Antwoorden op kamervragen van Wilders en Agema over discriminatie van medisch specialisten
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ-K-U-2789604
17 september 2007
Antwoorden van minister Klink, mede namens de minister van Justitie,
op vragen van de Kamerleden Wilders en Agema (PVV) over discriminatie
van medisch specialisten (2060722090).
(Ingezonden 27 juli 2007)
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten 1) dat artsen in ziekenhuizen steeds
vaker te maken krijgen met moslimmannen die onder bedreiging een
vrouwelijke specialist voor hun echtgenote eisen?
Antwoord 1
Ik ben bekend met de berichten dat het voorkomt dat moslima's - in
sommige gevallen via hun echtgenoot - weigeren om door een mannelijke
arts te worden behandeld. Afgezien van het bericht van de heer Crul in
Medisch Contact (20 juli 2007) hebben mij geen concrete berichten
bereikt dat dit onder bedreiging gebeurt.
Vraag 2
Deelt u de mening dat dit soort middeleeuwse, barbaarse taferelen
volstrekt onacceptabel zijn? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 2
Het spreekt voor zich dat bedreiging (fysiek en non-verbaal) niet de
geëigende weg is om je doel te bereiken. Om geweld in de zorg tegen te
gaan is in 2004 al het programma "Veilige zorg" gestart. Op basis
hiervan hebben ziekenhuizen convenanten met politie en/of justitie
gesloten om geweld in de zorg tegen te gaan.
Vraag 3
Is het waar dat patiënten op basis van hun geloof - zelfs in acute
situaties - mogen eisen dat zij beslist niet worden geholpen door een
man, neger, homo, oudere of jood? Zo ja, deelt u de mening dat aan
deze discriminatie per direct een einde moet komen? Zo ja, hoe gaat u
dat bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 3
Op basis van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
(WGBO) mag een wilsbekwame patiënt in beginsel een behandeling of
onderzoek, te allen tijde - ook in acute situaties - weigeren. De
achterliggende redenen van een patiënt om een arts te weigeren zijn
voor die weigering irrelevant.
De patiënt dient er echter van doordrongen te zijn dat weigeren niet
altijd in diens belang is en dat een op kennelijk onredelijke gronden
gebaseerd verzoek om hulpverlening van een andere persoon te
ontvangen, niet ten laste van het ziekenhuis of derden mag komen. Het
ligt voorts op de weg van de hulpverlener zich ervan te vergewissen
dat de patiënt op basis van toereikende informatie tot zijn of haar
beslissing is gekomen.
Indien de weigering van de patiënt negatieve gevolgen heeft voor een
derde (bijvoorbeeld een ongeboren kind), kan de hulpverlener
bewerkstelligen dat deze beslissing wordt doorbroken, via de jeugdzorg
of via de voorzieningen op het terrein van de kinderbescherming.
Vraag 4
Wie bekostigde in het gegeven voorbeeld het vervoeren van een
bevallende moslimvrouw naar een ander ziekenhuis omdat haar man de
mannelijke gynaecoloog onder bedreiging de toegang tot de verloskamer
ontzegde? Is de man strafrechtelijk vervolgd? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Het is mij niet bekend, wie in het door de heer Crul aangehaalde
voorbeeld het vervoer van de bevallende vrouw naar het andere
ziekenhuis heeft bekostigd.
Het voorval heeft voor zover thans bekend geen strafrechtelijk vervolg
gekregen, nu geen aangifte is gedaan door de betrokken gynaecoloog,
dan wel door het bewuste ziekenhuis.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het buitengewoon laf is dat de Inspectie voor de
Gezondheidszorg (IGZ) in reactie op bovenstaand voorval melde dat de
beroepsgroep eerst zelf met een standpunt moet komen?
Antwoord 5
Nee, die mening deel ik niet. De IGZ heeft tot taak om toezicht te
houden op de kwaliteit van zorg op grond van wettelijke regels en
veldnormen. De inspectie is niet aangewezen als toezichthouder op de
uitvoering van de WGBO. De WGBO is verder uitgewerkt in de
Modelregeling arts-patiënt die tussen de Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse
Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) is overeengekomen. De inspectie
beschouwt die regeling als een veldnorm en handhaaft die. Daarbij
kijkt de inspectie ook of de rechten van de patiënt voldoende in acht
worden genomen. Het is echter ook aan de patiënt zelf om zijn rechten
te realiseren op grond van de WGBO.
De inspectie stelt zelf geen normen. Wel kan zij het veld stimuleren
normen op te stellen als deze ontbreken of hierover mij adviseren. Bij
gebrek aan specifieke wettelijke regels is het zeer gebruikelijk dat
de KNMG als beroepsgroep een standpunt vormt over een casus als deze,
daar deze zich specifiek concentreert op de relatie tussen arts en
patiënt. De inspectie kan dit standpunt hanteren als uitgangspunt voor
haar handhaving.
Medisch Contact, 20 juli 2007, pag. 1243/ 1269