Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200705678/1
Publicatie datum: maandag 27 augustus 2007
Tegen: de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200705678/1.
Datum uitspraak: 27 augustus 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft verweerder aan verzoekster een
last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 10.60,
eerste lid, van de Wet milieubeheer, bezien in samenhang met artikel
26, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1
februari 1993 betreffend toezicht en controle op de overbrenging van
afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de
Verordening).
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 9
augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft
verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door , en mr. R.G.J.
Laan, advocaat te Hoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. W.
Huiberts, mr. G.A.M.L. Dohmen en G. Markvoort, ambtenaren van het
ministerie, en J. Robbers, werkzaam bij de KLPD, Dienst Waterpolitie,
zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster brengt onder gebruikmaking van een algemene
kennisgeving als bedoeld in artikel 28 van de Verordening ingezameld
en gesorteerd houtafval, bestaande uit bouw- en sloophout en overig
afvalhout, over van Nederland naar Duitsland. Volgens de kennisgeving
NL118396 bestaan deze afvalstoffen uit 98% B-hout, 0,5% afvalhout met
conserveringsmiddelen en 1,5% metaal- en metaallegeringen.
Tijdens een controle op 4 juli 2007 heeft verweerder vastgesteld dat
een vaartuig van verzoekster was geladen met afvalhout, vervuild met
onder meer kunststoffen, metalen, printplaten en tapijtresten. Deze
lading werd onder gebruikmaking van voornoemde kennisgeving
overgebracht naar Duitsland. Volgens verweerder voorziet de
betreffende kennisgeving niet in de overbrenging van de tijdens deze
controle aangetroffen afvalstoffen. De opgelegde last onder dwangsom
strekt er dan ook toe dat verzoekster zich dient te onthouden van het
(voornemen tot het) overbrengen van de betreffende afvalstoffen zonder
dat een daartoe strekkende kennisgeving is gedaan op grond van artikel
6 van de Verordening. De dwangsom is vastgesteld op 10.000,- per
geconstateerde overtreding, met een maximum van 80.000,-.
Niet in geschil is dat het afvalhout bestemd was voor nuttige
toepassing.
2.2. Ingevolge artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer is
het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 26,
eerste lid, van de Verordening.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Verordening, voor zover hier
van belang, wordt als sluikhandel beschouwd elke overbrenging van
afvalstoffen die geschiedt zonder kennisgeving aan alle betrokken
bevoegde autoriteiten overeenkomstig deze verordening.
2.3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van
overtreding van artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer,
bezien in samenhang met artikel 26, eerste lid, van de Verordening. In
dit verband wijst verzoekster er op dat de betreffende partij
afvalstoffen wel in overeenstemming was met de kennisgeving NL118396.
Volgens verzoekster is er bij elke partij over te brengen afvalstoffen
sprake van de aanwezigheid van verontreinigingen, die inherent zijn
aan de aard van de over te brengen afvalstoffen. Het is niet mogelijk
om het aandeel van deze verontreinigingen in de kennisgeving exact te
specificeren, aldus verzoekster.
Voor zover er wel sprake zou zijn van overtreding van artikel 10.60,
eerste lid, van de Wet milieubeheer, bezien in samenhang met artikel
26, eerste lid, van de Verordening had verweerder volgens verzoekster
moeten afzien van het opleggen van een last onder dwangsom aangezien
sprake is van een concreet uitzicht op legalisatie. Verzoekster heeft
een nieuwe kennisgeving gedaan, op grond waarvan een groter percentage
verontreinigingen in het afvalhout aanwezig mag zijn. Bovendien wijst
verzoekster erop dat eerder controles hebben plaatsgevonden van
vrachten die onder gebruikmaking van dezelfde kennisgeving zijn
overgebracht, zonder dat daarbij handhavend werd opgetreden.
2.3.1. Ten aanzien van het betoog dat er geen overtreding van artikel
10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer, bezien in samenhang met
artikel 26, eerste lid, van de Verordening heeft plaatsgevonden,
overweegt de Voorzitter dat - daargelaten wat er in het onderhavige
geval verstaan moet worden onder een inherente verontreiniging van de
afvalstoffen - op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting
voldoende aannemelijk is geworden, dat de samenstelling van de lading
afvalstoffen die aanleiding is geweest voor het opleggen van de
betreffende last onder dwangsom in die mate afwijkingen vertoonde van
de gegevens die bij de kennisgeving zijn overgelegd, dat niet kan
worden gesproken van dezelfde fysische en chemische eigenschappen.
Deze bij de kennisgeving gevoegde gegevens, waaronder een analyse van
de afvalstoffen, zijn aangeleverd door verzoekster. Gelet op het
vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat voor wat betreft de
beoordeling in deze voorlopige voorzieningprocedure zich een geval
heeft voorgedaan van sluikhandel in de zin van artikel 26, eerste lid,
van de Verordening. In hetgeen verzoekster op dit punt heeft
aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel.
Het vorenstaande brengt met zich dat voldoende aannemelijk is geworden
dat het in artikel 10.60, eerste lid, van de Wet milieubeheer
opgenomen verbod om handelingen te verrichten als bedoeld in artikel
26, eerste lid, van de Verordening, door verzoekster is overtreden.
2.3.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal
in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het
bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder
dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten
maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen
indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend
optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te
dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te
worden afgezien.
2.3.3. Verzoekster heeft op 27 juli 2007 een kennisgeving ingediend
die betrekking heeft op de overbrenging van 88% afvalhout/oud hout en
16% verontreinigingen. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat
geenszins vaststaat dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer zal instemmen met de voorgenomen
overbrengingen zoals omschreven in die kennisgeving. Gelet hierop ziet
de Voorzitter in het betoog van verzoekster geen aanknopingspunten
voor het oordeel dat in zoverre concreet uitzicht op legalisatie van
de overtreding bestaat. Ook voor het overige is niet gebleken van
bijzondere omstandigheden dan wel van een zodanige onevenredigheid in
verhouding tot de met handhaving gediende belangen, dat verweerder had
behoren af te zien van handhavend optreden. De Voorzitter is dan ook
van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid
gebruik heeft gemaakt.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A. Douwes, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Douwes
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2007
443.