Ministerie van Financiën

Antwoorden op kamervragen over het ambachtscentrum Driekant

Overig | 04-07-2007 | nr DGB07-3114

Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

Datum


Uw brief (Kenmerk)


Ons kenmerk


12 juni 2007

(2060717900)


DGB 2007-3114

Onderwerp

Vragen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de heer Gesthuizen en de heer Irrgang, over het ambachtscentrum Driekant.

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen gesteld door de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de heer Gesthuizen en de heer Irrgang.

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

Vraag 1

Deelt u de mening dat het ambachtscentrum Driekant op een innovatieve en succesvolle manier mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk begeleidt?1


1 http://www.driekantambachtscentrum.nl/

Vraag 2

Deelt u de mening dat onderwijs, zorg, en arbeidsmarktbeleid hier op een mooie manier worden gecombineerd?

Vraag 3

Is het waar dat aan het ambachtscentrum door lokale overheden ook subsidies worden verstrekt?

Vraag 4

Is het waar dat de leertrajecten worden gefinancierd door instellingen die zijn toegelaten op grond van de Wet toelating zorginstellingen?

Vraag 5

Vindt u het juist dat over de ontvangen zorggelden 19% btw wordt geheven omdat de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dat Driekant zich niet kwalificeert als onderwijsinstelling, dagverblijf voor gehandicapten, of zorgboerderij?

Vraag 6

Deelt u de mening dat dit baanbrekende initiatief hierdoor het slachtoffer wordt van een te strikte uitleg van de wet- en regelgeving? Zo ja, bent u bereid hier verandering in aan te brengen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord op de vragen 1 tot en met 6

De vragen betreffen een individuele aangelegenheid. Daarover kan ik in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht geen mededelingen doen. Wel wil ik in algemene zin een reactie geven. Particuliere initiatieven om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk te begeleiden, geven blijk van een grote maatschappelijke betrokkenheid en worden daarom door mij zeer toegejuicht.

Bij de fiscale behandeling van dergelijke - veelal gesubsidieerde - i nitiatieven, moeten, wat de toepassing van de BTW-wetgeving betreft, twee vragen worden onderscheiden.

In de eerste plaats moet worden beoordeeld of een eventueel verleende subsidie de vergoeding vormt voor een prestatie in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. Hierover is een aantal beslissingen verschenen van zowel Nederlandse rechters als van het Hof van Justitie. Daaruit blijkt dat subsidies leiden tot BTW-heffing als de subsidieverstrekking betrekking heeft op handelingen ten behoeve van een aanwijsbare afnemer of groep van afnemers welke die handelingen gebruikt/verbruikt. Ook zogenoemde prijssubsidies kunnen belast zijn met BTW. Het is aan de belastinginspecteur om, rekening houdend met deze in de rechtspraak ontwikkelde criteria, na te gaan of in een concrete situatie de verstrekte subsidies aanleiding geven tot heffing van BTW.

In de tweede plaats moet worden beoordeeld in hoeverre een BTW-vrijstelling van toepassing is. Gezien de in de vragen beschreven activiteiten - het naar werk begeleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt - kan worden gedacht aan de onderwijsvrijstelling, de sociaal-culturele vrijstelling, de vrijstelling voor thuiszorg of de vrijstelling voor zorgboerderijen.

De BTW-vrijstelling voor het verstrekken van onderwijs geldt als sprake is van een onderwijsactiviteit. Een bijzonder belangrijk element daarbij is de overdracht van kennis en vaardigheden. Zo zijn onder andere vrijgesteld beroepsopleidingen en beroepsherscholing, zoals het opnieuw scholen in een beroep of het geven van een nieuwe vakopleiding aan mensen die lange tijd werkloos zijn geweest teneinde hen een beter perspectief op een baan te bieden.

Bepaalde leveringen en diensten van sociale en culturele aard die uitdrukkelijk zijn aangewezen, zijn eveneens vrijgesteld van omzetbelasting, mits de ondernemer die deze activiteiten verricht geen winst beoogt en er geen concurrentieverstoring optreedt met ondernemers die wel winst beogen. Op grond van deze bepaling zijn de activiteiten van niet-commerciële dagverblijven voor gehandicapten vrijgesteld. Vooruitlopend op een aanpassing van die wettelijke regeling is bij beleidsbesluit (d.d. 1 maart 2007, nr. CPP2007/349M) goedgekeurd dat met ingang van 14 maart jl. ook commerciële dagverblijven in de BTW-vrijstelling kunnen delen.

Ook kan (vanaf 1 januari 2007) mogelijk de vrijstelling voor 'thuiszorg' op de genoemde activiteiten van toepassing zijn, mits degene aan wie de zorg wordt verleend over een indicatiebesluit beschikt op grond van de AWBZ. Vanaf dat moment is namelijk niet langer noodzakelijk dat de thuiszorg bij iemand thuis wordt verricht.

Ten slotte zou op dergelijke activiteiten de vrijstelling voor zorgboerderijen van toepassing kunnen zijn. Op basis van deze bepaling is het verlenen van dagbesteding, arbeidstraining, of dagopvang door bepaalde belastingplichtigen (landbouwers e.d.) namelijk vrijgesteld van omzetbelasting.

Als ik deze verschillende, in de BTW-regelgeving neergelegde mogelijkheden in ogenschouw neem, is het denkbaar dat de in de vragen bedoelde acti­viteiten, afhankelijk van de zich voordoende feiten, niet leiden tot BTW-heffing. Het is uiteindelijk aan de belastinginspecteur om in een concreet geval, zoals de in de vragen bedoelde situatie, na te gaan of op de activiteiten een BTW-vrijstelling van toepassing is.

Meer informatie

o Brief aan de Tweede Kamer
Bijlage | 04-07-2007 | PDF bestand, 23.0 kb