Ingezonden persbericht
DE NEDERLANDSCHE BANK N.V.
Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van pensioenfondsen
Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 29 augustus 2007, nr. Juza/2007/01546/IH, houdende
uitgangspunten bij de beoordeling van de continuïteitsanalyse van pensioenfondsen (Beleidsregel uitgangspunten
beoordeling continuïteitsanalyse van pensioenfondsen)
1. INLEIDING
Op verschillende plaatsen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de
daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt de continuïteitsanalyse opgevoerd als middel voor
pensioenfondsen om inzicht in de financiële risico´s op langere termijn te verkrijgen, om keuzes ten
aanzien van de feitelijke premie en toeslag te onderbouwen en indien van toepassing om als basis te
dienen voor een langetermijnherstelplan.
Behoudens een beperkt aantal randvoorwaarden voor de veronderstelde parameters, worden geen
voorschriften voor de invulling van de continuïteitsanalyse gegeven. Ook worden er geen expliciete
eisen gesteld aan de met een continuïteitsanalyse op te leveren informatie. Desalniettemin zal er
bepaalde informatie nodig zijn om enerzijds het doel van de continuïteitsanalyse te dienen en
anderzijds het De Nederlandsche Bank N.V. (verder: DNB) mogelijk te maken zich een oordeel te
vormen over de kwaliteit van de continuïteitsanalyse en over de conclusies die het pensioenfonds
trekt uit de resultaten van de continuïteitsanalyse. Als hulpmiddel bij de beoordeling van de
continuïteitsanalyse heeft DNB een aantal uitgangspunten opgesteld. Deze uitgangspunten zijn in
onderhavige beleidsregel beschikbaar gesteld aan de sector vanuit de wens van DNB om openheid
te betrachten over de wijze waarop zij haar toezicht vorm geeft.
De uitgangspunten zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van onderhavige beleidsregel. Uitgangspunt 1
heeft betrekking op de door het fonds gebruikte parameters en uitgangspunt 2 op de informatie en
het inzicht dat het fonds met een continuïteitsanalyse genereert. Voornoemde informatie kan
worden weergegeven aan de hand van grafieken en een sjabloon, welke zijn voorzien van een
toelichting door het fonds. In de bijlage bij deze beleidsregel zijn daarvoor voorbeelden
opgenomen.
1.1 Juridisch kader
In artikel 143 van de Pensioenwet is bepaald dat een pensioenfonds voor het beheersen van de
financiële positie voor de langere termijn, periodiek een continuïteitsanalyse maakt die voldoet aan
de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Een gelijkluidende bepaling is
opgenomen in artikel 138 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
In artikel 22 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen zijn beide bepalingen verder
uitgewerkt met de verplichting dat een fonds ten minste eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse
uitvoert, die:
- met een stochastische benaderingswijze inzicht biedt of het fonds aan haar verplichtingen op
---
lange termijn kan voldoen; 1
- inzicht biedt in de mate waarin de voorwaardelijke toeslagverlening naar verwachting kan
worden toegekend;
- gerekend vanaf de rapportagedatum, 15 prognosejaren omvat en voorbij deze tijdshorizon een
kwalitatief beeld geeft van de verwachtingen, risico´s en het beleid; en
- voldoet aan de regels bij en krachtens ministeriële regeling.
In de Regeling parameters pensioenfondsen zijn uitgangspunten voor een aantal parameters in
langetermijnberekeningen opgenomen. Deze betreffen minimumpercentages voor het gemiddelde
loon- en prijsindexcijfer, regels voor het maximaal verwachte rendement op vastrentende waarden,
maximale risicopremies voor aandelen, onroerend goed en grondstoffen en de afleiding van de
toekomstige rentetermijnstructuur. Deze zijn van belang voor de uitvoering van een
continuïteitsanalyse door een fonds op grond van artikel 143 van de Pensioenwet dan wel 138 van de
Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Ten slotte zijn in artikel 30 van de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling
enkele voorschriften opgenomen waar de continuïteitsanalyse aan moet voldoen. In dit artikel is
onder andere voorgeschreven dat een fonds aangeeft waarin een continuïteitsanalyse afwijkt van een
eerder uitgevoerde continuïteitsanalyse.
1.2 Reikwijdte
Deze beleidsregel is van toepassing op pensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet
en beroepspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling,
in deze beleidsregel aangeduid als `pensioenfondsen'.
1.3 Dialoog
Het is de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds zorg te dragen voor het periodiek maken van
een continuïteitsanalyse die voldoet aan de doeleinden van de Pensioenwet en de Wet verplichte
beroepspensioenregeling. DNB zal aan de hand van de in hoofdstuk 2 van deze beleidsregel
beschreven uitgangspunten beoordelen of het pensioenfonds op adequate wijze invulling heeft
gegeven aan de continuïteitsanalyse. De uitgangspunten zijn opgesteld als intern hulpmiddel voor
toezichthouders en beogen aanknopingspunten te bieden voor de dialoog met de betrokken
pensioenfondsen.
1 Op basis van artikel 36 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen mogen fondsen tot 2010 de
continuïteitsanalyse ook deterministisch uitvoeren.
---
Deze beleidsregel heeft geen verplichtend karakter: pensioenfondsen hebben de ruimte om op een
alternatieve manier invulling te geven aan de continuïteitsanalyse en ook om uitgebreidere analyses
dan wel aanvullende analyses uit te voeren. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het
pensioenfonds kunnen afwijkende of aanvullende analyses nodig zijn, zulks ter beoordeling van de
pensioenfondsen zelf en in dialoog met de toezichthouder. De continuïteitsanalyse is dan ook bij
uitstek geschikt als bespreekdocument in het contact van het pensioenfonds met de toezichthouder,
waarbij de toezichthouder altijd de mogelijkheid heeft aanvullende informatie te vragen als zij dat
nodig acht.
2. UITGANGSPUNTEN VOOR DE BEOORDELING VAN DE
CONTINUÏTEITSANALYSE DOOR PENSIOENFONDSEN
Uitgangspunt 1: De door een pensioenfonds bij het maken van de continuïteitsanalyse gehanteerde
parameters zijn consistent en realistisch.
In de Regeling parameters pensioenfondsen zijn grenswaarden opgenomen voor het rendement op
de belangrijkste beleggingscategorieën. Pensioenfondsen zullen echter bij de uitvoering van een
continuïteitsanalyse veelal méér keuzes moeten maken, bijvoorbeeld over het rendement van
andere beleggingscategorieën, standaarddeviaties, (auto)correlaties, technische grondslagen en de
bestandsontwikkeling. Bovendien moet het beleid geëxpliciteerd worden. Afhankelijk van het
karakter van het pensioenfonds en de specifieke marktomstandigheden kunnen meer of minder
parameters nodig zijn.
Bij de beoordeling van de continuïteitsanalyse door DNB staat de plausibiliteit van de output
voorop. Ter onderbouwing daarvan dient het fonds echter inzicht te kunnen geven in de
gehanteerde parameters en inzicht te bieden in de consistentie van deze parameters, bijvoorbeeld
ten opzichte van de grondslagen voor de technische voorziening, en realistisch ten opzichte van de
kenmerken van het fonds en de relevante marktomstandigheden.
DNB verwacht dat bij de toepassing van dit uitgangspunt, in casu bij de keuze van de invulling van
de parameters in ieder geval de volgende aandachtspunten in acht worden genomen, waarbij de
keuzes goed onderbouwd zijn:
· Realistische rendementen van de diverse beleggingscategorieën;
· Realistische standaarddeviaties ten opzichte van de gebruikte rendementen;
---
· Realistische (auto)correlaties;
· Realistische technische veronderstellingen (toekomstige marktrente, inflatie,
bestandsontwikkeling, salarisontwikkeling);
· Actuariële grondslagen (overlevingskansen en sterftetrend in de tijd) zijn consistent met de
grondslagen voor de technische voorziening;
· Beleidsparameters zijn consistent met de actuariële- en bedrijfstechnische nota;
· Beginwaarden (dekkingsgraad, technische voorziening enz.) sluiten aan bij de
pensioenfondsbalans.
Een continuïteitsanalyse is een stochastische analyse. Tot 2010 mogen pensioenfondsen de
continuïteitsanalyse echter ook deterministisch uitvoeren.2 Dit is vooral van belang voor fondsen
die nog niet in staat zijn een stochastische continuïteitsanalyse op te leveren.
Ook in het geval de continuïteitsanalyse stochastisch wordt uitgevoerd, is het voor een aantal
parameters niet noodzakelijk dat daar een stochastische invulling aan wordt gegeven.
Standaarddeviaties, (auto)correlaties, overlevingskansen, de sterftetrend en de bestandsontwikkeling
mogen ook deterministisch worden ingevuld.
Uitgangspunt 2: Met een continuïteitsanalyse geeft het pensioenfonds inzicht in:
a. de ontwikkeling van de financiële positie op de lange termijn;
b. de bepalende factoren voor de financiële positie op de lange termijn;
c. de financiële risico´s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen;
d. de inzet en toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de financiële langetermijnrisico´s te beheersen;
e. de verwachtingen over de toeslagverlening; en
f. de aannames met betrekking tot financiële rendementen, inflatieontwikkeling en bestandsontwikkeling.
In het algemeen geldt dat het van belang is dat een fonds in de continuïteitsanalyse een toelichting
geeft op de analyse en de resultaten, zoals een verklaring van opvallende zaken, de gehanteerde
inzet van beleidsinstrumenten en het oordeel van het bestuur van het fonds over de resultaten. In
het bijzonder is het hierbij van belang dat de samenhang tussen de verschillende
beleidsinstrumenten onderbouwd wordt. De continuïteitsanalyse dient bovendien aan te sluiten op
2 Artikel 36 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.
---
en consistent te zijn met het geformuleerde beleid in de actuariële en bedrijfstechnische nota.
Het in uitgangspunt 2 gewenste inzicht kan voor de verschillende onderdelen door de
pensioenfondsen worden gegeven door middel van kwantitatieve overzichten en grafieken. Als
voorbeeld heeft DNB een outputset ontwikkeld, bestaande uit nadere toelichting op de onderdelen
a tot en met f, een sjabloon en een aantal grafieken. Deze outputset is opgenomen in de bijlage bij
deze beleidsregel. Pensioenfondsen kunnen ervoor kiezen om deze outputset te gebruiken voor hun
rapportage aan DNB. Van het pensioenfonds wordt verwacht dat ze elk overzicht voorziet van haar
eigen toelichting en conclusies.
Er is bewust voor gekozen om geen gedetailleerde output voor te schrijven, maar om aan te geven
welke informatie aan de continuïteitsanalyse kan worden ontleend. Bij alle betrokken partijen zal
het inzicht over de (ideale) output van een continuïteitsanalyse naar verwachting nog verder
groeien. In de loop van de tijd zullen aanpassingen daarom waarschijnlijk zijn.
3. SLOTBEPALINGEN
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel uitgangspunten beoordeling
continuïteitsanalyse van pensioenfondsen.
Deze beleidsregel zal op de website van De Nederlandsche Bank N.V. (www.dnb.nl) worden
geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
De Nederlandsche Bank N.V.,
prof. dr. A. Schilder RA
Directeur
---
Bijlage bij de Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 29 augusutus 2007, nr.
Juza/2007/01546/IH, houdende uitgangspunten bij de beoordeling van de continuïteitsanalyse
van pensioenfondsen (Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van
pensioenfondsen)
1. INLEIDING
De Beleidsregel uitgangspunten beoordeling continuïteitsanalyse van pensioenfondsen verwijst voor
een verdere uitwerking van uitgangspunt 2 naar deze bijlage.
Het beoordelen van de resultaten van een continuïteitsanalyse is door DNB bij uitgangspunt 2
vertaald in een zestal concrete onderwerpen waarover een continuïteitsanalyse inzicht zal
verschaffen:
a. de ontwikkeling van de financiële positie op lange termijn;
b. de bepalende factoren voor de financiële positie op lange termijn;
c. de financiële risico´s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen;
d. de inzet en toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de financiële langetermijnrisico´s te
beheersen;
e. de verwachtingen over de toeslagverlening; en
f. de aannames met betrekking tot financiële rendementen, inflatieontwikkeling en
bestandsontwikkeling.
In hoofdstuk 2 van deze bijlage worden ter onderbouwing van de bovengenoemde onderdelen a tot
en met f, per onderdeel voorbeelden van gegeven van de in de continuïteitsanalyse op te nemen
output. Het betreft een sjabloon en meerdere grafieken met toelichting. In hoofdstuk 3 zijn de
formules opgenomen waarmee de in het sjabloon bij onderdeel b gevraagde mutatie-effecten
kunnen worden berekend.
LEESWIJZER M.B.T. DE GRAFIEKEN
De hierna getoonde grafieken en het sjabloon zijn bedoeld om een beeld te geven van de gewenste output. Het
gaat daarbij niet om de inhoud van de cijfers, het hierna getoonde sjabloon en de grafieken bevatten fictieve
cijfers en de informatie hieruit is daarnaast niet noodzakelijk onderling consistent.
---
2. TOELICHTING ONDERDELEN A TOT EN MET F VAN UITGANGSPUNT 2
a. De ontwikkeling van de financiële positie op lange termijn
Inzicht in de financiële positie op de lange termijn kan worden gegeven door de ontwikkeling van
de dekkingsgraad te tonen door middel van onderstaande grafiek. In figuur 1 wordt de ontwikkeling
van de dekkingsgraad en de bijbehorende spreiding gedurende de beschouwde periode
weergegeven, in de vorm van de mediaan en enkele andere percentielen (2,5%, 25%, 75% en 97,5%).
Dekkingsgraad
2,5% percentiel mediaan 97,5 percentiel
230% 25 percentiel 75 percentiel
210%
.d 190%
aarg 170%
sgnik 150%
ked 130%
110%
90%
0 5 10 15
jaar
Figuur 1: De mediaan en enkele andere percentielen van de dekkingsgraad per toekomstig jaar.
---
b. De bepalende factoren voor de financiële positie op lange termijn
Voor het beoordelen van de ontwikkeling van de financiële positie is het van belang om de factoren
die aan deze ontwikkeling ten grondslag liggen, te kennen. Als mutatie-factoren voor de
dekkingsgraad kunnen worden onderscheiden:
- Premie ( toevoeging van nieuwe aanspraken en premie-inkomsten);
- Uitkeringen;
- Toeslagverlening ( daling van de dekkingsgraad door het verlenen van toeslagen);
- Renteverandering ( verandering van de technische voorziening door wijziging van de
rentetermijnstructuur);
- Rendement ( stijging van de dekkingsgraad door extra rendement op de beleggingen);
- Overig.
De ontwikkeling van de dekkingsgraad kan worden verklaard aan de hand van een sjabloon waarin
de mutatie van de dekkingsgraad wordt uitgesplitst naar de verschillende mutatie-factoren.
DG (oorzaken voor mutaties van de dekkingsgraad) veronderstellingen
DG M1 M2 M3 M4 M5 M6 DG
jaar primo premie uitkering toeslag rente rendement overig ultimo premie% toeslag% beleggings
rendement
% %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt %-punt % % % %
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Sjabloon voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad
---
Bij een deterministische continuïteitsanalyse gaat het om de ontwikkeling van de dekkingsgraad in
dit ene scenario. Bij een stochastische berekening is het echter lastig om het sjabloon toe te passen
op de mediaan van de dekkingsgraadscenario´s, omdat er meerdere scenario´s een rol bij spelen.
Voor de analyse ten behoeve van dit sjabloon kan daarom geabstraheerd worden van stochastiek en
worden uitgegaan van een deterministisch scenario, waarbij de verwachtingswaarden van alle
stochastische grootheden worden gebruikt. De analyse verklaart dan niet precies de ontwikkeling
van de mediaan van de dekkingsgraad, maar maakt wel goed inzichtelijk welke factoren een
belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van de dekkingsgraad in een gemiddeld scenario.
In hoofdstuk 3 van deze bijlage zijn de formules opgenomen waarmee de in het sjabloon gevraagde
mutatie-effecten kunnen worden berekend.
---
c. De financiële risico´s en de kans op het moeten nemen van noodmaatregelen
Het is belangrijk dat een pensioenfonds haar risico´s kent, ook onder zich wijzigende
omstandigheden in de toekomst. Daarnaast is het van belang om te weten hoe groot de kans is dat
een fonds niet binnen de wettelijk gestelde termijn uit een dekkingstekortsituatie kan komen zonder
het moeten inzetten van noodmaatregelen, zoals het korten van rechten, het eenmalig bijstorten
door deelnemers of sponsor of andere drastische maatregelen met betrekking tot de regeling of het
zelfstandig voortbestaan van het pensioenfonds.
Door middel van onderstaande grafieken kan duidelijk gemaakt worden hoe de kans op een tekort
zich in de loop van de beschouwde periode ontwikkelt, de spreiding van de solvabiliteitsratio in de
tijd, wat de kans op een noodmaatregel is, hoe groot deze noodmaatregel dan is en wat de
omstandigheden zijn ten tijde van de noodmaatregel.
c.1. Kans op tekort
De opstelling in figuur 2 geeft per jaar aan in hoeveel procent van de gevallen het fonds zich in een
dekkings- of reservetekort zal bevinden gedurende de beschouwde periode. Om de kans op een
reservetekort te kunnen bepalen is de berekening van het vereist eigen vermogen in een
continuïteitsanalyse dus noodzakelijk.
Kans op tekort
Reservetekort Dekkingstekort
100%
80%
.trok 60%
et po s 40%
nak
20%
0%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
jaar
Figuur 2: De kansen op een reservetekort en een dekkingstekort per toekomstig jaar.
c.2. Solvabiliteitsratio
Een nuttig kengetal voor de risicopositie van een pensioenfonds is de solvabiliteitsratio. Hierin
wordt het aanwezige eigen vermogen uitgedrukt als percentage van het vereist eigen vermogen.
10
In figuur 3 wordt de spreiding van de solvabiliteitratio in de tijd getoond.
Solvabiliteitsratio
2,5% percentiel mediaan 97,5 percentiel
600% 25 percentiel 75 percentiel
500%
´ oit 400%
arsti 300%
etili 200%
bavlo 100%
s
0%
0 5 10 15
-100%
jaar
Figuur 3: De mediaan en enkele andere percentielen van de solvabiliteitsratio per toekomstig
jaar.
c.3. Kans op inzetten van noodmaatregelen
In figuur 4 wordt de kans op het moeten toepassen van een noodmaatregel, ongeacht welke,
weergegeven. In de daaropvolgende figuren kan een fonds de inzet van een noodmaatregel verder
specificeren. Hierbij gaat het er met name om de in de actuariële- en bedrijfstechnische nota
(verder: Abtn) beschreven maatregelen in beeld te brengen. Mocht er in de Abtn niet beschreven
staan welke maatregelen het fonds in een dergelijke situatie zal nemen, dan kan de kans op het
toepassen van een noodmaatregel geïnterpreteerd worden als de kans op het moeten korten van
rechten.
---
Kans op noodmaatregel
per jaar
. l 5,0%
e 4,5%
gert 4,0%
a 3,5%
am 3,0%
do 2,5%
on 2,0%
po 1,5%
s 1,0%
nak 0,5%
0,0%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
jaar
Figuur 4: De kans op het inzetten van een noodmaatregel, ongeacht welke, per toekomstig jaar
c.4. Specificering noodmaatregelen
Afhankelijk van de in de Abtn beschreven noodmaatregelen kan het fonds een of meer grafieken
laten zien. Als voorbeeld zijn in de figuren 5 en 6 twee grafieken met betrekking tot het korten van
rechten en het bijstorten opgenomen. Indien de mogelijkheid van het korten van rechten of het
bijstorten niet aan de orde is, hoeven deze beide grafieken niet gebruikt te worden. Een fonds kan
dan andere grafieken laten zien die betrekking hebben op andere door het fonds toe te passen
noodmaatregelen.
Kans op korten van rechten
gemeten over 15 jaar
7%
6%
netr 5%
ok 4%
po 3%
snak 2%
1%
0%
totaal 1-5% 6-10% 10-15% 15-20% >20%
mate van korten (als % Techn. Voorz.)
Figuur 5: De kans op het korten van pensioenrechten over de gehele beschouwde periode
(percentage scenario´s waarin dit minimaal één keer voorkomt), afgezet tegen de mate waarin
gekort wordt (als percentage van de technische voorziening).
12
Het korten van pensioenrechten wordt pas ingezet als alle overige beschikbare sturingsmiddelen,
met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet. Het is nuttig als in de toelichting op de
samenhang met de inzet van de andere instrumenten wordt ingegaan.
Kans/mate van Bijstorten
gemeten over 15 jaar
45%
. 40%
n 35%
etrot 30%
sji 25%
b p 20%
o s 15%
na 10%
k
5%
0%
totaal 100%
mate van bijstorten (als % salarissom)
Figuur 6: De kans op het bijstorten over de gehele beschouwde periode (percentage scenario´s
waarin dit minimaal één keer voorkomt), afgezet tegen de mate waarin bijgestort wordt (als
percentage van de salarissom).
Bijstorten is gedefinieerd als een eenmalige dotatie die buiten het reguliere premiebeleid om gaat
teneinde een situatie van dekkingstekort op te heffen.
c.5. Omstandighedenanalyse bij dekkingstekort of noodmaatregel
Van belang is gevoel te hebben over de economische omstandigheden waarin het nemen van een
noodmaatregel onvermijdelijk is. Als suggestie is figuur 7, die zich richt op de rente en het
rendement op zakelijke waarden, toegevoegd. Mogelijk kunnen ook andere factoren een rol in de
verslechtering van de financiële positie hebben gespeeld. Het is aan het fonds om hier inzicht in te
verwerven.
13
Omstandighedenanalyse bij noodmaatregel
8%
7%
-si 6%
s .
a n
br e 5%
a dr
aj aa 4%
po t w e 3%
ne kjil
m e 2%
e k
d a
n z 1%
er
0%
-1%0% 1% 2% 3% 4% 5%
rentestand (10-jaars)
Figuur 7: De combinaties van de 10jaars rentestand en het geannualiseerde cumulatieve
rendement op zakelijke waarden op het moment van inzetten van een noodmaatregel.
Figuur 7 geeft inzicht in de economische omstandigheden op het moment waarop het nemen van
noodmaatregelen onvermijdelijk is. De belangrijkste determinanten, de 10-jaarsrente op het
moment van de noodmaatregel en het geannualiseerde cumulatieve rendement op zakelijke
waarden3 van het startpunt van de analyse tot aan het moment van de noodmaatregel, worden er
hierbij uitgelicht.
3 Hiermee wordt bedoeld dat het totale rendement op zakelijke waarden vanaf de start van het scenario tot aan het
moment van de noodmaatregel uitgedrukt wordt in een gelijkblijvend rendement op jaarbasis dat in die periode tot
hetzelfde totaalrendement zou hebben geleid (yield, internal rate of return).
14
d. De inzet en de toereikendheid van de sturingsinstrumenten om de langetermijnrisico´s
te beheersen
De onderstaande grafieken zijn bedoeld om inzicht te krijgen in de voorgenomen inzet van de
reguliere beleidsinstrumenten. Deze grafieken zijn daarmee een illustratie van de beschrijving van
het beleid in de Abtn en van de sterktes en zwakheden in deze stuurmiddelen. Op basis van deze
illustratie kan een oordeel worden gevormd over het realiteitsgehalte van de voornemens, dat wil
zeggen dat een mogelijk spanningsveld tussen ´willen´ en ´kunnen´ in beeld wordt gebracht.
d.1. Premiebeleid
Figuur 8 toont de premie als percentage van het salaris, afgezet tegen de tijd, voor verschillende
percentielen. Deze figuur geeft inzicht in de gehanteerde bandbreedte en de mate waarin het
premie-instrument als sturingsmiddel wordt ingezet. DNB verwacht als toelichting in ieder geval
nader inzicht in de maximale premiehoogten in het model en het realistische gehalte daarvan. Uit
de toelichting zou ook naar voren moeten komen hoe eventuele discretionaire bevoegdheden van
het fondsbestuur inzake het premiebeleid zijn gemodelleerd.
Premie (als % salaris)
2,5 percentiel mediaan 97,5 percentiel
30% 25 percentiel 75 percentiel
25%
20%
sirala 15%
s / eim 10%
erP 5%
0%
0 5 10 15
-5%
jaar
Figuur 8: De mediaan en enkele percentielen van de premie-inkomsten per toekomstig jaar als
percentage van de salarissom.
15
d.2. Toeslagbeleid
Figuur 9 toont het absolute toeslagpercentage, afgezet tegen de tijd, voor verschillende percentielen.
Ook hier is weer de gehanteerde bandbreedte interessant. Indien sprake is van verschillende
toeslagen, voor bijvoorbeeld de groep gepensioneerden en de groep (nog) niet gepensioneerden,
dan kan de grafiek voor beide groepen getoond worden. Uit de toelichting zou naar voren moeten
komen hoe eventuele discretionaire bevoegdheden van het fondsbestuur inzake het indexatiebeleid
zijn gemodelleerd.
Toeslag
2,5 percentiel mediaan 97,5 percentiel
14% 25 percentiel 75 percentiel
12%
10%
8%
gals 6%
eoT
4%
2%
0%
0 5 10 15
-2%
jaar
Figuur 9: De mediaan en enkele andere percentielen van het toeslagpercentage, per toekomstig
jaar.
d.3. Beleggingsbeleid
Fondsen kunnen hun actieve beleggingsbeleid (verhogen of verlagen van beleggingsrisico's ter
sturing van het risicoprofiel) in grafieken toelichten. Te denken valt aan de verhouding van
zakelijke waarden versus vastrentende waarden afgezet tegen de dekkingsgraad.
16
e. De verwachtingen over de toeslagverlening
De grafieken die zijn opgenomen in de figuren 10 en 11 zijn bedoeld om inzicht te geven in de
verwachte realisatie van toeslagen. De gewenste output zal uiteindelijk worden afgestemd op de
informatiewens voor het indexatielabel.
e.1. Indexatieresultaat
Het indexatieresultaat is een in de pensioensector gebruikte grootheid die is gedefinieerd als de
(cumulatief) verleende indexatie in een bepaalde periode afgezet tegen de (cumulatieve) hoogte van
de indexatie indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van volledige indexatie op basis van
prijscompensatie.
Indexatieresultaat
2,5 percentiel gemiddelde 97,5 percentiel 10 percentiel
120%
. )f
eit 100%
alu
m 80%
uc( ua 60%
evineit 40%
axed 20%
nI
0%
0 5 10 15
jaar
Figuur 10: Het gemiddelde en enkele percentielen van het cumulatieve indexatieniveau afgezet
tegen cumulatieve volledige indexatie per toekomstig jaar.
e.2. Pensioenresultaat
Het pensioenresultaat is gedefinieerd is als het (cumulatieve) niveau van de (toekomstige)
pensioenuitkeringen na een bepaalde periode, afgezet tegen de (cumulatieve) hoogte van de
(toekomstige) pensioenuitkeringen indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van indexatie
volgens de prijsinflatie. Het pensioenresultaat vergelijkt het nominale pensioen plus indexatie met
het nominale pensioen plus prijsinflatie. Figuur 11 geeft derhalve inzicht in de kansverdeling van het
verlies aan koopkracht ten opzichte van de prijsinflatie.
17
De uitkomst na 15 jaar zegt iets over de ´verwachte realisatie´ die van belang is voor het
indexatielabel.
Pensioenresultaat
2,5 percentiel gemiddelde 97,5 percentiel 10 percentiel
. )f 100%
eitalu
m 90%
uc( uaevi 80%
nneoisn 70%
eP
60%
0 5 10 15
jaar
Figuur 11: Het gemiddelde en enkele percentielen per toekomstig jaar van het pensioenniveau als
percentage van het volledig geïndexeerd pensioen volgens de prijsinflatie.
18
f. De aannames met betrekking tot financiële rendementen, inflatieontwikkeling en
bestandsontwikkeling
Deze grafieken die zijn opgenomen in de figuren 11 tot en met 14, zijn bedoeld om inzicht te
krijgen in de plausibiliteit van de aannames.
f.1. Rentestand
Figuur 12 geeft inzicht in de modellering van de rente op langere termijn die van belang is voor het
pensioenfonds met haar langlopende verplichtingen. Uit deze figuur blijkt of de risico's van zeer
lage rente plausibel zijn gemodelleerd. Verder kunnen vragen worden beantwoord als: Komt de
rente niet onder 0%? Zijn de risico's van een langdurig lage rente meegenomen? Worden er geen
systematische over- of onderschattingen gemaakt in vergelijking met de toekomstige
rentetermijnstructuur?
Rentestand (10-jaarsrente)
2,5% percentiel mediaan 97,5% percentiel
9%
8%
7%
etn 6%
ersr 5%
aaj- 4%
01 3%
2%
1%
0%
0 5 10 15
jaar
Figuur 12: De mediaan, het 2,5%- en het 97,5%-percentiel van de 10-jaarsrente, per toekomstig
jaar.
f.2. Inflatieontwikkeling
In een stochastische context is het belangrijk om te zien hoe de prijsinflatie zich in het model heeft
ontwikkeld. Zo wordt duidelijk of er in het model ook deflatiescenario´s worden meegenomen en
hoever de mediaan van het in de Regeling parameters pensioenfondsen veronderstelde
minimumniveau van 2% af ligt.
19
Prijsinflatie
2,5 percentiel mediaan 97,5 percentiel
7%
6%
5%
eitalf 4%
nisjir 3%
p
2%
1%
0%
0 5 10 15
jaar
Figuur 13: De mediaan, het 2,5%- en het 97,5%-percentiel van de prijsinflatie, per toekomstig jaar.
f.3. Portefeuillerendement
Figuur 14 geeft het totale rendement van het fonds weer op jaarbasis. Dit geeft een eerste inschatting
van de plausibiliteit van de rendementen en spreiding. De veronderstellingen dienen goed
onderbouwd te kunnen worden.
Portefeuillerendement
2,5 percentiel mediaan 97,5 percentiel
30%
25%
20%
t 15%
ne 10%
medn 5%
er 0%
-5% 0 5 10 15
-10%
-15%
jaar
Figuur 14: De mediaan, het 2,5%- en het 97,5%-percentiel van het jaarlijkse
portefeuillerendement, per toekomstig jaar.
20
f.4. Deelnemers
In figuur 15 wordt de in de analyses veronderstelde ontwikkeling van het bestand getoond, zowel
voor actieven als voor het totale bestand.
Deelnemers
Actieven Totaal
12.000
10.000
.sre 8.000
menlee 6.000
d latn 4.000
aa
2.000
0
0 5 10 15
jaar
Figuur 15: De ontwikkeling van het aantal deelnemers, zowel totaal als actieven, per toekomstig
jaar.
21
3. FORMULES BIJ HET SJABLOON VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE
DEKKINGSGRAAD
In dit hoofdstuk zijn formules opgenomen waarmee de in het sjabloon bij onderdeel b van
hoofdstuk 2 gevraagde mutatie-effecten kunnen worden berekend.
· Formules algemeen
De effecten van de mutatiefactoren in het sjabloon kunnen aan de hand van de hieronder
beschreven formules worden berekend. Daarbij worden de verschillende oorzaken steeds
onafhankelijk van de andere oorzaken bekeken en wordt er dus steeds uitgegaan van de effecten ten
opzichte van de dekkingsgraad primo boekjaar. Er wordt in deze analyse dus geabstraheerd van
eventuele afhankelijkheden en kruiseffecten.
De mutaties geven uitdrukking aan het verschil tussen de dekkingsgraad voor en de dekkingsgraad
na een bepaalde gebeurtenis. In algemene zin kunnen deze mutaties in de dekkingsgraad in
formulevorm worden weergegeven als:
DG = DG1 -DG0 = V0 +V
V0
-
= V *TV0 -V0 *TV
TV0 +TV TV0
TV0 *(TV0 +TV )
ofwel
DG = V -DG0 *TV
TV0 +TV
waarin,
DG = toename van de dekkingsgraad in procentpunten als gevolg van een bepaalde oorzaak
V = toename van de waarde van de activa (vermogen) als gevolg van deze oorzaak
TV = toename van de technische voorziening als gevolg van deze oorzaak
DG1 = dekkingsgraad na mutatie
DG0 = dekkingsgraad primo boekjaar
TV0 = technische voorziening primo boekjaar
V0 = vermogen primo boekjaar
---
De formule kan ook worden geschreven als:
DG = V TV
-DG0 *
TV TV0 +TV
V
waarbij kan worden geïnterpreteerd als de dekkingsgraad van de mutatie(balans).
TV
· Formules per mutatie-oorzaak
Uitgewerkt voor de in het sjabloon onderscheiden 6 oorzaken van een mutatie van de
dekkingsgraad (genummerd M1 t/m M6), leidt dat tot de volgende formules:
M1. Toevoeging van nieuwe aanspraken en premie-inkomsten
DG(Premie) = (Premie-DG -/- DG0) * Gewicht Nieuwe Aanspraken
Premie-DG = premiedekkingsgraad = feitelijk ontvangen premie / premiecomponenten voor
onvoorwaardelijke verplichtingen * 100%,
met als premiecomponenten voor onvoorwaardelijke verplichtingen de premie die actuarieel
benodigd is in verband met de pensioenverplichtingen en de opslag die nodig is voor de
uitvoeringskosten van het pensioenfonds
Gewicht Nieuwe Aanspraken = nieuw / (bestaand + nieuw) = TV / (TV0 + TV) met
TV = de toename van de technische voorziening als gevolg van nieuwe aanspraken
Als premiedekkingsgraad = dekkingsgraad van het fonds, geldt: DG(Premie) = 0.
Voor het gemak worden deze mutatie-oorzaak DG(Premie) genoemd, maar het gaat om de
combinatie van nieuwe aanspraken die in dat jaar ontstaan door salarisgroei en groei van
deelnemingsjaren en de premie-inkomsten.
M2. Het verrichten van pensioenuitkeringen
DG(Uitkeringen) = (DG0 100%) * uitkeringen / (TV0 uitkeringen)
Het deel dat aan de technische voorziening wordt onttrokken ten behoeve van de uitkeringen is
gelijk aan de verlaging van de activa.
23
M3. Toeslagverlening
DG(Toeslag) = -/- DG0 * deel TV * ( toeslag% / ( 1 + toeslag%) )
toeslag% = percentage waarmee de pensioenaanspraken worden verhoogd
deel TV = gedeelte van de technische voorziening waar dit verhogingspercentage betrekking op
heeft, er kan sprake zijn van verschillende percentages voor verschillende delen van de voorziening.
N.B. DG(Toeslag) is altijd 0.
M4. Wijzigingen in de rentetermijnstructuur
DG(Renteverandering) = -/- DG0 * ( TV / (TV0 + TV ) )
TV = de toename van de technische voorziening als gevolg van de wijziging van de
rentetermijnstructuur
Voor de factor wijziging in de rentetermijnstructuur geldt de aanname dat er in principe geen
mutatie van de dekkingsgraad optreedt als gevolg van de verandering van de rente. Ex post kan de
invloed van wijzigingen in de rentetermijnstructuur op technische voorziening uiteraard wel een
oorzaak van een verandering van de dekkingsgraad zijn.
Deze factor betreft alleen de invloed van een verandering van de rentetermijnstructuur op de
technische voorziening. De invloed van een verandering van de rentetermijnstructuur op de
vastrente waardenportefeuille wordt meegenomen in de volgende factor, die het overrendement op
de activa betreft.
M5. Extra rendement gegenereerd door de beleggingen
DG(Overrendement) = DG0 * extra rendement = DG0 * (p-b) / (1+b)
p = het totale (geometrische) portefeuillerendement (%), dus het gewogen gemiddelde rendement
van alle activa
b = het benodigd rendement voor de technische voorziening (%).
24
Een onderbouwing van de gehanteerde beleggingsrendementen4 kan in het volgende sjabloon
worden toegelicht:
Percentage van Rekenkundig Standaard Geometrisch
Beleggingsport. rendement deviatie rendement
Vastrentend
Aandelen
Vastgoed
Totaal 100% "p" in formule
Toelichting: Bij de afleiding van het geometrisch portefeuillerendement zijn de aangenomen
correlaties van belang, welke bijvoorbeeld als volgt gepresenteerd kunnen worden.
Correlatiematrix Vastrentend Aandelen Vastgoed
Vastrentend 1
Aandelen 1
Vastgoed 1
M6. verige oorzaken
O
DG(Overig) = restant
In principe zijn alle mutatie-oorzaken meegenomen en is deze restcategorie vanuit ex ante optiek
gelijk aan nul. In geval van significante waarden dient er een afdoende verklaring te worden
gegeven.
Indien het sjabloon wordt gebruikt voor verklaring van de ontwikkeling van de dekkingsgraad
achteraf, is deze mutatie-oorzaak de sluitpost en zal er waarschijnlijk wel een saldo naar voren
komen. Dit wordt verklaard uit het feit dat er in de afleiding van de afzonderlijke effecten geen
rekening wordt gehouden met kruiseffecten in het geval de mutaties ongeveer gelijktijdig
plaatsvinden. De DG(Overig) is hier dan in feite een correctiepost voor.
4 Randvoorwaarden voor aannames voor beleggingsrendementen zijn te vinden in art. 1 van de Regeling parameters
pensioenfondsen.
25
---- --