Inspectie Werk en Inkomen

Toezicht gemeenten op de kinderopvang nog niet op orde

In 2006 hebben veel meer gemeenten het toezicht op de kinderopvang goed georganiseerd dan in 2005. Driekwart van de gemeenten geeft aan dat ze eind 2006 een toezicht- en handhavingsbeleid hebben geformuleerd. Evenveel gemeenten werken eind 2006 met procedures voor de handhaving en voor de beoordeling van GGD-inspectierapporten. Dit blijkt uit onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen onder gemeenten. IWI is kritisch over gemeenten die nog niet zo ver zijn. Bij het toezicht op de kinderopvang staat de kwaliteit van de zorg voor jonge kinderen centraal. Daarom nemen deze gemeenten risico's als ze onvoldoende waarborgen scheppen voor goed toezicht.

Met de invoering van de Wet kinderopvang in januari 2005 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht op de houders van kinderopvangcentra en gastouderbureaus. Gemeenten laten het toezicht uitvoeren door de GGD.

Uit een enquête onder gemeenten blijkt dat in 2006 bij 90 procent van de locaties in de kinderopvang het verplichte jaarlijkse onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden. Dat is een grote vooruitgang vergeleken met het overgangsjaar 2005, maar het wettelijke aantal uit te voeren inspecties is niet gehaald. Het komt er op neer dat in 2006 ongeveer 500 locaties niet zijn getoetst op aspecten als veiligheid en gezondheid. Daarbij gaat het om circa 20.000 kindplaatsen. Gemeenten noemen gebrek aan capaciteit bij de GGD als de voornaamste oorzaak. Bij grote gemeenten komt dit meer voor dan bij kleine. IWI is van oordeel dat gemeenten meer zicht moeten hebben op de werkzaamheden van de GGD en actiever moeten optreden bij capaciteitsproblemen.

Ruim de helft van de gemeenten heeft beleid geformuleerd hoe om te gaan met niet-gemelde opvang. Bij niet-gemelde opvang is er geen GGD-toezicht, zodat er geen toets is op de kwaliteit van de ondernemer. De belangrijkste zorg betreft hier de positie van het kind. Bovendien is het belangrijk dat niet-gemelde kinderopvang wordt ontdekt om oneerlijke concurrentie met wel geregistreerde ondernemers tegen te gaan.

Eind 2006 had driekwart van de gemeenten een toezicht- en handhavingsbeleid geformuleerd, een verdubbeling ten opzichte van 2005. Bij het kwart van de gemeenten dat nog niet zo ver is, bestaat het risico dat regels in gelijke gevallen verschillend worden toegepast. Dit kan een goed functionerend toezicht en handhaving in de weg staan.

Het rapport 'De tweede stap' over de stand van zaken in 2006 rond de invoering van het gemeentelijke toezicht op de kinderopvang is een vervolg op eerder onderzoek van de inspectie. In 2006 hebben gemeenten zich in het algemeen sterk verbeterd. IWI ziet voor gemeenten die achterblijven geen argumenten meer, aangezien zij de waarborgfunctie die zij voor het kind hebben onvoldoende waarmaken. Het is aan de gemeenteraad om het college van B&W daarop aan te spreken.

In een ander ook vandaag gepubliceerd rapport concludeert IWI dat gemeenten in 2005, het eerste jaar van de nieuwe Wet kinderopvang, onvoldoende toezicht hebben uitgeoefend op de kwaliteit van de kinderopvang. Hiermee hebben ze hun wettelijke taak om goede en veilige kinderopvang te waarborgen in 2005 onvoldoende ingevuld. Dit landelijk oordeel is gebaseerd op door IWI gevalideerde verantwoordingsinformatie van alle gemeenten.

De Inspectie Werk en Inkomen rapporteert over haar tweedelijns toezicht op het eerstelijns toezicht van gemeenten op de uitvoering van de Wet kinderopvang aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

persbericht IWI, 13 juli 2007

Aan de informatie op deze site kunnen geen rechten worden ontleend.