De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Ons kenmerk UB/K/2007/27118
Datum 16 augustus 2007
Onderwerp Uitspraken Centrale Raad van Beroep over WAO-
beoordeling door verzekeringsartsen in opleiding
Tijdens het overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 5 juli
jl. over de uitwerking van de arbeidsongeschiktheidsparagraaf in het Coalitieakkoord is door
uw Kamer gevraagd naar de op handen zijnde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over
de bevoegdheid van verzekeringsartsen in opleiding om keuringen uit te voeren. Over dit
onderwerp zijn door het lid De Wit (SP) eerder vragen gesteld, die door mijn ambtsvoorganger
zijn beantwoord (Kamervragen 2050615070, SZW kenmerk UB/K/06/51333 d.d. 3 juli 2006
en 2050616180, SZW kenmerk UB/K/06/60320 d.d. 8 augustus 2006).
De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juli jl. een vijftal uitspraken1 gedaan over de vraag
of de beoordeling door een verzekeringsarts in opleiding in strijd is met het Schattingsbesluit,
waarin staat dat de verzekeringsarts het medisch onderzoek voor de WAO-beoordeling
verricht. Volgens enkele rechtbanken betekent dit dat een "verzekeringsarts in opleiding" niet
zelfstandig een WAO-beoordeling mag doen. In deze brief informeer ik u over de uitspraken
van de Centrale Raad van Beroep en zal ik nader ingaan op de mogelijke consequenties voor
de uitvoeringspraktijk.
Volgens de CRvB mag een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts in beginsel wel het
medische onderzoek voor de WAO-beoordeling doen. Een redelijke wetsuitleg houdt in dat
met het gebruik van de term verzekeringsarts in het Schattingsbesluit niet uitsluitend de
geregistreerde verzekeringsarts is bedoeld. In dit opzicht zijn de uitspraken een bevestiging
van het standpunt dat mijn ambtsvoorganger heeft ingenomen, alsmede van hetgeen het UWV
steeds heeft betoogd in de verschillende procedures waarin de bevoegdheid van de artsen aan
de orde is gesteld.
Registratie staat garant voor een zekere kwaliteit. Zolang registratie nog niet heeft
plaatsgevonden kan er volgens de Centrale Raad van Beroep niet van worden uitgegaan dat het
onderzoek van de (nog) niet als verzekeringsarts geregistreerde arts dezelfde kwaliteit bezit.
Dat de niet-geregistreerde verzekeringsarts voldoende kwaliteit bezit om de WAO-beoordeling
te kunnen doen, zal daarom op een andere manier gewaarborgd moeten worden, aldus de
1 Gepubliceerd op rechtspraak.nl onder nummers LJN BA 9904, BA 9905, BA 9908, BA 9909 en BA 9910
Centrale Raad van Beroep.
Ons kenmerk UB/K/2007/27118
Centrale Raad van Beroep. Hiervan zal in ieder geval sprake zijn, indien een niet-
geregistreerde arts zijn onderzoek bespreekt met een mentor of supervisor die wel te boek staat
als geregistreerd verzekeringsarts, en elke medische rapportage door die mentor of supervisor
(mede) wordt ondertekend. Voor zover dit niet is gebeurd, kan dat in de bezwaarfase worden
hersteld door de bezwaarverzekeringsarts de wezenlijke onderdelen van het
verzekeringsgeneeskundige onderzoek te laten verrichten.
Uit de uitspraken vloeit dus niet voort, dat de besluiten inhoudelijk onjuist zijn, maar dat de
medische beoordeling op dit punt onzorgvuldig is geweest. Uit de uitspraken kan voorts
worden afgeleid dat de Centrale Raad van Beroep dit gebrek niet ziet als een punt van
openbare orde. De rechter zal dit formele gebrek dus niet ambtshalve beoordelen, doch pas
nadat dit in de procedure is aangevoerd.
Het werkproces in de primaire fase zal in overeenstemming met voornoemde uitspraken
worden gebracht. Het UWV zal beleid ontwikkelen met betrekking tot de verzekeringsarts in
opleiding en de rol van de mentor. Dat beleid is er op gericht dat een rechter concrete en
verifieerbare informatie krijgt, waaruit hij kan afleiden dat de kwaliteit van de verzekeringsarts
in opleiding in het hem concreet voorliggende dossier is gewaarborgd.
Zodra dit beleid is vastgesteld, zal het UWV mij inlichten over de te volgen werkwijze.
Het UWV heeft aangegeven dat de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep geen
aanleiding geven tot het spontaan herbeoordelen van dossiers om te bezien of een correctie aan
de orde is. De genomen beslissingen zijn immers niet inhoudelijk onjuist, maar er is sprake
van een formeel gebrek. Bij een formeel gebrek acht het UWV zich niet verplicht om opnieuw
te kijken naar de beslissingen in die gevallen waarin de mogelijkheid van bezwaar en beroep
niet is benut en waarin de beslissing dus onherroepelijk is geworden. In lopende bezwaarzaken
zal het formele gebrek wel hersteld worden.
Ik onderschrijf deze opvatting van het UWV.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(J.P.H. Donner)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid