Ministerie van Financiën

Beantwoording kamervragen over de verslechtering van de rechtsbescherming van de belastingbetalers

Overig | 04-07-2007 | nr DGB07-3074

Voorzitter van de Tweede kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum


Uw brief (Kenmerk)


Ons kenmerk

4 juli 2007


8 juni 2007 (2060717540)


DGB 2007-03074 U

Onderwerp

Beantwoording kamervragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink over de verslechtering van de rechtsbescherming van de belastingbetalers.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

Antwoorden op vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over de verslechtering van de rechtsbescherming van belastingbetalers. (Ingezonden 7 juni

2007)

Vraag 1

Is het waar dat met de invoering van het Besluit fiscaal bestuursrecht van 15 februari jl. de beleidsregel is afgeschaft op grond waarvan een per post verzonden bezwaarschrift dat binnen zeven weken na dagtekening van de bestreden aanslag of beschikking door de inspecteur is ontvangen, als regel ontvankelijk wordt verklaard?

Vraag 3

Bent u bereid om de voorheen ter zake geldende regels, die voor belastingbetalers gunstiger waren, uit het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 weer in ere te herstellen?

Antwoorden op de vragen 1 en 3

Het besluit Fiscaal Bestuursrecht1 (het BFB) is de opvolger van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 19972 (het Voorschrift). Anders dan het Voorschrift beperkt het BFB zich tot het op hoofdlijnen aangeven welke van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afwijkende en aanvullende regels gelden voor de Belastingdienst. Het Voorschrift gaf een uitvoerige uitleg van de destijds voor de Belastingdienst nieuwe Awb. Zo bevatte het Voorschrift in paragraaf 6.1.3 een thans overbodig geachte - omdat de Awb als voldoende bekend wordt verondersteld - beschrijving van de in artikel 6:9, tweede lid, Awb neergelegde verzendtheorie. De verzendtheorie houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Ook onder het BFB geldt de wettelijke verzendtheorie onverkort. Ik acht het van belang dat in de bezwaar- en beroepsfase de verzendtheorie op dezelfde wijze toepassing vindt.

Vraag 2

Geldt dit ook voor de beleidsregel op grond waarvan een belastingplichtige in bezwaar als regel wordt gehoord door een ambtenaar die niet bij het vaststellen van de bestreden aanslag of beschikking betrokken was? Zo ja, wat is dan de reden voor deze verslechtering van de

rechtsbescherming van de belastingplichtigen, en waarom is dit niet toegelicht bij de publicatie van het Besluit fiscaal bestuursrecht?

Vraag 3

Bent u bereid om de voorheen ter zake geldende regels, die voor belastingbetalers gunstiger waren, uit het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 weer in ere te herstellen?

Antwoorden op de vragen 2 en 3

De Belastingdienst is zich terdege bewust van de belangrijke functie - zowel voor belanghebbende als voor het bestuursorgaan - die het hoorgesprek in de bezwaarfase kan innemen. Het is bijvoorbeeld daarom dat in het BFB is opgenomen dat in afwijking van het wettelijke systeem het initiatief voor het horen bij de inspecteur ligt in plaats van bij belanghebbende.

Na de totstandkoming van het Voorschrift is in de Awb verankerd dat geen mandaat kan worden verleend op een bezwaarschrift te beslissen aan degene die het bestreden besluit krachtens mandaat heeft genomen. Een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing op bezwaar brengt in beginsel met zich mee dat voldaan is aan de eis die de Awb stelt dat wordt gehoord door een ambtenaar die niet bij het voorbereiden van het bestreden besluit betrokken is geweest. In de jurisprudentie is bevestigd dat dit slechts anders is (op grond van de uitzonderingsbepaling van artikel 25, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen), indien de inspecteur aannemelijk kan maken dat de omstandigheden daartoe nopen. Gelet op bovenstaande acht ik de rechtsbescherming voldoende gewaarborgd.


1: Besluit van 15 februari 2007, nr. CPP2006/2210M, Stcrt. nr. 39
2: Besluit van 21 juli 1997, nr. AFZ97/2526M, Stcrt. 1997, 138, zoals dat laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 19 december 1997, nr. AFZ97/4566M

Meer informatie

o Brief aan de Tweede Kamer
Bijlage | 04-07-2007 | PDF bestand, 22.0 kb