Universiteit van Amsterdam

Gepubliceerd op 25 juni 2007

Herstel roofvispopulaties dankzij wegvissen prooien

Gepubliceerd op 25 juni 2007

De meerderheid van de populaties grote roofvissen, zoals kabeljauw en zalm, zijn de laatste decennia door overbevissing op de rand van uitsterven gebracht. Zelfs het verbieden van de visserij op deze roofvissen lijkt weinig vruchten af te werpen. In 2002 publiceerde prof. dr. André de Roos, hoogleraar Theoretische ecologie aan het Instituut voor Biodiversiteit en Ecosysteem Dynamica (IBED) van de UvA, een theoretische studie waarin een verklaring werd geponeerd voor het uitblijven van herstel bij de kabeljauwpopulatie in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan. Deze populatie is aan het einde van de jaren tachtig dramatisch ingestort en heeft zich niet hersteld ondanks een ingesteld vangstmoratorium op kabeljauw. In deze studie werd tevens een controversiële oplossing gesuggereerd: door het uitdunnen van de populatie lodde, de belangrijkste prooivis van kabeljauw in het gebied, zou de grootteverdeling van de lodde op zo'n manier kunnen veranderen dat dit het herstel van de kabeljauw populatie ten goede komt. Juist door het wegvangen van de vissen die de belangrijkste bron van voedsel van de kabeljauw vormen, zou de kabeljauw er dus op vooruit moeten gaan. De huidige publicatie in het gezaghebbende tijdschrift Science laat aan de hand van experimentele gegevens uit het Noorse meer Takvatn zien dat dit niet slechts een wilde gedachte is.

Betere groeimogelijkheden

Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw was de bruine forel bijna verdwenen uit het Takvatnmeer, dat nog slechts werd bevolkt door de prooi van de forel: de beekridder (een arctische forellensoort). De beekridderpopulatie bestond uit grote aantallen individuen van middelmatige afmetingen (15-20 cm) en weinig echt grote vissen (35-50 cm). In een poging het aantal grote beekridders, die een geliefd object zijn voor sportvissers, te laten toenemen hebben wetenschappers van de Universiteit van Tromsø eind jaren tachtig een groot deel van de beekridders uit het meer weggevist. Het uitdunnen van de populatie leidde inderdaad tot betere groeimogelijkheden voor de achterblijvers en een toename van het aantal beekridders van groot formaat. Als bijkomend effect herstelde ook de populatie van de bruine forel zich, zodat deze roofvis nu weer 15 procent van de visstand in het meer uitmaakt.
In het artikel in Science wordt aangetoond dat de toename van het aantal grote beekridders tot een significante verhoging van de productie van nakomelingen heeft geleid, ondanks dat het aantal beekridders dat reproduceert aanzienlijk kleiner is. Hierdoor is ook de dichtheid toegenomen van jonge beekridders, die een gewilde prooi zijn van de bruine forel. Sinds het uitdunnen van de beekridderpopulatie is stopgezet in 1989 heeft de bruine forel de nieuwe situatie weten te stabiliseren. Door op de jongen te jagen houdt de bruine forel de goede groeimogelijkheden voor de resterende beekridders in stand, die op hun beurt meer jongen produceren. Paradoxaal genoeg kan een roofvis de dichtheid van zijn meest geliefde prooi dus juist verhogen door er op te jagen.

Zowel de modelberekeningen als de experimentele gegevens wijzen er dus op dat de vangst van prooivissen een effectiever middel kan zijn tot herstel van een roofvispopulatie dan het uitzetten van grote aantallen gekweekte roofvis, zoals nu vaak gebeurt.

Lennart Persson, Per-Arne Amundsen, André M. de Roos, Anders Klemetsen, Rune Knudsen & Raul Primicerio, 2007. Culling prey promotes predator recovery - Alternative states in a whole-lake experiment. Science 316: 1743-1746.

Verwijzingen

Internetpagina IBED
Internetpagina Theoretische ecologie groep