Ministerie van Buitenlandse Zaken

Kamerbrief inzake private sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden

29-06-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken

Graag bieden wij u hierbij aan, in reactie op het verzoek van het lid Ten Hoopen, een nadere toelichting op het beleid ten aanzien van private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden in het algemeen en de beoogde aanpassing van het ORET-programma in het bijzonder. Tevens wordt in deze brief ingegaan op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) `Private Sector Ontwikkeling en Armoedebestrijding', dat u op 8 december 2006 toeging (TK 30800 V, nr. 51).

Het belang van private sector ontwikkeling voor het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen (MDG's)

Private sector ontwikkeling in ontwikkelingslanden speelt een belangrijke rol in het Project `Millennium Ontwikkelingsdoelen dichterbij' uit het coalitieakkoord. De private sector zorgt voor werkgelegenheid en noodzakelijke belastingopbrengsten in ontwikkelingslanden, en draagt zo bij aan het behalen van de Millennium Development Goals, met name MDG 1 (halvering extreme armoede en honger). Uit onderzoek blijkt dat een inkomensstijging per hoofd van de bevolking van 1% bijdraagt aan een vermindering met 1% van het aantal mensen dat leeft van minder dan 1 US$ per dag. Negentig procent van de bevolking in ontwikkelingslanden verdient een inkomen in de (formele en informele) private sector. Daarnaast is de private sector in toenemende mate van belang als uitvoerder van publieke diensten als energie, water en gezondheidszorg.

De goede macro-economische prestaties van de ontwikkelingslanden in de laatste jaren - de gemiddelde economische groei bedroeg in 2005 en 2006 respectievelijk 7,5% en 7,9%- hebben bijgedragen aan de wereldwijde vermindering van het percentage armen (MDG 1). Echter, hierbij is sprake van grote regionale verschillen. Met name in Azië (China en India) is het aantal armen fors teruggebracht; niettemin kent Azië nog steeds de meeste armen. In Sub Sahara Afrika is nauwelijks vooruitgang geboekt; tussen 1990 en 2003 is het percentage armen slechts van 47% naar 44% van de bevolking gedaald. Belangrijke oorzaken hiervoor zijn de grote bevolkingsgroei, ongelijke inkomensverdeling en een gebrek aan goed functionerende instituties waardoor groei niet altijd de armen ten goede komt.

Het AIV-advies `Private Sector Ontwikkeling en Armoedebestrijding'

Het AIV-advies `Private Sector Ontwikkeling en Armoedebestrijding' geeft een treffend en gedegen inzicht in de relatie tussen economische groei en armoedevermindering en de wijze waarop pro-poor groei bevorderd kan worden. Met dit advies sluit de AIV aan bij de vele documenten en onderzoeken van onder meer OESO en Wereldbank, die wijzen op de positieve bijdrage van economische groei en bedrijvigheid aan het behalen van de MDG's. Essentieel hierbij is het investeringsklimaat, dat wil zeggen de locatiespecifieke factoren die gezamenlijk de mogelijkheden en prikkels voor het bedrijfsleven vormen. Het AIV-advies stelt dat de belangrijkste factor om tot snellere (pro-poor) economische groei te komen wordt bepaald door de kwaliteit van de binnenlandse instituties (onder meer politieke stabiliteit, kwaliteit van de rechtstaat en van regelgeving, effectiviteit van de publieke sector en controle op corruptie). Interventies teneinde het investeringsklimaat te verbeteren dienen bij voorkeur een algemeen karakter te hebben, met name gericht op het scheppen van de juiste condities voor bedrijvigheid. Teneinde juist de armen te bereiken (pro-poor groei) is, in aanvulling hierop, aandacht nodig voor markten, sectoren en regio's waar veel armen leven en actief zijn. Selectieve interventies in de vorm van steun aan (groepen) bedrijven dienen echter vermeden te worden, aldus het advies. Ook pleit de AIV voor de versterking van de financiële sector in het algemeen en het verbeteren van de toegang tot financiële diensten voor de armen, inclusief microfinanciering, in het bijzonder.

Het advies van de AIV sluit goed aan bij de huidige Nederlandse inzet met betrekking tot de rol van private sector ontwikkeling bij armoedevermindering. Ook de OESO/DAC complimenteerde onlangs in het DAC Peer Review Nederland met de aandacht voor private sector ontwikkeling. De OESO achtte dit beleid ook in lijn met de DAC-richtlijnen terzake (met uitzondering van het ORET-programma -met name het gebonden karakter hiervan- en de capaciteit op de posten op dit gebied). Het advies van de AIV, alsmede publicaties van onder meer de OESO1, vormen een bevestiging van het streven om binnen het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingsbeleid meer aandacht aan de bevordering van de private sector in ontwikkelingslanden te besteden. In de komende jaren zullen, ook in reactie op specifieke AIV-aanbevelingen, de hieronder volgende accenten geplaatst worden.

Beleidsvoornemens

Private sector ontwikkeling past binnen de in het Coalitieakkoord aangekondigde strategie om de achterstanden in het behalen van de MDG's te verkleinen. Dit vraagt om een actief beleid ten aanzien van de private sector in ontwikkelingslanden, met name gericht op de armsten. Louter aandacht voor de sociale sectoren (onderwijs, gezondheid) is niet voldoende om tot structurele armoedevermindering in deze landen te komen. In het bilaterale beleid zal meer aandacht worden besteed aan productieve sectoren en thema's, bijvoorbeeld via sectorprogramma's voor private sector ontwikkeling. Ook multilaterale instellingen als Wereldbank en IFC vormen een belangrijk kanaal om private sector ontwikkeling te bevorderen. In lijn met het AIV-advies vormt financiële sector ontwikkeling hierbij één van de prioritaire thema's. In overleg tussen Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Financiën zal aanvullend beleid ontwikkeld worden, gericht op zowel de zogenoemde `enabling environment' voor de financiële sector, oftewel het stelsel van wetten en regels alsmede het toezicht hierop, als op de versterking van de positie van individuele banken.

Wij zullen het beleid met name richten op het bevorderen van pro-poor economische groei; groei die meer dan evenredig ten goede komt van de armen. In het advies constateert de AIV terecht dat het samenspel van groei en de verdeling hiervan de mate van armoedevermindering bepalen. In ogenschouw dient te worden genomen dat economische hervormingen terdege een politieke dimensie kennen: het gaat bij economische groei óók om gevestigde belangen en de verdeling van kansen tussen bevolkingsgroepen. Daarom is het van groot belang dat de armsten, bijvoorbeeld in het kader van Poverty Reduction Strategy papers (PRSPs), óók een stem hebben bij het te ontwikkelen economische beleid. Het gaat bij dit beleid niet alleen om het bevorderen van marktwerking in economische sectoren, maar zeker ook om zaken als belastingssystemen, het bevorderen van werkgelegenheid en het ontwikkelen van diensten zoals (beroeps)onderwijs, gezondheid en rechtszekerheid inclusief aandacht voor `decent work', juist voor de armsten. Per land dienen met belanghebbenden -overheden, bedrijven, vakbonden en maatschappelijk middenveld- de knelpunten voor economische groei en private sector ontwikkeling in beeld gebracht worden. Aanpak van deze knelpunten dient vervolgens op basis van PRSP's en in overleg met belanghebbenden en andere donoren (geharmoniseerd) plaats te vinden.

Ten aanzien van concrete maatregelen om pro-poor groei te bevorderen wordt de visie van de AIV gevolgd dat deze het beste ontwikkeld kunnen worden in het kader van een algemeen economisch (hervormings)programma. Vandaar ook de nadruk binnen het Nederlandse beleid op het bevorderen van het algemene investeringsklimaat in de 36 partnerlanden (de `juiste condities'). Bijvoorbeeld: algemene, duidelijke en transparante regels - in lijn met de aanbevelingen in de Doing Business studies van de Wereldbank/IFC - bieden alle ondernemers, ook de kleine, gelijke kansen. Verder nodigt het wegnemen van onnodige regels kleine ondernemers uit om de stap van de informele naar de formele sector te maken. Dit is ook van groot belang voor de arbeidsrechten van werknemers. In dit verband zal, naast continuering van de ondersteuning van ILO en van NGO's als Schone Kleren Campagne, in de komende periode samen met Nederlandse en lokale partijen bezien worden hoe de `decent work' agenda verder ontwikkeld kan worden.

In aanvulling op algemene maatregelen zijn ook specifieke maatregelen ten behoeve van de armsten (rurale gebieden, vrouwen, MKB enz.) nodig in markten, sectoren of regio's waar veel armen actief zijn en waar de mogelijkheden voor deze armen om in de economie te participeren belemmerd worden door een gebrek aan toegang tot financiële diensten, kennis en markten. Het ontwikkelen, zowel aan de aanbod- als de vraagzijde, van deze markten, de zogenoemde `Base of the Pyramid', kent een groot potentieel in termen van armoedevermindering. Een essentieel element is hierbij aandacht voor rurale gebieden, onder meer door de verbetering van de ontwikkeling van marktketens in de landbouwsector, het verhogen van de productiviteit en het vergroten van afzetmarkten. Armen leven met name in rurale gebieden en zijn grotendeels afhankelijk van de landbouw. Een voorbeeld van de inzet op dit gebied is het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties (POP), gericht op het assisteren van boerenorganisaties in ontwikkelingslanden. Verder worden bijvoorbeeld in Burundi microfinancieringsorganisaties ondersteund. In Bolivia wordt landregistratie ten behoeve van kleine boeren bevorderd. In Rwanda is met behulp van arbeidsintensieve methoden gewerkt aan de verbetering van de infrastructuur en behoud van natuurlijke hulpbronnen in rurale gebieden.

Onze inzet is ook gericht op een intensivering van activiteiten en programma's in post-conflict landen en fragiele staten, onder meer ten aanzien van het creëren van arbeidsplaatsen voor oud-strijders, het ontwikkelen van financiële diensten en het herstellen van infrastructuur. De ontwikkeling van de private sector draagt bij aan werkgelegenheid, de levering van publieke diensten en het (weer) opbouwen van economische en sociale betrekkingen, zaken waar juist in deze landen een gebrek aan is. In de komende periode zal gewerkt worden aan het uitwerken van specifieke activiteiten.

Internationale handel

Toegang tot internationale markten is voor ondernemers in ontwikkelingslanden cruciaal. Een eerlijk handelssysteem is hierbij essentieel. Nederland wil dat juist de armen van deze handel profiteren als kleinschalige producent en als consument. Immers, lang niet alle ontwikkelingslanden en bevolkingsgroepen profiteren in dezelfde mate van de liberalisering. Internationale concurrentie kan kansen bieden, maar overhaaste liberalisering van markten kan kwetsbare economieën en/of sectoren uit het evenwicht brengen en een sterk negatieve impact hebben op armoede. Aan de andere kant kan te lange afscherming van binnenlandse markten (urbane) armoede vergroten en tot een netto negatief saldo voor de bevolking leiden.Nederland is bij de onderhandelingen over handelsakkoorden voorstander van een asymmetrie waar dit voor de ontwikkeling van dit land noodzakelijk is. Asymmetrie wil zeggen dat ontwikkelingslanden minder en soms zelfs nog helemaal niet hun markten hoeven te openen terwijl tegelijkertijd de ontwikkelde handelspartners (zoals de EU) wel vergaande verplichtingen aangaan in het handelsakkoord. Nederland zal zich blijven inzetten tegen marktverstorende subsidies.

Terwijl in het begin van de Doha-onderhandelingsronde het accent lag op liberalisering, is in de loop van de onderhandelingen meer aandacht gekomen voor de opbouw van handelscapaciteit om daadwerkelijk te kunnen profiteren van verbeterde markttoegang.

Belangrijk in dit verband is de Aid for Trade agenda. Deze gaat in op onderwerpen als het versterken van de onderhandelingscapaciteiten van de ontwikkelingspartner, vergroten van kennis over handelsbeleid, de opbouw van infrastructuur en supply side capaciteit en handelsfacilitatie (dat wil zeggen het verlagen van de aan handel gerelateerde kosten, zoals transportkosten, kosten van wachttijden, douaneafhandeling, in- en uitladen, vergunningen en corruptie). Nederland zal zich dan ook inzetten voor een heldere en effectieve Europese strategie voor Aid for Trade. Ook komt er steeds meer aandacht voor het belang van regionale markten, omdat in veel Afrikaanse landen nauwelijks sprake is van een thuismarkt van enige omvang. Economic Partnership Agreements (EPA's) stimuleren regionale integratie en kunnen daarmee gunstige effecten hebben op de ontwikkeling van de ACS-landen. Voorwaarde is wel dat EPA's asymmetrisch zijn wat betreft markttoegang en overgangstermijnen, flexibele origineregels kennen en volledig vrije markttoegang aan ACS-landen bieden. De onderhandelingen tussen de EU en de ACS landen over de EPA's lopen achter op schema en de deadline van 31 december 2007 nadert. De Nederlandse regering laat daarom onderzoek doen om de noodzaak en de mogelijkheden van alternatieven af te tasten. Tevens heeft Nederland aan de Commissie voorgesteld om in het najaar een evaluatie naar de haalbaarheid van deze deadline te houden. Op basis hiervan kan de Raad de situatie beoordelen en zonodig maatregelen treffen.

De veiligheids- en kwaliteitseisen die Europese consument en overheid stellen aan producten worden steeds strenger. Daarbij wordt de inkoopkracht van Europese inkopers steeds groter, wat de marges in de keten onder druk zet. Initiatieven op het gebied van `Fair Trade' zijn belangrijk, omdat die uitgaan van een menswaardig bestaan voor producenten in ontwikkelingslanden. Een goede ontwikkeling is de toenemende verkoop van Fair Trade producten via supermarkten en warenhuizen. Retailers ontwikkelen ook eigen aan Fair Trade gerelateerde initiatieven. Een probleem vormen de hoge certificeringskosten die voor kleine boeren vaak te hoog zijn en het toenemende aantal labels met een Fair Trade claim.

Samenwerking met het bedrijfsleven

Economische groei is cruciaal voor armoedevermindering. Zonder het bedrijfsleven zullen de MDG's niet worden gehaald. Het is van belang dat de ervaring, kennis en kunde van de private actoren benut en ingezet wordt ter bevordering van duurzame ontwikkeling en armoedevermindering. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft, met onderscheidende kennis en kunde op verschillende terreinen, daar steeds een rol gespeeld, en zo bijgedragen aan armoedebestrijding in ontwikkelingslanden, zowel zelfstandig als in samenwerking met de Nederlandse overheid. Een voorbeeld van een publiek-privaat partnerschap is het Health Insurance Fund, gericht op het ontwikkelen van systemen van ziektekostenverzekeringen in Afrikaanse landen.

Doel is om deze betrokkenheid van het Nederlands bedrijfsleven te vergroten, met name van het MKB, om zo optimaal gebruik te maken van deze kennis en kunde. Dit vraagt om een goed en verantwoord instrumentarium voor bedrijven. Enerzijds gericht op de verbetering van het lokale ondernemingsklimaat, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur en financiële sector ontwikkeling. Anderzijds instrumentarium gericht op de rol van de private sector zelf. Startpunt bij inzet van dit instrumentarium is de vraag in de landen zelf.

Wij zijn ons bewust van de mogelijke nadelen van directe steun aan individuele bedrijven zoals marktverstoring, met name bij de gebonden instrumenten, zoals ook door de AIV betoogd. Tevens zijn wij van mening dat, zoals ook door de OESO2 en de Wereldbank3 wordt gesteld, onder de juiste voorwaarden (o.m. aantoonbare bijdrage aan duurzame productieve werkgelegenheid, katalyserende werking, voorbeeldwerking voor maatschappelijk verantwoord ondern emen) een verantwoord instrumentarium een aanvulling kan vormen op initiatieven om het investeringsklimaat te bevorderen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het bevorderen van investeringen in onderontwikkelde markten, het verhogen van de kennis en capaciteit van bedrijven alsmede het bevorderen van innovatie. Zo zijn dankzij het deels gebonden (gericht op innovatieve, risicodragende initiatieven), deels ontbonden (zuid-zuid relatie) Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) investeringen gerealiseerd, met positieve pro-poor effecten op het gebied van werkgelegenheid en technologische kennisoverdracht, die zonder PSOM-middelen vrijwel geen doorgang gevonden hadden vanwege te hoge risico's (TK 30 300 V, nr. 145).

Het voornemen is - zoals aangegeven in vele evaluaties - om in de komende periode tot meer samenhang en flexibiliteit in dit instrumentarium te komen. In dit verband is onder meer van belang de additionaliteit van deze instrumenten (financieringen dienen aantoonbaar te risicovol zijn voor commerciële partijen) en tevens zal er meer nadruk worden gelegd op de versterking van de zachte en harde infrastructuur ten behoeve van private sector ontwikkeling. Hierbij speelt de versterking van intermediaire organisaties een belangrijke rol. Ook wordt gestreefd naar meer samenhang tussen de instrumenten, bijvoorbeeld door een grotere inbreng van Nederlandse kennis via het Programma Uitzending Managers (PUM) bij de voorbereiding van of het vervolg op PSOM-projecten. Vanuit OS-perspectief blijft er een focus op de arme landen, waarbij tevens onderzocht zal worden hoe hierbij postconflict landen te betrekken. Ook hier is een essentiële rol voor het bedrijfsleven weggelegd als motor voor ontwikkeling en werkgelegenheid. Het Kabinet wil juist deze rol van het bedrijfsleven versterken. Daarnaast zal in samenwerking tussen Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken zal bezien worden hoe ook voor de zogenoemde estafettelanden, de snel ontwikkelende landen, de inzet vanuit ontwikkelingssamenwerking geleidelijk vervangen zal worden door een samenhangend pakket van instrumenten voor private sector ontwikkeling. Ook zal, in lijn met het Coalitieakkoord, de toegang van het MKB tot financiering van investeringen worden vergroot. Juist het MKB heeft doorgaans geen toegang tot financiële diensten (het `missende midden'). Ontwikkeling van de financiële sector, met name de tot nu toe achtergebleven meso-financieringen, draagt bij aan bedrijvigheid en werkgelegenheid.

In dit verband willen wij, ook in reactie op de vragen van het lid Ten Hoopen, ingaan op de recente evaluatie van het ORET instrument. U bent hierover geïnformeerd in september vorig jaar (ORET/China evaluatie, TK 30800 V, nr. 6) en begin dit jaar (ORET-brede evaluatie, TK 30800 V, nr. 56). De belangrijkste conclusie van beide evaluaties is dat de ORET/MILIEV-projecten goed zijn uitgevoerd, dat in het merendeel van de projecten de beoogde resultaten worden behaald, maar dat de projecten minder goed scoren op armoedebestrijding en de relevantie voor het exporterende Nederlands bedrijfsleven in de vorm van vervolgorders. De ORET-regeling is de laatste jaren al (de periode die niet in de evaluatie is meegenomen) enigszins verbeterd: de regels zijn versoepeld en voor de Minst Ontwikkelde Landen is de regeling ontbonden. Echter, de evaluaties geven ook aanleiding om de regeling meer grondig te herzien.

Zoals vastgelegd in het Coalitieakkoord willen wij het instrument relevanter en toegankelijker maken voor het MKB in Nederland én in ontwikkelingslanden. Het MKB in ontwikkelingslanden is, net als in Nederland, de motor waarop de economie draait en daarmee essentieel om armoede te bestrijden. MKB heeft in ontwikkelingslanden grote behoefte aan infrastructuur, in Sub- Sahara Afrika noemt 50% van de bedrijven dit als grote hindernis voor hun bedrijfsvoering, naast de beschikbaarheid van financiële middelen4. Het huidige ORET, hierop gericht, verdient aanpassing, teneinde de duurzaamheid en de ontwikkelingsrelevantie verder te vergroten. De evaluaties gaven aan dat in de bestaande opzet de duurzaamheid van de projecten en de overdracht van kennis en kunde niet verankerd is. Gestreefd wordt naar langdurige samenwerkingsverbanden, ingekaderd in instituties, training en opleiding en financiële reservering voor onderhoud en vervanging. Met een focus op infrastructuur voor de publieke sector. Indien medeverantwoordelijkheid van de betrokken bedrijven gewaarborgd is kan het leveren van goederen en diensten deel uitmaken van het project.

Het aangepaste instrument zal, conform vastgelegd in Coalitieakkoord, toegankelijk blijven voor Nederlandse bedrijven, met name het MKB, juist ook op gebieden waarbij sprake is van onderscheidende en concurrerende kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven (o.a. water, logistiek, energie/milieu, medische sector en havens).

De relevantie voor het MKB zal verder worden vergroot door een actievere inbedding van projecten na te streven met publiek-private samenwerkingverbanden (bijv. via de programmatische aanpak Internationaal Ondernemen van het Ministerie van Economische Zaken), het stimuleren van grotere bedrijven om MKB toeleveranciers, ook lokaal, te betrekken. Ook zal gestreefd worden de administratieve lasten te verlichten.

Indien de exportkredietverzekering in de aangepaste opzet een rol blijft spelen, blijft het ook van belang om te waarborgen dat de risico's op een te verzekeren financiering voor de Staat beheersbaar blijven.

Zoals hierboven beschreven zal de evaluatie van ORET een belangrijke rol spelen.

Thans vindt overleg plaats tussen bewindslieden over de reikwijdte van de beoogde aanpassing van het ORET instrument (landenfocus, investeringen versus export, binding versus (gedeeltelijke) ontbinding etc.).

Voor het huidige ORET-instrument geldt in 2007 een plafond voor nieuwe verplichtingen van EUR 119 miljoen. Het kasplafond is eveneens EUR 119 miljoen, en daarmee EUR 15 miljoen hoger dan in 2006. Alle ORET aanvragen van vorige jaren en onder het voor 2007 genoemde plafond zullen in lijn met de huidige ORET regeling worden afgehandeld. De pijplijn begin dit jaar van goedgekeurde projecten bedroeg circa EUR 330 miljoen en de raming van de omvang van de door de selectie komende aanvragen in behandeling EUR 230 - 250 miljoen. Tezamen met het kasplafond 2007 levert dit een financieel beslag op van EUR 560 - 580 miljoen voor 2008 en latere jaren, wat in de komende jaren de financiële ruimte voor nieuwe initiatieven fors beperkt (binnen het huidige financiële kader). Een ordentelijke afbouw van de bestaande ORET-regeling vinden wij echter gepast.

Het betrekken van het bedrijfsleven bij ontwikkelingssamenwerking dient vanzelfsprekend samen te gaan met de bevordering van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO). Dit geldt niet alleen voor de Nederlandse bedrijven, bijvoorbeeld door het leggen van een scherpere relatie tussen het MVO-beleid van deze bedrijven en ons eigen bedrijfsleveninstrumentarium en meer aandacht aan voorlichting van bedrijven die zaken doen in ontwikkelingslanden. Het gaat ook om het bevorderen van MVO bij lokale bedrijven in ontwikkelingslanden, onder meer door middel van twinning relaties met partners in ontwikkelingslanden met hulp van de Nederlandse werkgevers- en werknemersorganisaties en maatschappelijke organisaties. In de brief over het MVO-beleid die onder coördinatie van de staatssecretaris van Economische Zaken u later dit jaar zal toekomen, zal hier verder op worden ingegaan.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Drs. A.G. Koenders

De staatssecretaris van Economische Zaken,

Drs. F. Heemskerk


1: OESO, Promoting pro-poor growth: private sector development (2006), blz 10-11

2: OESO, Promoting pro-poor growth: private sector development (2006), blz. 50

3: Wereldbank, World Development Report 2005: A better investment climate for everyone (2004), blz. 14

4: Wereldbank, World Development Report 2005: A better investment climate for everyone (2004), blz. 11

* Ministerie van Buitenlandse Zaken

* Bezuidenhoutseweg 67

* Postbus 20061

* 2500 EB Den Haag

* Tel.: 070-3 486 486

* Fax: 070-3 484 848

* Internet: www.minbuza.nl