Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200705151/1
Publicatie datum: dinsdag 31 juli 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Meerssen Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Afval

---

200705151/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de rechtspersoon naar buitenlands recht "Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited", gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk, verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Meerssen, verweerder.


1. Procesverloop

Bij brief van 15 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2007, heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2006 in zaak no. 200603486/1. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij besluit van 29 mei 2007, verzonden op 31 mei 2007, heeft verweerder alsnog een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het door verzoekster gemaakte bezwaar tegen de weigering van verweerder om haar voor het jaar 2006 een vergunning voor het inzamelen van textiel te verlenen niet-ontvankelijk is verklaard. Tevens heeft verweerder bij dit besluit geweigerd aan verzoekster een vergunning te verlenen voor het inzamelen van textiel voor het jaar 2007.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt, voor zover het betreft de weigering van een inzamelvergunning voor het jaar 2007.

Bij brief van 6 juni 2007 heeft verzoekster de gronden van haar beroep en haar verzoek om voorlopige voorziening van 15 mei 2007 aangevuld.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.


2. Overwegingen


2.1. Verweerder heeft een brief van verzoekster van 24 januari 2007 mede opgevat als een aanvraag om aan haar voor het jaar 2007 een vergunning voor het inzamelen van textiel te verlenen. In de onderhavige procedure staat het besluit van 29 mei 2007 uitsluitend ter beoordeling voor zover verweerder bij dit besluit naar aanleiding van voornoemde brief heeft geweigerd aan verzoekster voor 2007 een dergelijke inzamelvergunning te verlenen. Het bestreden besluit moet in zoverre worden aangemerkt als een nieuw primair besluit.

2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Meerssen (tweede versie) van 2 juni 2005 (hierna: de Afvalstoffenverordening) is het verboden zonder inzamelvergunning van burgemeester en wethouders huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Ingevolge het tweede lid kan de inzamelvergunning worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen.

Ingevolge het derde lid geldt het verbod niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.

2.2.1. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft verweerder de Beleidsnotitie textielinzameling (hierna: de Beleidsnotitie) vastgesteld. Volgens de Beleidsnotitie wordt de inzameling van textiel in de gemeente Meerssen jaarlijks toegewezen aan één charitatieve instelling op basis van een door deze instelling te verzorgen uitgebreide inzamelstructuur die voorziet in haal- en brengvoorzieningen. De opbrengsten van de textielinzameling dienen volgens de Beleidsnotitie te worden aangewend voor charitatieve hulpverleningsprojecten in Oost-Europa. Op basis van de criteria genoemd in de Beleidsnotitie heeft verweerder voor het jaar 2007 - op grond van artikel 7, tweede lid, en artikel 14, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening - de Stichting Medische Hulpverlening Oost-Europa aangewezen als inzamelaar van textiel.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met verwijzing naar de Beleidsnotitie, geweigerd aan verzoekster een inzamelvergunning voor het jaar 2007 te verlenen, omdat zij niet kan worden aangemerkt als charitatieve instelling, niet is gebleken dat zij zorg draagt voor een uitgebreide inzamelstructuur met haal- en brengvoorzieningen en niet is gebleken dat de opbrengsten van de gewenste inzameling door verzoekster ten goede komen aan hulpverleningsprojecten in Oost-Europa.

Ter zitting heeft verweerder betoogd dat door aanwijzing van een charitatieve, niet-commerciële instelling als inzamelaar de continuïteit van de inzameling beter is gewaarborgd, dat de gemeente Meerssen te klein is voor een opsplitsing van de inzameling van textiel over meerdere instellingen en dat met de gescheiden inzameling van textiel door de Stichting Medische Hulpverlening Oost-Europa tot op heden goede resultaten zijn behaald.

2.2.2. Verzoekster kan zich met deze weigering niet verenigen. Zij voert onder meer aan dat verweerder ten onrechte als criteria heeft gehanteerd dat slechts één charitatieve instelling gebruikte kleding en schoeisel mag inzamelen en dat de opbrengst daarvan moet worden aangewend voor hulpverleningsprojecten in Oost-Europa. Volgens haar is niet aangetoond dat de inzameling van textiel minder effectief en efficiënt zou verlopen als zij, naast de Stichting Medische Hulpverlening Oost-Europa, eveneens textiel zou mogen inzamelen.

2.2.3. Uit artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening volgt dat een inzamelvergunning voor (een bepaalde categorie) huishoudelijke afvalstoffen slechts kan worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, is niet aannemelijk geworden dat de inzameling van textiel binnen de gemeente Meerssen door meer dan één inzamelaar zich niet verdraagt met het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Daarnaast valt niet in te zien dat het in de Beleidsnotitie verwoorde uitgangspunt dat de opbrengsten van de textielinzameling moeten worden aangewend voor hulpverleningsprojecten in Oost-Europa, verband houdt met het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen. De Voorzitter is voorshands dan ook van oordeel dat de gronden die verweerder aan de weigering ten grondslag heeft gelegd, zich niet verdragen met het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening.

2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het treffen van een verdergaande voorlopige voorziening, zoals door verzoekster gevraagd, nu het naar verwachting na het nemen van een beslissing op bezwaar door verweerder nog mogelijk zal zijn in 2007 - indien aan verzoekster alsnog een vergunning wordt verleend - een of meerdere inzamelingen van textiel te verrichten.

2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen van 29 mei 2007, kenmerk 2007/4487, voor zover daarbij is geweigerd aan verzoekster een vergunning voor het inzamelen van textiel voor het jaar 2007 te verlenen, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Meerssen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007

407-483.