Beantwoording vragen lid Van Velzen over een nucleaire deal tussen de
Verenigde Staten en India
27-08-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen
gesteld door het lid Van Velzen over een nucleaire deal tussen de
Verenigde Staten en India. Deze vragen werden ingezonden op 14
augustus 2007 met kenmerk 2060722910.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken op
vragen van het lid Van Velzen (SP) over een nucleaire deal tussen de
Verenigde Staten en India.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het `Agreement for cooperation between the
government of the United States of America and the government of India
concerning peaceful uses of nuclear energy (123 agreement)'? Zo ja,
deelt u de constatering dat het genoemde verdrag geen enkele melding
maakt van de teruggave van nucleair materieel en de in het verdrag
genoemde uitrusting? Indien neen, waarom niet?
Vraag 2
Deelt u de mening dat in het onderhavige verdrag sprake is van de
opbouw van een strategische reserve van nucleaire brandstof? Zo ja,
deelt u de mening dat dit de mogelijkheid sterk vermindert om gerichte
sancties tegen het Indiase atoomprogramma te nemen indien sprake is
van kernwapentesten of het niet naleven van IAEA (International Atomic
Energy Agency) regels? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Ja, ik heb kennis genomen van het `Agreement for cooperation between
the government of the United States of America and the government of
India concerning peaceful uses of nuclear energy'. De details van de
onderhandelingen tussen de Verenigde Staten en India, noch hun
beweegredenen die hebben geleid tot het uiteindelijke
onderhandelingsresultaat zijn mij bekend. Een aantal bepalingen in het
verdrag, waaronder die gericht op beëindiging van het verdrag en
verwerving van nucleaire brandstof, is op dit moment niet duidelijk.
Nadere toelichting door de betrokken verdragspartijen is noodzakelijk
om een compleet beeld te krijgen van het verdrag. Daarna kan een
volledige analyse van het onderhavige verdrag worden opgesteld.
Vraag 3
Deelt u de mening dat door de levering van nucleaire brandstof aan
India voor civiele doelen het land zijn eigen beperkte voorraden vrij
kan maken voor het kernwapenprogramma? Zo neen, kunt u uitleggen
waarom niet? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Antwoord
Ja, ook ik ben van mening dat door de levering aan India van nucleaire
brandstof (en uranium) voor civiele doelen het land zijn eigen
beperkte voorraad uranium kan vrijmaken voor de productie van
splijtstoffen voor het kernwapenprogramma. Zoals al door mijn
voorganger gesteld in zijn brief van 5 juli 2006 (kamerstuk 21 501-02,
nr. 692), is dit voor Nederland een punt van zorg en is herhaaldelijk
in diplomatieke contacten met India en de Verenigde Staten de wens
geuit dat India een moratorium op de productie van splijtstoffen voor
ontploffingsdoeleinden instelt. India heeft op zijn beurt
herhaaldelijk laten weten niet van plan te zijn een unilateraal
moratorium in te stellen, maar dat het wel bereid is om in
multilateraal kader te werken aan de totstandkoming van een verdrag
inzake de stopzetting van de productie van dergelijke splijtstoffen.
Dit gegeven vormt een extra aansporing voor Nederland zich ervoor in
te blijven zetten dat wordt begonnen met onderhandelingen over een
dergelijk verdrag.
Vraag 4
Deelt u de mening dat dit zogenaamde 123 Agreement het
Non-Proliferatie Verdrag (NPV) ondergraaft? Zo neen, waarom niet? Bent
u voorts met mij van mening dat dit verdrag de stellingname ten
opzichte van andere (mogelijke) proli feratielanden ondergraaft door
een uitzondering voor India te maken?
Vraag 5
Deelt u de mening dat dit verdrag strijdig is met de verklaringen van
het hoofd van de IAEA, El Baradei, dat staten met nucleaire wapens
verdergaande ontwapeningsstappen moeten zetten, nucleaire testen
permanent en juridisch gebonden moeten beëindigen en de productie van
nucleair materiaal voor wapens moeten stoppen?
Antwoord
Zoals gesteld in mijn antwoord op vragen 1 en 2, ben ik op dit moment
nog niet in staat om een volledige analyse van het verdrag te maken.
Ook vormt de nog te sluiten waarborgenovereenkomst tussen India en het
IAEA een wezenlijk onderdeel van de nucleaire afspraken tussen de VS
en India. Een analyse van het verdrag en de waarborgenovereenkomst is
nodig om een volledige appreciatie van de mogelijke effecten van de
civiele nucleaire samenwerking tussen India en de VS te kunnen geven.
In algemene zin geldt dat stellingname ten opzichte van landen met
kernwapens en (mogelijke) proliferatielanden van geval tot geval op
basis van de specifieke merites bepaald moet worden.
Vraag 6
Deelt u de mening dat de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group
(NSG) aangeven dat handel met landen die geen veiligheidsonderzoeken
door de IAEA toestaan verboden zijn? Zo ja, bent u met mij van mening
dat met de huidige richtlijnen van de NSG uitvoering van het
onderhavige verdrag tussen India en de Verenigde Staten niet mogelijk
is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt aangeven hoe Nederland zal
reageren op een (Amerikaans) voorstel om de NSG richtlijnen zo aan te
passen dat uitvoering van het Verdrag niet meer strijdig met de
richtlijnen zou zijn?
Antwoord
De richtlijnen van de NSG bepalen dat voor leveranties van gevoelige
nucleaire goederen en technologieën (de `Trigger List')1 aan
niet-kernwapenstaten het ontvangende land in beginsel een volledige
waar borgenovereenkomst met het IAEA moet hebben gesloten - dat wil
zeggen inspecties door het IAEA op het gehele grondgebied moet
toestaan. Voor de leverantie van nucleair gerelateerde goederen en
technologieën voor tweeërlei gebruik geldt deze strikte regel niet.2
Aangezien India geen officiële kernwapenstaat is3 en geen volledige
waarborgenovereenkomst met het IAEA heeft gesloten, kan het
onderhavige verdrag inderdaad niet worden uitgevoerd zonder aanpassing
van de huidige NSG richtlijnen.
Zoals al gesteld door mijn voorganger in zijn brief van 19 april 2006
(kamerstuk 21 501-02, nr. 681), bevat de beoogde civiele nucleaire
samenwerking met India positieve elementen, zoals de verdere inbedding
van India in het mondiale non-proliferatie stelsel en onderwerping van
een significant deel van zijn nucleaire activiteiten aan
IAEA-supervisie. Ook komt de nucleaire overeenkomst tegemoet aan de
snelgroeiende Indiase energiebehoefte, zonder gebruik te maken van
fossiele brandstoffen. Daarom is Nederland bereid zich constructief op
te stellen in de NSG, wanneer eventuele Amerikaanse voorstellen worden
besproken om de NSG richtlijnen aan te passen. Uitgangspunt daarbij is
dat het te nemen besluit in lijn moet zijn met onze non-proliferatie
verplichtingen.
1: Zie document IAEA INFCIRC/254/Part 1
2: Zie document IAEA INFCIRC/254/Part 2
3: China, Frankrijk, Russische Federatie, Verenigd Koninkrijk,
Verenigde Staten.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken