Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland

Chronisch zieken en Gehandicapten Raad

Fini de Paauw, voorzitter

`Nothing about us, without us'. Dit motto speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming in december 2006 van het VN- mensenrechtenverdrag voor mensen met een functiebeperking, dat dit voorjaar door Nederland is geratificeerd: `Niets over ons, zonder ons'. De tijd dat chronisch zieken en gehandicapten hun leven lieten bepalen door anderen, die hun gezag ontlenen aan beroep, positie of ontoegankelijke kennis, is voorbij. Juist ook hun eigen ervaring en kennis zijn onmisbaar. Dat geldt ook voor het medisch handelen bij ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid.
De patiënten- en cliëntenorganisaties die betrokken zijn bij de ziektebeelden van de protocollen die door de Gezondheidsraad zijn gepubliceerd zijn ervan overtuigd dat zij vanuit het patiënten- en cliëntenperspectief een onvervangbare deskundigheid hebben in te brengen. Veel van hen wilden daarom actief en constructief deelnemen aan de ontwikkeling van de protocollen. Deze wens is helaas niet gehonoreerd. Desalniettemin is de enige mogelijkheid voor inbreng die wel geboden werd, het leveren van schriftelijk commentaar op een eindconcept, door een aantal patiëntenorganisaties zeer serieus aangegrepen. Maar achteraf zijn velen van mening dat de Gezondheidsraad onvoldoende met hun commentaar heeft gedaan. Daarmee is de schat aan kennis en ervaringsdeskundigheid die bij de organisaties van chronisch zieken en gehandicapten aanwezig is, voor deze protocollen grotendeels onbenut gelaten. Zo is een belangrijke kans gemist om de protocollen meer te laten bijdragen aan het oplossen van problemen die zich in de praktijk bij arbeidsongeschiktheidskeuringen voordoen. Want de kennis over de gevolgen van specifieke ziektes of handicaps voor het leven in het algemeen en voor de mogelijkheden om te werken in het bijzonder, kennis over welke aanpassingen en oplossingen in de praktijk werken en kennis over hoe patiënten een keuring kunnen ervaren is in de eerste plaats aanwezig bij de betrokkenen zelf en bij hun eigen organisaties. Deze ervaringsdeskundigheid over verschillende aandoeningen komt bijeen in de CG-Raad als koepelorganisatie.
De beschikbare wetenschappelijke `evidence' met betrekking tot het beoordelen van arbeidsongeschiktheid is niet erg groot. Aan dezelfde `evidence' kunnen bovendien vanuit het perspectief van patiënten soms andere conclusies worden verbonden dan vanuit het perspectief van beoordelaars en behandelaars. Wanneer dan ook nog eens de aanwezige `experience' buiten beschouwing wordt gelaten, is het de vraag of de protocollen wel een goede weerspiegeling zijn van alle beschikbare kennis. Ook de kans om voor de protocollen een breed draagvlak onder patiënten en cliënten te creëren had wat ons betreft beter benut kunnen worden.

Dat neemt niet weg dat sommige protocollen, en zeker ook de algemene inleiding daarop, aangrijpingspunten bieden voor een verbetering van de keuringspraktijk. Of die verbetering ook gerealiseerd zal worden hangt af van de uitvoering door het UWV. Wij pleiten ervoor dat het UWV de betreffende patiëntenorganisaties bij de scholing van verzekeringsartsen over de protocollen betrekt. In een aantal gevallen is dat al toegezegd. De volgende serie protocollen wordt door de NVVG ontwikkeld. We zien het als een klein stapje vooruit dat de NVVG de betrokken patiëntenorganisaties de mogelijkheid heeft geboden per werkgroep iemand voor te dragen die het patiëntenperspectief kan inbrengen. Echter de voorwaarde dat dit lid dan wel een arts moet zijn, maakt het niet alleen praktisch moeilijk om hier mensen voor te vinden, maar stuit de betrokken organisaties ook tegen de borst. Waarom zouden patiënten niet hun eigen deskundigen mogen voordragen? Het is hoog tijd dat er een eind komt aan de koudwatervrees op dit gebied.
De CG-Raad is van mening dat de patiënten- en cliëntenorganisaties de mogelijkheid moeten krijgen om volwaardig betrokken te zijn bij alle fases van de ontwikkeling van protocollen en richtlijnen, vanaf het formuleren van knelpunten en vragen in het begin tot en met het vaststellen van de eindtekst. Dit geldt ook voor de evaluatie en herziening van de voorliggende protocollen, evenals voor de door ZonMw te ontwikkelen richtlijnen. Hier zou, samen met ons, zo snel mogelijk een plan voor gemaakt moeten worden. De door ons uitgedeelde onvoldoende voor patiëntenparticipatie is mede te wijten aan de opgelegde tijdsdruk. Patiënten- of cliëntenparticipatie is echter niet iets vrijblijvends. Er zal ook voldoende tijd en geld voor uitgetrokken moeten worden. Tot slot nog dit.
De vraag: `welke behandeling is voor een bepaald persoon in een bepaalde situatie de beste?' vereist altijd een individuele afweging. Regie, zeggenschap en keuzevrijheid van patiënten met betrekking tot hun eigen behandeling vinden wij daarbij een groot goed en bijzonder van belang. Daarom zijn wij voorstander van het principe van scheiding tussen beoordeling (vroeger controle genoemd) en behandeling. We zijn bezorgd dat dit principe op de tocht staat. Deze zorg komt voort uit de uitwerking van de taak die de verzekeringsarts in de protocollen krijgt met betrekking tot beoordeling van de medische behandeling. We zouden hierover graag in de nabije toekomst met alle betrokkenen van gedachten willen wisselen.
Wíj bieden onze inzet, kennis en expertise aan en nodigen de andere partijen uit om deze uitdaging aan te nemen en de kans te benutten om op een eigentijdse manier met patiënten en cliënten samen te werken. Om zo te komen tot voor iedereen aanvaardbare en werkbare protocollen en richtlijnen, die recht doen aan ervaring en praktijk en die draagvlak bij alle betrokkenen hebben!
Den Haag , 4 juni 2007