader nauwlettend volgen.

Fiche: Mededeling beheer diepzeebestanden

Titel: Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement inzake de herziening van het beheer van diepzeebestanden

Datum Raadsdocument: 30 januari 2007 Nr. Raadsdocument: 5881/07 pêche 24 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 30 definitief Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. BZ, BZ-OS, VenW, VROM, FIN en EZ

Behandelingstraject in Brussel: De mededeling zal via de Raadswerkgroep Visserij Intern en Coreper behandeld worden in de Visserijraad. Het Duits voorzitterschap heeft nog geen tijdpad voor de behandeling gegeven.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: In 2001 kwam het eerste diepzeevisserijvoorstel uit waarin TAC (= Total Allowable Catch) en `effort management' (zeedagen) werden gecombineerd. Het jaar daarop werden afzonderlijke afspraken gemaakt over TACs en effort. TACs worden per 2 jaar vastgesteld omdat er geen jaarlijks advies wordt uitgebracht. Het toepassingsgebied van deze herziening beperkt zich tot de diepzeevisserij in communautaire wateren en in de gebieden die worden gereglementeerd door de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (CECAF).

De herziening is meer gericht op het beheer van diepzeebestanden dan op algemenere overwegingen betreffende het ecosysteem, zoals de bescherming van kwetsbare habitats. Er is maar weinig bekend over de impact van diepzeevisserij op het ecosysteem, afgezien van de directe schade aan de habitat die kan worden veroorzaakt door het gebruikte vistuig.

Op enkele uitzonderingen na heeft de visserij op diepzeesoorten zich ontwikkeld en uitgebreid reeds voor er voldoende informatie beschikbaar was waarop beheeradvies kon worden gebaseerd. De meeste diepzeevisserij betreft een mix van soorten.

De Commissie komt tot de volgende conclusies:


1. Vele diepzeebestanden ( dieper dan 400 m) hebben een zo lage productiviteit dat duurzame exploitatieniveaus waarschijnlijk te laag zijn om een economisch leefbare visserij in stand te kunnen houden. Daarom dient te worden erkend dat de huidige exploitatieniveaus van deze bestanden onvermijdelijk moeten worden verminderd, ofwel uit vrije keuze om de visbestanden in stand te houden ofwel omdat de bestanden uitgeput zijn. Bovendien duurt het zo lang eer de visbestanden weer hersteld zijn dat de exploitatiebeperkingen als permanent moeten beschouwd worden en niet als een middel om ervoor te zorgen dat de visbestanden zich weer kunnen herstellen om op langere termijn een hoger exploitatiepeil mogelijk te maken. Op enkele uitzonderingen na heeft de visserij op diepzeesoorten zich ontwikkeld en uitgebreid voor er voldoende informatie beschikbaar was waarop beheeradvies kon worden gebaseerd. Nieuwe visserij zou enkel mogen worden toegestaan indien deze zeer traag uitbreidt en vergezeld gaat van programma's om gegevens te verzamelen voor de evaluatie van de toestand van de visbestanden.

2. In elk geval is de toepassing van de maatregelen die momenteel van kracht zijn, ontoereikend om de diepzeebestanden te beschermen.
3. De meest dringende behoefte is die aan betere informatie inzake de verschillende visserijtakken die diepzeesoorten vangen, zodat de cijfers van de visserij-inspanning

kunnen worden aangepast voor elke tak afzonderlijk naargelang van de soorten waarop gericht wordt gevist en de bijvangstsoorten. Visdocumenten voor elke visserijtak mogen enkel worden afgegeven aan vaartuigen met een aanvaardbaar vangstcijfer.
4. De bemonsteringsplannen om wetenschappelijke informatie te verzamelen dienen te worden vastgesteld na overleg zowel op niveau van de Gemeenschap als met andere verdragsluitende partijen van de NEAFC. Een van de belangrijkste punten van kritiek met betrekking tot de bestaande wetgeving is dat er, ondanks de verplichting om gegevens te verzamelen en aan te melden, weinig of geen aanwijzingen zijn over de wijze waarop dat moet gebeuren. De bemonsteringsplannen verschillen bijgevolg qua inhoud en kwaliteit tussen de verschillende lidstaten. Bovendien kunnen de verzamelde gegevens moeilijk worden samengevoegd aangezien er geen rapportageformaat is overeengekomen. Daarom dienen de rapportageformaten duidelijk te worden gepreciseerd en dienen de gegevens beter toegankelijk te zijn voor de wetenschappelijke werkgroepen.
5. Inspectie- en controleprocedures dienen stringenter te worden gemaakt; er dienen onder andere duidelijke procedures te worden vastgesteld voor het rapporteren van Vessel Monitoring System- gegevens.

6. Er dient meer nadruk te worden gelegd op het verzamelen van relevante gegevens om de impact van de diepzeevisserij op het ecosysteem te evalueren, afkomstig van zowel commerciële visserijvaartuigen als onderzoeksvaartuigen in het kader van gecoördineerd onderzoek.

Rechtsbasis van het voorstel: Niet van toepassing, betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Niet van toepassing, betreft een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: geen.

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: niet van toepassing; het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing, aangezien het hier een mededeling betreft. Indien hierover een oordeel moet worden gegeven, luidt dit als volgt: positief. Nederland onderschrijft de conclusies van de Commissie, maar zal per uitvoeringsmaatregel nog verder bekijken of deze proportioneel zijn.

Consequenties voor de EU-begroting: niet van toepassing.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: in dit stadium nog niet te beoordelen.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Strikt genomen niet van toepassing, aangezien het hier een mededeling betreft. De uitwerking van de mededeling zal wel consequenties hebben voor nationale regelgeving. Welke dat zijn, is nu nog niet te beoordelen, omdat de Commissie niet vermeldt welke vervolgstappen genomen zullen worden.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: niet van toepassing.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Het Nederlands visserijbeleid heeft een duurzame visserij tot doel: het waarborgen van de duurzaamheid van visserijmogelijkheden, gezonde visbestanden en minimale impact op het mariene ecosysteem. Hierbij stelt Nederland dat naast TAC-vaststelling in principe ook inspanningsbeheersing nodig is. Immers het beperken van de visserij inspanning vormt een additionele garantie dat de vastgestelde TACs ook daadwerkelijk worden nageleefd en leidt derhalve tot een grotere effectiviteit van deze beheersmaatregel. Het voorstel tot beperking van de inspanning draagt bij aan een duurzaam internationaal visstand-beheer.
De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de diepzeevisserij. Nederland acht het positief dat de Europese Commissie het beheer van de diepzeebestanden en de doeltreffendheid daarvan aan een nadere analyse heeft onderworpen. Nederland is immers voorstander van een duurzaam Europees visserijbeleid. Dit biedt op lange termijn de beste perspectieven. In algemene zin kunnen de conclusies worden onderschreven. Nederland beoordeelt de mededeling in het licht van de uitgangspunten en doelstellingen uit de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (vo 2371/2002) en meer in het bijzonder de toepassing van het voorzorgprincipe. Nederland wenst meer duidelijkheid van de Commissie over de consequenties van deze mededeling voor haar inzet bij het doen van voorstellen over de toegestane vangsthoeveelheden. Dit geldt ook voor de inzet die de Commissie in een aantal regionale beheer organisaties op dit vlak wil plegen. Daarbij acht Nederland een consistente aanpak voor zowel de communautaire wateren als de overige wateren noodzakelijk. Ten aanzien van de regulering van de visserij inspanning acht Nederland het van belang tot een eenvoudige, transparante methodiek te komen. Ten aanzien van het verzamelen van gegevens over de diepzee bestanden rekent Nederland op initiatieven van de Commissie om tot verbeteringen in de huidige systematiek te komen. Ditzelfde geldt ook voor de controle ­ en inspectie.

Fiche: Richtlijn teeltmateriaal van fruitgewassen

Titel: Proposal for a Council directive on the marketing of fruit plant propagating material and fruit plants intended for fruit production

Datum Raadsdocument: 29 januari 2007 Nr Raadsdocument: 5877/07 Nr. Commissiedocument: COM (2007) 31 Definitief Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. FIN en BZ

Behandelingstraject in Brussel: het voorstel zal via de Raadswerkgroep Landbouw-vraagstukken (Zaaizaad en teeltmateriaal) en Coreper behandeld worden in de Landbouwraad. Het Duits voorzitterschap heeft een eerste bespreking over dit voorstel gepland op 30 mei 2007

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: De handel in teeltmateriaal van fruitgewassen is thans geregeld in richtlijn 92/34/EEG en deze richtlijn is geïmplementeerd in de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en onderliggende regelgeving. Doel van de nieuwe richtlijn is om geharmoniseerde voorwaarden op EU niveau te stellen ten einde gebruikers van teeltmateriaal van fruitgewassen te verzekeren van goed en gezond teeltmateriaal. In het Commissievoorstel voor de nieuwe richtlijn wordt de bestaande regelgeving verduidelijkt en vereenvoudigd. Er worden duidelijke definities van de verschillende categorieën van teeltmateriaal opgenomen. De nieuwe richtlijn wordt op een aantal punten meer in lijn gebracht met richtlijnen die de handel in teeltmateriaal voor andere sectoren regelen. Omdat de huidige richtlijn een aantal malen is geamendeerd is deze richtlijn deels een codificeringsactiviteit. De belangrijkste veranderingen in de nieuwe richtlijn in vergelijking met de oude zijn:
- er komt een systeem van verplichte fruitrassentoelating met een nationale fruitrassenlijst voor fruitgewassen en de mogelijkheid voor een Gemeenschappelijke Rassenlijst;
- er wordt een certificeringssysteem op EU niveau ontwikkeld, dat in de plaats komt van de nationale (en dus niet geharmoniseerde) certificeringssystemen;
- er komt een registratie van professionele importeurs van teeltmateriaal (ook als dit eindgebruikers zijn);

- de registratieverplichting vervalt voor bedrijven die alleen aan particuliere gebruikers leveren.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 37 van het EG Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad: gekwalificeerde meerderheid; Europees Parlement: adviserend.

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee, het huidig Comitologie-comité blijft bestaan..

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De handel in teeltmateriaal van fruitgewassen is internationaal. Om deze handel te bevorderen zijn afspraken over identiteit van het materiaal en kwaliteitseisen in Communautair verband noodzakelijk.
Proportionaliteit: positief, want het voorstel voldoet aan het proportionaliteitsprincipe. Het gaat niet verder dan wat nodig is om het doel te bereiken. Nederland is voorstander om de tekortkomingen in de huidige regelgeving te repareren en de regelgeving verder aan te passen aan de huidige ontwikkelingen in de praktijk waarbij het voor de afnemers van groot belang is dat teeltmateriaal wordt geleverd dat rasecht is en aan de afgesproken kwaliteitseisen voldoet.

Consequenties voor de EU-begroting: het voorstel is vooral een aanpassing van de bestaande regelgeving en heeft geen nieuwe gevolgen voor de EU-begroting.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De aanpassing van deze regelgeving heeft geen consequenties voor de Rijksoverheid. Het voorstel zal wel leiden tot enige extra administratieve handelingen bij de Raad voor plantenrassen (ZBO) (opstellen van een nationale rassenlijst). De keuringsdienst Naktuinbouw (ZBO) zal de verschillende categorieën teeltmateriaal moeten certificeren, waarbij dit materiaal moet voldoen aan op Communautair niveau afgesproken criteria. Thans worden certificeringsactiviteiten uitgevoerd op basis van nationale criteria. Dit betekent voor Naktuinbouw dat nationale criteria zullen moeten worden vervangen door EU criteria.

Vervolgtraject financiële afspraken: niet van toepassing

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): De regelgeving voor het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, neergelegd in de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 en onderliggende regelgeving, zal moet worden aangepast. De Raad voor plantenrassen zal een nationaal register voor fruitrassen moeten opstellen. De keuringsdienst Naktuinbouw zal teeltmateriaal moeten certificeren, wat aanpassing van het keuringsreglement vereist.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: 20 dagen na publicatie in Publicatieblad van de EU. In de richtlijn zijn nog geen termijnen opgenomen waarbinnen aan verschillende aspecten van de richtlijn uitvoering moet zijn gegeven. Dit betekent dat commentaar ten aanzien van de haalbaarheid niet mogelijk is. Bij de bespreking van het voorstel zal er op worden toegezien dat haalbare termijnen zullen worden afgesproken.

Consequenties voor ontwikkelingslanden
Evenals in de thans geldende richtlijn is in de nieuwe richtlijn opgenomen dat materiaal dat in derde landen wordt geproduceerd, aan dezelfde eisen moet voldoen als materiaal geproduceerd in de EU. De tekst wordt op dit punt niet gewijzigd.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland kan op hoofdlijnen de nieuwe richtlijn ondersteunen omdat deze een aantal duidelijke verbeteringen bevat. Deze verbeteringen betreffen een verduidelijking van de tekst van de oude richtlijn. Er zijn nu een aantal heldere definities opgenomen die in de huidige richtlijn ontbreken. Verder is deze richtlijn meer in lijn gebracht met de andere richtlijnen die verhandeling van teeltmateriaal voor akkerbouw, groenten en sierteeltgewassen regelen.. Nederland is voorstander van een geharmoniseerd certificeringssysteem voor alle landen van de EU. Dit geeft meer duidelijkheid voor afnemers van teeltmateriaal van fruitgewassen. Een mogelijk nadeel voor de Nederlandse producenten van teeltmateriaal kan zijn dat op basis van het certificaat het Nederlands materiaal zich niet meer onderscheidt van teeltmateriaal uit andere landen. Als Nederlandse producenten zich in de markt met een hoge kwaliteit willen onderscheiden, dan zal dit op private wijze moeten gebeuren.
Nederland ondersteunt de Commissie in het streven om teeltmateriaal op de markt te brengen waarbij gewaarborgd is dat de identiteit van het teeltmateriaal van een bepaald ras juist is. Dit is van groot belang van de eindgebruiker. Dit heeft als consequentie een goede identificering en registratie van de

fruitrassen. Deze registratie betekent een extra administratieve handeling waarvan de omvang echter beperkt zal zijn omdat het aantal nieuwe fruitrassen dat ontwikkeld wordt beperkt van omvang is. Nederland zal er voor pleiten, gegeven de grote voordelen van een juiste identiteit van een ras, de registratiewijze op de meest efficiënte manier uit te voeren om zo de administratieve lasten en hieraan verbonden kosten te beperken.

Fiche: Richtlijn Brandstofkwaliteit


1) Titel: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van brandstoffen voor het wegvervoer te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 19999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EG

Datum Raadsdocument: 8 februari 2007 Nr. Raadsdocument: 6145/07 + ADD 1 + ADD 2 Nr. Commissiedocument: COM(2007) 18 Eerstverantwoordelijk ministerie: VROM i.o.m. V&W, LNV, FIN en DEF

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Milieu, tijdpad niet bekend.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Omwille van de bescherming van gezondheid en milieu zijn er eisen gesteld aan brandstoffen die worden gebruikt in motorvoertuigen voor gebruik op de weg en in mobiele machines (richtlijn 98/70/EG) en die worden gebruikt in binnenvaartschepen (richtlijn 1999/32). De eisen betreffen zowel de directe effecten van de brandstofkwaliteit, zoals de uitstoot van CO2 en PAK's, als de indirecte effecten, zoals de invloed op de werking van de motor en uitstootbeperkende maatregelen. De Commissie dient regelmatig te bezien of ontwikkelingen op het gebied van luchtkwaliteit, emissienormen voor voertuigen, CO2-beleid voor voertuigen en beleid voor alternatieve brandstoffen aanleiding geven tot wijziging van de richtlijnen. De laatste evaluatie heeft plaatsgevonden in 2005 en leidt tot een Commissievoorstel om de richtlijnen op de volgende hoofdpunten aan te passen:
- bevestiging van een zwavelgehalte van 10 ppm per 2009 in brandstoffen voor het wegverkeer (deze bepaling was reeds opgenomen in richtlijn 2003/17/EG, een wijzigingsrichtlijn van 98/70/EG, maar diende te worden bevestigd na een evaluatie);
- verlaging van het zwavelgehalte van diesel voor mobiele machines naar 10 ppm per 2010;
- verlaging van het zwavelgehalte van brandstof voor binnenvaartschepen naar 300 ppm per 2010 en een verdere verlaging naar 10 ppm per 2012;
- introductie per 2009 van een monitorings- en rapportageverplichting t.a.v. de levenscyclus broeikasgasemissies voor brandstofleveranciers van motorbrandstof voor wegverkeer en mobiele machines. Dit betreft het in kaart brengen van alle broeikasgasemissies tijdens winning of productie (in geval van biobrandstof), transport, raffinage van de grondstof en distributie en verbranding van de motorbrandstof;

- introductie per 2011 van een verplichting voor brandstofleveranciers van motorbrandstof voor wegverkeer en mobiele machines om de levenscyclus broeikasgasemissies van deze motorbrandstoffen te beperken. Dit met steeds 1 procent per jaar t.o.v. de emissies in 2010. Het niveau in 2020 mag niet meer zijn dan 90 procent van het niveau in 2010;
- diverse wijzigingen om de introductie van biobrandstoffen te faciliteren en zo invulling te kunnen geven aan het Europese biobrandstoffen beleid. De belangrijkste wijziging is de introductie van een nieuwe brandstofkwaliteit, benzine met een ethanol gehalte van maximaal 10%. Deze "hoge biobrandstof benzine" zal, om mogelijke incompatibiliteit met bestaande motoren te voorkomen, als aparte brandstof worden verhandeld. De Commissie zal iedere 3 jaar bekijken of er aanleiding is de richtlijn aan te passen, in het bijzonder of de Brandstofkwaliteitsrichtlijn voldoende ruimte biedt om het EU-doel van 10% inzet van biobrandstoffen in 2020 te kunnen realiseren.
- om toename van de uitstoot van Vluchtige Organische Stoffen (VOS) door de introductie van benzine met bijgemengde ethanol te voorkomen, komt de Commissie later in 2007 met een aanvullend voorstel voor damp-retoursystemen bij tankstations;
- het maximum gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) in diesel wordt verlaagd van 11% naar 8%


- diverse uitvoeringsbepalingen, waaronder de methode om de levenscyclus broeikasgasemissies van motorbrandstoffen vast te stellen, zullen via comitologie worden vastgelegd. Het Commissievoorstel wordt vergezeld van een Impact Assessment (raadsdocument 6145/07 ADD 1), waarin de Commissie een onderbouwing geeft van bovenstaande punten.

Rechtsbasis van het voorstel:Artikelen 95 en 175, lid 1 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: co-decisie, gekwalificeerde meerderheid

Instelling nieuw Comitologie-comité: nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De doelstellingen kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden verwezenlijkt. Aanpassing van bestaande Europese richtlijnen is wenselijk. Indien individuele lidstaten verschillende eisen stellen aan de brandstofkwaliteit zal dit de uitwisseling van brandstoffen (en daarmee de energievoorzieningszekerheid), het grensoverschrijdend verkeer, alsmede de toepassing van emissiereductiemaatregelen bemoeilijken. Proportionaliteit: positief. Het Commissievoorstel regelt slechts zaken die noodzakelijk zijn uit oogpunt van bescherming van milieu en gezondheid, waarbij gekozen is voor het minst vergaande instrument (richtlijn) en ruimte wordt gelaten aan lidstaten om invulling te geven aan de vereisten uit de richtlijn.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Personele en administratieve consequenties zullen voor alle partijen gering zijn, er is slechts sprake van aanscherping van bestaande eisen. Mogelijk zijn de consequenties zelfs positief, omdat het aantal brandstofkwaliteiten zal verminderen.
Uitzondering hierop kan de introductie van de monitorings- en rapportageverplichting t.a.v. de levenscyclus broeikasgasemissies voor brandstofleveranciers van motorbrandstof voor wegverkeer en mobiele machines zijn. De personele en administratieve consequenties zullen sterk afhangen van de uitvoeringsbepalingen die in een later stadium via Comitologie worden opgesteld.

Financiële consequenties zijn vooral gelegen in de introductie van zwavelvrije diesel voor mobiele machines en binnenvaartschepen. Hiervoor is uitbreiding van de ontzwavelingscapaciteit bij raffinaderijen vereist. De hiermee samenhangende investerings-, onderhouds- en bedieningskosten zullen neerslaan in de prijs van diesel voor de gebruikers (zoals binnenvaartsector, landbouw, bouwsector). De Commissie gaat uit van een prijsverhoging van ongeveer 1 ct/liter. De financiële consequenties van het faciliteren van de introductie van biobrandstoffen betreffen vooral de kosten voor additionele infrastructuur voor de distributie van een nieuwe benzine soort ("hoge biobrandstof benzine"). Door de Commissie is geen kostenschatting gegeven. Aan een verplichting van het terugdringen van de levenscyclus broeikasgasemissie van motorbrandstoffen voor wegverkeer en mobiele machines met 1% per jaar vanaf 2011, kunnen financiële consequenties verbonden zijn, voor zover de verplichting het EU-doel van 10% biobrandstoffen in 2020 te boven gaat. Door de Commissie is geen kostenschatting gegeven. Wel geeft de Commissie een schatting van de kosten voor monitoring en rapportage van de levenscyclus broeikasgasemissies van motorbrandstof: een eenmalig bedrag van 300.000 ­ 450.000 en lopende kosten van ca. 0,002 ct/liter. Onduidelijk blijft of de eenmalige kosten gelden voor de EU als geheel óf per lidstaat óf per brandstofleverancier en welke partij deze kosten zal dragen.

Vervolgtraject financiële afspraken:
Aan de Commissie zal worden gevraagd een kostenschatting te geven van de introductie van "hoge biobrandstof benzine". Aan de kosten (en kosteneffectiviteit) van het terugdringen van de levenscyclus

broeikasgasemissie van motorbrandstoffen voor wegverkeer en mobiele machines zal aandacht worden besteed, zodra er enig zicht is op de vormgeving van de bepalingsmethode.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De bepalingen over het zwavelgehalte van motorbrandstoffen, de maximale dampspanning van benzine met bijgemengde ethanol en het PAK-gehalte van diesel zullen in de Nederlandse wetgeving moeten worden geïmplementeerd middels wijziging van de betreffende bepalingen in het besluit `Kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer' en het besluit `Zwavelgehalte brandstoffen'. Zolang er geen zicht is op de vormgeving van de uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de levenscyclus broeikasgasemissies voor brandstofleveranciers van motorbrandstof voor wegverkeer en mobiele machines, zijn de consequenties voor de nationale (of decentrale) regelgeving en beleid niet in te schatten. Een aanpassing van het besluit `Biobrandstoffen wegverkeer' lijkt niet onwaarschijnlijk.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Vooralsnog moet de richtlijn vóór 1 januari 2009 geïmplementeerd zijn. Daarnaast zijn er verscheidene data opgenomen voor het van kracht worden van de bepalingen (zie onderdeel: Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel).

Nederland zal pleiten voor een implementatietermijn van minimaal 18 maanden na publicatie van de richtlijn. Deze termijn is nodig om in Nederland de Europese regelgeving tijdig te kunnen verankeren in nationale wetgeving. Zelfs bij een zeer voorspoedig verloop van de onderhandelingen - een snel 1e lezing akkoord - betekent `18 maanden na publicatie' een datum die later valt dan de gestelde 1 januari 2009.

Voor de bepalingen met betrekking tot de introductie van de monitorings- en rapportageverplichting voor de levenscyclus broeikasgasemissies betekent een implementatietermijn van 18 maanden dat deze bepalingen niet per 1 januari 2009 van kracht kunnen worden. Voor deze verplichting is de datum van
1 januari 2009 erg vroeg, omdat de (complexe) uitvoeringsbepalingen nog moeten worden uitgewerkt en de systemen voor monitoring nog moeten worden opgezet. Voor dit onderdeel is een termijn van minimaal 18 maanden voor het van kracht worden gewenst.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:
De brandstofkwaliteitseisen zullen, behoudens in relatie met de biobrandstoffen, geen directe consequenties hebben voor ontwikkelingslanden. Indirect zouden er positieve effecten kunnen zijn, omdat de productiecapaciteit van zwavelarme en -vrije brandstoffen toeneemt en een deel daarvan beschikbaar zou kunnen komen voor levering aan ontwikkelingslanden. Bovendien strekken Europese brandstofkwaliteitseisen tot voorbeeld voor landen in regio's buiten de EU. Voorzover de bepalingen de inzet van biobrandstoffen betreffen, geldt het volgende: Nederland heeft steeds gepleit voor het opnemen van duurzaamheideisen aan biobrandstoffen om negatieve gevolgen voor biodiversiteit en ontbossing en ongewenste concurrentie met voedselvoorziening in ontwikkelingslanden te voorkomen. Dit vereist flankerend beleid vanuit de EU om een `level playing field' te garanderen. Toepasbare duurzaamheidscriteria op het niveau van de EU bestaan nog niet. De Europese Commissie heeft toegezegd deze vóór 2010 te ontwikkelen. Het is denkbaar dat, wanneer de EU duurzaamheidscritria toepast, ontwikkelingslanden ondersteuning nodig zullen hebben om aan de critria te kunnen voldoen. Anderzijds biedt een grotere vraag naar biobrandstoffen mogelijk ook economisch kansen voor deze landen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland steunt de conclusie van de Europese Commissie dat de luchtkwaliteitproblematiek en het broeikaseffect aanleiding geven om de kwaliteitseisen voor motorbrandstoffen aan te scherpen. Op de

meeste onderdelen geeft het Impact Assessment hiervoor een goede onderbouwing.

Verlaging van de maximale zwavelgehaltes van motorbrandstoffen is nodig om de directe uitstoot van CO2 en fijnstof te verminderen, maar zeker ook om uitstootbeperkende maatregelen, zoals roetfilters en (in de toekomst) NOx-nabehandelingstechnieken, te kunnen toepassen. Weliswaar biedt de richtlijn lidstaten de mogelijkheid om nationaal strengere eisen te stellen aan het zwavelgehalte, en Nederland heeft al nationale maatregelen in voorbereiding, maar een EU-brede aanpak verdient de voorkeur. Veel overwegingen spelen hierbij een rol, waaronder een level-playing-field, garantie van (vooral buitenlandse) fabrikanten dat motoren (en emissiebeperkende maatregelen) geschikt zijn voor zwavelarme en -vrije brandstof, vereiste aanpassingen in de productie van (vooral internationaal opererende) raffinaderijen en de invloed van emissiereducties in omliggende landen op de Nederlandse luchtkwaliteit.
Nederland steunt de voortvarendheid die het Commissievoorstel aan de dag legt met verlaging van de zwavelgehaltes en kan de voorstellen in grote lijnen steunen, met uitzondering van de bepalingen voor het zwavelgehalte van diesel voor de binnenvaart. De Nederlandse overheid, gesteund door de binnenvaart branche, zal er op aandringen de binnenvaart gelijk op te laten lopen met mobiele machines en reeds per 1 januari 2010 het zwavelgehalte naar 10 mg/kg te verlagen, zowel vanwege de directe luchtkwaliteiteffecten als om de toepassing van roetfilters op binnenvaartschepen mogelijk te maken. Nederland vindt dat de Commissie hiermee onvoldoende rekening heeft gehouden in het Impact Assessment.

Nederland is van mening dat de brandstofkwaliteitsrichtlijn geen onnodige belemmeringen mag bevatten voor de introductie van biobrandstoffen. Nederland is verheugd dat de Europese Commissie, blijkens het Impact Assessment, op dit punt een gedegen analyse van de brandstofkwaliteitsrichtlijn heeft uitgevoerd en een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds de wenselijkheid de inzet van biobrandstoffen te faciliteren en anderzijds het beperken van negatieve gevolgen voor luchtkwaliteit of compatibiliteit tussen (bestaande) motoren en brandstof. Nederland kan de voorstellen om de inzet van biobrandstoffen te faciliteren, inclusief het op de markt brengen van een nieuwe benzinesoort (benzine met een hoog ethanolgehalte) en de aankondiging van extra maatregelen voor vermindering van de verdampingsemissies bij tankstations steunen. Dit inclusief het voornemen om de brandstofkwaliteitseisen voor diesel (met uitzondering van bovengenoemde zwavelgehaltes) ongewijzigd te laten. Met betrekking tot de introductie van benzine met een hoog ethanolgehalte ontbreekt een voorstel die autofabrikanten verplichten om aan te geven of (nieuwe) auto's geschikt zijn voor deze nieuwe benzinesoort. Nederland zal hiervoor aandacht vragen.

Nederland steunt het voornemen van de Commissie een systeem te introduceren om in eerste instantie de levencyclus broeikasgasemissies van motorbrandstoffen te bepalen en vervolgens de levenscyclus broeikasgasemissies ervan te beperken. Nederland beschouwt het als een noodzakelijk, maar separaat beleidsspoor naast het CO2-beleid voor auto's, om de CO2-uitstoot van de verkeerssector te beperken en de introductie van biobrandstoffen met een goede CO2-prestatie te stimuleren.

Met betrekking tot de verplichting om per 2011 de broeikasgasemissies met jaarlijks 1% terug te dringen geldt het volgende. Volgens een eerste analyse is er nauwelijks verbeteringen in de broeikasgasprestatie van autobrandstof mogelijk, behoudens door middel van inzet van biobrandstoffen. Dit maakt de voorwaarden waaronder biobrandstoffen ingezet mogen worden tot een belangrijk element van dit onderdeel van het Commissievoorstel. Nederland is groot voorstander van het opnemen van duurzaamheidcriteria bij de inzet van biobrandstoffen, waarvan de broeikasgasprestatie van biobrandstoffen (naast concurrentie met voedsel, biodiversiteit, milieu, welvaart en welzijn) een belangrijk criterium is. Met de introductie van om te beginnen een monitorings- en rapportagesysteem voor de levenscyclus broeikasgasemissie van motorbrandstoffen, gevolgd door een verplichting per 2011 om die emissie jaarlijks met 1% terug te dringen, wordt een belangrijke stap gezet richting het stimuleren van biobrandstoffen met een goede broeikasgasprestatie. Nederland vindt dat de 1 procent verbetering niet per lidstaat moet gelden omdat mogelijk per lidstaat een verschillende uitgangspositie bestaat. Dit in verband met de uiteenlopende

wijze waarop de Richtlijn biobrandstoffen in de verschillende lidstaten is geïmplementeerd. Nederland geeft er daarom de voorkeur aan dat er een objectieve, voor alle lidstaten gelijkluidende maatstaf wordt gehanteerd. Bij de nationale pogingen om de CO2-prestatie van biobrandstoffen vast te stellen, loopt Nederland tegen tal van praktische problemen aan. Nederland heeft daarom enige twijfels of de Europese Commissie in staat zal zijn om (via Comitologie) een goed systeem op te zetten. Verder acht Nederland de ambitie van jaarlijks 1% verlaging van de levenscyclus broeikasgasemissie te ambitieus en niet in overeenstemming met de ambities op het gebied van de inzet van biobrandstoffen. Het Impact Assessment geeft onvoldoende onderbouwing voor een ambitieniveau van
1% per jaar. Nederland zal daarom aandringen op een lager ambitieniveau, dat in lijn is met de elders door de Commissie geformuleerde ambities op het gebied van biobrandstoffen. Gelet op het belang dat Nederland hecht aan het hanteren van duurzaamheidcriteria bij de productie van biobrandstoffen, stelt Nederland als voorwaarde dat het ambitieniveau gehaald kan worden binnen de duurzaamheidcriteria. Indien de Commissie voornemens blijkt om ook vermindering van de broeikasgasemissies in de olieraffinaderijen in de verlaging van de levenscyclus broeikasgasemissie van motorbrandstoffen te waarderen, dan zal aandacht moeten worden geschonken aan de relatie met het Europese CO2- Emissiehandelssysteem (ETS), waarin deze reducties ook worden gewaardeerd.

Nederland zal aandacht hebben voor de mogelijke administratieve lasten van de monitorings- en rapportageverplichting ten aanzien van de levenscyclus broeikasgasemissies voor brandstofleveranciers van motorbrandstof voor wegverkeer en mobiele machines. Nederland hecht er aan dat gezocht wordt naar aansluiting met bestaande monitorings- en rapportageverplichtingen.

Er zijn (voorzichtige) indicaties dat verlaging van het PAK gehalte in diesel leidt tot verlaging van fijn stof en PAK hoeveelheden in de uitlaatgassen van dieselvoertuigen. De Commissie stelt daarom voor het maximaal toegestane gehalte PAK in diesel te verlagen, maar wil om reden van het ontbreken van een sterke onderbouwing daarin niet al te ver gaan: een verlaging van 11% naar 8%. Nederland vraagt zich echter af of de Commissie niet al te voorzichtig opereert, omdat uit studies van de autofabrikanten, aangehaald in het Impact Assessment, blijkt dat het PAK gehalte vrijwel altijd (ruim) onder 6% ligt.