Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk
13 juli 2007 VSV/DIR/2007/26790
Onderwerp
Kabinetsreactie inspectierapport `Van visie naar
realisatie: een verkennend onderzoek naar
voortijdig schoolverlaten in vo en bve'
In `Aanval op de uitval' heb ik aangekondigd het toezicht te versterken op de naleving door scholen van
wettelijke bepalingen over signaleren, registreren en melden van verzuim en schooluitval aan de
woongemeente en de IB- groep. Het Inspectierapport `Van visie naar realisatie: een verkennend
onderzoek naar voortijdig schoolverlaten in vo en bve' is een eerste product van dit verscherpte
toezicht. In de loop van dit jaar volgen meer rapportages.
Het onderhavige Inspectierapport `Van visie naar realisatie: een verkennend onderzoek naar voortijdig
schoolverlaten in vo en bve' is gebaseerd op een verkennend onderzoek onder vier vmbo-scholen en zes
afdelingen van vijf ROC's. In het rapport wordt een aantal mogelijke verklaringen geven voor de grote
verschillen tussen scholen in de omvang van voortijdig schoolverlaten, namelijk:
· Een gebrekkige sturing en controle binnen scholen van vsv-beleid tot in de klas
· Te weinig aandacht voor opstappers (leerlingen die zonder eerdere moeilijkheden als gevolg
van negatieve ervaringen het onderwijs de rug toekeren en zonder diploma de arbeidsmarkt
betreden)
· Slecht ontwikkelde resultaatgerichtheid
· Gebrekkig gevoel voor ketengerichtheid
Ten aanzien van het eerste punt: op bestuurlijk niveau zijn scholen en instellingen er doorgaans van
overtuigd dat de aanpak van verzuim en uitval kan verbeteren. De uitvoering op `werkvloerniveau' kan
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
E
blad 2/4
echter beter. Daarnaast is bekend dat niet alle scholen de maatschappelijke urgentie van het probleem
voortijdig schoolverlaten omzetten in expliciet schoolbeleid. Dit kan doorwerken tot het niveau van de
werkvloer. Op dit niveau is het van groot belang dat docenten als professionals fungeren als het gaat
om het tijdig signaleren van spijbelen en voortijdig schoolverlaten. Daarom wordt op dit moment een
onderzoek verricht naar de rol en positie van docenten in het MBO met betrekking tot voortijdig
schoolverlaten door organisatieadviesbureau `Organise to learn'. De rol van docenten in het proces van
vsv staat in dit onderzoek centraal. Op basis van de resultaten die in september beschikbaar komen
worden vervolgacties bepaald. Ook in het kader van `Aanval op de uitval' wordt de komende jaren het
accent verder gelegd op de preventie van uitval door scholen, ook op werkvloerniveau. Zo komen er
regionale accountmanagers bij de projectdirectie vsv om de `doorwerking' op werkvloerniveau te
stimuleren.
Wat betreft het tweede aandachtspunt: aangezien er veel aandacht is voor risicogroepen en
probleemjongeren die een grote kans hebben om de school te verlaten lijkt er minder aandacht te zijn
voor opstappers. De `Aanval op de uitval' richt zich op uitvallers én opstappers met een groot pakket
aan preventieve en curatieve maatregelen. Voor de `klassieke groep uitvallers' hebben we o.a.
maatregelen ontwikkeld op het gebied van vroege preventie, soepele overgangen PO- VO en VO- BVE en
leerlingen bij de les houden. Nieuwe beleidsinitiatieven die zich richten op de `preventiekant' van
voortijdig schoolverlaten zijn o.a. leerlingen prikkelen om op school te blijven d.m.v. een betere
loopbaanoriëntatie en begeleiding of experimenten soepelere overgang VMBO- MBO. Ook van de
kwalificatieplicht tot 18 jaar, die met ingang van 1 augustus 2007 van kracht wordt, zal een
preventieve werking uitgaan.
De opstappers onderscheiden we in jongeren die bewust en weloverwogen kiezen voor werk boven
school en jongeren die stoppen met school zonder uitzicht op een stabiele plaats op de arbeidsmarkt.
De groep van opstappers willen we door middel van bijvoorbeeld EVC of via leerwerktrajecten alsnog
een startkwalificatie laten halen. Nieuwe beleidsinitiatieven liggen ook op het gebied van werkenden
zonder startkwalificatie overhalen om een opleiding te volgen (en alsnog een startkwalificatie te
behalen). Bijvoorbeeld door jongeren die groengeplukt worden, verplicht een assessment laten doen
om zo vast te kunnen stellen wat de jongere nog nodig heeft om een startkwalificatie te halen. Indien
dit niveau niet haalbaar is, moet een ander traject worden aangeboden, bijvoorbeeld arbeid
kwalificerende assistent (AKA). Ook de invoering van de leerwerkplicht van 18 tot en met 23 (of 27
jaar) kan hier helpen. In de Participatietop zijn afspraken met werkgevers gemaakt om hun
werknemers zonder startkwalificatie te stimuleren/ herleiden tot een startkwalificatie. Daarnaast
moeten ook uitkeringsinstanties, zoals CWI, bewogen worden om het School First-principe niet alleen
met de mond te belijden, maar ook in de praktijk te brengen. Er zijn dus beleidsmatig allerlei
invalshoeken om de opstappers te stimuleren en niet alleen aandacht te besteden aan risicojongeren,
deze boodschap moet meer worden overgedragen naar de scholen.
blad 3/4
De slecht ontwikkelde resultaatgerichtheid blijkt vooral uit de tot nu toe weinige of niet goed bruikbare
cijfers over voortijdige uitval op het niveau van het onderdeel van de school (opleidingen, afdelingen,
units). Bovendien worden de cijfers die er zijn niet gebruikt om de effectiviteit van het eigen vsv- beleid
te beoordelen. Van belang hierbij is dat het veelal ontbreekt aan een adequate registratie van verzuim
en uitval door scholen en instellingen. In dit verband is van belang dat er door OCW en IB-Groep
gewerkt wordt aan een 1-loket-opzet voor het melden van verzuim en uitval door scholen en
instellingen via IB-Groep aan gemeenten (zie ook de brief van 13 februari 2007: Voortijdig
Schoolverlaten, kamerstuk 26 695, nr. 37). Deze nieuwe opzet wordt in de loop van 2007 in een
negental gemeenten met een aantal VO-scholen en BVE-instellingen getest en zal bij gebleken succes
met ingang van 2008 landelijk worden uitgerold in de VO- en BVE-sector. De nieuwe opzet moet
resulteren in een sluitende registratie en melding door scholen en instellingen van zowel verzuim als
vsv, die een gerichte aanpak veel beter dan nu mogelijk maakt en daarnaast betrouwbare cijfers levert
voor onder meer effectstudies. Ingrado, VNG en MBO- en VO-raad zijn betrokken en staan positief
tegenover deze ontwikkeling.
Ten aanzien van de resultaatgerichtheid van scholen en instellingen is het daarnaast relevant dat ik in
het kader van de `Aanval op de uitval' de mogelijkheid wil bekijken om bij het vervolg van de huidige
convenanten voor de aanpak van vsv, naast gemeenten, ook scholen nadrukkelijker te betrekken. De
informatie die nu al te vinden is in BRON (op basis van onderwijsnummer) en bovenbeschreven
verbeteringen in de registratie maken het in principe mogelijk om in de nieuwe convenanten aan
effectmeting te doen. Voorts krijgen de gegevens over voortijdig schoolverlaten een belangrijke plaats
in het toezicht van de Inspectie . De Inspectie spreekt instellingen hier nadrukkelijk op aan en betrekt
de gegevens bij de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs.
Het rapport bevestigt dat een flinke reductie van het aantal nieuwe vsv- ers haalbaar moet zijn en
bepleit o.a. een doelgerichtere (`evidence based') aanpak door scholen, samen met andere
verantwoordelijke ketenpartijen in de regio. Een goede samenwerking met andere ketenpartijen is hier
essentieel. In de samenwerking met het Ministerie van Jeugd en Gezin wordt ingezet op
gegevensuitwisseling in de jeugdketen; concreet houdt dit in het linken van bestanden op basis van het
Onderwijsnummer met het elektronisch kinddossier, de verwijsindex en elektronisch leerdossier
voortgezet onderwijs.
In het Onderwijsverslag over het schooljaar 2005-2006 is te lezen dat het vermoeden bestond dat
directies van scholen problemen onderschatten en dat de school vaak niet merkt dat leerlingen
spijbelen. Dit vermoeden blijkt nu inderdaad te kloppen. De spijbelproblematiek is, uitgaande van
informatie van leerlingen, twee tot drie keer ernstiger dan door schooldirecteuren werd ingeschat. Tot
blad 4/4
slot: in de VO-sector heeft de Inspectie ook onderzoek gedaan naar verschillen tussen vestigingen met
weinig en veel vsv-ers. Scholen met weinig vsv-ers hebben een betere kwaliteitszorg, een beter
leerstofaanbod, de leerlingen krijgen meer tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken, het
pedagogisch-didactische handelen van leraren is beter, er heerst een beter onderwijsleerklimaat en er
is een betere begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (Onderwijsverslag, 2007).
Dit alles vraagt om een gedifferentieerde en effectieve vsv- aanpak, en wordt betrokken bij de
uitvoering én aanvulling van `Aanval op de uitval'. In het najaar worden de nieuwe plannen omtrent
deze uitvoering en aanvulling gepresenteerd in een brief aan de Tweede Kamer.
Ik vertrouw erop u hierbij voldoende te hebben geïnformeerd.
De minister van Onderwijs, Cultuur en De staatssecretaris van Onderwijs,
Wetenschap, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk Marja van Bijsterveldt- Vliegenthart