Uitspraak Hoge Raad in de ABN AMRO zaken

Samenvatting van de uitspraak die de Hoge Raad op 13 juli 2007 heeft gedaan. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige uitspraak is laatstgenoemde bindend.

Achtergrond
De Hoge Raad heeft op 15 mei 2007 drie verzoekschriften ontvangen waarmee cassatieberoep is ingesteld tegen de uitspraak van 3 mei 2007, rekestnr. 451/2007 OK van de ondernemingskamer bij het gerechtshof Amsterdam ( zie rechtspraak.nl, LJN BA4395).
Het betreft verzoekschriften van:

- ABN AMRO Holding N.V. en ABN AMRO Bank N.V., nader te noemen ABN AMRO, (zaaknummer R07/102)
cassatieadvocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt
- Bank of America Corporation (zaaknummer R07/100) cassatieadvocaten: mrs. E. Grabandt, S.M. Bartman en J.P. Heering

- Barclays PLC (zaaknummer R07/101)
cassatieadvocaat: mr. E. van Staden ten Brink

Verweerschriften zijn ontvangen van:

- VEB, P. Schoenfeld asset management limited liability company, J.T.M. de Laat, J.F. van der Steene, J.D. Steneker en J.A. de Vries, gezamenlijk VEB c.s.,
cassatieadvocaat mr. J.W.H. van Wijk. Verweer in R07/100, R07/101 en R07/102, waarbij tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep is ingesteld

- The Royal Bank of Scotland Group PLC, Fortis N.V., Fortis S.A./N.V. en Banco Santander Central Hispano S.A., gezamenlijk 'het Consortium',

cassatieadvocaat mr. H.J.A. Knijff. Verweer in de zaken R07/100, R07/101 en R07/102

- ABN AMRO (in R07/100 en R07/101)

- Bank of America (in R07/101 en R07/102)

In dit geding draait het om de vraag of het bestuur van ABN AMRO haar Amerikaanse dochtervennootschap LaSalle heeft mogen verkopen zonder goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering. Deze verkoop vond plaats op het moment dat het bestuur van ABN AMRO in exclusieve onderhandelingen met Barclays was over een fusie op basis van aandelenruil. Bovendien had vóór de verkoop een consortium van drie banken (Royal Bank of Scotland, Santander en Fortis) te kennen gegeven een voorstel te willen doen voor de verwerving van de aandelen in ABN AMRO.

De VEB heeft de ondernemingskamer verzocht een onderzoek te gelasten naar het beleid en de gang van zaken met betrekking tot de verkoop van LaSalle. Tevens heeft de VEB de ondernemingskamer gevraagd zogenoemde "onmiddellijke voorzieningen" te treffen. Eén van de verzochte voorzieningen hield in dat het bestuur van ABN AMRO alsnog goedkeuring voor de Lasalle-transactie van zijn aandeelhoudersvergadering diende te vragen. De ondernemingskamer heeft een voorziening van die strekking getroffen en daartegen richt zich het cassatieberoep.

Het oordeel van de ondernemingskamer
De ondernemingskamer heeft het volgende geoordeeld:
1. vooralsnog is niet komen vast te staan dat de verkoop van LaSalle met het oogmerk is uitgevoerd om een concurrerend bod van het consortium te frustreren;

2. met het besluit van het bestuur en de raad van commissarissen om ABN AMRO "in de etalage te zetten" en een overnamepartner voor ABN AMRO te zoeken, is evenwel met de verkoop van LaSalle, welke niet los kan worden gezien van de fusie tussen ABN AMRO en Barclays, "het domein van de aangelegenheden die aan bestuur en raad van commissarissen zijn voorbehouden verlaten";

3. in het licht van deze en de andere omstandigheden van het geval zou het in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW en de aan art. 2:107a BW ten grondslag liggende gedachte, indien de algemene vergadering van aandeelhouders van ABN AMRO zich niet zou kunnen "uitspreken" over de verkoop van LaSalle;
4. daarom dient de verkoop van LaSalle te worden opgeschort totdat de aandeelhoudersvergadering hieraan haar goedkeuring heeft gegeven.

De conclusie (d.d. 26 juni 2007) van mr. L. Timmerman, advocaat-generaal bij de Hoge Raad
De advocaat-generaal was van mening dat noch de redelijkheid en billijkheid van art. 2:8 BW noch de aan art. 2:107a BW ten grondslag liggende gedachte meebrengt dat de verkoop van LaSalle de goedkeuring van de aandeelhoudersvergadering behoeft. Daarom heeft hij de Hoge Raad geadviseerd de uitspraak van de ondernemingskamer te vernietigen.

Het oordeel van de Hoge Raad
De civiele kamer van de Hoge Raad, bestaande uit mr. J.B. Fleers, mr. A. Hammerstein, mr. J.C. van Oven, mr. F.B. Bakels en mr. W.D.H. Asser, heeft, kort samengevat de volgende uitspraak gedaan.


1. De ondernemingskamer heeft geoordeeld dat de verkoop van Lasalle aan Bank of America niet kan worden beschouwd als een ongeoorloofde beschermingsmaatregel van ABN AMRO Holding. Dit oordeel is in cassatie in stand gebleven.


2. De ondernemingskamer heeft terecht tot uitgangspunt genomen (i) dat het bestuur van ABN AMRO in beginsel tot deze verkoop bevoegd was
en
(ii) dat de wet (art. 2:107a lid 1 BW) aan de aandeelhouders van ABN AMRO Holding geen goedkeuringsrecht toekent met betrekking tot de verkoop van Lasalle.


3. Anders dan de ondernemingskamer heeft geoordeeld, kan dit goedkeuringsrecht niet worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden of de eisen van behoorlijk ondernemingsbestuur (art. 2:8 en art. 2:9 BW). Het bestuur dient de belangen van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming voorop te stellen. De omstandigheid dat aandeelhouders hun aandelen voor een zo hoog mogelijke prijs willen verkopen brengt niet mee dat het bestuur van ABN AMRO goedkeuring moet vragen voor de verkoop van LaSalle. Dit vloeit ook niet voort uit de hierover in Nederland levende rechtsovertuiging.


4. Art. 2:107a BW mag niet ruim worden uitgelegd of toegepast op andere gevallen dan daarin strikt zijn bedoeld.


5. Nu er sprake is van een definitieve koopovereenkomst, moet rekening gehouden worden met de belangen van Bank of America en Barclays. Over de uitvoering van deze bevoegd gesloten overeenkomst mag geen onnodige onzekerheid bestaan.


6. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat er geen gronden zijn voor het toewijzen van de gevraagde onmiddellijke voorzieningen en wijst deze alsnog af.

Gevolgen van deze uitspraak
Het vorenstaande houdt in dat de cassatieberoepen van Bank of America, Barclays en ABN AMRO slagen en dat het beroep van VEB c.s. is verworpen, en het verzoek van VEB c.s. aan de ondernemingskamer om de verkoop van LaSalle op te schorten in afwachting van een raadpleging van de aandeelhouders, definitief is afgewezen. De zaak wordt dus niet verwezen naar de ondernemingskamer, die echter nog wel moet beslissen over het verzoek van VEB c.s. tot het houden van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van ABN AMRO vanaf 1 januari 2006.

Zie voor de volledige uitspraak:
R07/102HR (LJN BA7970)
R07/101HR (LJN BA7971)
R07/100HR (LJN BA7972)

Den Haag, 13 juli 2007
mw. mr. E. Hartogs, griffier
tel 070-3611236

LJ Nummers

BA7970
BA7971
BA7972


Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 13 juli 2007 Naar boven