Het mandaat voor de komende Intergouvernementele Conferentie
Zoals in het verslag van de Europese Raad van 21-23 juni jl. aangekondigd, treft u hierbij een
toelichting op het mandaat van de Intergouvernementele Conferentie (IGC) aan. In deze brief
wordt tevens ingegaan op de werking van de noodrem, de passerelle inzake het familierecht,
de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, de versterkte rol van de nationale
parlementen en de opt-outs van het Verenigd Koninkrijk, zoals door de Staatssecretaris voor
Europese Zaken werd toegezegd tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer op 27 juni jl.
Het IGC-mandaat vormt het bindende kader waarbinnen de EU- en EG-Verdragen in een IGC
gewijzigd zullen worden. In sommige gevallen bevat het mandaat reeds geheel uitgeschreven
verdragsteksten, zoals het artikel over de doelstellingen van de Unie. In andere gevallen, zoals
de uitwerking van de overgangsbepalingen voor het stelsel van stemming met dubbele
meerderheid, dient het politieke akkoord dat is neergelegd in het mandaat, door de IGC in
juridische vorm te worden gegoten.
In deze toelichting wordt de indeling van het mandaat gevolgd en wordt met name ingegaan
op de belangrijkste inhoudelijke elementen daarvan. De wijzigingen die uitsluitend beogen
artikelen te verplaatsen of technisch aan te passen, worden hieronder niet besproken.
Het uitgangspunt voor de komende IGC vormen de bestaande EU- en EG-Verdragen. In deze
Verdragen worden de op versterking van de slagvaardigheid en het democratisch gehalte van
de Unie gerichte innovaties verwerkt, die zijn overeengekomen tijdens de IGC van 2004, zij
het met een flink aantal aanpassingen en uitzonderingen die in het IGC-mandaat nauwkeurig
worden omschreven.
Wat zijn de belangrijkste wijzigingen in de huidige Verdragen die het mandaat voor de IGC
aanbrengt ten opzichte van het resultaat van de IGC 2004?
I. Algemene opmerkingen
Het Grondwettelijk Verdrag is van de baan. De bestaande Verdragen (het EU-Verdrag en het
EG-Verdrag) blijven bestaan. Het EG-Verdrag wordt omgedoopt tot "Verdrag betreffende de
werking van de Unie". De EU krijgt rechtspersoonlijkheid en de Gemeenschap verdwijnt. Met
betrekking tot de rechtspersoonlijkheid van de Unie zal de IGC een verklaring aannemen, dat
het verlenen hiervan de Unie niet machtigt om buiten de haar verleende bevoegdheden op te
treden (zie voetnoot 8 in het mandaat). De wijzigingen in de bestaande Verdragen worden
aangebracht door middel van een klassiek amenderingsverdrag (in het mandaat het
"Hervormingsverdrag" genoemd), zoals dat ook het geval was bij de eerdere Verdragen van
Amsterdam en van Nice.
In het nieuwe verdrag zullen grondwettelijke of statelijke symbolen achterwege blijven. Het
artikel over de vlag, het volkslied, e.d. zal verdwijnen. Aangezien de vermelding van de euro
in dat artikel daardoor ook komt te vervallen, wordt een verwijzing naar de euro opgenomen
in het artikel over de doelstellingen van de Unie. Het artikel over het primaat van het
Europees recht verdwijnt eveneens. Ter voorkoming van eventuele misverstanden over dit
beginsel dat al vroeg in het proces van Europese integratie door het Europese Hof van Justitie
(EHvJ) is bevestigd, zal een verklaring bij de IGC worden vastgelegd, waarin wordt verklaard
dat de Verdragen en het recht dat de Unie op grond van de Verdragen vaststelt, voorrang
hebben boven het recht van de lidstaten, onder de voorwaarden bepaald in de rechtspraak van
het EHvJ.
De termen "Europese wet" en "Europese kaderwet" worden niet uit het GV overgenomen. In
plaats daarvan zullen de vertrouwde termen "verordening" en "richtlijn" van kracht blijven.
Dit gaat overigens niet ten koste van de beoogde stroomlijning van het rechtsinstrumentarium
van de Unie. De benaming Europese Minister van Buitenlandse Zaken wordt geschrapt,
teneinde misverstanden over de rol van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor
Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid te voorkomen. Voorts zal de preambule van het EU-
Verdrag worden gehandhaafd. Wel wordt daaraan de zin uit het Grondwettelijk Verdrag over
de "culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa" toegevoegd.
Het niet overnemen van de bovengenoemde elementen uit het Grondwettelijk Verdrag draagt
ertoe bij dat de verdragswijziging niet langer kan worden gezien als een stap in de richting
van een statelijk karakter van de Unie.
II. Wijzigingen van het EU-Verdrag
De tekst van het huidige EU-Verdrag blijft ongewijzigd, tenzij in het mandaat anders wordt
bepaald. De voornaamste wijzigingen worden hieronder toegelicht.
Leeswijzer: onderstaande nummering tussen haakjes correspondeert met de nummers in het
IGC-mandaat.
Doelstellingen van de Unie (8.)
Voor het artikel over de doelstellingen van de EU is een tekst overeengekomen die elementen
van het oude doelstellingenartikel van het EG-Verdrag combineert met elementen van het in
het GV opgenomen doelstellingenartikel. Daarbij springt in het oog dat de tekst wat betreft de
economische beginselen dichter bij de bestaande Verdragen blijft. Zo is de zinsnede die stelt
dat "de mededinging vrij en onvervalst is" niet overgenomen uit het GV. Immers, in geen van
de eerdere verdragen was deze passage als doelstelling opgenomen. Hetgeen de conclusie
rechtvaardigt dat door het schrappen van de passage materieel niets verandert. De Europese
Raad achtte het gezien de discussie over de tekst van het ontwerp-GV, en ter vermijding van
misverstanden, nuttig in een protocol te bevestigen dat er geen sprake is van neerwaartse
bijstelling van het mededingingsbeleid (zie tekst protocol in voetnoot 16 van het mandaat).
Handvest van de Grondrechten (9.)
De tekst van het Handvest zal geen onderdeel uitmaken van het nieuwe verdrag. Er komt een
verwijzingsartikel in het EU-Verdrag, waarmee het Handvest de status van bindend recht zal
worden verleend. De bepalingen van het Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en
instanties van de Unie, alsook tot de lidstaten voor zover zij Unierecht ten uitvoer brengen.
In het verwijzingsartikel wordt bepaald dat het Handvest op geen enkele wijze een uitbreiding
van de bevoegdheden van de Unie impliceert. Zulks zal in een verklaring bij de IGC herhaald
worden (zie voetnoot 17 van het mandaat). De Poolse unilaterale verklaring (zie voetnoot 18)
lijkt verband te houden met misverstanden over aard en reikwijdte van het Handvest. Zij laat
uiteraard onverlet dat Polen partij is bij - en daarom juridisch gebonden is aan - het EVRM.
Daarnaast blijft Polen gebonden aan alle non-discriminatiewetgeving die al tot stand is
gekomen in de Unie.
Tot slot zal een protocol worden gevoegd bij de Verdragen, waarin alleen voor het Verenigd
Koninkrijk wordt bepaald dat het Handvest het Hof van Justitie, noch enig Hof of rechtbank
in het VK "de bevoegdheid verleent te bepalen dat wetten, verordeningen of administratieve
bepalingen, praktijken of maatregelen van het VK in strijd zijn met de grondrechten,
vrijheden en beginselen die in het Handvest zijn vastgelegd". Deze verklaring is begrijpelijk
in het licht van het specifieke Britse rechtsstelsel (common law). Twee andere lidstaten (Polen
en Ierland) behouden zich het recht voor zich bij dit protocol aan te sluiten.
Versterkte rol van de nationale parlementen (11.)
In Titel II van het EU-Verdrag wordt een apart artikel opgenomen over de rol van nationale
parlementen in de EU, waarin alle hen toekomende functies overzichtelijk worden opgesomd
(zie punt 7 in bijlage 1 van het mandaat). Samengevat, zijn dat de volgende functies:
o de parlementen worden geïnformeerd over ontwerpen van wetgevingshandelingen;
o de parlementen zien toe op de eerbiediging van het beginsel van subsidiariteit;
o de parlementen nemen deel aan evaluaties en toezicht op Europol en Eurojust;
o de parlementen nemen deel aan toekomstige verdragsherzieningen;
o de parlementen kunnen een overgang naar QMV op familierecht tegenhouden;
o de parlementen worden geïnformeerd over verzoeken om toetreding tot de EU;
o de parlementen nemen deel aan interparlementaire samenwerking (en met het EP).
Wat betreft de toetsing door nationale parlementen van het beginsel van subsidiariteit wordt in
het mandaat bepaald dat zij meer tijd krijgen om wetgevingsvoorstellen te bestuderen (d.w.z.
acht weken i.p.v. zes). De procedure uit het subsidiariteitsprotocol bij het GV wordt daarnaast
aangevuld met een versterkt controlemechanisme. Indien de helft van de nationale
parlementen van oordeel is dat beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in een
voorkomend geval niet goed worden toegepast, moet de Commissie, indien zij het voorstel
wil handhaven, een met redenen omkleed advies uitbrengen aan de twee medewetgevers van
de EU: de Raad en het Europees Parlement. Als vervolgens één van de medewetgevers (de
Raad met 55% van de leden, niet gewogen naar inwonertal, of het EP met meerderheid van de
uitgebrachte stemmen) besluit dat het voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, dan
wordt het voorstel van de Commissie niet verder in beschouwing genomen. Kortom, het
voorstel van de Commissie is dan van tafel.
Onderstaand stroomschema geeft een overzicht van het nieuwe controlemechanisme, waarbij
de middelste kolom de procedure bij eenderde van de nationale parlementen weergeeft (de
zogeheten `gele kaart' uit het GV) en de rechter kolom het versterkte controlemechanisme dat
in werking treedt indien zich een meerderheid van de nationale parlementen uitspreekt.
Voorstel Commissie
Nationale Parlementen nemen voorstel
Cie binnen termijn van 8 weken in
ogenschouw inzake de subsidiariteit
van het voorstel
- gehandhaafd; handhaven, dient zij dit besluit en de
- gewijzigd; reactie van nat. parlementen aan EP en
- of ingetrokken Raad te sturen
EP (eenvoudige Raad (55%)
meerderheid) deelt oordeel
deelt oordeel nat. nat.
parlementen parlementen
Voorstel wordt Voorstel wordt
niet in niet in
behandeling behandeling
genomen genomen
Stemmenweging met dubbele meerderheid (13.)
De stemmenweging in de Raad volgens het systeem van de dubbele meerderheid (een besluit
is pas aangenomen indien 55% van de lidstaten voorstemmen, die tevens 65% van de Unie-
bevolking vertegenwoordigen) blijft de zelfde als in de IGC van 2004 overeengekomen. Het
IGC-mandaat brengt wel een aantal belangrijke overgangsbepalingen aan. Kort samengevat:
o tot 1 november 2014 blijft de stemmenweging in het Verdrag van Nice van kracht;
o vanaf 1 november 2014 t/m 31 maart 2017 geldt de nieuwe stemmenweging, maar
mag een lidstaat verzoeken dat wordt teruggevallen op de stemmenweging van het
Verdrag van Nice;
o in deze overgangsperiode geldt het "Ioannina-mechanisme", zoals eerder geschetst
was in artikel I-25 GV: indien 75% van een blokkerende minderheid wordt bereikt
(in het bevolkingscriterium of in het lidstatencriterium) dan zal de Raad alles doen
om binnen een redelijke tijd een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te
komen aan de bezwaren van landen die tegen het ontwerp-besluit zijn;
o vanaf 1 april 2017 blijft bovengenoemd mechanisme van kracht, zij het dat het
bovengenoemde percentage van 75% dan wordt verlaagd naar 55%.
Nauwere samenwerking (14.)
Het minimum aantal lidstaten dat nodig is voor het aangaan van een versterkte samenwerking
is negen. In de IGC van 2004 was bepaald dat dit minimum tenminste eenderde van het aantal
lidstaten bedroeg. Met andere woorden, bij een eerstvolgende uitbreiding van de Unie blijft de
minimumdrempel voor nauwere samenwerking liggen op het aantal van negen lidstaten.
Bijzondere bepalingen betreffende het GBVB (15.)
Op verschillende wijzen zal in de Verdragen tot uitdrukking komen dat het GBVB een aparte
status behoudt ten opzichte van de overige beleidsgebieden. Kort samengevat:
o als enige beleidsterrein zal GBVB niet figureren in het (omgedoopte) EG-Verdrag,
maar in het EU-Verdrag (waar het ook thans - als de tweede pijler - is geplaatst);
o er komt een IGC-verklaring, waarin staat dat de GBVB-bepalingen "geen afbreuk
doen aan de huidige bevoegdheden van lidstaten wat betreft de formulering en
uitvoering van hun buitenlands beleid noch aan hun nationale vertegenwoordiging
in derde landen en internationale organisaties, waaronder het lidmaatschap van
een lidstaat van de veiligheidsraad van de VN". Voorts zal worden verklaard dat
de GBVB-bepalingen geen nieuwe bevoegdheden overdragen aan de Commissie,
noch de rol van het Europees Parlement vergroten;
o het voorstel uit het Grondwettelijk Verdrag om de externe vertegenwoordiger van
de Unie de titel Minister van Buitenlandse Zaken te geven, wordt niet over
genomen (zie hierboven);
o er komt een apart regime voor bescherming van persoonsgegevens inzake GBVB;
o het GBVB wordt uitgesloten van de werking van het zgn. "flexibiliteitsartikel"
(huidige artikel 308 EG-Verdrag).
Kopenhagen-criteria in het Verdrag (16.)
Het huidige uitbreidingsartikel (artikel 49 EU-Verdrag) wordt gehandhaafd. Dat betekent dat
niet het artikel uit het GV wordt overgenomen, waarin de nadruk sterker op de openheid van
de Unie lag. In artikel 49 ligt het accent nadrukkelijker op de toetsing van de
lidmaatschapsaanvragen. De belangrijkste toevoeging in dit artikel luidt: "Er wordt rekening
gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor toetreding" (zie punt
9 in bijlage 1 bij het IGC-mandaat). De nationale parlementen en het Europees Parlement
worden voorts van een verzoek tot toetreding in kennis gesteld. Verder wordt bij
lidmaatschapsaanvragen het voldoen aan de `waarden' van de Unie als toetssteen genoemd,
terwijl daar in het oude artikel `beginselen' stond. Dit houdt verband met het feit dat het
desbetreffende artikel van naam is veranderd.
III. Wijzigingen van het EG-Verdrag
Ook zal een deel van de in de IGC van 2004 goedgekeurde vernieuwingen worden verwerkt
in het EG-Verdrag dat "Verdrag betreffende de werking van de EU" zal worden genoemd. Het
onderscheid tussen de EU en de EG komt daarmee te vervallen. Dat heeft als bijkomende
voordelen dat de structuur van de organisatie van de Unie en van haar
besluitvormingsmechanismen overzichtelijker wordt. Op die manier wordt ook bijgedragen
aan meer coherentie in het Europese beleid.
Overgangen naar gekwalificeerde meerderheid (18)
Het beperkte aantal overgangen naar gekwalificeerde meerderheid ligt voornamelijk op het
gebied van politiële en strafrechtelijke samenwerking. Zo kunnen minimumvoorschriften ter
bevordering van wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken worden vastgesteld, alsook
minimumvoorschriften met betrekking tot de bepaling van strafbare feiten en sancties inzake
zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie. In beide gevallen zal de invoering
van gekwalificeerde meerderheid gepaard gaan met een noodrem procedure. Er kunnen ook
maatregelen met gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld op het gebied van legale
migratie van onderdanen van derde landen in de Unie en ter ondersteuning van specifieke
aspecten van de politiële samenwerking, zoals de uitwisseling en analyse van informatie,
steun voor de opleiding van personeel en gemeenschappelijke onderzoekstechnieken voor het
opsporen van ernstige vormen van georganiseerde misdaad. Ook op het gebied van toerisme,
sport, cultuur en civiele bescherming zal de samenwerking worden bevorderd met de
invoering van gekwalificeerde meerderheid, zij het dat de Unie hier alleen ondersteunend
richting de lidstaten kan optreden. Van harmonisatie van wettelijke of bestuursrechtelijke
bepalingen van de lidstaten is in dit geval geen sprake. De overige bepalingen hebben vooral
betrekking op bestuurlijke besluiten met betrekking tot de interne organisatie van de Unie,
zoals de benoeming van leden van de Raad van Bestuur van de Europese Centrale Bank, de
instelling van gespecialiseerde rechtbanken bij het Gerecht van Eerste Aanleg en de
samenstelling van het Comité van de Regio's en van het Economisch en Sociaal Comité.
Voorts zal op diverse terreinen unanimiteit in de Raad gehandhaafd blijven waar dit nu reeds
is voorzien in de huidige EU/EG-Verdragen. Dat geldt o.a. voor onderdelen van de
besluitvorming in het kader van het GBVB, maatregelen inzake familierecht, operationele
politiesamenwerking, wetgeving inzake indirecte belastingen en het besluit over een verzoek
tot toetreding tot de Unie. Het nieuwe verdrag zal ook nieuwe rechtsgrondslagen kennen waar
unanimiteit de regel zal zijn. Tot die categorie behoren o.a. het vaststellen van het meerjarig
financieel kader, maatregelen inzake reisdocumenten en maatregelen op het gebied van
energie die voornamelijk van fiscale aard zijn.
Verduidelijken bevoegdheden (19.b)
Op verschillende plaatsen in het mandaat is de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de
lidstaten verduidelijkt ten opzichte van de in het GV geïntroduceerde bevoegdheidsverdeling.
Bij wijze van illustratie:
o in het artikel over principes m.b.t. bevoegdheden wordt duidelijk vastgelegd dat de
Unie uitsluitend kan handelen binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar
door de lidstaten zijn toegekend;
o in het artikel over de categorieën van bevoegdheden wordt vastgelegd dat de
lidstaten een bevoegdheid weer kunnen uitoefenen als de Unie besluit deze niet
langer uit te oefenen;
o er zal een verklaring bij de Slotakte van de IGC komen, waarin andermaal
nadrukkelijk wordt neergelegd dat bevoegdheden die niet aan de Unie zijn
toebedeeld, toebehoren aan de lidstaten. Tevens wordt in de verklaring aangegeven
dat lidstaten de Commissie kunnen verzoeken een voorstel in te dienen met het
oog op de intrekking van een wetgevingsbesluit. Tot slot wordt in deze verklaring
vastgelegd dat de procedure van verdragswijziging eveneens gebruikt kan worden
voor het beperken van de aan de Unie toegedeelde bevoegdheden (´two way-
flexibility´);
o er zal een protocol aan de Verdragen worden gehecht, waarin wordt bepaald dat
wanneer de Unie m.b.t. gedeelde bevoegdheden is opgetreden, deze uitoefening
alleen betrekking heeft op de door de betrokken handeling van de Unie geregelde
elementen en niet op het hele terrein dat door de gedeelde bevoegdheid wordt
bestreken;
o in het artikel over het coördinerend, ondersteunend of aanvullend optreden wordt
een wijziging aangebracht die benadrukt dat het optreden van de lidstaten voorop
staat en dat het optreden van de Unie inderdaad slechts ter ondersteuning daarvan
plaatsvindt;
o in een verklaring van de IGC wordt benadrukt dat het zgn. "flexibiliteitsartikel"
(thans artikel 308 EG-Verdrag) niet gebruikt kan worden voor het GBVB of voor
het uitbreiden van bevoegdheden van de Unie buiten het algemene kader dat door
de Verdragen wordt gevormd.
Sociale zekerheid voor migrerende werknemers met een noodrem (19.g)
In het artikel over sociale zekerheid voor migrerende werknemers (huidig artikel 42 EG-
Verdrag) wordt een verscherpte noodremprocedure opgenomen in die zin dat - in het geval
een lidstaat dreigt te worden overstemd en besluit het voorstel aan de Europese Raad voor te
leggen - expliciet de mogelijkheid wordt vermeld dat wanneer de Europese Raad niet tot een
besluit komt, het voorstel geacht wordt niet te zijn aangenomen. Daarnaast wordt het
toepassen van de noodrem vergemakkelijkt ten opzichte van de in het GV voorgestelde tekst.
Toen diende nog sprake te zijn van een "fundamenteel" aspect van het sociale zekerheidstelsel
dat in het geding raakt. Dit is nu gewijzigd in een "belangrijk" aspect. Tenslotte wordt er in
een IGC-verklaring ten overvloede aan herinnerd dat de Europese Raad in dit geval bij
consensus handelt. Met andere woorden, één lidstaat kan een ontwerp-wetgevingshandeling
desgewenst tegenhouden.
Diensten van algemeen belang (19.i)
Er wordt een protocol aan het nieuw verdrag gehecht waarin de essentiële rol en de ruime
bevoegdheid van nationale, regionale en lokale autoriteiten wordt benadrukt wat betreft het
verrichten, machtigen en organiseren van diensten van algemeen economisch belang
(DAEB's). Tevens wordt een aantal principes opgesomd die ten grondslag liggen aan
dergelijke diensten, zoals hoge kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid en gelijke behandeling.
Tenslotte stelt het protocol over diensten van algemeen belang (DAB's) dat de Verdragen op
generlei wijze afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om dergelijke niet-
economische diensten te verrichten, te machtigen en te organiseren.
Nationale veiligheid (19.j)
Op twee plaatsen wordt in het IGC-mandaat benadrukt dat de lidstaten een grote mate van
vrijheid hebben bij het organiseren van hun nationale veiligheid en de samenwerking tussen
inlichtingendiensten. Een algemene bepaling met die strekking zal worden opgenomen in het
JBZ-hoofdstuk. Tevens wordt in het artikel over de betrekkingen tussen de Unie en lidstaten
bepaald dat nationale veiligheid de uitsluitende verantwoordelijkheid blijft van de lidstaten.
Versterkte overbruggingsclausule ("passerelle") familierecht (19.k)
De procedure voor de overgang naar gekwalificeerde meerderheid inzake familierecht met
grensoverschrijdende gevolgen wordt in die zin verzwaard, dat aan ieder nationaal parlement
de mogelijkheid wordt gegeven zo'n overgang - binnen zes maanden na bekendmaking van
het besluit - te blokkeren.
Samenwerking op terrein van strafrecht, politie en Europees openbaar ministerie (19.l)
Op het terrein van strafrechtsamenwerking wordt aan de noodremprocedure een versoepeld
mechanisme om over te gaan tot `nauwere samenwerking' toegevoegd. Oogmerk daarvan is
dat een groep lidstaten kan overgaan tot nauwere samenwerking (een `kopgroep' die
wetgeving aanneemt voordat de hele Unie daartoe bereid is) indien de kwestie wordt
doorverwezen naar de Europese Raad en deze niet binnen vier maanden consensus bereikt. De
mogelijkheid uit het GV dat eerst de Commissie wordt verzocht een nieuw voorstel uit te
brengen, is uit de procedure geschrapt. Er kan meteen worden overgegaan tot nauwere
samenwerking indien tenminste negen lidstaten daarom verzoeken (N.B. het mandaat spreekt
van `eenderde' van de lidstaten, maar dit is in het corrigendum in bijlage in overeenstemming
gebracht met `negen' lidstaten conform de gewijzigde nauwere samenwerkingsprocedure).
Wat betreft het instellen van een Europees openbaar ministerie en voor delen van de politie-
samenwerking geldt ook in het nieuwe verdrag eenparigheid van stemmen. In de betreffende
rechtsgrondslagen zal een passage worden opgenomen, waardoor nauwere samenwerking
wordt vergemakkelijkt indien consensus uitblijft. Voor maatregelen die Schengen-gerelateerd
zijn, geldt deze provisie overigens niet.
Het toepassingsbereik van het protocol betreffende de positie van het VK en Ierland m.b.t. de
samenwerking in titel IV van het EG-Verdrag (dit protocol is bij het Verdrag van Amsterdam
tot stand gekomen en betreft de samenwerking op het gebied van asiel, migratie en civiel
recht) wordt voor het VK uitgebreid tot justitiële samenwerking in strafzaken en
politiesamenwerking. Dit impliceert dat het VK in principe niet zal deelnemen aan
maatregelen die op de betreffende terreinen worden aangenomen, maar de mogelijkheid tot
deelname wel blijft behouden. Ierland beraadt zich nog op de mogelijkheid om ook gebruik te
maken van de uitbreiding van het toepassingsbereik van dit protocol.
Energie (19.m)
Op verschillende plaatsen zal in het nieuwe verdrag melding worden gemaakt van solidariteit
in geval van energiezekerheid respectievelijk tekorten in de toevoer van energie, zonder dat
de EU overigens kan treden in nationaal beleid t.a.v. bijvoorbeeld de gasvoorraden. Ten eerste
in het artikel over productschaarste (huidige artikel 100 EG-Verdrag). Ten tweede in het
nieuwe artikel dat een specifieke rechtsgrondslag creëert voor maatregelen op energieterrein
(artikel III-256 GV). Aan het betreffende energieartikel wordt ook een nieuw element
toegevoegd, te weten de bevordering van de koppeling van energienetwerken. Geen van deze
wijzigingen doen afbreuk aan de Nederlandse uitgangspunten van marktwerking en volledige
eigen controle over natuurlijke hulpbronnen.
Volksgezondheid (19.n)
In het artikel over volksgezondheid (thans artikel 152 EG-Verdrag) zal m.b.t. maatregelen
betreffende grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid worden bepaald dat hier
uitsluitend stimuleringsmaatregelen kunnen worden vastgesteld.
Ruimtevaartbeleid (19.o)
In het artikel dat een rechtsgrondslag creëert voor een Europees ruimtevaartbeleid wordt
uitdrukkelijk bepaald dat harmonisatie van beleid is uitgesloten.
Klimaat (19.p)
In het artikel over milieubeleid (artikel 174 EG-Verdrag) wordt een uitdrukkelijke rechtsbasis
verleend aan de strijd tegen klimaatverandering.
Toetreding van de EU tot het EVRM (19.s)
In het artikel over het sluiten van internationale akkoorden wordt bepaald dat een akkoord tot
toetreding van de EU tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens met unanimiteit
door de Raad wordt gesloten. In het GV was op dit punt een gekwalificeerde meerderheid
voorzien. De lidstaten moeten het akkoord ratificeren. Tot deze besluitvormingsmodaliteit is
besloten vanwege zorgen bij enkele lidstaten over additionele soevereiniteitsoverdracht. In de
praktijk zal er geen verschil zijn. Ook de verdragspartijen bij het EVRM moeten immers allen
instemmen met een eventuele toetreding door de EU. Aangezien alle EU-lidstaten partij zijn
bij het EVRM moeten zij dus allen akkoord zijn om aan EVRM-zijde akkoord te gaan en mag
worden verondersteld dat dan binnen de EU ook een unaniem besluit kan worden genomen.
Rechtsmacht Hof van Justitie inzake intellectuele eigendom (19.t)
Artikel 229A van het EG-Verdrag dat unanimiteit voorschrijft voor het uitbreiden van de
rechtsmacht van het Hof (in tegenstelling tot artikel III-364 GV waar nog sprake was van
gekwalificeerde meerderheid) wordt gehandhaafd.
IV. Corrigendum
Voor de volledigheid gaat u een corrigendum op het IGC-mandaat toe, gedateerd 26 juni 2007
(11177/07 COR 1 REV 1). Deze correcties zijn technisch van aard.
Ministerie van Buitenlandse Zaken