Ministerie van Financiën

Kamerdebat over salaris bestuursvoorzitter AFM

toespraak | 13-06-2007 | Tweede Kamer, Minister

Minister Bos:

: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun bijdragen aan dit debat. Hoe moeilijk en gecompliceerd het onderwerp ook is, ik sta hier graag, omdat wij ons immers dienen te verantwoorden, ook tegenover de Kamer, voor dit type benoemingen en de daarbij horende salarissen. Vooraf wil ik proberen om op een drietal punten eenzelfde blik op de feiten te bereiken om misverstanden te voorkomen.

Voor zover ik weet, is dit de eerste keer dat bij de aanstelling van een nieuwe bestuurder in de publieke sector het salaris omlaag gaat. Dat is regelrechte breuk met de trend van de afgelopen jaren toen de salarissen alleen maar omhoog gingen.

Ten tweede: de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur van de AFM verdient EUR120.000 minder dan hij zou kunnen verdienen in een vergelijkbare baan in het bedrijfsleven.

Ten derde: door de salarisstijgingen van de bestuurders van de AFM te verbinden aan de salarisstijging in de cao voor het bankpersoneel garanderen wij dat als de man of de vrouw in de postkamer er jaar op jaar 2% vooruitgaat hetzelfde geldt voor de hoogste baas in de organisatie. Ik vind dit drie resultaten waar wij toch met enige voldoening naar zouden moeten kunnen kijken en die ook voor een voorbeeldwerking voor de rest van de publieke sector significant zouden kunnen zijn.

Ik wil nog een andere opmerking maken in de sfeer van feiten en mogelijke misverstanden. Gisteren of vandaag nog las ik in de kranten een citaat van de heer Irrgang. Hij zei zoiets van "die Hoogervorst is een ambtenaar" en "Bos zakt voor zijn eerste test en geeft hem gelijk EUR274.000". In dat citaat zitten een paar op elkaar gestapelde misverstanden. Het gaat hier niet om een ambtenaar, maar om een bestuurder van een privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganisatie. Ik bepaal het salaris ook niet; het beloningsbeleid en dus het salaris worden bepaald door de raad van toezicht. Op een gegeven moment word ik wel gevraagd om dat bezoldigingsbeleid goed te keuren. Hoe graag ik dat ook had gewild, zeg ik in de richting van de heer Vendrik, ik ga ook niet over wervingsadvertenties, over de manier waarop mensen gerekruteerd worden voor zo'n functie. Dat zijn alle verantwoordelijkheden van de raad van toezicht van de desbetreffende organisatie. Het enige moment waarop ik ermee te maken krijg, is als ik een bepaalde benoeming moet goedkeuren. Dan kan ik mijn voet tussen de deur zetten en proberen tot een dialoog, een discussie daarover te komen en dat heb ik ook gedaan.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. De AFM wordt volgens mij toch voor 100% of nagenoeg 100% door de overheid gefinancierd. Er kan dus geen twijfel over bestaan dat het hier gaat om de semi-publieke sector. De minister moet het goedkeuren, maar had dat dus ook niet kunnen doen. Hij had er kunnen staan en kunnen zeggen dat hij vanaf dit moment die norm wil handhaven.

Minister Bos:

Ik zal er graag iets meer over zeggen, maar uw veronderstelling klopt niet: het salaris van de voorzitter van de raad van bestuur van de AFM is slechts voor ongeveer een kwart gefinancierd uit belastingmiddelen en wordt voor 75% opgebracht door het bedrijfsleven. De kosten voor de Nederlandse belastingbetaler voor een excellente voorzitter van het bestuur van de Autoriteit Financiële Markten bedraagt ongeveer EUR75.000 en dat is ongeveer een ton minder dan het nieuwe normsalaris van de minister-president.

De heer Irrgang (SP):

Voor alle duidelijkheid: zegt u nu dat de AFM niet behoort tot de semi-publieke sector?

Minister Bos:

Neen, ik heb gedaan wat ik heb gedaan, omdat ik vind dat wij ons in de geest van het coalitieakkoord iets moeten aantrekken van wat daar aan normen en maxima in staat. Verderop in mijn betoog wil ik nog wel wijzen op enkele complicaties waarvoor wij nog wel komen te staan in de debatten die wij ongetwijfeld nog zullen gaan voeren over de marges die wij op dit punt willen hanteren. Ik ben in ieder geval van mening
-- of het nu wel of niet precies valt onder de definities van publieke of semi-publieke sector -- dat het zich in ieder geval in de publieke sfeer afspeelt en ik dientengevolge gehouden ben om te proberen om een gematigd salaris na te streven daar waar ik dat kan.

Misschien mag ik direct een mogelijk derde misverstand uit de weg ruimen en dat gaat over dit concrete geval. Vlak na mijn aantreden als minister van Financiën kreeg ik te horen dat de werving- en selectieprocedure voor deze functie in gang was gezet en had geleid tot een uiteindelijke selectie van drie kandidaten. De heer Hoogervorst kwam hier als voorkeurskandidaat van de raad van toezicht uit. In die selectieprocedure behoorde het salaris zoals dat tot dan toe bij de heer Docters van Leeuwen aan de orde was geweest, tot de beschikbare informatie. Ik moest dus op een buitengewoon laat moment in de procedure, namelijk toen de hele werving- en selectie achter de rug was en er al een voorkeurskandidaat was van de raad van toezicht, beslissen of ik nog wilde debatteren of discussiëren over het salaris. Ik heb dat gedaan, maar ik zeg erbij dat ik dat zelf op het randje vind. Iemand is een selectieprocedure in gegaan op basis van allerlei veronderstellingen over het salaris dat met de betreffende functie gemoeid is. Er was in ieder geval kennis aanwezig over het oude salaris. Aan het einde van de procedure ben ik nog een keer begonnen met vragen of het niet wat minder zou mogen. Ik wil dat hier wel helder hebben. Ik sta ervoor dat ik het zo heb gedaan, maar dat betekent wel dat wij bij volgende benoemingen in een heel andere situatie kunnen zitten en het debat hier ook op een andere manier zal plaatsvinden. Bij volgende benoemingen kun je namelijk afspraken maken met de raad van toezicht op basis van welke arbeidsvoorwaarden in de markt wordt gekeken voordat een werving- en selectieprocedure plaatsvindt. Dat was nu niet mogelijk.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil nog even terug naar de misverstanden die de minister van Financiën meende te moeten wegruimen. Om alle misverstanden te vermijden: de minister van Financiën keurt het beloningsbeleid van de AFM goed. De minister van Financiën keurt de begroting van de AFM goed. Alle uitgaven van de AFM, of ze lopen via de rijksbegroting van Financiën danwel via verplichte heffingen die door het financiële bedrijfsleven worden opgebracht, worden gefinancierd uit specifieke belastingen. Daarmee hoort de AFM volwaardig tot de publieke sector en keurt de minister alles goed wat hier aan de hand is: het geld en het beloningsbeleid. Daarmee is zijn machtspositie volledig zou ik denken. Toch?

Minister Bos:

Ik keur de benoeming goed zoals het voorstel aan mij wordt gedaan door de raad van toezicht, maar ik kan bijvoorbeeld niet zelf een bepaalde salarishoogte afdwingen. Ik kan niet verordonneren dat een bepaald salaris wordt betaald. De raad van toezicht komt met een voorstel naar mij toe en daarop kan ik "nee" zeggen. De raad kan tien keer met hetzelfde salaris naar mij toe komen en dan kan ik tien keer "nee" zeggen. Daarmee ben ik dus nog niet op een lager salaris uitgekomen. Ik zal het dus moeten hebben van een zodanige dialoog met de raad van toezicht dat ik de raad er op grond van allerlei inhoudelijke argumenten van kan overtuigen dat het voorstel dat in eerste instantie is gedaan, te hoog is en dat het misschien een slag lager moet. Dat heb ik geprobeerd. Verdere instrumenten heb ik niet. Daarbij waren wij al heel ver in de procedure en dat beperkte ook de mogelijkheden.

Als wij concreet kijken naar de cijfers van 2006 werden de kosten van de AFM voor 72% opgebracht door het bedrijfsleven zelf en niet door de Nederlandse belastingbetaler.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kom in mijn tweede termijn nog wel even terug op dit punt, want ik heb nog twee vragen over het laatste feit dat de minister naar voren brengt. Begrijp ik goed dat de AFM een procedure is gestart waarvan men wist dat zowel de beloning als de benoeming uiteindelijk geaccordeerd moest worden door de nieuwe minister van Financiën? Men is de procedure vast gestart terwijl er sprake was van een politiek interbellum. Heeft dat bij de AFM of het demissionaire kabinet niet tot enige terughoudendheid geleid, ook gelet op de publieke discussie hierover?

Ik kom nu op mijn tweede vraag. De minister wordt in een heel laat stadium geconfronteerd met dit niet helemaal aangename feit. Ik neem hem dat niet kwalijk, want zo gaat dat dan. Wat was er gebeurd als de minister had gezegd dat hij dit niet voor zijn rekening zou nemen? Dit gelet op het belang van de zaak, de belofte die hij had gedaan en de afspraak in het coalitieakkoord.

Minister Bos:

Ik weet niet wat er dan was gebeurd. Het enige dat ik weet, is dat de raad van toezicht heeft geworven op basis van het bestaande beloningsbeleid dat ook was goedgekeurd door de minister van Financiën. In principe loopt dat beleid tot 1 januari 2008.

Men bewoog zich dus volstrekt binnen de kaders die met de politiek waren afgesproken in de afgelopen jaren. Ik heb van de gelegenheid gebruik gemaakt om te proberen om een discussie te entameren, ook met het oog op het feit dat wij sowieso per 1 januari 2008 nieuwe afspraken moeten maken over het bezoldigingsbeleid voor bestuurders bij de AFM. Het moment waarop de benoeming moest worden goedgekeurd, leek mij een goed moment om die discussie aan te zwengelen. Ik weet niet hoe het verder zou zijn gegaan.

Ik heb als minister van Financiën de verantwoordelijkheid, wetende dat de heer Docters van Leeuwen later dit jaar vertrekt, om ervoor te zorgen dat er op tijd een goed ingewerkte opvolger is. Het is in het belang van Nederlandse spaarders en beleggers dat er een goed functionerend bestuur is. Bij alle afwegingen die ik moet maken, hoort ook een afweging met betrekking tot de vraag wat de gevolgen zouden zijn als ik nog langer dwars was blijven liggen, zowel wat betreft vertraging als voor het bestuur dat de sector hard nodig heeft. Een andere afweging heeft te maken met de redelijkheid van de uitkomst. Die vond ik redelijk, dus ben ik uiteindelijk in een buitengewoon constructieve dialoog met de Raad van Toezicht hierop uitgekomen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat deze minister in deze procedure vrij laat aan tafel aanschoof, valt hem niet te verwijten. In de Kamer en het kabinet klinkt echter al een jaar of vijf een moreel appel. Dat heeft kennelijk onvoldoende gewerkt in het perspectief dat de Raad van Toezicht bood aan de nieuw te benoemen kandidaat.

Minister Bos:

Dat vind ik een te sterke conclusie, met name omdat de Raad van Toezicht zich bewoog binnen grenzen die al waren geautoriseerd door de politiek, ook na de golf van discussies over hoge inkomens en dergelijke in 2005. Wat betreft het beloningsbeleid is er al een geschiedenis bij de AFM en De Nederlandsche Bank. Bij DNB zijn salarissen al sinds 2002 bevroren en bij de AFM sinds 2005. Daarnaast zijn vertrekregelingen, pensioenvergoedingen en onkostenvergoedingen aangepast. Binnen die kaders heeft de Raad van Toezicht dus al buitengewoon veel gedaan en zij bleven er ook echt binnen. Die kaders lagen overigens, ook al in de vorige periode, zwaar onder het marktgemiddelde. Om nu te zeggen dat men zich niets heeft aangetrokken van discussies, moreel of anderszins, rondom topinkomens, gaat mij te ver. Er is in de afgelopen jaren al ontzaglijk veel gebeurd, juist in die sfeer. Ik vond alleen dat het nog net een stapje verder kon gaan. De mogelijkheid die ik daartoe had, heb ik benut.

De heer Van der Vlies (SGP):

Heb ik goed begrepen dat het perspectief dat werd geboden aan de nieuw te benoemen kandidaat wat betreft het salarisniveau lag op het niveau van de zittende voorzitter, dus ongeveer EUR320.000?

Minister Bos:

De solliciterende kandidaten hadden allemaal kennis van het salarisniveau van de vorige voorzitter. De Raad van Toezicht is er in de procedure altijd duidelijk over geweest dat er over de uiteindelijke arbeidsvoorwaarden overleg met en toestemming van de minister van Financiën nodig zou zijn. Ik vind dus echt dat men wat dat betreft buitengewoon keurig en fatsoenlijk heeft gehandeld.

De heer Irrgang (SP):

De minister zei dat hij zich beperkt voelde doordat de procedure al in gang was gezet en dat er al verwachtingen waren gewekt. Betekent dit dat hij eigenlijk verder had willen gaan? Had hij eigenlijk, als hij de ruimte had gehad naar zijn gevoel, het salaris van de minister-president wel als maximumnorm willen hanteren?

Minister Bos:

De kandidaten hebben kandidaten gesolliciteerd op een functie waarvan zij wisten dat die betaald werd op een niveau van ruim boven de drie ton. Ik vond en vind dat dan niet als de hele sollicitatieprocedure is doorlopen, alle gesprekken achter de rug zijn en een voorkeurskandidaat wordt voorgedragen, kan worden gezegd dat de kandidaat in kwestie geen ruim drie ton krijgt, maar dat het bedrag wordt gehalveerd en op het salarisniveau van de minister-president wordt gebracht. Dat vind ik gewoon niet fatsoenlijk. Ik vind wel dat wij bij nieuwe gevallen waarbij wij wel aan het begin van een procedure invloed kunnen hebben op het perspectief dat op het gebied van arbeidsvoorwaarden wordt geboden aan sollicitanten moeten kijken op welke wijze wij die norm van het ministerssalaris een rol kunnen laten spelen.

Dat kader bestaat nog niet. Er zijn nog geen afspraken over gemaakt. Ik heb vandaag goed naar mevrouw De Pater geluisterd, die heeft gezegd dit als een groot gemis te ervaren. Ik heb het ook als een groot gemis ervaren. Ik zal aan mijn collega van Binnenlandse Zaken vragen om de Kamer zo snel mogelijk te informeren wanneer dit kader beschikbaar komt. In dit concrete geval betekende het niet alleen dat ik pas op een heel laat moment in de procedure moest doen wat ik kon doen - en ik ben van mening dat ik dat naar redelijkheid heb gedaan - maar ook dat wij ons een eigen interpretatie moesten vormen van de uitleg van de teksten in het coalitieakkoord voor dit specifieke geval. In eerste instantie heb ik dat zelf moeten doen. Ik heb dit later gedeeld met mijn collega's in het kabinet. Daarover wil ik graag nog iets zeggen.

De voorzitter:

Met alle respect voor de vragensteller, stel ik voor dat de minister eerst zijn betoog vervolgt. Anders is het beeld niet compleet.

Minister Bos:

Voorzitter. In de tekst van het coalitieakkoord met betrekking tot dit soort salarissen staan drie elementen centraal. In de eerste plaats wordt gesproken over de publieke en semipublieke sector. In de tweede plaats wordt gerefereerd aan de adviezen van de commissie-Dijkstal. In de derde plaats wordt gesproken over normering en maximering. Dat zijn de drie samenstellende delen.

Vervolgens speelt een aantal punten een rol. Ten eerste speelt de vraag welke precies de afbakening is van de sectoren, bedrijven, organisaties en sferen waarover het gaat. Speelt de norm op elke plek binnen deze groep instellingen, bedrijven een even grote rol?

Bij het Rijk en het openbaar bestuur is het duidelijk dat de ambtenaren op departementen, burgemeesters en commissarissen van de Koningin volledig uit belastinggeld worden betaald. Wij gaan er zelf helemaal over hoeveel zij krijgen betaald. Wanneer wij het kader gaan uitwerken, kan ik mij dus goed voorstellen dat voor deze sfeer wordt vastgesteld dat de norm maximaal moet gelden. Er is hier niet of nauwelijks ruimte om van de norm af te wijken.

Op iets grotere afstand komen wij bij de publiekrechtelijke zbo's en privaatrechtelijke zbo's. Er zit dan bijvoorbeeld vaak een raad van toezicht tussen die bepaalt hoeveel wordt betaald. Wij bevinden ons dan slechts in een rol om het salaris al of niet te accepteren, maar kunnen het niet vaststellen.

Nog een stapje verder komen wij bijvoorbeeld bij staatsdeelnemingen. Dat betreft private bedrijven met publieke aandeelhouders, die op private markten opereren. Gaan wij dat bereik al dan niet onder de publiek en semipublieke sfeer rekenen? Op welke manier gaan wij hier de norm hanteren?

Tenslotte is er de echte semipublieke sector in de zin van ziekenhuizen, universiteiten, en woningbouwcorporaties. Deze zijn in zo'n hoge mate verzelfstandigd dat wij ons moeten afvragen op welke manier wij de controle kunnen gaan houden op de salarisstelling.

Deze discussie zal moeten worden beslecht bij de bespreking van de kaderstelling en de daaruit voortvloeiende wet- en regelgeving die minister Ter Horst aan de Kamer zal voorstellen. De afgelopen maanden heb ik voor mijzelf besloten dat ik een verantwoordelijkheid heb om te proberen bij te dragen aan een gemachtigde salarisontwikkeling, ook al is de AFM een privaatrechtelijke organisatie en geen publiekrechtelijke organisatie en ook al ben ikzelf niet degene die het salaris vaststelt maar kan ik er op zijn best in bewilligen. Dat is dus mijn interpretatie van het coalitieakkoord geweest. De tweede interpretatie daarvan was, dat de normstelling uit het coalitieakkoord is essentie een "comply or explain"-karakter heeft. Dat is vooral een antwoord aan de heer Cramer.

Ik meen dat dit de geest van de debatten is geweest die de Kamer over salarissen in de publieke en semipublieke sector heeft gevoerd. Je moet een norm hanteren. Wij mogen niet uitsluiten dat zich situaties voordoen waarin je er met deze norm niet uitkomt. Die moeten dan gemotiveerd worden verantwoord, in eerste instantie in de ministerraad en vervolgens wellicht ook in de Kamer. Ik heb er dan ook totaal geen probleem mee dat ik hier nu sta.

Dit is vervolgens het onderwerp van het debat tussen mij en de raad van toezicht geweest: kunnen wij beargumenteren dat in dit geval een salaris moet worden betaald dat hoger is dan dat van de minister-president? Is dat, voor mij als minister van Financiën en vervolgens voor het kabinet, acceptabel? Daarbij heeft een aantal zaken een rol gespeeld. Net zoals wij dat doen bij staatsdeelnemingen, is gekeken naar vergelijkbare functies in de markt. Vervolgens kan de keuze worden gemaakt of je in de bovenste 25% of de tweede of derde 25% gaat zitten. Bij staatsdeelnemingen kijken wij meestal maar die mediaan. Dat zou in dit geval een bedrag van EUR390.000 zijn geweest. Dat is het salaris dat in de markt betaald wordt voor een functie van vergelijkbare zwaarte. Daartegenover staat dat het genormeerde ministersalaris in de nieuwe situatie zich rond de EUR170.000 en EUR180.000 bevindt. Dat zijn dan de twee ijkpunten: de maximale norm uit hoofde van het coalitieakkoord van EUR170.000/EUR 180.000 en de marktnorm van EUR390.000. De vraag is dan hoe daartussen een verstandig evenwicht vindt.

Daarbij hielp het feit dat er al twee andere bestuurders zitting hebben in het bestuur van de AFM en dat wij een aantal jaren geleden al gemerkt hebben dat het problematisch is om goede mensen te vinden voor het salaris wat zij thans verdienen. Het leek dus niet redelijk om te veronderstellen dat het salaris van de andere bestuurders nog verder omlaag zou kunnen. Als je dat salaris omlaag zou brengen, zou in de organisatie AFM een flink aantal mensen meer gaan verdienen dan hun bestuur. Daarmee moet je ook rekening houden. Wij hebben op een gegeven moment gezegd: het salaris van de bestuurders laten wij voor wat het is. De voorzitter van het bestuur zat er 25% boven. Dat gaan wij verlagen. Die gaat er 10% boven zitten, net zoals in het nieuwe systeem de minister-president 10% meer gaat verdienen dan de ministers. Dan kom je dus uit op een verlaging van 12% met het daarbij behorende salaris van EUR274.000.

Een van de redenen waarom het allemaal zo lang heeft geduurd, is dat wij dit soort gesprekken hebben gehad met de raad van toezicht. Is het redelijk om het salaris van de bestuurders omlaag te brengen? Hoe is dat vorige keren gegaan als je mensen uit de arbeidsmarkt probeerde te trekken? Lukt het voor dat salaris? Zat dat aan de bovenkant of aan de onderkant? De tweede complicatie was dat in het verleden een verband is aangebracht tussen de salarissen van de AFM enerzijds en de salarissen van de Nederlandsche Bank anderzijds. Als wij dat verband handhaven, betekent dit dat er bij nieuwe aanstellingen bij de Nederlandsche Bank forse salarisverlagingen zullen plaatsvinden. Dat is natuurlijk ook onderwerp van discussie geweest met de raad van commissarissen van de Nederlandsche Bank en daarin is ook wat tijd gaan zitten. Dat is de reden dat het allemaal iets langer geduurd heeft dan in eerste instantie mogelijk leek.

De voorzitter:

De minister stopt, maar dat is nog geen reden om allemaal vragen te gaan stellen. Is er straks behoefte aan een tweede termijn?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Misschien ook wel aan een derde.

De voorzitter:

Dan stel ik u in de gelegenheid één vraag te stellen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Is in de afgelopen tijd door de minister, de raad van toezicht of door wie ook maar bij deze wervingsprocedure voor de nieuwe voorzitter van de AFM betrokken is geweest, aan kandidaat nummer één gevraagd of hij het doet voor EUR 170.000?

Minister Bos:

Ik ben daarbij zelf niet betrokken geweest en ik weet het antwoord niet. Ik denk het niet.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Over dit soort bijna onbenulligheden gaat het. Hoe serieus ben je om een zeer gevoelige politieke norm ook daadwerkelijk te effectueren?

Minister Bos:

U moet even zorgvuldig zijn, mijnheer Vendrik. U stelt een vraag over iets wat zich heeft afgespeeld voor het aantreden van dit kabinet. De wervingsprocedure is toen gestart.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Nee, ik ga de minister niet lastig vallen over wat voor zijn aantreden is gebeurd, Dat gun ik hem. Het gaat over de periode vanaf zijn aantreden tot aan het schrijven van de brief aan de Kamer, waarin de minister vanuit zijn v erantwoordelijkheid heeft aangedrongen op verlaging van het oorspronkelijk beoogde salaris. Is in die periode de hamvraag gesteld of de best geschikte kandidaat bereid is het te doen voor de norm die in het coalitieakkoord staat?

Minister Bos:

Nee, die vraag is niet gesteld. Dat heeft een aantal redenen. De praktische reden dat ik het niet fatsoenlijk zou hebben gevonden om aan een kandidaat die al een hele procedure had doorlopen op grond van andere informatie over de arbeidsvoorwaarden helemaal aan het eind van de rit te vragen of hij het ook voor de helft minder zou willen doen. Dat vind ik echt op gespannen voet staan met fatsoensnormen.

De principiële reden is dat wij te maken hebben met salarisverhoudingen binnen een bestuur. Als ik dat had gedaan, zouden de salarisverhoudingen binnen de organisatie van de AFM totaal op hun kop hebben gestaan, wat het de AFM onmogelijk zou hebben gemaakt om in de toekomst de vereiste medewerkers aan te trekken. Als ik van de nieuwe voorzitter in dat late stadium had gevraagd om EUR 170.000 te verdienen, zou de voorzitter EUR70.000 minder gaan verdienen dan zijn bestuurders. Dat komt het gezag van zo'n voorzitter niet ten goede. Ik vind dat je in redelijkheid -- dat is het uitgangspunt geweest van het beleid -- rekening mag houden met twee dingen. Ten eerste gaat het om een functie in de publieke sfeer, dus het salaris hoort gematigd te zijn. Ten tweede zijn dit mensen die ook in de marktsector voor veel meer geld aan de bak kunnen komen. Tussen die twee moet je een verstandig midden zien te vinden. Dat heb ik gedaan.

De heer Cramer (ChristenUnie):

De minister geeft een duidelijke toelichting op zijn overwegingen. Hij zegt zelf dat hij het ontbreken van een kader als een gemis heeft ervaren. Waarom is er niet eerst gewerkt aan dat kader, zodat er een heldere afweging kan worden gemaakt? Wanneer kunnen wij dat kader wel verwachten?

Minister Bos:

Ik heb in de richting van mevrouw De Pater al toegezegd dat ik collega Ter Horst zal vragen om de Kamer zo snel mogelijk daarover te informeren. Ik weet dat men er uitdrukkelijk mee bezig is. Ik ken uit mijn hoofd niet het precieze tijdpad. Zelf heb ik de inschatting gemaakt dat ik er niet op kon wachten, omdat het vertrek van de huidige voorzitter bij de AFM al was aangekondigd. Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat er tijdig een opvolger is. Overigens is dit belangrijke en urgente materie, maar ik heb gewezen op de vari ëteit van organisaties in de publieke sfeer, op de heel grote verschillen tussen salarissen waar je wel iets aan kunt doen en salarissen waar je veel minder direct iets aan kunt doen, op de heel verschillende arbeidsmarkten die daarbij een rol spelen en ook op de vraag onder welke omstandigheden je de norm strak moet hanteren en onder welke omstandigheden je misschien daarvan mag afwijken. Het zijn allemaal vragen die wij bij de totstandkoming van het kader zullen moeten beantwoorden. Daar werk ik graag aan mee, maar dat was inderdaad nog niet klaar.

De heer Tang (PvdA):

U noemt de relatie met de beloningen bij de Nederlandsche Bank. Hoe zit dat precies? Gaan de directeuren bij de Nederlandsche Bank ook 12% minder verdienen? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor het inkomen van de nieuwe Nout Wellink?

Minister Bos:

In de oude systematiek verdiende de voorzitter van de raad van bestuur van de AFM evenveel als een directeur bij de Nederlandsche Bank. De verlaging met 12% voor de voorzitter van de AFM zou betekenen dat bij een nieuwe aanstelling ook een directeur van de Nederlandsche Bank minder zou verdienen dan zijn voorganger. Als wij ook het principe zouden hanteren dat de president van de Nederlandse Bank niet 25% meer verdient dan zijn directeuren, maar slechts 10% zoals bij de AFM, zou het salaris van de nieuwe president van de Nederlandsche Bank 23% lager liggen dan thans en zich ongeveer op het niveau van 1995 bevinden. Dat is heel fors. Daarover moet goed nagedacht worden. Over dergelijke zaken ben ik in gesprek met de raad van commissarissen.

De heer Irrgang (SP):

Er komt nu een voorzitter die niet uit de financiële sector komt, maar uit de semi-publieke sector, in ieder geval in de afgelopen 21 jaar. Is dat een goede kandidaat? Valt er nog iets te doen aan dat salaris?

Minister Bos:

Aan dat salaris valt niets te doen. De benoeming vindt plaats door de raad van toezicht, die ook een voorstel doet over het salaris. Uiteindelijk bewillig ik daarin. Ik heb erin bewilligd en dat verdedig ik hier ook. Ik denk dat er een uitstekende kandidaat is benoemd. De heer Van Dijck vroeg of er sprake was van een politieke benoeming. Daarvan was geen sprake. De procedure is door de raad van toezicht bij de AFM opgesteld met een keurig functieprofiel. Er zijn headhunters ingeschakeld en er is gezocht naar de persoon met de beste kwaliteiten. De heer Hoogervorst heeft in laatste instantie gewonnen van mensen die allemaal buitengewoon gekwalificeerd en ook zeer gespecialiseerd waren.

Dus hij heeft op geen enkele andere kwaliteit dan de voor deze functie noodzakelijke kwaliteiten uiteindelijk de voorkeur gekregen van de raad van toezicht.

De heer Van Dijck (PVV):

Als ik de minister zo beluister, houd ik mijn hart vast of hij zijn belofte zal nakomen om in de publieke sector die maximumnorm te hanteren. Op het moment dat er een vacature is en je daarbij wilt insteken op die maximumnorm, krijg je te maken met het feit dat de adjuncten of andere bestuurders daardoor meer gaan verdienen dan de topbestuurders. Ik vraag mij dan ook af hoe de minister ü berhaupt de norm die in het coalitieakkoord wordt voorgesteld, wil bewerkstelligen.

Minister Bos:

Ik had ook in overleg kunnen treden met de raad van toezicht van de AFM om het salarisniveau van de twee andere bestuurders ook ter discussie te stellen. Ik had de bodem die nu in dat gebouw zit, kunnen verlagen. Als ik dat gedaan had, was dit soort problemen niet aan de orde geweest. Ik heb dat echter niet gedaan, omdat een aantal zeer gespecialiseerde medewerkers in die organisatie, die nu al tegen hoge salarissen werken, dan meer zouden zijn gaan verdienen dan hun bazen. Dat zou het daar bestaande salarisgebouw totaal verstoord hebben. Ten tweede is in 2005 bij de laatste werving van een bestuurder voor de AFM al gebleken dat het salaris dat op dat moment gehanteerd werd, niet bepaald gemakkelijk in de markt lag en dat het dus moeite kostte om iemand met de vereiste expertise te pakken te krijgen.

Ik ben het helemaal eens met de heer Vendrik dat wij niet te gemakkelijk moeten meegaan met de redenering dat mensen alleen maar met heel veel geld gelokt kunnen worden en dat zij in de publieke sector minstens evenveel moeten verdienen als in de marktsector. Er is geen enkele reden om dit automatisme te veronderstellen. Dat hebben wij ook niet gedaan. Wij hebben een salaris geaccordeerd dat EUR120.000 lager is dan in de markt voor zo'n functie gewoon is. Het zal ons echter nog heel wat hoofdbrekens kosten om te bepalen hoe wij in de toekomst, als wij er vanaf het begin van de wervingsprocedure bij kunnen zijn, ervoor kunnen zorgen dat dit soort automatismen niet optreedt, hoe wij maximaal druk kunnen zetten op het proces en hoe wij de nieuwe norm zo lang mogelijk levend kunnen houden. Ik ben echter vastberaden om het wel te proberen.

Voorzitter. Ik vat het nog even samen. Ik meen ten aanzien van deze concrete benoeming in redelijkheid gedaan te hebben wat ik kon, zowel ten opzichte van de specifieke persoon als ten opzichte van de raad van toezicht. Gezien het feit dat het kabinet met genoemde normstelling voor salarissen is aangetreden terwijl de procedure al gaande was, en gezien de vraag wat je in redelijkheid mag bieden aan iemand die bereid is om in deze sector te gaan werken, meen ik dat wij in alle opzichten een redelijk evenwicht gevonden hebben.

Ik ben onverminderd van plan om in nieuwe gevallen de normstelling uit het coalitieakkoord tot uitgangspunt te nemen. Zolang dat kader nog niet helemaal bediscussieerd is, zullen wij moeten uitgaan van veronderstellingen en dingen moeten proberen. Daar kunnen wij echter ook weer van leren. Dat hoort er ook bij. Ik vind dat niet erg, want ik constateer ook dat er, hoe bescheiden deze eerste stap ook is, wel sprake is van een trendbreuk. Wij zijn erin geslaagd om in de publieke sector de trend van steeds maar weer stijgende salarissen om te buigen in een bescheiden daling. De jaarlijkse stijging van de salarissen van de topbestuurders is niet meer dan de jaarlijkse stijging van de salarissen van de werknemers in veel lagere salariscategorieën. Ik vind het ook een goede zaak dat wij iemand die veel meer verdiend zou hebben als hij in het bedrijfsleven zou zijn gaan werken, bereid hebben gevonden om voor een veel lager salaris de publieke zaak te dienen.

Tweede termijn

Minister Bos:

: Mijnheer de voorzitter. De heer Irrgang heeft gezegd dat de norm moest worden gehandhaafd. In reactie daarop zeg ik dat dat is gebeurd. Wij hebben de norm van het ministersalaris gehanteerd. Tevens hebben wij op basis van het " comply or explain"- principe aandacht besteed aan andere relevante ijkpunten. Datgene wat in de sector en in de betreffende organisatie vereist is, is ook als norm gebruikt. Wij hebben geprobeerd om daartussen op verstandige wijze het midden te vinden. Ik herhaal dat het salaris dat de heer Hoogervorst is aangeboden veel lager is dan dat wat in de markt gebruikelijk is.

Ik ben gelukkig met de interruptie van mevrouw De Pater naar aanleiding van de vraag van de heer Irrgang waarom betrokkene een dermate hoog salaris krijgt terwijl hij jarenlang voor een veel lager salaris heeft gewerkt. Ik ben geneigd om te zeggen dat wij gelukkig moeten zijn met het feit dat betrokkene nog steeds bereid is om in de publieke sector te werken voor een salaris dat veel lager is dan dat wat hij in het bedrijfsleven zou kunnen verdienen.

De heer Irrgang heeft gelijk als hij zegt dat financiering van de AFM voor driekwart niet door de belastingbetaler gebeurt maar dat deels wettelijk verplichte afdrachten een rol spelen. Mijn argument was niet dat de AFM niet in de publieke sfeer thuishoort. Ik voer dit debat met de Kamer en heb die beslissing genomen omdat de AFM naar mijn idee in de publieke sfeer zit. ik wilde slechts feitelijk constateren dat het deel dat de belastingbetaler aan dit salaris bijdraagt betrekkelijk gering is. Dat is het onderscheid met bijvoorbeeld een ambtenaar op een departement. Dat salaris wordt voor honderd procent door de belastingbetaler betaald. Dat doet er wel degelijk toe, omdat de Kamer voor het voeren van politieke debatten over normering van salarissen in de publieke en de semi-publieke sector ook altijd als rechtvaardigingsgrond heeft aangedragen dat het salarissen betreft die door de belastingbetaler worden opgebracht. Belastingbetalers zouden geen keuze hebben.

In de private sector is er de keuze tussen bakkerijen voor wie een brood wil kopen of tussen autohandelaren voor wie een auto wil kopen. De hoogte van het salaris van die mensen is dus minder erg omdat er een keuze is. De belastingbetaler heeft die keuze niet. Dat salarissen uit belastingen betaald worden, is een argument voor de Kamer geweest om zich met de hoogte daarvan bezig te houden. Ik heb alleen opgemerkt dat het salaris van de heer Hoogervorst voor 75% niet uit belasting wordt betaald.

De heer Irrgang (SP):

De bedrijven die de AFM financieren hebben, net als de belastingbetalers, ook geen keuze. In feite is er dus sprake van een private vorm van belasting.

Minister Bos:

Dat verandert niets aan de feitelijke constatering wie het salaris betaalt. Ik ben het ermee eens dat de AFM gerekend moet worden tot de groep organisaties en instellingen waarop de normstelling uit het coalitieakkoord moet worden toegepast. Ik heb feitelijk willen vaststellen dat er een verschil is tussen wie het salaris van een ambtenaar en wie het salaris van de heer Hoogervorst betaalt. In een persbericht eerder vandaag is de heer Hoogervorst immers onterecht een ambtenaar genoemd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik begrijp werkelijk niet waarom dit verschil relevant is in deze discussie. Het is immers suggestief over de mate waarin de minister vindt dat hij betrokken moet zijn bij de salariëring. Het is vrij simpel. In dit land kennen wij collectieve lasten in de vorm van belastingen, premies en heffingen. Dat is allemaal verplicht. Bedrijven en burgers kunnen die niet ontlopen. Daarom heten het collectieve lasten. De dure plicht van de minister is om ervoor te zorgen dat de topsalarissen die daaruit betaald worden allemaal aan de Balkenendenorm voldoen. Wie welk deel betaalt, doet er niet toe.

Minister Bos:

De consequentie van deze redenering is dat het debat over maximering van salarissen niet van toepassing verklaard moet worden op een fors aantal staatsdeelnemingen, zoals Schiphol. Daar betaalt immers geen belastingbetaler mee aan het salaris van de mensen die daar aan de leiding staan. De heer Vendrik vindt het feit of een salaris betaald wordt uit belastingen niet relevant voor de vraag of wij moeten normeren. Hij verklaart daarmee elke politieke discussie over salarissen in de marktsector en private bedrijven buiten de orde. Dat is een verrassend standpunt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

...

De voorzitter:

Nee. De minister vervolgt zijn betoog. Wij moeten ons beperken tot het onderwerp van het spoeddebat.

Minister Bos:

Ik maak een pacificerende opmerking. Als wij het kader bestuderen met de daarbij horende wet- en regelgeving, moeten wij een goed debat voeren over welke salarissen daarbij horen. Daarbij is aan de orde op welke salarissen wij direct invloed uit kunnen oefenen en welke salarissen uit verplichte collectieve lasten worden gefinancierd. Sommigen in de Kamer zullen dat een relevant criterium vinden. Anderen niet. Dat is precies het debat dat wij moeten voeren.

Ik heb de heer Irrgang horen zeggen dat de maximumnorm gehandhaafd moet worden, ook bij de ziekenhuizen. Dat wordt een debat over de vraag of de ziekenhuizen erbij horen en hoe wij het af kunnen dwingen. Ik kan mij echter niet voorstellen dat als het onmogelijk blijkt om een kwalitatief goede ziekenhuisdirecteur te rekruteren voor het MP-salaris, de SP-fractie vervolgens zegt: neem dan maar een slechte directeur.

Ik ga ervan uit dat ook de SP-fractie openstaat voor de redenering dat er situaties kunnen zijn waarin de kwaliteit van de zorg vergt dat een heel goed iemand wordt gevraagd en het niet lukt, hoe vervelend ook, om die persoon aan te nemen tegen het salaris waarvoor wij het liefst iemand zouden aannemen. Ik ben het helemaal met de heren Irrgang en Vendrik eens dat de procedure zodanig moet worden ingericht dat er zo min mogelijk ruimte is voor het ontstaan van die situatie, maar ik kan mij niet voorstellen dat zij die situatie uitsluiten.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb geen reden om aan te nemen dat voor een salaris van 171.000 euro geen goede ziekenhuisdirecteur te vinden is. Tot voor kort was het ook heel gebruikelijk dat minder dan dat bedrag werd verdiend. Die salarissen zijn juist in de laatste jaren zo gestegen. Nu zijn die hoge salarissen opeens de normaalste zaak van de wereld. Daar komt bij dat voor de semi-publieke sector, waartoe ik ook de ziekenhuizen reken, naar mijn mening meer mag tellen dan alleen het salaris. Volgens mij is dat ook een belangrijke overweging voor veel mensen, zelfs ten aanzien van de AFM. Ook daarom zijn er goede mensen voor dergelijke posten te krijgen. Het is dus raar dat u nu suggereert dat voor het salaris van de minister-president geen goede ziekenhuisdirecteur te vinden is. Dat suggereert u feitelijk en daar is volgens mij geen reden toe.

Minister Bos:

U ontduikt mijn vraag. Ik stel een heel simpele vraag: wat zegt de SP-fractie als de situatie zich voordoet dat voor dat salaris niet die kwalitatief goede ziekenhuisdirecteur te vinden is? Wat zegt de SP-fractie dan? Neem maar de slechte?

De heer Irrgang (SP):

Alles kan hypothetisch worden gesteld.

Minister Bos:

Geef gewoon antwoord op de vraag.

De heer Irrgang (SP):

Er is geen reden om dat te veronderstellen. De meeste mensen zouden God op de blote knieën danken als zij voor 171.000 euro aan het werk mogen. Ik denk dat voor dat bedrag een goede ziekenhuisdirecteur te krijgen is. Ik ben daarvan overtuigd.

De voorzitter:

Ik vraag beide heren om deze discussie te betrekken bij de normstelling die straks door het kabinet wordt aangeleverd. Ik keer graag terug naar het onderwerp waarmee het debat begonnen is: de bestuursvoorzitter van de AFM. Ik vraag de minister om het debat daartoe te beperken en zijn betoog te vervolgen en af te ronden.

Minister Bos:

Voorzitter, ik begon dit debat vanwege de motie die de heer Irrgang heeft ingediend. In die motie staan de woorden "waar mogelijk". De SP-fractie vraagt in de motie niet om de norm ten alle tijden overal te handhaven; zij vraagt de regering om die maximumnorm waar mogelijk te handhaven. In dat licht heb ik totaal geen probleem met de motie. Ik zie deze als een ondersteuning van mijn beleid.

De heer Irrgang (SP):

Ik maak graag nog een opmerking over de uitleg van de motie. Deze is overigens niet alleen door de fractie van de SP, maar ook door de fracties van GroenLinks en de PVV ingediend.

Minister Bos:

Daar word ik nog blijer van.

De heer Irrgang (SP):

Toen ik de motie indiende, legde ik uit aan mevrouw De Pater dat de woorden "waar mogelijk" verwijzen naar de feitelijke situatie dat de regering op dit moment in een aantal delen van de semi-publieke sector, zoals bij de ziekenhuizen, niet direct de salarissen kan vaststellen. Ik kan niet het onmogelijke van u verlangen. U suggereert nu dat ik hiermee bedoel dat het niet mogelijk is om voor dat bedrag een ziekenhuisdirecteur te krijgen. Zo moet die motie niet worden uitgelegd.

Minister Bos:

Ik zal er samen met u alles aan doen om op alle plekken waarvan wij met elkaar afspreken dat die norm moet gelden ervoor te zorgen dat die norm wordt toegepast. Het enige wat ik u probeerde te vertellen, was dat, net zomin als ik veronderstel dat wij er een probleem mee krijgen en die ziekenhuisdirecteur niet zullen kunnen rekruteren, u niet kunt veronderstellen dat dat altijd zal lukken. Conform de adviezen van de commissie-Dijkstal zal er dan een mogelijkheid in wet- en regelgeving moeten zijn om daarvan af te wijken. Misschien moet dat gespecificeerd worden; laat dat debat maar gevoerd worden. Op deze manier heb ik in elk geval de motie gelezen. Zoals gezegd, heb ik daar dan geen enkel probleem mee.

De heer Cramer heeft in zijn betoog nog eens gevraagd om de Kamer zo snel mogelijk te informeren over wanneer dat kader beschikbaar komt. Ik heb al in antwoord op het betoog van mevrouw De Pater gezegd dat ik collega Ter Horst zal vragen om dat zo spoedig mogelijk te doen. Het is in elk geval mogelijk om op korte termijn een tijdpad te schetsen van wat wanneer verwacht kan worden. De Kamer kan vervolgens besluiten of dat snel genoeg is of niet.

Dan de motie van de heer Tang over de beloningen bij De Nederlandsche Bank. In het dictum staat dat de regering wordt verzocht, het salaris van de directeuren te verlagen en het verschil tussen de directeuren en de president terug te brengen. Ik ga ervan uit dat dit dictum toeziet op de situatie waarin sprake is van nieuwe directeuren en een nieuwe president bij De Nederlandsche Bank. Ik neem aan dat niet van mij wordt verlangd dat ik salarissen verlaag van mensen die op dit moment deze functies vervullen. Voor het overige zie ik deze motie als een ondersteuning van mijn inzet in de gesprekken die ik op dit moment heb met de raad van commissarissen.

Ten slotte leek de heer Vendrik begrip te willen uitstralen voor de dilemma's waarmee ook ik te maken heb gehad de afgelopen tijd. Hij zei toen dat het kiezen was tussen twee soorten onfatsoen en dat uiteindelijk voor het ene soort onfatsoen gekozen was. Dat ben ik echt met hem oneens. Er is niets onfatsoenlijks aan datgene wat hier is gebeurd. Er is een breuk gemaakt met de trend van stijgende salarissen in de publieke sector. Voor het eerst gaat een salaris omlaag. Wij hebben ervoor gezorgd dat het salaris van de topman nooit meer stijgt dan het salaris van de man of vrouw in de postkamer. Wij hebben een aanstelling tot stand gebracht die ruim een ton onder het vergelijkbare salaris in het bedrijfsleven ligt. Ik ga gaarne elk debat aan over de vraag hoe wij bij volgende gelegenheden die normstelling nog scherper kunnen toepassen. Er zullen vast en zeker veel van die gelegenheden zijn, maar deze uitkomst verdedig ik ten volle. De term "onfatsoenlijk" is daarop in mijn visie op geen enkele wijze van toepassing.

Ik herhaal graag datgene wat ik aan het einde van mijn eerste termijn zei. Ik vind dat wij met elkaar, hoe moeilijk dit soort debatten ook zijn en hoe scherp wij ook moeten proberen om de normen toe te passen, altijd waardering moeten hebben voor het feit dat er mensen blijven die veel meer zouden kunnen verdienen in het bedrijfsleven en niettemin bereid zijn om voor een lager salaris de publieke zaak te dienen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister verdedigt de werkwijze van dit moment ook als een soort voorbeeld voor de toekomst. Als er op vergelijkbare manieren in andere delen van de publieke sector een benoemingsprocedure tot stand komt, gaat hij dat weer verdedigen.

Minister Bos:

Waaruit leidt de heer Vendrik dat af?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zo heb ik het daarnet begrepen.

Minister Bos:

Wat ik verdedig, is dat er ook in de toekomst ruimte zal zijn om van de norm af te wijken en dat wij met elkaar in debat zullen gaan over de vraag wat daarvoor rechtvaardige gronden zijn. Dat kan de arbeidsmarkt zijn of vergelijkbare functies in de markt. Dat debat zullen wij nog vaak genoeg met elkaar hebben. Wat ik verdedig, is dat er ruimte moet zijn om van een norm af te wijken omdat wij gebaat zijn bij een kwalitatief goede overheid. Die kwaliteit vraagt soms een prijs. Ik heb juist nadrukkelijk deze specifieke procedure niet tot voorbeeld gesteld voor de toekomst, omdat wij in een relatief laat stadium in staat waren om de inbreng te leveren die wij hebben geleverd.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Tony van Dijck.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter.

De voorzitter:

Het spijt mij, mijnheer Vendrik. Ik zal de cijfers niet geven, want ik wil hier niet als een kruidenier zitten. U hebt echter voldoende gelegenheid gehad om het debat met elkaar te voeren. Daarnaast heeft de minister aangekondigd dat hij met de normen komt. De Kamer heeft daar ook om verzocht. Wij gaan dat debat ook nog een keer aan, zoals de minister meerdere keren heeft gezegd. De heer Tony van Dijck krijgt het woord.

De heer Tony van Dijck (PVV):

De minister heeft een aantal keren gezegd dat wij God op onze blote knieën mogen danken dat de heer Hoogervorst voor de AFM heeft gekozen, omdat hij in het bedrijfsleven anderhalve ton meer had kunnen verdienen dan bij de AFM. Wij moeten de scheiding tussen publieke en private sector duidelijk in de gaten houden. De minister had ook veel meer kunnen verdienen in de private sector, maar hij staat hier ook.

De voorzitter:

Ik stel voor, dat wij ons beperken tot wat er op de agenda staat, namelijk de benoeming van de bestuursvoorzitter.

De heer Tony van Dijck (PVV):

Een cruciaal punt bij de bepaling van de bezoldiging is dat je de publieke sector niet mag vergelijken met de private sector. In de private sector word je heel anders afgerekend. Op het moment dat je daar niet presteert ga je naar huis. De bestuursvoorzitter van de AFM kan twintig jaar blijven zitten en wordt niet afgerekend op winst, winstnorm, consumptie en dat soort aspecten.

Minister Bos:

Ik kan u verzekeren dat een AFM-voorzitter die het slecht doet, ook op enigerlei moment wordt afgerekend en daar ook de prijs voor betaalt. Uw verhaal zou kloppen als ik hier vanavond zou hebben verdedigd dat ik vind dat het salaris van de heer Hoogervorst één op één gelijk zou moeten zijn aan wat er in de markt voor een vergelijkbare functie wordt betaald. Dat sta ik hier dus niet te verdedigen. Ik verdedig dat ik vind dat wij, omdat de functie van de heer Hoogervorst zich in de publieke sfeer afspeelt, niet alleen moeten kijken naar wat er voor zo'n functie in de markt wordt betaald. Wij moeten ook niet alleen kijken naar de arbeidsmarkt en salarissen elders binnen de AFM. Maar wij moeten ook kijken naar wat het salaris van de ministers en de minister-president is. Als ik al die dingen bij elkaar in ogenschouw neem, dan vind ik dat het evenwicht waarvoor door de raad van toezicht is gekozen en dat ik geaccepteerd heb, alleszins redelijk is. Ik ben blij dat de heer Hoogervorst bereid is om de publieke zaak te dienen.

De beraadslaging wordt gesloten.


* Laatst aangepast: 22-06-2007