WET WERK EN BIJSTAND:
CLIËNTEN AAN HET WOORD
WET WERK EN BIJSTAND:
CLIËNTEN AAN HET WOORD
- eindrapport -
Drs. J.E. Soethout
Drs. R.C. van Waveren
Drs. C.E. Wissink
Amsterdam, 25 september 2007
Regioplan publicatienr. 1522
Regioplan Beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
Tel.: +31 (0)20 - 5315315
Fax : +31 (0)20 - 6265199
Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan
Beleidsonderzoek in opdracht van het ministerie
van SZW.
VOORWOORD
De invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) per 2004 wordt gevolgd met
onderzoek, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft
daartoe het evaluatieprogramma WWB ingericht. In dat verband is al de
nodige aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de WWB bijdraagt aan het
bereiken van het principe van `werk boven inkomen'. Deze vraag is tot nu toe
vooral gesteld vanuit het perspectief van de wet, de uitvoering en de
verantwoordelijke actoren.
Maar het is ook van belang deze vraag te stellen vanuit het perspectief van de
burgers die bijstand ontvangen. Hoe zijn zij vanuit de WWB ondersteund? Hoe
heeft dit hun handelen beïnvloed? Hoe beoordelen zij dit alles? Dat zijn de
hoofdvragen die in dit onderzoek `Wet werk en bijstand: cliënten aan het
woord' worden beantwoord. Voor de beantwoording daarvan is gesproken met
een groot aantal bijstandsklanten, of mensen die de bijstand recent hebben
verlaten. Ook is aandacht besteed aan mensen die wel een aanvraag om
bijstand indienden, maar dit - om wat voor reden dan ook - niet kregen, en aan
mensen die niet-uitkeringsgerechtigd waren maar wel ondersteuning kregen
van de gemeente bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Voor u ligt het
verslag van deze studie.
Een eerste woord van dank gaat uit naar alle respondenten die bereid waren
aan het onderzoek mee te doen. Hun bereidwilligheid om te vertellen over hun
ervaringen met de bijstand was groot en daarvan is dankbaar gebruik
gemaakt.
De acht gemeenten die aan het onderzoek deelnamen zijn we eveneens dank
verschuldigd. Deze gemeenten speelden een onmisbare rol bij het selecteren
en aanschrijven van de respondenten.
Voor de begeleiding van het onderzoek is een klankbordgroep ingesteld. Hun
adviezen en commentaar hebben de kwaliteit van het onderzoek zeker
bevorderd. Wij danken daarvoor:
Dhr. J. Timmermann, Divosa
Dhr. T. Salet, Adviesraad BUS (Brabantse Uitkeringsgerechtigden Samen)
Dhr. J. de Vries, POC (Provinciaal Overleg Cliëntenraden in de sociale
zekerheid Fryslân)
Dhr. F. Heida, VNG
Mw. M. Smit, Gemeente Alphen aan den Rijn
Dhr. F. Nieuweboer, ministerie van SZW (voorzitter)
Dhr. K. Hoskens, ministerie van SZW (secretaris)
Mw. D. de Graaf, ministerie van SZW
Dhr. W. van Zelm, cliëntenraad CWI-Midden-West
Mw. E. Roetering, Landelijke Cliëntenraad LCR
Mw. E. Davidse, ministerie van SZW (plaatsvervangend voorzitter)
We danken met name de heer Hoskens voor de prettige en constructieve
manier waarop hij de begeleiding ter hand heeft genomen.
Het onderzoek is binnen Regioplan uitgevoerd door Jorien Soethout, Corette
Wissink en ondergetekende. Op onderdelen is een bijdrage geleverd door
Esmeralda van Doorn, Marieke Blommesteijn en Mick de Niet. Het veldwerk is
verzorgd door dertien studenten, die we ondanks hun goede werk hier niet
allemaal kunnen noemen. De coördinatie van het veldwerk was in handen van
Agnes Krijnen. De afwerking van het rapport was in handen van Kirsten
Huisman.
De verantwoordelijkheid voor de tekst berust vanzelfsprekend geheel bij de
auteurs.
Amsterdam, september 2007,
Bob van Waveren
projectleider
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting ........................................................................................... I
1 Inleiding ........................................................................................... 1
1.1 Achtergronden.................................................................... 1
1.2 Onderzoeksvragen............................................................. 3
1.3 Beknopte onderzoeksverantwoording................................ 3
1.4 Aard van de onderzoeksbevindingen................................. 5
1.5 Opbouw rapport................................................................. 5
2 Inkomensondersteuning................................................................. 7
2.1 Aanbod aan de cliënt......................................................... 7
2.2 Algemene bijstand: gedragsreacties en beoordeling......... 11
2.3 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw.............. 15
2.4 Afsluiting............................................................................. 17
3 Activering.......................................................................................... 19
3.1 Het aanbod aan de cliënt................................................... 20
3.2 Invloed op het handelen van de cliënt............................... 22
3.3 Beoordeling van het aanbod door de cliënt....................... 24
3.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw.............. 27
3.5 Afsluiting............................................................................. 28
4 Handhaving....................................................................................... 29
4.1 Het aanbod aan de cliënt................................................... 29
4.2 Invloed op het handelen van de cliënt............................... 32
4.3 Beoordeling van het aanbod door de cliënt....................... 34
4.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw.............. 37
4.5 Afsluiting............................................................................. 37
5 Overige onderwerpen...................................................................... 39
5.1 SUWI.................................................................................. 39
5.2 Schuldhulpverlening........................................................... 40
5.3 Cliëntenparticipatie............................................................. 41
5.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw.............. 42
5.5 Algemene beoordeling WWB............................................. 43
5.6 Afsluiting............................................................................. 44
6 Cliënttypering................................................................................... 45
6.1 Eigen perspectief: binnen een jaar aan het werk............... 46
6.2 Eigen perspectief: werk op langere termijn dan één jaar... 49
6.3 Eigen perspectief: nooit meer aan het werk ...................... 51
6.4 Afsluiting............................................................................. 53
7 Afgewezen of ingetrokken aanvragen, NUG'ers........................... 55
7.1 Mensen met een afgewezen of niet-doorgezette
aanvraag............................................................................ 55
7.2 Niet-uitkeringsgerechtigden............................................... 58
7.3 Afsluiting............................................................................. 59
Bijlagen ........................................................................................... 61
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording............................................... 63
Bijlage 2 Gemeentelijk beleid ........................................................... 71
Bijlage 3 Verschillen tussen huidige cliënten en ex-cliënten............ 75
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
S1 Conclusie
De helft van de respondenten (54%) toont zich in het algemeen tevreden met
de WWB, zowel met de wet als zodanig als met de uitvoering. Vijftien procent
is tevreden over de wet, maar niet over de uitvoering. Zeventien procent is
negatief over wet én uitvoering.
Als het gaat om de inkomensondersteuning geven respondenten aan te
krijgen waar men recht op heeft. Bij gebrek aan een alternatief is men ook
content met het bestaan van de bijstandswet, maar men vindt de geboden
inkomensondersteuning bepaald krap en mist node de mogelijkheden om
bijverdiensten te kunnen houden. Het ontbreken daarvan demotiveert hen om
betaald werk aan te pakken.
Men voelt zichzelf verantwoordelijk om weer aan het werk te gaan en
zodoende op eigen benen te staan. In de gevallen waarin het nemen van die
eigen verantwoordelijkheid (nog) niet als realistisch wordt beschouwd, spelen
vooral medische en psychische belemmeringen een rol.
Vrijwel iedereen die een activeringsaanbod van de gemeente krijgt, accepteert
dit aanbod. Over deze trajecten is men in ongeveer de helft van de gevallen
positief. Als men niet positief is, wordt meestal het maatwerk gemist: men
kwalificeert de trajecten als standaardproducten die niet goed aansluiten bij de
capaciteiten of wensen van de respondenten.
Er blijkt een breed draagvlak te bestaan voor de handhavingaspecten. Men
vindt het logisch en terecht dat aan de uitkering tegenprestaties zijn
verbonden, al is het niet altijd makkelijk om daaraan te voldoen.
Aan cliënten is gevraagd of zij zelf verwachten weer uit de bijstand te geraken
en, zo ja, op welke termijn. Een kwart van hen denkt binnen een jaar weer op
eigen benen te staan, 35 procent denkt daar langer over te doen. Veertig
procent van de cliënten blijkt zelf niet meer te verwachten ooit nog uit de
bijstand te komen. Zij berusten daarin.
S2 Het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is om WWB-cliënten aan het woord te laten over
hun ervaringen met en beoordeling van de WWB. Er is gekozen voor een
kwalitatieve onderzoeksopzet. In een steekproef van acht gemeenten is face
to face gesproken met 232 cliënten en ex-cliënten. Deze groepen worden in
het rapport aangeduid als `de respondenten'. Ook is gesproken met enige
---
tientallen personen met een afgewezen of niet doorgezette aanvraag en met
personen die uitsluitend gebruikmaken van het activeringsaanbod (NUG'ers).
Als het over deze groepen gaat, beschrijven we dat expliciet.
De gekozen aanpak biedt goede mogelijkheden om de opvattingen van de
respondenten uit te diepen en kent enige beperkingen als het gaat om het
generaliseren van de bevindingen. De beschreven kwantificeringen zijn niet
primair bedoeld voor generalisatie naar het niveau van de landelijke populatie.
Echter, gegeven de aard en omvang van de steekproef kunnen de
kwantificeringen wel degelijk als indicatief gelden.
In dit onderzoek staan vier hoofdvragen centraal:
- Met welke instrumenten heeft de bijstandscliënt recent ervaring opgedaan?
- Hoe heeft dit zijn handelen beïnvloed?
- Hoe oordeelt de cliënt over de bijdrage van die inzet van instrumenten aan
het vinden van werk, activeren en/of de inkomenswaarborg?
- Hoe kan de houding van de cliënt ten aanzien van werk en inkomen
worden getypeerd?
Deze hoofdvragen structureren verder deze samenvatting.
S3 Welke dienstverlening krijgt de cliënt?
Inkomensondersteuning
Van alle respondenten in het onderzoek ontvangt iets meer dan de helft een
volledige uitkering voor levensonderhoud, de overigen ontvangen bijstand als
aanvulling op inkomsten uit arbeid of uitkering. Naast de reguliere bijstand
voor levensonderhoud ontvangt ongeveer de helft van de respondenten
bijzondere bijstand. Ruim veertig procent van de respondenten die langer dan
vijf jaar een uitkering ontvangen, heeft gebruikgemaakt van de langdurigheids-
toeslag. Het merendeel van de respondenten (70%) zegt met deze vormen
van inkomensondersteuning ook te krijgen waar men recht op heeft.
Naast de voorzieningen vanuit de WWB maken de meeste respondenten ook
gebruik van toeslagen via de Belastingdienst en flankerend gemeentelijk
beleid in de vorm van kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.
Activering
Ruim de helft van de respondenten heeft een trajectaanbod gekregen. De ex-
cliënten krijgen voornamelijk een traject gericht op werk. Huidige cliënten
krijgen vaker een traject gericht op sociale activering of scholing.
In de meeste gevallen was het aanbod op initiatief van de gemeente. Een
kwart van de respondenten met een trajectaanbod zegt dit zelf gevraagd te
hebben of zelf inspraak te hebben gehad in de invulling van het traject.
Handhaving
Zo'n driekwart van de respondenten zegt volledig op de hoogte te zijn van de
verplichtingen die aan de uitkering verbonden zijn. Controles en sancties zijn
II
bij minder mensen bekend: minder dan de helft weet hoe de gemeente
controleert en welke gevolgen regelovertreding kan hebben.
De mate waarin men op de hoogte is van controles en sancties hangt samen
met de ervaring hiermee. Ruim een kwart van de respondenten heeft wel eens
een huisbezoek gehad en een ongeveer vergelijkbaar aandeel heeft ervaring
met een of meer sancties.
Schuldhulpverlening, SUWI en cliëntenparticipatie
De WWB biedt ook mogelijkheden voor schuldhulpverlening, waaronder
budgetbeheer en bijstandsverlening in natura. Ongeveer een tiende van de
respondenten heeft ervaring met budgetbeheer. In die gevallen worden de
vaste lasten van de cliënt door de gemeente rechtstreeks betaald aan de
leverancier.
Bijna zestig procent van de respondenten geeft aan ervaring te hebben in de
SUWI-keten.
Twee vijfde van de respondenten is op de hoogte van het bestaan van de
cliëntenraad. Slechts een beperkt deel weet ook wat cliëntenraad doet.
S4 Hoe beïnvloedt de dienstverlening het handelen?
Inkomensondersteuning
Zestig procent van de respondenten vindt dat de uitkering niet passend is in
hun situatie. Dat betekent dat ze niet kunnen rondkomen zonder maatregelen
te nemen. Een kwart van hen zoekt daarom aanvullende inkomsten, een
derde zoekt ondersteuning bij familie of kennissen en vrijwel allemaal passen
zij hun uitgaven aan. Zodoende lukt het ruim zestig procent van degenen die
de uitkering niet passend vinden, om rond te komen (in gehele responsgroep
70%).
Een 41-jarige cliënt uit een kleine gemeente (autochtoon, alleenstaande moeder van
twee kinderen) vertelt dat ze het heel erg vindt dat ze geen geld overhoudt om leuke
dingen van te doen met haar kinderen. Ook moet ze tegen haar zoon van vijftien vaak
`nee' zeggen en hem teleurstellen. Hij kan niet mee met zijn vriendjes wanneer die
leuke dingen gaan doen, omdat daar geen geld voor is.
Het is moeilijk om de financiën op orde te houden. Mevrouw redt het wel, maar vindt
het niet makkelijk. Ze is voor haar gevoel altijd aan het plannen en schuiven met geld.
Activering
Bijna iedereen die een activeringsaanbod krijgt, gaat ook in op dit aanbod. Dit
aanbod komt vaak tot stand in overleg met de client. Desondanks vindt
ongeveer de helft van hen dat dit aanbod niet aansluit bij hun persoonlijke
situatie, hetgeen hen aanspoort om zelf op zoek te gaan naar werk. In drie-
kwart van de gevallen blijkt dit succesvol. Huidige cliënten vinden deeltijdwerk
of vrijwilligerswerk, ex-cliënten vinden voldoende werk om volledig uit de
bijstand te komen.
---
Van de respondenten die een traject volgden, is twee vijfde tevreden over dit
traject. Zij noemen als positieve resultaten dat ze dankzij het traject een baan
vonden, minder belemmeringen hebben of een zinvolle dagbesteding hebben.
De respondenten die niet tevreden zijn melden dat het traject hun stress
opleverde of problemen met de opvang van kinderen.
"Het is niet goed om een baan op te dringen. Als je het werk niet leuk vindt, hou je
het toch niet lang vol." (32-jarige alleenstaande moeder van twee kinderen, cliënt in
een kleine gemeente)
Handhaving
Het handelen bij handhaving uit zich in regelnaleving of -overtreding. Een
uitgangspunt hierbij is dat regelnaleving wordt bevorderd als de cliënt begrip
heeft voor de handhavingsactiviteiten van de gemeente. Dit blijkt bij een grote
meerderheid van de respondenten het geval te zijn. De meeste respondenten
vinden rechten en plichten ook met elkaar in balans.
Een ruime meerderheid van de respondenten heeft zich in het afgelopen jaar
aan de regels gehouden, dertien procent geeft toe een of meer van de regels
te hebben overtreden.
S5 Hoe beoordeelt de cliënt de WWB-instrumenten?
S5.1 Beoordeling afzonderlijke instrumenten WWB
Inkomensondersteuning
Respondenten zijn over het algemeen blij met de inkomensondersteuning
vanuit de WWB, omdat ze zonder bijstand nergens anders terechtkunnen. In
deze zin fungeert de WWB zoals bedoeld, namelijk als sociaal vangnet. Het
merendeel van de respondenten denkt ook te krijgen waar ze recht op hebben
en voelt zich voldoende geïnformeerd over hun rechten en mogelijkheden.
Een groot deel van de respondenten weet de weg naar aanvullende
regelingen te vinden.
Dit alles laat onverlet dat er kritische geluiden zijn te horen. Zestig procent van
de respondenten vindt dat de uitkering niet passend is in hun persoonlijke
situatie. Dit betekent dat men zonder aanvullende maatregelen niet kan rond-
komen (bijverdiensten, ondersteuning door familie of kennissen, aanpassen
van uitgaven). Vooral respondenten met kinderen vinden dat de uitkering te
laag is. Bijna driekwart van de respondenten is het dan ook eens met de
stelling `Ik wil graag aan het werk omdat ik dan meer verdien dan in de
bijstand'.
De respondenten zijn voorts eensgezind in hun ontevredenheid over de
bijverdienmogelijkheden. Men vindt deze (veel te) te beperkt, hetgeen hen
ontmoedigt om bij te verdienen.
IV
Activering
Vrijwel alle respondenten vinden dat WWB-cliënten zelf verantwoordelijk zijn
voor het weer vinden van werk. De helft van de respondenten vindt het beroep
op de eigen verantwoordelijkheid ook realistisch. De andere helft vindt dit niet
realistisch, vanwege belemmeringen (met name medisch of psychisch) om
weer aan het werk te gaan.
De respondenten die een activeringsaanbod hebben gehad, geven in
meerderheid aan dat dit aanbod hen heeft gemotiveerd. Over het algemeen is
ruim de helft van de respondenten met een trajectaanbod tevreden over de
activeringsinstrumenten van de gemeente.
Handhaving
Handhaving kan als geheel op veel bijval rekenen: bijna iedereen vindt het
terecht dat ervoor wordt gezorgd dat uitkeringen alleen bestemd zijn voor
mensen die er recht op hebben. Niet iedereen vindt het echter makkelijk om
zich aan alle regels te houden. Een derde van de respondenten vindt hand-
having wel terecht, maar lastig. Een gelijk deel zegt door alle verplichtingen en
rompslomp geprikkeld te zijn om uit de bijstand te raken.
"De controles zijn niet gemakkelijk en veel werk. Je moet alles op een rijtje zetten,
je moet je administratie bijhouden. Het is niet echt een vakantiegevoel in de
bijstand" (cliënt uit een kleine gemeente).
Driekwart van de respondenten vindt de tegenprestaties die voor de uitkering
worden gevraagd in verhouding tot wat men krijgt. Iets meer dan de helft vindt
ook dat sancties in verhouding staan tot het gedrag waar ze op volgen.
Schuldhulpverlening, SUWI en cliëntenparticipatie
De meeste respondenten die gebruikmaken van budgetbeheer zijn hier (zeer)
tevreden over.
Een cliënt in een grote gemeente maakt gebruik van budgetbeheer: zijn maandelijkse
vaste lasten en maandelijks bedrag aan aflossing van zijn schulden worden
ingehouden op zijn uitkering. Het resterende bedrag krijgt hij op zijn rekening gestort.
De cliënt vertelt erg blij te zijn met de getroffen regeling. Hij krijgt op zijn rekening wat
hij feitelijk te besteden heeft en heeft geen omkijken meer naar de vaste lasten. Dit
helpt hem om zijn financiële situatie op orde te krijgen.
Over de aansluiting in de keten maakt dertig procent van de respondenten die
zegt ervaring te hebben in deze keten, melding van knelpunten. Het gaat dan
om onvrede over het meer dan eens moeten opgeven van informatie of de
lange duur van de overdracht in de keten.
Vragen die betrekking hadden op het oordeel over de cliëntenraad, hebben de
respondenten nauwelijks beantwoord. Als er wel antwoord werd gegeven, was
men in meerderheid positief over de raad. Ze waren van mening dat
cliëntenraden belangrijk werk doen.
---
S5.2 Algemene aspecten
Aan het eind van de interviews is aan de respondenten een aantal algemene
vragen gesteld over de WWB.
Belangrijkste prikkels en belemmeringen
De cliënten die zichzelf kansrijk achten om uit te stromen, is gevraagd wat hen
het meest prikkelt om uit te stromen. Bijna driekwart van de kansrijke cliënten
geeft aan dat de behoefte aan onafhankelijkheid de belangrijkste prikkel is.
Ook de behoefte aan meer geld wordt vaak genoemd.
Aan alle respondenten is gevraagd wat de grootste belemmeringen zijn om uit
te stromen. De arbeidsmarkt, medische belemmeringen en zorgtaken vormen
de grootste drempel om uit te stromen.
Grootste irritaties en verbetersuggesties van respondenten
Bij de vraag naar de grootste irritatie in de bijstand worden uiteenlopende
zaken genoemd, zoals de verplichtingen die bij de bijstand horen, de
bejegening door de sociale dienst en weinig geld hebben. Als verbeter-
suggesties noemt men:
- De gemeente moet meer maatwerk leveren bij de activering en de
inkomensondersteuning.
- Het uitkeringsbedrag verhogen en de bijverdienregeling verbeteren.
- De mogelijkheden tot bijzondere bijstandsverlening verruimen.
- Begeleiding bieden aan ex-cliënten die net zijn uitgestroomd uit de bijstand.
S5.3 Vergelijking in de tijd (WWB versus Abw)
Aan de hand van stellingen zijn vergelijkingen gemaakt met onderzoek ten
tijde van de Algemene bijstandswet (Abw).1 Aangezien er verschillen zijn
tussen opzet en gehanteerde werkwijze bij de onderzoeken, is uitsluitend een
indicatieve vergelijking mogelijk.
Inkomensondersteuning
De vergelijking ten aanzien van inkomensondersteuning maakt duidelijk dat de
meningen over maatwerk bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering
niet zijn gewijzigd. Ook de stelling dat het vooruitzicht van meer geld prikkelt
om aan het werk te gaan, wordt in 2007 ongeveer gelijk beantwoord als ten
tijde van de Abw. Er is wel een verschil zichtbaar als het gaat om maatwerk bij
het toekennen van bijzondere bijstand. Ten tijde van de WWB ervaren minder
respondenten dat er sprake is van maatwerk dan ten tijde van de Abw. Hierin
is wellicht het gewijzigde beleid op dit punt zichtbaar: categoriale regelingen
zijn afgeschaft.
1 Vergelijkingen ten aanzien van inkomensondersteuning, activering, schuldhulpverlening en
cliëntenparticipatie zijn gemaakt met: De Bijstand Beleefd, Blommesteijn, Van Doorn, De
Niet en Soethout, 2004. Op het terrein van handhaving is vergeleken met de Evaluatie LAT-
project, Soethout en Van Waveren, 2003).
VI
Activering
De stellingen op het terrein van activering hadden te maken met de
stimulerende werking van de sollicitatieplicht, de mate waarin je je persoonlijk
kan ontwikkelen in de bijstand en de mate waarin men het terecht vindt dat na
het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid een sanctie volgt. Al met al
vinden respondenten nog steeds dat werken beter is voor je persoonlijke
ontwikkeling dan bijstand ontvangen, maar het opleggen van sollicitatieplicht
prikkelt minder tot werken. De meer prikkelende werking en strengere uit-
voering van de WWB lijken de respondenten op dit aspect minder te onder-
schrijven dan ten tijde van de invoering van de wet. Het zijn met name ex-
cliënten die een sanctie na het weigeren van werk minder terecht vinden. De
meningen over persoonlijke ontwikkeling in de bijstand en het verplicht moeten
accepteren van werk zijn niet veranderd sinds de invoering van de WWB.
Handhaving
De vergelijking op het terrein van handhaving is gericht op de gepercipieerde
pakkans bij zwart werk en op de stelling dat de gemeente vooral kleine
fraudeurs pakt, terwijl de grote fraudeurs ongestoord hun gang kunnen gaan.
De uitkomsten laten zien dat de pakkans bij zwart werk in het huidige
onderzoek aanzienlijk kleiner wordt geacht dan ten tijde van de Abw.
Tegelijkertijd is een aanzienlijk grotere groep van mening dat vooral kleine
fraudeurs worden gepakt.
Schuldhulpverlening, cliëntenraden
Vergelijkingen tussen stellingen over schuldhulpverlening en de invloed van
cliëntenraden op het gemeentelijk bijstandsbeleid laten nauwelijks verschillen
zien tussen de beleving hiervan ten tijde van de Abw en tijdens het huidige
onderzoek.
Vergelijking Abw-WWB volgens de huidige respondenten
Er is niet alleen aan de hand van eerder onderzoek een vergelijking te maken
tussen de WWB en de Abw. In de huidige interviews is ook aan de respon-
denten zelf gevraagd of zij een verschil merken tussen beide wetten. Deze
vraag is alleen gesteld aan respondenten die ook voor 1 januari 2004 een
uitkering hadden. Ongeveer vier van de tien respondenten die hierover kunnen
oordelen, merken inderdaad verschil. Het gaat dan vooral om een strengere
houding ten aanzien van activering. Men wordt meer `achter de broek'
aangezeten. Ook merkt men dat het minder gemakkelijk is om bijzondere
bijstand te krijgen.
VII
S6 Typering cliënten
Op basis van de eigen verwachting van cliënten over hun terugkeer naar de
arbeidsmarkt, zijn drie typen van clienten onderscheiden.2 De kenmerken van
deze drie cliënttypen zijn in onderstaande figuuur samengevat.
Figuur S1 Cliënttypering
Vrijstelling van arbeidsplicht
Nog nooit gewerkt
Recente werkervaring
Nu (deeltijd)werk
Opleiding mbo of hoger
Uitkeringsduur
Niet-westers allochtonen
Leeftijd
Eenoudergezin
Alleenstaand
Vrouw
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Groep 1 snel Groep 2 langer Groep 3 ooit?
Groep 1: korte afstand tot de arbeidsmarkt en sterk geprikkeld
De cliënten die denken snel weer aan het werk te zijn, zijn relatief jong, hoog-
opgeleid en staan dicht bij de arbeidsmarkt vanwege recente werkervaring en
huidige bijbanen. De bijstand, waarin zij relatief kort zitten, zien zij als tijdelijke
aanvulling op weg naar een (grotere) baan en zij voelen zich sterker
geprikkeld om aan de slag te gaan. Ze berusten niet in hun situatie en het lukt
ze ook minder goed dan de andere groepen om met hun huidige middelen
rond te komen. Ook heeft men relatief veel moeite met de acceptatie van het
2 De respondenten die inmiddels uit de bijstand zijn (de `ex-cliënten') blijven buiten deze
analyse, juist omdat zij al aan het werk zijn. Zij vertonen de meeste overeenkomsten met de
groep van bijstandscliënten die denken snel weer aan de slag te zijn.
VIII
controlesysteem. Naast hun formele activiteiten (wit werken, zelf werk zoeken
en activeringstrajecten volgen) is deze groep ook het meest actief in het
informele circuit. Ze voelen zichzelf sterk verantwoordelijk om aan de slag te
gaan en vinden dat in de meeste gevallen ook realistisch. Dit uit zich dan ook
in de overtuiging dat ze op de goede weg zijn. Een derde van hen is ontheven
van de arbeidsverplichtingen.
Groep 2: geprikkeld tot werken, belemmeringen om dat snel te bereiken
De groep cliënten die verwacht op langere termijn te werken, wordt geken-
merkt door relatief veel alleenstaande ouders en niet-westerse allochtonen.
Gemiddeld genomen is men ouder dan de eerste groep en al wat langer van
de bijstand afhankelijk. Deze groep heeft te maken met factoren die
belemmering vormen voor een arbeidsinschakeling op korte termijn. Er zijn
problemen met de combinatie van werk en zorg, of er zijn belemmeringen in
taal of opleiding. Men voelt zich wel zelf verantwoordelijk, maar dit wordt
minder realistisch gevonden dan de groep die denkt snel weer aan het werk te
zijn. Twee derde van hen is ontheven van de arbeidsverplichtingen.
Groep 3: berusting in de bijstand
De derde groep wordt hoofdzakelijk gevormd door alleenstaande cliënten die
aangeven te berusten in hun situatie. Ze hebben relatief lang een uitkering,
verwerven nauwelijks inkomsten uit (formele of informele) arbeid en hebben
geen recente werkervaring. De arbeidsverplichtingen zijn slechts aan een zeer
klein deel van deze groep opgelegd. De meesten voelen zich niet zelf
verantwoordelijk om zelfredzaam te worden. Medische belemmeringen en een
hoge leeftijd staan dat in de weg.
Zij kunnen zich financieel relatief goed redden met de uitkering. Hierbij worden
zij, meer dan de andere groepen, ondersteund door familie en kennissen. Hun
acceptatie van het controlesysteem is relatief het hoogst. In het algemeen
tonen zij zich meer tevreden over de wet en de gemeentelijke uitvoering dan
de beide andere groepen.
S7 Afgewezen aanvragen en NUG'ers
In het onderzoek is niet alleen gesproken met huidige cliënten en ex-cliënten,
maar ook met mensen die een uitkering hebben aangevraagd. De aanvraag is
echter afgewezen (19 respondenten) of de aanvraag is door de aanvrager niet
doorgezet (17 respondenten). Met hen is gesproken over de ervaringen aan
de poort en over hoe zij zich zonder uitkering redden.
Niet-uitkeringsgerechtigden zijn eveneens in het onderzoek betrokken (18
respondenten). Met hen is gesproken over het activeringsaanbod dat
gemeenten hun vanuit de WWB bieden.
IX
Afgewezen of niet-doorgezette aanvragen
Aanvragen worden om diverse redenen niet doorgezet of afgewezen. Er kan
sprake zijn van voorliggende voorzieningen of eigen vermogen. Ook worden
aanvragers `afgeschrikt' door de verplichtingen (arbeidsverplichtingen,
administratieve rompslomp) die aan de uitkering verbonden zijn. Soms komt
het voor dat aanvragers stranden in ingewikkelde regelgeving en onduidelijke
of tegenstrijdige informatie.
Door in te teren op vermogen, schulden te maken of met succes aanspraak te
maken op voorliggende voorzieningen, proberen de aanvragers zich te redden
zonder uitkering. Ook is een aantal mensen inmiddels aan het werk of wordt
men onderhouden door familie. Enkele respondenten geven toe zwart te
werken of te stelen om te kunnen leven.
Niet-uitkeringsgerechtigden
De niet-uitkeringsgerechtigden in het onderzoek hebben allen een activerings-
aanbod van de gemeente gekregen en geaccepteerd. Zij hebben om de
ondersteuning gevraagd nadat eigen pogingen om werk te vinden op niets
uitliepen. Verzoeken om specifieke cursussen worden dikwijls niet
gehonoreerd. Wat zij wel krijgen is een standaardaanbod van bijvoorbeeld
computertraining of begeleiding bij het vinden van werk. Dit maakt dat een
deel van de niet-uitkeringsgerechtigden niet tevreden is over de inspanningen
van de gemeente. Tegelijkertijd vindt een aanzienlijke groep dat de onder-
steuning toch meerwaarde biedt bij het vinden van werk.
X
1 INLEIDING
1.1 Achtergronden
Met de invoering van de Wet werk en bijstand (WWB) is per 1 januari 2004 de
volledige verantwoordelijkheid voor budget en uitvoering van de bijstandswet-
geving bij gemeenten neergelegd. Aan die verantwoordelijkheid is ook meer
beleidsvrijheid en een vermindering van administratieve lasten en toezicht
door het rijk gekoppeld. De WWB heeft gezorgd voor een fundamentele
wijziging van het systeem van bijstandsverlening zowel voor de uitvoerende
gemeenten als voor de klanten van de gemeenten, de bijstandsgerechtigden.
In de WWB is vastgelegd dat de wet dient te worden geëvalueerd, en wel
binnen vier jaar na inwerkingtreding. De evaluatie is door het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) opgesplitst in een aantal deelpro-
jecten. Eén van die deelprojecten betreft kwalitatief onderzoek onder cliënten
van de WWB. Regioplan heeft dit cliëntbelevingsonderzoek uitgevoerd. Het
verslag ervan ligt voor u.
In dit hoofdstuk besteden we achtereenvolgens aandacht aan doelstelling en
evaluatie van de WWB, aan de onderzoeksvragen en aan een beknopte
onderzoeksverantwoording.
1.1.1 Doelstelling WWB en instrumenten gemeenten
Het hoofddoel van de WWB is `werk boven inkomen'. Van dit hoofddoel zijn
drie subdoelen afgeleid. Het gaat dan om beperking van de instroom in de
bijstand, inkomenswaarborg en bevordering van uitstroom uit de bijstand.
De voornaamste instrumenten waar gemeenten over beschikken om `werk
boven inkomen' te bewerkstelligen zijn:
· activering: re-integratie en bevordering participatie;
· inkomensondersteuning;
· handhaving: preventief en repressief.
Activering
Bij activering wordt onderscheid gemaakt naar arbeidsmarktgerichte activering
en sociale participatie. In het eerste geval gaat het erom klanten te re-
integreren op de arbeidsmarkt. In het tweede geval gaat het veel meer om
maatschappelijke participatie in brede zin. Re-integratie en participatie zijn
gericht op het bevorderen van de uitstroom uit de bijstand. Op het moment van
aanvraag van de bijstand (`de poort') kunnen deze instrumenten ook een
instroombeperkend effect hebben door het eisen van een tegenprestatie voor
de uitkering van de kant van de klant.
---
Inkomensondersteuning
In de eerste plaats gaat het hierbij om bijstand voor de kosten van levens-
onderhoud. Dit is bedoeld als sociaal vangnet voor degenen die niet in hun
eigen onderhoud kunnen voorzien en geen aanspraak kunnen maken op
voorliggende voorzieningen (WAO, WIA, WW en dergelijke). Voor deze
bijstand voor levensonderhoud zijn landelijk normen vastgesteld. Gemeenten
hebben de mogelijkheid om via toeslagen en verlagingen de hoogte in
beperkte mate aan te passen.
Naast de bijstand voor levensonderhoud is er de individuele bijzondere
bijstand en voor WWB-klanten die tenminste zestig maanden bijstand hebben
ontvangen en in de tussentijd geen inkomsten uit arbeid hebben ontvangen, is
er de langdurigheidstoeslag.
Handhaving
Effectief handhaven binnen de kaders van de WWB behelst de volgende
aspecten:
- informatievoorziening voor de klant over rechten, plichten en
verwachtingen;
- optimaliseren van dienstverlening en verminderen van (administratieve)
belemmeringen;
- alert reageren op fraudesignalen (opsporen en afhandelen);
- sanctioneren van feitelijk geconstateerde fraude.
Doel van dit alles is het verbeteren van de spontane naleving van de regels.
Handhaving draagt zowel bij aan uitstroom aan de bijstand (prikkel) als aan
het beperken van instroom in de bijstand.
1.1.2 Evaluatie WWB
Voor de evaluatie van de WWB is door het ministerie van SZW een Plan van
Aanpak uitgewerkt en in april 2005 aan de Tweede Kamer opgestuurd.3 De
totale evaluatie bestaat uit verschillende kwantitatieve en kwalitatieve
(deel)onderzoeken.
Om de werking van de WWB op haar waarde te beoordelen, moet naast het
gezichtspunt van rijk en gemeenten ook dat van de WWB-cliënt in de evaluatie
worden betrokken. Het Plan van Aanpak voorziet daarom in een cliënt-
belevingsonderzoek waarin de ervaring van de WWB door de cliënt centraal
staat. Het rapport dat voor u ligt is het verslag van dit onderzoek.
Om de `kant van de klant' zo goed mogelijk in beeld te krijgen, is uitgebreid
gesproken met bijna driehonderd klanten, ex-klanten, mensen die een
aanvraag voor bijstand hebben ingediend maar zijn afgewezen, mensen die
een aanvraag voor bijstand zelf hebben ingetrokken en niet-uitkerings-
gerechtigden verdeeld over acht gemeenten.
3 Plan van aanpak Evaluatie Wet Werk en Bijstand 2004-2007 nader uitgewerkt, ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag, april 2005.
2
1.2 Onderzoeksvragen
De centrale vraag voor dit onderzoek luidt als volgt:
Hoe ervaart de cliënt de uitvoering van de WWB in de praktijk?
Deze centrale vraag is uitgewerkt in vier hoofdvragen. Deze vragen luiden:
- Met welke instrumenten heeft de cliënt recent ervaring opgedaan?
- Hoe heeft dit zijn handelen beïnvloed?
- Hoe oordeelt de cliënt over de bijdrage van die inzet van instrumenten aan
het vinden van werk, activeren en/of de inkomenswaarborg?
- Hoe kan de houding van de cliënt ten aanzien van werk en inkomen
worden getypeerd?
Deze vragen worden gesteld over de drie belangrijkste instrumenten van de
WWB (inkomen, activering en handhaven) en over drie aanverwante
onderwerpen (SUWI, schuldhulpverlening en cliëntenparticipatie).
1.3 Beknopte onderzoeksverantwoording
In de context van de wet is het onvermijdelijk dat de cliënt zijn ervaringen met
de bijstandwet opdoet via de gemeente. Toch is het de wet en zijn praktische
gevolgen die in het onderzoek centraal staan. Het gaat in dit onderzoek niet
om de beleving van de uitvoering van de wet door gemeenten, maar het oor-
deel van de cliënten over de gevolgen van de WWB zoals zij die meemaken in
de praktijk van de uitvoering.
Een en ander betekent dat we niet alleen de cliënt uitvoerig hebben bevraagd
over zijn of haar ervaring met de WWB, maar ook kennis hebben genomen
van het specifieke beleid dat in de betrokken gemeenten wordt gevoerd. Op
deze manier kunnen we in de analysefase de bevindingen abstraheren van de
lokale praktijk, om zodoende meer algemene uitspraken te doen over de
manier waarop de cliënt de werking en effecten van de WWB ervaart.
1.3.1 Aanpak
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn in acht gemeenten interviews
gehouden met klanten van de WWB. Bij de selectie van de acht gemeenten is
rekening gehouden met het aantal inwoners (vijf grootteklassen) en de
bijstandsdichtheid in de gemeente (twee categorieën). Marginaal is rekening
gehouden met de spreiding van de gemeenten over de landsdelen en
verschillen in de aard van het bijstandsbeleid.
De gemeenten is gevraagd een steekproef te trekken uit hun WWB-bestand.
Daarbij is onderscheid gemaakt tussen cliënten, ex-cliënten, mensen van wie
de aanvraag voor bijstand (algemene of bijzondere bijstand of langdurigheids-
toeslag) is afgewezen, mensen die hun aanvraag voor bijstand (algemene of
---
bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag) hebben ingetrokken en niet-
uitkeringsgerechtigden. Het accent lag daarbij op cliënten en ex-cliënten.
De binnen de strata ad random geselecteerde respondenten zijn vervolgens
door de gemeente aangeschreven met het verzoek om deelname aan het
onderzoek. Door gebruik te maken van een antwoordkaart konden
respondenten aan Regioplan laten weten wel of niet aan het onderzoek te
willen meewerken. De respondenten die geen antwoordkaart terugstuurden
werden (waar mogelijk) telefonisch benaderd.
De interviews met de respondenten hadden een halfgestructureerd karakter
en werden gevoerd aan de hand van een uitgebreide itemlijst. Voorafgaand
aan de gesprekken met de respondenten is er aan de hand van een beleids-
plan en een beleidsverslag een documentstudie gedaan naar het lokale
bijstandsbeleid.
Op basis van de interviewverslagen zijn zowel kwalitatieve als kwantitieve
beschrijvingen van de respondentengroep gemaakt. In de analyse zijn verder,
daar waar mogelijk, vergelijkingen gemaakt met de situatie onder de Abw aan
de hand van stellingen uit het onderzoek `De bijstand beleefd'. In dit
onderzoek zijn deze stellingen herhaald.
1.3.2 Beknopte beschrijving respons
In totaal hebben 286 respondenten aan het onderzoek deelgenomen. In tabel
1.1. staat de verdeling van de respondenten over de verschillende onder-
scheiden groepen. De respondenten zijn afkomstig uit acht gemeenten: twee
grote gemeenten, drie middelgrote gemeenten en drie kleine gemeenten.
Tabel 1.1 Samenstelling respons
Aantal Percentage
Cliënten 137 47,9%
Ex-cliënten 95 33,2%
Mensen die bijstand hebben aangevraagd, maar 19 6,6%
zijn afgewezen
Mensen die hun aanvraag voor bijstand hebben 17 5.9%
ingetrokken
Niet-uitkeringsgerechtigden 18 5.2%
Totaal 286 100%
Een meer gedetailleerde beschrijving van het veldwerk en de wijze van
steekproeftrekking treft u aan in bijlage 1.
4
1.4 Aard van de onderzoeksbevindingen
Het onderzoek heeft als doel om WWB-cliënten aan het woord te laten over
hun ervaringen en beoordeling van de WWB. Het onderzoek moet een
adequate indicatie op landelijk niveau geven van de ervaring van cliënten met
het systeem van de WWB. Er is gekozen voor een kwalitatieve onderzoeks-
opzet omdat daarmee in dit geval het onderzoeksdoel het best gediend is. De
mogelijkheid tot het uitdiepen van de opvattingen van cliënten heeft bij het
inrichten van het onderzoek zwaarder gewogen dan de wens tot het genereren
van een landelijk representatief beeld van het oordeel van 'de Nederlandse
WWB-cliënt'.
Het streven is wel om een beeld te geven op basis van een steekproef die
vanwege de omvang, de verdeling over gemeenten in verschillende grootte-
klassen en de landelijke spreiding van de onderzoeksgemeenten, waarborgt
dat veel van de mogelijke varianten van ervaringen van mensen met de WWB
aan bod komen.Op basis van interviews met 232 huidige cliënten en ex-
cliënten uit acht gemeenten wordt dan ook de diversiteit aan ervaring en
beleving in kaart gebracht. Daarbij is steeds aangegeven of we die ervaring of
beleving bij veel of juist weinig respondenten hebben aangetroffen, dit is
uitgedrukt in de kwantificeringen die bij de resultaten zijn weergegeven.
De kwantificeringen zijn niet primair voor generalisatie naar het niveau van de
landelijke populatie. Gegeven de aard en omvang van de steekproef kunnen
de kwantificeringen wel als indicatief gelden.
De casusbeschrijvingen en citaten in het rapport zijn nadrukkelijk gekozen als
voorbeelden van vaker voorkomende situaties, om zo te specifieke, individuele
casuïstiekbeschrijving te vermijden.
1.5 Opbouw rapport
In de samenvatting hebben we een overzicht gegeven van de resultaten van
het onderzoek en de bijbehorende conclusies. In de hoofdstukken hierna
geven we vervolgens een uitgebreide beschrijving van de onderzoeks-
resultaten. Hoofdstuk 2 beschrijft de ervaring, de invloed op het handelen en
het oordeel van de respondenten met betrekking tot de inkomensonder-
steuning. Hoofdstuk 3 behandelt dezelfde onderwerpen maar dan in relatie tot
activering en hoofdstuk 4 doet dat voor handhaving. Hoofdstuk 5 gaat over de
aan de WWB gerelateerde onderwerpen SUWI, Schuldhulpverlening en
cliëntenparticipatie. In hoofdstuk 6 doen we verslag van de verschillende
cliënttypen die we na analyse van het materiaal hebben kunnen benoemen.
Waar de hoofdstukken 2 tot en met 6 rapporteren over de cliënten en ex-
cliënten WWB, gaat hoofdstuk 7 over andere onderzoeksgroepen. Hoofdstuk 7
beschrijft de bevindingen over drie speciale onderzoeksgroepen, te weten de
---
personen met een afgewezen of niet doorgezette aanvraag en met personen
die uitsluitend gebruikmaken van het activeringsaanbod (NUG'ers).
Bijlage 1 is een uitgebreide onderzoeksverantwoording en bijlage 2 geeft een
overzicht van het lokale beleid in de acht onderzoeksgemeenten. In bijlage 3
zijn de verschillen tussen huidige cliënten en ex-cliënten beschreven.
Ten slotte nog dit. Waar in het rapport zonder toevoeging wordt gesproken
over respondenten, gaat het over de cliënten en ex-cliënten. Bedoelen we de
specifieke groepen (NUG'ers enzovoorts), dan vermelden we dat.
6
2 INKOMENSONDERSTEUNING
Gemeenten hebben de beschikking over verschillende instrumenten om
inwoners die niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien en geen
aanspraak kunnen maken op voorliggende voorzieningen, (tijdelijk) te helpen
op grond van de WWB. Het gaat hierbij om algemene bijstand voor levens-
onderhoud, bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag. In de interviews
is de respondenten gevraagd in hoeverre zij te maken hebben gehad met
deze instrumenten, hoe zij dat hebben ervaren en wat hun oordeel is. Hierbij is
ingegaan op de maatregelen die de respondenten nemen om rond te komen
van de uitkering.
In dit hoofdstuk komt het onderscheid naar aanbod (paragraaf 2.1) en de
beoordeling en het handelen van de cliënt aan bod (paragraaf 2.2). Paragraaf
2.3 bevat de vergelijking van de antwoorden op de stellingen over inkomens-
ondersteuning met eerder onderzoek onder bijstandscliënten. We besluiten
het hoofdstuk met een korte afsluitende paragraaf.
2.1 Aanbod aan de cliënt
2.1.1 Algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag
Iets meer dan de helft van de respondenten in het onderzoek krijgt volledige
algemene bijstand voor hun levensonderhoud. De resterende respondenten
krijgen algemene bijstand als aanvulling op inkomsten uit arbeid of een uit-
kering vanwege arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of AOW. Respondenten
die tussen een half jaar tot vijf jaar in de bijstand zitten, melden vaker een
inkomen te hebben naast de bijstand dan de cliënten die nog maar kort (korter
dan een half jaar) of juist lang (langer dan vijf jaar) in de bijstand zitten.
Alleenstaanden ontvangen vaker uitsluitend algemene bijstand voor levens-
onderhoud dan de andere huishoudensgroepen.
Formele (neven-)inkomsten uit arbeid
Bijna twee op de vijf de respondenten ontvangen ten tijde van het interview
inkomsten uit arbeid. Bij de ex-cliënten is dit voor ruim de helft het geval. Bij de
huidige cliënten gaat het om ongeveer een kwart. Gelet op de gezinssamen-
stelling van de respondenten verwerft bijna de helft van de huishoudens met
kinderen een inkomen uit arbeid.
Er kunnen twee groepen worden onderscheiden binnen de respondenten die
naast bijstand een inkomen uit arbeid hebben. Enerzijds is er een groep
respondenten die altijd al een (kleine) baan had en voor wie bijstand vooral
een aanvulling is op het inkomen uit arbeid. Zij zetten hun werkzaamheden
voort ondanks de rompslomp die dit met zich meebrengt, zoals het steeds
opgeven van (wisselende) inkomsten en de verrekening van de inkomsten met
de uitkering. Anderzijds is er de groep respondenten voor wie bijstand de voor-
---
naamste bron van inkomen is, maar wel in de gelegenheid is om daarnaast
wat bij te verdienen.
Bijzondere bijstand
Bijna de helft van alle respondenten maakt gebruik van bijzondere bijstand.
Respondenten die al wat langer in de bijstand zitten, maken meer gebruik van
bijzondere bijstand dan respondenten die korter dan een jaar in de bijstand
zitten. Een aantal respondenten meldt dat ze vanwege meerdere afwijzingen
op aanvragen voor bijzondere bijstand in het verleden, er tegenwoordig van
afzien om het überhaupt nog aan te vragen.
Een voorbeeld van een respondent die is gestopt met het aanvragen van bijzondere
bijstand, is een 46-jarige ex-cliënt uit een grote gemeente. Hij vertelt dat er in de zes
jaar dat hij een uitkering ontving zelden een aanvraag is toegekend. De man was
gescheiden en had de zorg voor zijn drie kinderen. Hij vindt eigenlijk dat hij in deze
periode niet heeft gekregen waar hij recht op had. Hij heeft geen langdurigheids-
toeslag gekregen omdat hij in de zes jaar dat hij bijstand had tussendoor twee
maanden heeft gewerkt. Daarnaast vindt de man dat hij onvoldoende gebruik heeft
kunnen maken van bijzondere bijstand gegeven zijn gezinssituatie (drie inwonende
kinderen van wie de jongste kampt met ernstige medische problemen). De man is
zelf op zoek gegaan naar meer informatie over bijzondere bijstand, maar werd er niet
veel wijzer van. Hij dacht voor verschillende zaken in aanmerking te komen, maar
heeft ervaren dat het afhangt van de interpretatie van de gemeente of hij wel of geen
bijzondere bijstand zou krijgen. Hij vertelt dat hij uiteindelijk niet meer de moeite heeft
genomen om bijzondere bijstand aan te vragen. Hij werd `beducht voor de gemeente'
en voelde zich `moreel onder druk gezet door de gemeente'.
Inmiddels zijn alle kinderen het huis uit en heeft meneer een eigen bedrijf waarmee
hij genoeg verdient om uit de bijstand te blijven.
Wanneer rekening wordt gehouden met de gezinssamenstelling van de
respondenten, wordt duidelijk dat het gebruik van bijzondere bijstand relatief
hoog is bij de gehuwden/samenwonenden en relatief laag bij de alleen-
staanden. Wanneer er kinderen in het gezin zijn, is het gebruik van bijzondere
bijstand hoger. Van de gehuwde/samenwonende ouders ontvangt 62 procent
bijzondere bijstand, bij de alleenstaande ouders bedraagt dit aandeel 49
procent. Jonge respondenten met een leeftijd tussen de 23 en 30 jaar maken
het minst gebruik van bijzondere bijstand, slechts een kwart van hen heeft
daarop een beroep gedaan. respondenten tussen de 58 en 65 jaar maken het
meest gebruik van bijzondere bijstand. Ruim driekwart heeft aangegeven
hiervan gebruik te hebben gemaakt.
Categoriale regelingen maken deel uit van de regeling voor bijzondere bijstand
en betreffen ouderen (65 jaar of ouder), chronisch zieken of mensen met een
handicap. Slechts een handjevol respondenten uit het onderzoek heeft gemeld
gebruik te maken van deze mogelijkheid.
Langdurigheidstoeslag
Onder voorwaarden kunnen respondenten gebruikmaken van de langdurig-
heidstoeslag. De belangrijkste voorwaarden zijn dat een respondent vijf jaar
8
lang een inkomen uit bijstand heeft ontvangen, niet of nauwelijks heeft bij-
verdiend en actief naar werk heeft gezocht.4 Een kwart van de respondenten
in dit onderzoek heeft in ieder geval aan de eerste voorwaarde voldaan. Door
ruim twee op de vijf respondenten uit deze groep is gemeld dat ze ook daad-
werkelijk langdurigheidstoeslag (hebben) ontvangen.
2.1.2 Bekendheid met rechten, informatievoorziening
Gemeenten informeren de respondenten op verschillende manieren over de
rechten in de bijstand. In één van de onderzoeksgemeenten krijgen de
cliënten van de sociale dienst een complete map mee waarin alle informatie is
samengebracht. Andere gemeenten werken met losse folders of brochures.
Voor alle gemeenten geldt dat de casemanager de aangewezen persoon is
om schriftelijke informatie mondeling toe te lichten.
Bijna de helft van de respondenten heeft te kennen gegeven zichzelf volledig
geïnformeerd te voelen over hun mogelijkheden (bijstand, bijzondere bijstand
en langdurigheidstoeslag) en rechten (bezwaar aantekenen tegen
beslissingen van de gemeente) in het kader van de Wet Werk en Bijstand.
Ruim een derde van de respondenten denkt hierover deels geïnformeerd te
zijn. Voor meer dan de helft van de respondenten is dit afdoende. Zij gaan niet
zelf actief op zoek naar informatie. Ongeveer een derde van de respondenten
doet dit wel en maakt hierbij gebruik van onder andere internet, maar ook van
informatie via familie, vrienden en kennissen of instanties als maatschappelijk
werk. Respondenten die kort (korter dan een half jaar) of juist lang (langer dan
vijf jaar) in de uitkering zitten, zijn actiever in het zelf zoeken naar informatie.
Niet-westerse allochtonen geven het minst vaak aan dat ze zich volledig
geïnformeerd voelen. Een op de vijf geeft zelfs aan zich helemaal niet
geïnformeerd te voelen. Zij worden vaker geïnformeerd door derden dan
autochtonen. Hierbij kan men onder andere denken aan een organisatie als
Vluchtelingenwerk. Enkele allochtonen geven aan dat zij vanwege de taal
moeite hebben te begrijpen wat hun mogelijkheden en rechten zijn. Vooral de
brieven van de sociale dienst worden als ingewikkeld ervaren.
2.1.3 Gebruik van toeslagen via Belastingdienst, kwijtschelding gemeentelijke
lasten en voedselbank
In de gesprekken met de respondenten is aan de orde gesteld in welke mate
ze gebruikmaken van andere voorzieningen zoals toeslagen (huurtoeslag en
zorgtoeslag), kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, heffingskorting en
de voedselbank. In het algemeen kan worden gesteld dat de mate waarin van
deze voorzieningen wordt gebruikgemaakt per regeling (sterk) verschilt.
4 Sinds 2006 is het mogelijk om aanspraak te maken op langdurigheidstoeslag als in de
uitkeringsperiode van vijf jaar korte tijd is gewerkt en daarmee geringe inkomsten zijn
verdiend. Er dient sprake te zijn van een situatie waarin in redelijkheid niet kan worden
gesproken van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief (zie art. 36 WWB,
eerste lid, onderdeel b).
---
Huurtoeslag
Een grote meerderheid van de respondenten maakt gebruik van huurtoeslag.
Dit geldt voor 87 procent van de cliënten en voor 71 procent van de ex-
cliënten. Respondenten die langer in de bijstand zitten, maken relatief meer
gebruik van huurtoeslag. Negen van de tien respondenten met een uitkerings-
duur tussen de twee en de vijf jaar hebben huurtoeslag, terwijl van de
respondenten die korter dan een half jaar een bijstandsuitkering hebben net
iets meer dan de helft heeft gemeld huurtoeslag te ontvangen.
Gelet op de gezinssamenstelling valt op dat (slechts) twee derde van de
alleenstaanden gebruikmaakt van huurtoeslag terwijl in de huishoudens met
kinderen het percentage ruim boven de negentig ligt. Dit heeft deels te maken
met het als alleenstaande niet voldoen aan de normen voor huurtoeslag. Zo
geldt voor een deel van de alleenstaande respondenten uit het onderzoek dat
zij nog thuis of op kamers wonen en om die reden geen aanspraak kunnen
maken op huurtoeslag.
Zorgtoeslag
Het gebruik van zorgtoeslag is onder de respondenten eveneens hoog. Bijna
negentig procent van de respondenten maakt hier gebruik van. Onder
allochtonen is het gebruik van zorgtoeslag lager dan onder autochtonen
(respectievelijk 83% en 92%). Ook voor deze toeslag geldt dat alleenstaanden
er relatief minder gebruik van maken dan huishoudens met kinderen en
gehuwden/samenwonenden.
Een 48-jarige cliënt uit een kleine gemeente (niet-westers allochtoon, man, samen-
wonend met echtgenote en vier kinderen) maakt gebruik van een groot deel van de
beschikbare toeslagen en flankerende regelingen:
- zorgtoeslag;
- huurtoeslag van ongeveer 200 euro per maand. De cliënt heeft het zo geregeld
dat de Belastingdienst dit bedrag rechtstreeks op de rekening van de
woningcorporatie stort;
- heffingskorting in de vorm van kinderkorting;
- schuldhulpverlening in de vorm van budgetbeheer.
Heffingskortingen
Ruim een derde van de respondenten maakt gebruik van heffingskortingen.
Voor de huishoudens met kinderen geldt dat ruim de helft hiervan gebruik-
maakt terwijl van de alleenstaanden en samenwonenden/gehuwden (zonder
kinderen) nog geen kwart gebruikmaakt van de heffingkorting. Voor de laatst-
genoemden geldt alleen de algemene heffingskorting, terwijl huishoudens met
kinderen ook aanspraak kunnen maken op kinderkorting en combinatiekorting.
Voor de algemene heffingskorting geldt dat het automatisch via de gemeente
kan worden geregeld. Dit gaat ook voor een deel van de respondenten op,
maar men is zich hiervan niet of nauwelijks bewust. Dit betekent dat het
daadwerkelijke gebruik van heffingskortingen hoger is dan hier gerapporteerd.
10
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
Bijna driekwart van de respondenten maakt gebruik van de mogelijkheid tot
kwijtschelding van gemeentelijke belastingen (onder andere onroerende
zaakbelasting, rioolrecht, afvalstoffenheffing en dergelijke). Cliënten maken
vaker gebruik van deze mogelijkheid dan ex-cliënten (respectievelijk 79% en
62%). Ex-cliënten komen vanwege werk of een werkende (nieuwe) partner
eerder boven de inkomensnorm voor kwijtschelding uit.
Voedselbank
Slechts enkele respondenten maken gebruik van de voedselbank. Veel
respondenten geven aan de voedselbank niet te kennen of er geen gebruik
van te willen maken (niet nodig). De respondenten die geen gebruik willen
maken van de voedselbank zeggen dat zij dat te ver vinden gaan. Een 44-
jarige alleenstaande cliënt uit een kleine gemeente verwoordt het als volgt:
"... dat is voor bedelaars."
Een enkeling wil wel degelijk van de voedselbank gebruikmaken, maar kan dat
niet omdat er in de betreffende gemeente geen voedselbank is.
2.2 Algemene bijstand: gedragsreacties en beoordeling
In de interviews is op verschillende manieren aan de respondenten gevraagd
op welke wijze zij effecten merken van het hebben van een uitkering en wat
hun oordeel daarover is. Zo is gevraagd of de uitkering passend is bij de
persoonlijke situatie. Dit betekent dat de respondent kan rondkomen zonder
maatregelen te nemen.
Wanneer men de uitkering als niet-passend beoordeelt, is gevraagd welke
maatregelen zij hebben genomen om toch rond te komen en of dit er
daadwerkelijk toe heeft geleid dat men kan rondkomen. Tot de maatregelen
behoren de uitgaven aanpassen, aanvullende inkomsten verwerven en
gebruikmaken van ondersteuning door vrienden en kennissen.
Behalve naar de financiële aspecten van het ontvangen van een uitkering is
ook gevraagd naar de sociale gevolgen. Is de respondent bijvoorbeeld minder
sociaal actief doordat hij minder financiële middelen heeft dan voor de
uitkeringssituatie?
2.2.1 Oordeel over de uitkering
Krijgt men waar men recht op heeft?
Bijna zeventig procent van de respondenten denkt te krijgen waar hij of zij
recht op heeft. De respondenten die korter dan een half jaar bijstand hebben
ontvangen, hebben er het meeste vertrouwen in dat ze krijgen waar ze recht
op hebben. Ruim negen op de tien denkt dat dit het geval is. De respondenten
die al langer in de uitkering zitten, zijn op dit punt (veel) minder positief.
---
Verder blijkt dat van de (echt)paren zonder kinderen nog niet de helft denkt te
krijgen waar ze recht op hebben. Bij de andere huishoudensvormen ligt dit
boven de zeventig procent. Verschillende respondenten hebben opgemerkt
weliswaar te krijgen waar ze recht op hebben, maar het bedrag wel aan de
lage kant te vinden.
"Het inkomen uit de bijstand is niet veel, iedereen wil wel meer. Het was teveel
om van dood te gaan, maar te weinig om van te kunnen leven" (34-jarige
alleenstaande moeder van drie kinderen, ex-cliënt uit een middelgrote
gemeente).
Past de uitkering bij de persoonlijke situatie?
Zestig procent van de respondenten vindt dat de uitkering niet-passend is bij
hun persoonlijke situatie. Respondenten die vinden dat de uitkering passend is
bij hun situatie, zijn minder actief in het aanpassen van hun uitgaven of
aanvullen van hun inkomen (door werk, via vrienden en kennissen) dan
respondenten die niet van mening zijn dat de uitkering bij hun situatie past. Zij
zeggen ook vaker dat zij in staat zijn om rond te komen met de uitkering.
Ex-cliënten oordelen wat negatiever dan cliënten, zij geven vaker aan dat de
uitkering niet-passend is. Verder blijkt dat de respondenten die al meer dan vijf
jaar in de bijstand zitten vaker vinden dat de uitkering past bij hun situatie dan
respondenten die korter in de bijstand zitten. Tachtig procent van de
huishoudens met inwonende kinderen vindt dat de uitkering niet past bij hun
persoonlijke situatie. Bij de andere huishoudensgroepen ligt dit percentage
beduidend lager.
Respondenten met een leeftijd tussen de 58 en 65 jaar vinden (veel) vaker
dan jongere respondenten dat de uitkering past bij hun persoonlijke situatie.
De respondenten tussen de 31 en 50 jaar zijn hierover het minst te spreken.
Voor deze groep geldt dat zij voor een groot deel overlapt met de huishoudens
met inwonende kinderen.
Een 41-jarige cliënt uit een kleine gemeente (autochtoon, alleenstaande moeder van
twee kinderen) vertelt dat ze het heel erg vindt dat ze geen geld overhoudt om leuke
dingen van te doen met haar kinderen. Ook moet ze tegen haar zoon van vijftien
vaak `nee' zeggen en hem teleurstellen omdat hij niet meekan met zijn vriendjes
wanneer die leuke dingen gaan doen, omdat daar geen geld voor is.
Het is moeilijk om de financiën op orde te houden. Mevrouw redt het wel, maar vindt
het niet makkelijk. Ze is voor haar gevoel altijd aan het plannen en schuiven met
geld.
2.2.2 Uitkering niet-passend: uitgaven aangepast
Van de respondenten die de uitkering als niet-passend beschouwen heeft 89
procent (gehele responsgroep 84%) de uitgaven aangepast aan het inkomen.
Respondenten bezuinigen zoveel mogelijk op de niet strikt noodzakelijke
uitgaven, waaronder kleding, uitstapjes (ook uitgaan), reiskosten et cetera.
12
Een 53-jarige cliënt uit een kleine gemeente (autochtoon, alleenstaand, vrouw) vertelt
dat ze haar uitgaven zeker heeft moeten aanpassen nadat ze in de bijstand was
terechtgekomen: "Het is geen vetpot". Haar vaste lasten kan ze net betalen, maar
voor extraatjes als kleding en uitgaan houdt ze bijna niets over. Ze is er evenwel in
geslaagd om haar uitgaven aan te passen zonder in de schulden terecht te komen.
Mevrouw ervaart nauwelijks financiële speling en dat is voor haar een stimulans om
een andere inkomstenbron te zoeken. Haar verwachting is dat ze dan meer speling
zal hebben en daardoor ook meer bewegingsvrijheid.
2.2.3 Uitkering niet-passend: inkomsten uit arbeid
Prikkel om meer geld te verdienen
Het niet kunnen rondkomen van de uitkering kan een prikkel zijn voor cliënten
om aan het werk te gaan en zo meer geld te verdienen dan in de bijstand.
Door middel van een stelling is dit aan de respondenten voorgelegd (`Ik wil
graag aan het werk omdat ik dan meer geld verdien dan in de bijstand').
Van de respondenten die de uitkering als niet-passend beschouwen, is 85
procent het (helemaal) eens met de stelling (tegen 75% voor de gehele
responsgroep). Gespecificeerd naar leeftijd blijkt dat ouderen sterker worden
geprikkeld om aan het werk te gaan dan jongeren.
Daadwerkelijk aan het werk
Driekwart van de respondenten die de uitkering als niet-passend beschouwen,
zoekt geen aanvullende inkomsten om de uitkering aan te vullen (identiek in
gehele responsgroep). Een kwart heeft dus wel bijverdiensten, waarvan zeven
procent zwart (in de totale groep respondenten 15% wit en 5% zwart).5
De respondenten die een tot vijf jaar een uitkering hebben, zijn het meest
`actief' als het gaat om zowel witte als zwarte bijverdiensten. Uit het onderzoek
wordt duidelijk dat eenoudergezinnen actiever zijn dan de andere huis-
houdensgroepen als het gaat om witte bijverdiensten verwerven. Ruim een
kwart van de respondenten uit deze groep heeft wit werk. Bij alleenstaanden
en stellen zonder kinderen is dit aandeel ongeveer tien procent.
Een deel van de respondenten vertelt geen andere bronnen van inkomsten te
zoeken omdat ze daartoe vanwege belemmeringen niet in staat zijn.
"Ik heb geen andere inkomsten gezocht, simpelweg omdat ik niet kan werken.
Mijn gezondheidstoestand is te slecht" (cliënt uit een kleine gemeente, 62 jaar,
vrouw, alleenstaand, allochtoon).
Oordeel over bijverdienmogelijkheden
De bevinding dat een minderheid van de respondenten naast de bijstands-
uitkering inkomsten uit arbeid heeft (gehad), kan voor een deel worden
5 In de interviews is geen vaste definitie van zwart werk gehanteerd. Daardoor is geen
onderscheid te maken tussen daadwerkelijk zwart werk en wit werk dat eventueel door de
cliënt niet wordt opgegeven aan de sociale dienst.
13
toegeschreven aan het feit dat er wel bijverdienmogelijkheden zijn in de WWB,
maar dat deze beperkt zijn. 6
Aan alle respondenten is gevraagd wat hun oordeel is over de bijverdien-
mogelijkheden binnen de kaders van de WWB. De respondenten zijn op dit
punt eensgezind in hun ontevredenheid: negen procent van de respondenten
is hierover te spreken (identiek in de gehele responsgroep). Respondenten
van niet-westerse herkomst zijn iets positiever dan de overige groepen.
"Het is jammer dat mensen die naast hun uitkering gaan werken, geen bonus
krijgen. Dat zou namelijk veel meer stimuleren om weer fulltime te gaan
werken" (38-jarige cliënt uit een kleine gemeente, alleenstaande moeder).
"Deze bijverdienregeling is slecht. Daarmee bereik je niet het beoogde doel,
namelijk mensen zo snel mogelijk aan het werk helpen. Mensen raken eerder
gedemotiveerd dan gemotiveerd op deze manier" (47-jarige ex-cliënt,
alleenstaande vader).
Enkele cliënten vertelden dat ze aanvankelijk wel inkomsten uit arbeid hadden
naast de uitkering, maar gedemotiveerd raakten toen ze merkten dat ze
hierdoor niet meer geld tot hun beschikking kregen. Een andere reden om te
stoppen met bijverdiensten is dat de verrekening van de verdiensten nogal
eens fout liep en/of vertraging opleverde bij de uitbetaling van de uitkering.
Een 44-jarige alleenstaande ex-cliënt uit een middelgrote gemeente (autochtoon,
hogeropgeleid, man) vertelt dat hij een tijdlang via een uitzendbureau wisselende
inkomsten uit arbeid ontving. Zijn ervaring was dat het met de verrekening nogal
eens misging. Doordat de sociale dienst een maand achterliep op wat hij aan
inkomsten doorgaf, was hij niet meer zeker van een vast bedrag aan inkomsten per
maand. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat hij stopte met zijn (bij)baantjes omdat hij
`het gedoe' zat was.
2.2.4 Uitkering niet-passend: ondersteuning door familie of kennissen
Van de respondenten die de uitkering als niet-passend beschouwen, wordt
een derde ondersteund door familie of kennissen (in gehele responsgroep
20%). Deze ondersteuning kan verschillende vormen aannemen, zoals
etenswaren toegestopt krijgen, (extra) vaak gaan eten bij familie of vrienden
en geld lenen.
De respondenten die korter dan twee jaar in de uitkering zitten, worden vaker
ondersteund door familie of kennissen. Verder blijken respondenten in de
leeftijd tussen 41 en 50 jaar relatief weinig gebruik te maken van onder-
steuning door familie of vrienden.
6 De WWB biedt in artikel 31, lid 2 onder o, gemeenten beleidsvrijheid om maandelijks een
gedeelte van de arbeidsinkomsten vrij te laten. Voor een periode van zes aaneengesloten
maanden mag de cliënt tot maximaal 25 procent van het inkomen uit arbeid behouden, met
een maximum van 177 euro per maand. Dit uitsluitend als de gemeente van oordeel is dat
het bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
14
2.2.5 Uitkering niet-passend: financiële en sociale gevolgen
Van de respondenten die de uitkering als niet-passend beschouwen, meldt
iets meer dan zestig procent te kunnen rondkomen (in gehele responsgroep
70%). Het aandeel respondenten dat rond kan komen van de uitkering, neemt
toe naarmate de uitkeringsduur langer is. Respondenten ouder dan veertig
jaar geven vaker aan te kunnen rondkomen dan jongere respondenten.
Autochtonen slagen er beter in om rond te komen van de uitkering dan niet-
westerse allochtonen.
Inwonende kinderen hebben, vergroot de problemen met rondkomen; dit geldt
met name voor de (echt)paren met kinderen. Vijftig procent komt rond.
Gevolgen voor sociale omgeving/contacten
De respondenten is gevraagd naar hun sociale omgeving. Daarbij is ingegaan
op de kwantiteit van hun sociale contacten. Het merendeel van de responden-
ten zegt veel sociale contacten te hebben, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk
te doen. Hoewel het merendeel van de respondenten aangeeft veel sociale
contacten te hebben, wordt vaak opgemerkt dat het sociale leven door de
bijstandsuitkering beperkter is geworden. Na het betalen van de vaste lasten
en dagelijkse boodschappen blijft niet of nauwelijks geld over voor `extra
dingen'. Een respondent zegt: "Ik ga niet meer uit omdat ik niet wil teren op de
zak van mijn vrienden. Ik heb geen geld om zelf een rondje te geven."
De cliënten met een gezin geven aan dat zij het heel vervelend vinden dat ze
uitstapjes, abonnementen en clubs niet meer kunnen betalen, vooral voor hun
kinderen. Ex-cliënten geven vaker dan cliënten aan veel sociale contacten te
hebben. Ruim een kwart van de cliënten meldt weinig sociale contacten te
hebben. Respondenten die nog maar kort (tot maximaal een jaar) een
uitkering hebben, melden vaker veel sociale contacten te hebben dan
respondenten die al langere tijd een uitkering hebben.
2.3 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw
Op de verschillende hoofdthema's in het onderzoek (inkomensondersteuning,
activering en handhaving) en ook bij schuldhulpverlening en cliënten-
participatie kan een vergelijking worden gemaakt met eerder onderzoek onder
cliënten met een bijstandsuitkering. Met uitzondering van het thema
handhaving7 gebeurt dat aan de hand van het onderzoek `De Bijstand Beleefd'
dat eind 2003 is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid en in juni 2004 is gepubliceerd.8
7 Op het thema `handhaving' vindt vergelijking plaats met de resultaatmetingen van
experimenten met hoogwaardig handhaven in drie gemeenten (Evaluatie LAT-project,
Soethout en Van Waveren, 2003).
8 M. Blommesteijn, E. van Doorn, M,. de Niet en J. Soethout, De Bijstand Beleefd. Onder-
zoek naar de beleving door respondenten van het landelijke beleid Bijstand en Werk tijdens
de Abw. Regioplan Beleidsonderzoek, in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, werkdocument nummer 322a, juni 2004.
15
Mate van vergelijkbaarheid, werkwijze
Ten tijde van de Abw zijn totaal ruim 1800 respondenten schriftelijk bevraagd
over verschillende aspecten van de bijstandswet. In het huidige onderzoek zijn
de respondenten face to face bevraagd. Dit betekent dat de uitkomsten niet
direct vergelijkbaar zijn; respondenten kunnen op papier anders antwoorden
dan in een rechtstreeks gesprek. Bovendien golden bij beide onderzoeken
verschillende uitgangspunten voor de representativiteit. In het onderzoek uit
2004 zijn de antwoorden herwogen om tot landelijk representatieve uitspraken
te komen. Het huidige onderzoek heeft een meer kwalitatieve doelstelling. Dit
betekent dat de vergelijking tussen beide onderzoeken als indicatie dient te
worden beschouwd. Er kunnen geen generaliseerbare uitspraken op worden
gebaseerd.
Wel is het mogelijk op hoofdlijnen te kijken of nu anders wordt geantwoord dan
destijds. Dit doen we aan de hand van stellingen die destijds schriftelijk zijn
uitgevraagd en in het huidige onderzoek door de interviewers tijdens de
gesprekken aan de respondenten zijn voorgelegd. Aangezien het om
verschillende manieren van bevraging gaat, worden de antwoorden niet te
gedetailleerd vergeleken, maar wordt gekeken of het aandeel respondenten
dat het (helemaal) met een stelling eens is, is veranderd. Bij verschillen kijken
we of we die kunnen duiden.
Stellingen over inkomensondersteuning
De respondenten is gevraagd aan te geven in hoeverre ze het eens zijn met
drie stellingen die te maken hebben met inkomensondersteuning. In het
onderzoek ten tijde van de Abw zijn de stellingen door ruim zevenhonderd
mensen beantwoord. In het huidige onderzoek zijn de stellingen aan 232
respondenten voorgelegd. Het gaat om de volgende stellingen:
1. Er wordt voldoende rekening gehouden met mijn persoonlijke situatie als
het gaat om de hoogte van mijn uitkering.
2. Ik wil graag aan het werk omdat ik dan meer geld verdien dan in de
bijstand.
3. Er wordt voldoende rekening gehouden met mijn persoonlijke situatie als
het gaat om bijzondere bijstand.
Maatwerk bij hoogte van de uitkering
Ten tijde van het onderzoek uit 2004 waren ongeveer vier van de tien respon-
denten (41%) het (helemaal) eens met de stelling dat bij de hoogte van hun
uitkering voldoende rekening was gehouden met hun persoonlijke situatie. In
het huidige onderzoek is dit aandeel nagenoeg ongewijzigd (39%). Kennelijk
ervaart men een zelfde mate van maatwerk bij het vaststellen van de
uitkeringshoogte.
Meer geld als prikkel om aan het werk te gaan
De stelling dat de respondent graag aan het werk wil om zo meer geld te
verdienen dan in de bijstand, werd ten tijde van de Abw door ruim twee derde
van de respondenten onderschreven (69%). In 2007 is dit aandeel iets groter:
bijna driekwart (74%) is het (helemaal) met de stelling eens.
16
Maatwerk bij bijzondere bijstand
In het onderzoek uit 2004 was ruim de helft (52%) van de respondenten het
(helemaal) eens met de stelling dat bij bijzondere bijstand voldoende rekening
werd gehouden met de persoonlijke situatie van de cliënt. In het huidige on-
derzoek deelt veertig procent deze mening. Een verklaring hiervoor dient zich
aan in het gewijzigde beleid van bijzondere bijstand: categorale regelingen zijn
afgeschaft, waardoor het in een aantal gevallen minder eenvoudig of vanzelf-
sprekend is dat aanspraak kan worden gemaakt op bijzondere bijstand.
2.4 Afsluiting
De algemene tendens is dat de respondenten blij zijn met de inkomensonder-
steuning vanuit de WWB, omdat ze zonder de bijstand helemaal nergens
anders terecht kunnen. In deze zin fungeert de WWB zoals bedoeld, namelijk
als sociaal vangnet. Het merendeel van de respondenten denkt te krijgen waar
ze recht op hebben en voelt zich daarnaast voldoende geïnformeerd over hun
rechten en mogelijkheden.
Een groot deel van de respondenten weet de weg te vinden naar aanvullende
regelingen zoals bijzondere bijstand, langdurigheidtoeslag, huur- en zorg-
toeslag en heffingskortingen en kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.
Zestig procent van de respondenten vindt dat de uitkering niet-passend is in
hun persoonlijke situatie, wat betekent dat men zonder aanvullende
maatregelen niet kan rondkomen. Bijna alle respondenten die de uitkering
niet-passend vinden, passen hun uitgaven aan, een kwart verdient (wit of
zwart) bij, een derde klopt aan om ondersteuning bij familie of kennissen.
Door maatregelen te nemen, lukt het ruim zestig procent van degenen die de
uitkering niet-passend vinden, om rond te komen (in gehele responsgroep
70%). Vooral (echt-)paren met kinderen hebben moeite met rondkomen.
De respondenten zijn eensgezind in hun ontevredenheid over de bijverdien-
mogelijkheden. Men vindt deze (veel) te beperkt, wat hen ontmoedigt om bij te
verdienen.
Wanneer een vergelijking wordt gemaakt tussen de huidige bijstandswet en
diens voorloper, de Abw, valt op dat er nauwelijks verschil is in het oordeel
over maatwerk bij het vaststellen van de hoogte van de uitkering. Over maat-
werk bij het toekennen van bijzondere bijstand zijn de meningen wel gewijzigd:
in het huidige onderzoek vinden minder mensen dat hierbij voldoende
rekening wordt gehouden met hun persoonlijke situatie dan tijdens de Abw. De
prikkelende werking van het vooruitzicht om meer geld te verdienen dan in de
bijstand, wordt ten tijde van de WWB iets sterker gevoeld dan ten tijde van de
Abw.
17
18
3 ACTIVERING
Gemeenten hebben verschillende activeringsinstrumenten tot hun beschikking
om cliënten te helpen uit te stromen uit de bijstand. In de interviews is aan de
respondenten gevraagd in hoeverre zij te maken hebben gehad met deze
instrumenten, hoe zij dat hebben ervaren en wat hun oordeel is. Hieronder
geven we een korte beschrijving van de verschillen in de responsgroep op
basis van afstand tot de arbeidsmarkt. Vervolgens komt in aparte paragrafen
het onderscheid naar aanbod, het handelen van de cliënt en het oordeel over
activering aan bod. Paragraaf 3.4 bevat de vergelijking van de antwoorden op
de stellingen over activering met eerder onderzoek onder bijstandscliënten.
We besluiten het hoofdstuk met een korte afsluitende paragraaf.
Afstand tot de arbeidsmarkt
Van de ondervraagde ex-cliënten is ruim de helft momenteel aan het werk. Het
merendeel van hen heeft maar kort een uitkering gehad. Van de huidige
cliënten heeft ongeveer een kwart momenteel een (deeltijd)baan. Een vijfde
van de respondenten heeft in de afgelopen twee jaar gewerkt. Voor de
overigen ligt hun arbeidsverleden verder terug in de tijd, of men heeft nooit
gewerkt.
Aan de huidige cliënten is gevraagd op welke termijn zij verwachten (meer) te
kunnen werken. Hierop antwoordde bijna een kwart dat dit binnen een jaar het
geval zal zijn. Veertig procent verwacht nooit meer aan het werk te kunnen.
Deze laatste groep wordt gekenmerkt door een arbeidsverleden dat weinig
succesvol is verlopen.
Ongeveer twee derde van de respondenten kampt met belemmeringen om
weer aan het werk te kunnen. Bij meer dan de helft van hen gaat het om
medische belemmeringen, een derde kampt (ook) met psychische
belemmeringen en een vijfde geeft aan te oud te zijn om nog aan het werk te
kunnen. De mate waarin medische belemmeringen worden genoemd, neemt
toe met de leeftijd van de respondenten.
Wanneer wordt gekeken naar verschillende groepen respondenten blijken
niet-westerse allochtonen de arbeidsmarkt vaker als een belemmering te zien
dan autochtonen. Door ouders (alleenstaand of samenwonend) worden
logischerwijs hun zorgtaken vaker als belemmering genoemd. Deze groepen
noemen ook relatief vaak het zich voordoen van de armoedeval als
belemmering om weer aan het werk te gaan.
Ongeveer vier op de tien respondenten heeft een opleiding op mbo-niveau of
hoger. De overigen hebben een lagere opleiding of een opleiding in het land
van herkomst, waarbij het niet goed te achterhalen is op welk niveau de
opleiding moet worden gewaardeerd. De ex-cliënten zijn hoger opgeleid dan
de huidige cliënten.
19
3.1 Het aanbod aan de cliënt
3.1.1 Respondenten met of zonder aanbod
Afstand tot de arbeidsmarkt en arbeidsplicht
Ruim de helft (62%) van de respondenten heeft een activeringsaanbod
gekregen. De respondenten met een aanbod blijken een minder grote afstand
tot de arbeidsmarkt te hebben dan de respondenten zonder aanbod. Zo
verwacht een derde van de respondenten met een aanbod binnen een jaar
weer aan het werk te zijn en een iets groter aandeel verwacht op langere
termijn te kunnen werken. Van de respondenten zonder aanbod verwacht
meer dan de helft nooit meer aan het werk te kunnen.
Ongeveer vier op de tien respondenten met een aanbod weten dat zij
arbeidsverplichtingen hebben. De overigen hebben deze plichten niet, of
weten het niet zeker. Van de respondenten die geen aanbod hebben gehad
zegt bijna een kwart arbeidsplichtig te zijn.
3.1.2 Aard van het aanbod
Ruim een derde (35%) van de respondenten met een traject heeft een ar-
beidsre-integratietraject aangeboden gekregen. Bij 22 procent van de trajecten
ging het om scholing en vijftien procent van de trajecten betrof Work First. Ex-
cliënten zijn oververtegenwoordigd onder de respondenten die een traject
gericht op werk hadden, terwijl huidige cliënten relatief vaak voorkomen in de
groepen met een traject voor sociale activering of een aanbod van scholing.
Ook de uitkeringsduur blijkt van invloed op de aard van het aanbod: alle
trajecten voor vrijwilligerswerk en sociale activering zijn aangeboden aan
respondenten die twee jaar of langer een uitkering hadden, terwijl arbeidsre-
integratie en Work First vooral worden aangeboden aan respondenten die
korter dan twee jaar een uitkering ontvangen. Eenzelfde beeld ontstaat bij de
verdeling naar leeftijd: jongeren krijgen vaker Work First aangeboden, terwijl
ouderen vaker een traject voor sociale activering kunnen volgen.
Scholingstrajecten worden met name aangeboden aan niet-westerse
allochtonen. Van de niet-westerse allochtonen met een trajectaanbod heeft
bijna de helft een dergelijk traject gevolgd ten opzichte van ongeveer tien
procent van de autochtonen met een traject.
Kinderopvang
Dertien procent van de respondenten met kinderen zegt gebruik te maken van
een kinderopvangregeling.
Activeringspremie
Slechts enkele respondenten hebben gebruikgemaakt van een activerings-
premie. Sommige respondenten vertelden niet op de hoogte te zijn van het
20
bestaan van premieregelingen. Een enkele respondent uit een gemeente waar
een premie pas achteraf wordt verstrekt (na uitstroom), heeft aangegeven zo
genoeg te hebben van het contact met de sociale dienst en het invullen van
allerlei formulieren dat hij, nu hij weer aan het werk is en dus van alle romp-
slomp is verlost, zich er niet meer toe kan zetten een formulier in te vullen om
daarmee een uitstroompremie aan te vragen.
Work First
Ongeveer vijftien procent van de respondenten met een traject geeft aan een
aanbod van Work First te hebben gehad. Bij ex-cliënten bleek het aanbod van
Work First te werken als een (extra) stimulans om snel zelf werk te vinden.
Een deel van hen is dan ook nooit begonnen aan het Work Firsttraject omdat
de eigen initiatieven succesvol waren.
Een vrouwelijke ex-cliënt (34 jaar, ten tijde van haar WWB-uitkering een alleen-
staande moeder) uit een middelgrote gemeente is erg ontevreden over de trajecten
die ze moest volgen in het jaar dat ze een uitkering had. Ze had arbeidsplicht en
moest solliciteren. Toen ze haar aanvraag tot uitkering deed, heeft ze eerst verplicht
productiewerk gedaan (Work First). Dit werk was niet erg leuk, hier mocht ze op
eigen verzoek na drie weken weg. Ze vond het moeilijk om werk te combineren met
de zorg voor haar kinderen. Kinderopvang was wel geregeld door de gemeente,
maar ze vond het zo'n bureaucratisch gebeuren dat er veel mis ging met de uren die
ze mocht gebruiken om haar kinderen te laten opvangen.
Daarna is de vrouw via de sociale dienst doorverwezen naar een re-integratiebedrijf
waar ze moest solliciteren en waar ze cursussen zou krijgen. Ze gaf aan dat ze niet
veel keuze had en het werd haar voorgelegd als de enige mogelijkheid. Ze heeft wel
gevraagd naar de mogelijkheid tot opleiding en cursussen. De gemeente reageerde
hier echter niet op. Het traject was volgens de respondent erg onprettig en vrij zin-
loos. Ze moest 32 uur per week naar werk zoeken, wat ze erg zinloos en vermoeiend
vond. Ze had hier liever een andere invulling aan gegeven. Er was weinig
begeleiding. De respondent deed vaak spelletjes op de computer om haar uren vol te
maken. Deze manier van zoeken demotiveerde haar sterk. Omdat het re-integratie-
bedrijf haar niet aan een baan kon helpen, had de vrouw het gevoel aan een lijntje te
worden gehouden.
Ze was blij met het inkomen uit de bijstand maar ze vond het geen zinvolle besteding
van de dag. Ze had meer begeleiding van het re-integratiebedrijf verwacht en ze is
blij dat ze inmiddels zelf werk heeft gevonden voor 20 tot 24 uur per week.
3.1.3 Eigen initiatief en contact onafhankelijk arbeidsadviseur
Eigen initiatief bij trajectaanbod
Van de respondenten met een trajectaanbod geeft een kwart aan dat zij zelf
het initiatief hebben genomen tot het aanbod, of inspraak hebben gehad in de
invulling van het traject. Met name ex-cliënten die een traject hebben gevolgd
zeggen hier zelf het initiatief toe te hebben genomen.
Respondenten die op eigen initiatief re-integreren zijn bezig met sollicitaties,
een opleiding, een cursus of vrijwilligerswerk. Enkele cliënten hebben zelf een
traject uitgezocht dat goed aansloot bij hun wensen. De gemeente bood hen
de gelegenheid om zelf een re-integratiebedrijf te selecteren.
21
Een zestigjarige alleenstaande ex-cliënt uit een grote gemeente (autochtoon, hoger
opgeleid, man) vertelt dat hij snel nadat hij door ontslag in de WWB kwam, aangaf
zelf een bedrijf te willen starten. Hij kon vanaf dat moment op eigen initiatief een
arbeidsre-integratietraject volgen waarin hij werd begeleid bij het opzetten van zijn
bedrijf. Na enkele jaren (aanvullende) bijstand is hij inmiddels ex-cliënt en heeft hij
een succesvolle onderneming. Hij vond het erg prettig dat hij een basisinkomen
kreeg en daardoor in de gelegenheid was om aan zijn toekomst te werken. Al met al
vond hij dat het traject wel wat sneller had mogen verlopen, maar de geboden
ondersteuning heeft hem zeker gemotiveerd om weer aan de slag te gaan.
Onafhankelijk arbeidsadviseur
Aan de respondenten is gevraagd of zij bij de onafhankelijke arbeidsadviseur
zijn geweest en vervolgens wat zij aan dit bezoek hebben gehad. Een vijfde
van de respondenten zegt bij de arbeidsadviseur te zijn geweest. Uit de
antwoorden blijkt echter dat zij het dan voornamelijk hebben over de adviseur
van het CWI, in plaats van de onafhankelijke arbeidsadviseur. De arbeids-
adviseur is bij weinig respondenten bekend.
3.2 Invloed op het handelen van de cliënt
3.2.1 Reactie op activeringsaanbod
Acceptatie van het aanbod, aansluiting bij situatie
In bijna alle gevallen gaan respondenten in op het aanbod van de gemeente,
ook als ze vinden dat het niet goed aansluit bij hun situatie. In de helft van de
gevallen vindt de respondent dat het aanbod niet goed aansluit bij zijn situatie.
Zo worden sollicitatietrainingen aangeboden aan respondenten die vinden dat
ze ook vóór deze training al prima in staat waren om te solliciteren. Ook krijgt
men trajecten aangeboden die niet of nauwelijks te combineren zijn met de
zorgtaken die de respondent heeft voor zijn of haar kinderen. In een gemeente
waar veel mensen een aanbod voor Work First hebben gekregen, wordt
geklaagd over de zware fysieke belasting die dit werk met zich meebrengt.
Ook mensen met rugklachten zijn tot hun onvrede op deze trajecten gezet. In
een andere gemeente zijn de ervaringen met Work First positiever. Men vindt
vaker dat het werk aansluit bij de capaciteiten van de deelnemers en dat er
sprake is van een nuttige dagbesteding.
De mate waarin het trajectaanbod aansluit bij de persoonlijke situatie blijkt toe
te nemen met de uitkeringsduur: van de respondenten die al langer dan vijf
jaar een uitkering hebben en een trajectaanbod hebben gehad vindt twee
derde dat dit aanbod aansloot. Van de respondenten die korter dan een jaar
een uitkering hebben, vindt nog geen derde deel dit.
Ook blijken niet-westerse allochtonen, vaker dan autochtonen, van mening dat
het aanbod aansluit bij hun situatie.
22
Eigen initiatief om werk te vinden
Het gebrek aan aansluiting bij de persoonlijke situatie is voor een aanzienlijk
deel van de cliënten een reden om zelf initiatief te nemen. Bijna twee derde
van de respondenten zegt zelf actie te hebben ondernomen om werk te
vinden. Ze verwachten weinig heil van de sociale dienst en denken dat hun
eigen inspanningen meer succes zullen hebben. Zij spreken hiervoor bijvoor-
beeld hun netwerk aan om vrijwilligerswerk te kunnen doen of reageren op
vacatures bij het CWI.
Van de respondenten die zelf initiatief hebben genomen, zegt driekwart dat dit
initiatief succesvol is verlopen. Met name de ex-cliënten blijken hierbij
succesvol te zijn geweest.
Met een stelling is nagegaan in hoeverre de sollicitatieplicht de respondenten
aanspoort zelf werk te vinden (`Door mensen met een uitkering sollicitatieplicht
te geven, worden zij gestimuleerd om zelfstandig werk te vinden'). Ruim de
helft van de respondenten is het (zeer) met deze stelling eens. Huidige
cliënten onderschrijven deze stelling meer dan de ex-cliënten.
Weigering of uitval
Een klein deel van de respondenten weigert het aangeboden traject,
bijvoorbeeld omdat de inhoud niet aansluit bij hun wensen of omdat zij het
traject niet kunnen of willen combineren met hun andere bezigheden. In de
meeste gevallen heeft de weigering geen gevolgen. Dit is ook het geval als
respondenten tussentijds stoppen met het traject, bijvoorbeeld omdat zij het
fysiek te zwaar vinden of vinden dat zij geestdodend werk moeten doen. Een
aantal ex-cliënten geeft aan dat zij voortijdig met hun traject zijn gestopt,
omdat zij intussen zelf werk vonden.
Soms volgt na een vroegtijdig beëindigd traject een nieuw aanbod. Vaak is dit
echter niet het geval: cliënt en gemeente gaan over tot de orde van de dag.
Geen aanbod
Ruim een derde van de respondenten heeft geen aanbod gekregen, in ieder
geval niet in het afgelopen jaar. Niet iedereen is hierover tevreden. Deze
mensen gaan zelf op zoek naar een zinvolle dagbesteding of activiteiten om
hun afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Bij de vraag naar verbeter-
suggesties voor de WWB wordt door een deel van de respondenten dan ook
geantwoord dat zij vinden dat er meer ondersteuning moet zijn bij eigen
initiatieven van de cliënt op de weg naar werk.
3.2.2 Resultaten van het aanbod
Verloop van het traject
Ruim een derde van de cliënten die zijn ingegaan op het aanbod, heeft het
traject volledig afgerond. Bij de ex-cliënten bedraagt dit aandeel driekwart.
Twee vijfde van de cliënten was ten tijde van het interview nog bezig met het
traject en ongeveer een vijfde had het traject voortijdig afgebroken.
23
Tevredenheid en resultaten van het traject
Aan de respondenten is gevraagd of zij tevreden zijn over het trajectaanbod
en of zij positieve of negatieve resultaten van het trajectaanbod kunnen
benoemen. Twee vijfde van de respondenten is tevreden over het aanbod dat
zij hebben gekregen.
Als belangrijkste positieve resultaten worden het vinden van werk, het
wegnemen van belemmeringen en het hebben van een zinvolle dagbesteding
genoemd. In mindere mate worden ook negatieve effecten genoemd. Het gaat
dan voornamelijk om problemen bij de opvang van kinderen of om stress als
gevolg van het traject.
3.3 Beoordeling van het aanbod door de cliënt
3.3.1 Eigen verantwoordelijkheid
Bijna iedere respondent vindt dat mensen met een WWB-uitkering zelf
verantwoordelijk dienen te zijn voor het vinden van werk. De mate waarin men
dat ook op de eigen situatie van toepassing vindt, verschilt echter. Ongeveer
de helft van de respondenten vindt het realistisch zelf die verantwoordelijkheid
te nemen. Zij vinden het volkomen terecht dat zij zelf op zoek moeten naar
werk en vinden dat ook een realistische tegenprestatie die aan de uitkering is
verbonden.
Respondenten die eigen verantwoordelijkheid nemen niet realistisch vinden,
geven aan teveel belemmeringen te hebben om op eigen kracht weer aan de
slag te kunnen. Het gaat dan met name om medische of psychische
belemmeringen, taalproblemen of een te hoge leeftijd.
Met behulp van de stelling `In de bijstand kun je je minder goed persoonlijk
ontwikkelen' (dan uit de bijstand, dus wanneer je werkt), is nagegaan hoe de
respondenten aankijken tegen de mogelijkheid van persoonlijke ontwikkeling
in een uitkeringssituatie. Bijna zestig procent is het (helemaal) met de stelling
eens en is dus van mening dat werken beter is voor je persoonlijke
ontwikkeling.
Als wordt gekeken naar verschillende groepen respondenten blijkt dat ex-
cliënten en niet-westerse allochtonen het vaker met deze stelling eens zijn dan
andere respondenten. Ook valt op dat hoe langer respondenten een uitkering
hebben, hoe meer men het oneens is met de stelling. Dit duidt erop dat als
men langer in de uitkering zit, men van mening is dat dit de persoonlijke
ontwikkeling niet in de weg staat.
Vrijwilligerswerk als invulling eigen verantwoordelijkheid
Een groep oudere cliënten en cliënten die wonen in een regio met een relatief
ongunstige arbeidsmarkt geeft aan dat zij zich geprikkeld voelen om
vrijwilligerswerk te doen. Zij zien dit als een tegenprestatie voor de uitkering
aangezien zij geen uitzicht denken te hebben op uitstroom naar een betaalde
24
baan. Het houdt hen actief en het biedt een zinvolle dagbesteding en sociale
contacten. Ook andere respondenten zien vrijwilligerswerk als een zinvolle
invulling van het bestaan, maar sluiten daarbij uitstroom naar betaald werk niet
uit.
3.3.2 Prikkelende werking activeringsaanbod
Invloed op motivatie
Aan respondenten met een trajectaanbod is gevraagd of het aanbod van
invloed was op hun motivatie om (weer) aan het werk te gaan. Voor twee
derde van de huidige cliënten en driekwart van de ex-cliënten blijkt dit het
geval te zijn; zij zijn hierdoor extra gemotiveerd om ofwel het aangeboden
traject te volgen ofwel zelf nadere stappen te zetten richting werk. Een
enkeling van hen zegt echter dat dit een negatieve invloed was: zij raakten
gedemotiveerd door het aanbod, bijvoorbeeld omdat het niet aansloot. De
overigen zeggen wel sterker gemotiveerd te zijn door het aanbod. Dit geldt
met name voor respondenten in de leeftijd van dertig tot vijftig jaar.
Algemeen geaccepteerde arbeid als prikkel
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden wordt door
ruim de helft van de huidige cliënten als een prikkel gezien om aan het werk te
gaan. Zij vinden dat het beter is om werk te doen dat je aanspreekt, en
daarom prikkelt een verplicht aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid om
zelf iets te zoeken dat aansluit.
"Het is niet goed om een baan op te dringen. Als je het werk niet leuk vindt,
hou je het toch niet lang vol." (32-jarige alleenstaande moeder van twee
kinderen, cliënt in een kleine gemeente)
Bij de ex-cliënten is dit aandeel aanzienlijk lager: ongeveer een kwart vindt dat
het moeten aannemen van algemeen geaccepteerde arbeid als prikkel werkt.
Ook is gevraagd of men het terecht vindt dat de uitkering kan worden verlaagd
als een cliënt algemeen geaccepteerde arbeid weigert. Veertig procent vindt
dit (zeer) terecht. Het zijn vaker huidige cliënten die dit vinden, dan ex-
cliënten.
Bij de antwoorden op de vraag over algemeen geaccepteerde arbeid valt op
dat veel mensen vinden dat vooral jongeren moeten worden verplicht om ieder
aanbod van arbeid te accepteren. Een ex-cliënte, ouder dan tachtig jaar,
wonend in een grote gemeente verwoordt het als volgt:
"Het is net luilekkerland voor de jongeren."
Geen enkele prikkel tot uitstroom
Ruim een kwart van de huidige cliënten voelt zich op geen enkele wijze
geprikkeld om uit te stromen. Zij zien de WWB als het best haalbare in hun
situatie. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met aanzienlijke medische of
psychische belemmeringen, ouderen en cliënten die al lange tijd een uitkering
25
hebben, maar ook om alleenstaanden. Op de vraag wat zij nodig hebben om
uit te stromen uit de bijstand volgen antwoorden als `twintig jaar teruggaan in
de tijd', `een goede gezondheid' of `een rijke man tegenkomen'.
Een voorbeeld van een cliënt die aangeeft dat de WWB het best haalbare is, is een
vijftigjarige alleenstaande vrouw uit een kleine gemeente. Geruime tijd geleden heeft
ze een whiplash opgelopen en kwam ze in de ziektewet. Sinds haar scheiding acht
jaar geleden ontvangt ze bijstand. Ze heeft last van hoofdpijn en kan daardoor niet
lang werken. Momenteel heeft ze ook last van haar pols. Ze geeft aan dat ze eigenlijk
altijd ziek is en antidepressiva slikt en gelooft daarom niet dat ze ooit nog aan het
werk komt. Ze wil wel heel graag werken en doet dan ook vrijwilligerswerk. Ze heeft
dit werk op eigen initiatief gevonden, maar wordt hier ook toe `gepusht' door haar
contactpersoon bij de gemeente.
Ze heeft op initiatief van de gemeente een computercursus gevolgd. Deze cursus
vond ze geweldig leuk en ze is er erg dankbaar voor. Eerst kon ze niks met de
computer, nu kan ze brieven schrijven en e-mailen.
Ze voelt zich verantwoordelijk om iets te doen voor haar geld, al is het onbetaald
vrijwilligerswerk. "Je moet niet de hele dag op je kont zitten." Ze heeft niet voor een
betaalde baan gesolliciteerd omdat ze denkt dat niemand haar wil hebben met al die
klachten.
Van de overige cliënten zegt ruim een kwart (nog) niet op de goede weg naar
zelfredzaamheid te zijn. Ruim veertig procent zegt wel op de goede weg te
zijn. Hierbij valt op dat dit aandeel onder alleenstaande ouders groter is dan
onder de andere huishoudensgroepen.
3.3.3 Algemeen oordeel activering
De respondenten met ervaring met activeringsinstrumenten is gevraagd naar
een algemeen oordeel over die instrumenten. Ruim de helft oordeelt positief
over de instrumenten. Hierbij blijken respondenten die langer dan vijf jaar een
uitkering hebben en niet-westerse allochtonen positiever te oordelen dan
andere respondenten. Respondenten die een half jaar tot een jaar een
uitkering hebben, zijn beduidend negatiever.
Het algemene oordeel van de respondenten over activering lijkt bepaald te
worden door de mate waarin sprake is van maatwerk. Als respondenten
positief zijn, is dat vaak het gevolg van een goed aansluitend aanbod.
Respondenten met een negatief oordeel geven daarbij als reden aan dat van
maatwerk geen sprake was en ze activiteiten moe(s)ten doen die niet bij hun
achtergrond of leefsituatie pasten.
26
3.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw
De respondenten is gevraagd aan te geven in hoeverre ze het eens zijn met
drie stellingen die te maken hebben met activering. Deze stellingen zijn aan
het eind van 2003 in een schriftelijk onderzoek aan respondenten met een
Abw-uitkering of met een gesubsidieerd dienstverband voorgelegd. Destijds
zijn de stellingen door bijna vierhonderd mensen beantwoord. Aangezien het
om verschillende manieren van bevraging gaat (nu mondeling, destijds
schriftelijk), zijn de antwoorden alleen globaal te vergelijken.
Het gaat om de volgende stellingen:
1. Door mensen met een uitkering sollicitatieplicht te geven, worden zij
gestimuleerd om zelfstandig werk te vinden.
2. In de bijstand kun je je minder goed (dan uit de bijstand, dus wanneer je
werkt) persoonlijk ontwikkelen.
3. Vindt u het terecht dat iemand met een sollicitatieplicht een lagere
uitkering kan krijgen als hij of zij algemeen geaccepteerde arbeid weigert?
Stimulerende werking sollicitatieplicht
Ten tijde van het onderzoek onder Abw'ers was bijna driekwart van de
respondenten (71%) het (helemaal) eens met de stelling dat mensen met een
uitkering door middel van sollicitatieplicht werden geprikkeld om zelf werk te
vinden. In het huidige onderzoek vindt ruim de helft (55%) van de
respondenten dit. Dit duidt erop dat de beoogde prikkelende werking van de
WWB niet tot uitdrukking komt door het opleggen van sollicitatieplicht.
Persoonlijke ontwikkeling
Het oordeel over de persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden in de bijstand,
blijkt nagenoeg ongewijzigd ten opzichte van ruim drie jaar geleden. In beide
onderzoeken is bijna zestig procent het (helemaal) eens met de tweede
stelling. Werken wordt duidelijk gezien als manier om je persoonlijk te kunnen
ontwikkelen.
Korting bij weigeren algemeen geaccepteerde arbeid
Ten tijde van de Abw was het begrip `algemeen geaccepteerde arbeid' nog
niet geïntroduceerd, maar bestond de verplichting tot het aanvaarden van
`passende arbeid'. Destijds vond 41 procent van de respondenten het (zeer)
terecht dat na weigering van passende arbeid de uitkering kon worden
verlaagd. In het huidige onderzoek zijn de meningen nagenoeg ongewijzigd:
veertig procent vindt dat een korting op het weigeren van algemeen
geaccepteerde arbeid (zeer) terecht is.
Vanwege de aanscherping van de wet op dit punt, is de vergelijking echter niet
zuiver. Het gelijk blijven van het aandeel respondenten dat een korting terecht
vindt, kan immers duiden op een juist `strengere' houding van respondenten.
Een voorzichtige conclusie is dat een even groot aandeel dit aspect van de
wet onderschrijft, ook al is de invulling van de wet op dit punt gewijzigd.
27
3.5 Afsluiting
Een groot deel van de respondenten voelt zichzelf verantwoordelijk om weer
actief te worden op de arbeidsmarkt en zelf in een bestaan te voorzien.
Slechts de helft vindt dit echter ook een realistisch streven. Medische en
psychische belemmeringen staan arbeidsinschakeling in de weg.
Ter ondersteuning bij het vinden van werk of een zinvolle dagbesteding
kunnen cliënten een activeringsaanbod krijgen. Ruim de helft van de
respondenten heeft een dergelijk aanbod gehad. In veel gevallen ging het om
een arbeidsre-integratietraject, scholing of Work First.
De helft van de respondenten die een traject aangeboden hebben gekregen,
vindt dat het traject niet goed aansloot bij hun persoonlijke situatie. In een deel
van de gevallen heeft men om die reden het traject geweigerd of is men
voortijdig met het traject gestopt (een vijfde deel).
Twee vijfde van de mensen met een trajectaanbod is tevreden over dat
aanbod. Het traject heeft hen geholpen bij werk vinden, belemmeringen
wegnemen of bij een zinvolle dagbesteding krijgen.
Ruim de helft van de respondenten is in het algemeen positief over de
activeringsinstrumenten van de gemeenten. Men noemt hiervoor bijvoorbeeld
als reden dat de instrumenten fungeren als het nodige `duwtje in de rug' om
weer aan het werk te gaan.
Een vergelijking met eerder onderzoek leert dat respondenten nog steeds
vinden dat werken beter is voor je persoonlijke ontwikkeling dan bijstand
ontvangen, maar men wordt minder tot werken geprikkeld door het opleggen
van sollicitatieplicht. De meer prikkelende werking en strengere uitvoering van
de WWB lijken de respondenten op dit aspect minder te onderschrijven dan
ten tijde van de Abw. De meningen over persoonlijke ontwikkeling in de
bijstand en verplicht werk accepteren zijn niet veranderd sinds de Abw.
28
4 HANDHAVING
Met de komst van de WWB is voor gemeenten de prikkel tot effectief hand-
haven groter geworden. Het voorkomen van onterecht verstrekte uitkeringen
heeft direct gevolgen voor de financiën van de gemeente. Gemeenten geven
op verschillende manieren invulling aan handhaving. Dit kan onder andere
door de toegang tot de bijstand te bemoeilijken (strenge poortwachter). Door
betere informatievoorziening en soepelere dienstverlening kan worden
voorkomen dat cliënten zich niet aan de regels houden. Met meer gerichte
controles en strenger sanctioneren kan een gemeente ervoor zorgen dat
regelovertreding snel wordt opgespoord en bestraft. Bovendien kan dit
mogelijke regelovertreders afschrikken.
Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij te maken hebben met hand-
having. Zijn zij goed geïnformeerd? Is het gemakkelijk om aan verplichtingen
te voldoen? Ook is gevraagd of de handhavingsactiviteiten van invloed zijn op
hun bereidheid om de regels na te leven en op hun streven om uit de bijstand
te raken. In paragraaf 4.1 tot en met 4.3 beschrijven we achtereenvolgens het
`aanbod' van handhavingsactiviteiten, de gevolgen daarvan op het handelen
van de cliënt en het oordeel van de cliënt over handhaving. In paragraaf 4.4
maken we een vergelijking tussen de antwoorden op de stellingen over
handhaving en eerder onderzoek onder cliënten in drie gemeenten waar werd
geëxperimenteerd met nieuwe vormen van handhaving ten tijde van de Abw.
Paragraaf 4.5 bevat een afsluiting van het hoofdstuk.
4.1 Het aanbod aan de cliënt
4.1.1 Bekendheid met plichten, informatievoorziening
Ongeveer driekwart van de respondenten geeft aan goed op de hoogte te zijn
van alle plichten. Vrijwel alle respondenten hebben hierover informatie van de
gemeente ontvangen, twee derde geeft zelfs aan volledig door de gemeente
over plichten te zijn geïnformeerd. Hierbij blijkt de uitkeringsduur een rol te
spelen: negen van de tien respondenten die langer dan vijf jaar een uitkering
hebben, zeggen volledig door de dienst geïnformeerd te zijn. Hierbij wordt
soms de opmerking gemaakt dat met name de plichten goed onder de
aandacht worden gebracht, de rechten worden minder nadrukkelijk belicht. Dit
blijkt ook uit een vergelijking met de antwoorden op de vraag of men goed op
de hoogte is van de rechten (hoofdstuk 2). Dit bleek bij (slechts) de helft van
de respondenten volledig het geval te zijn.
Het zijn vooral autochtone respondenten die menen goed op de hoogte te zijn
van hun plichten. Allochtonen geven vaker aan niet goed of zelfs helemaal niet
te weten wat hun plichten zijn. Zij worden voor een deel door derden
29
geïnformeerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om informatie die zij van vrienden of
kennissen met een uitkering krijgen, of via een hulpverleningsinstantie zoals
Vluchtelingenwerk. Enkele allochtone cliënten geven aan door taalproblemen
helemaal niets te weten of te snappen van hun plichten.
Een kwart van de respondenten is ook zelf achter informatie over plichten
aangegaan. Hierbij komt het beeld naar boven dat uitsluitend schriftelijke
informatie voor de meeste respondenten niet voldoet. Met name in gesprekken
met contactpersonen en bij het gericht vragen om informatie worden plichten
duidelijker. Cliënten die al langere tijd een uitkering hebben, zeggen inmiddels
wel zo ongeveer alles te weten wat te maken heeft met de WWB.
Respondenten die juist kort een uitkering hebben (korter dan een half jaar),
blijken sterker geneigd om zelf op zoek te gaan naar informatie.
4.1.2 Bekendheid en ervaring met controles en sancties
Bekendheid controles en sancties
Wanneer we ingaan op de bekendheid van de controles die de sociale dienst
kan uitvoeren, zegt veertig procent hiervan volledig op de hoogte te zijn. De
mogelijke sancties zijn iets beter bekend (45% is volledig op de hoogte). De
respondenten melden de sancties goed te kennen omdat deze altijd (op
dreigende toon) onderaan brieven van de sociale dienst vermeld staan.
"Elke keer als er een brief van de sociale dienst binnenkwam was ik al bang:
`Wat heb ik nu weer gedaan?'. Je hebt maar zo weinig inkomen en het geeft je
een onzeker gevoel als er telkens zo wordt gedreigd met van alles" (ex-cliënt
uit grote gemeente).
Met name mensen die recent zijn ingestroomd in de bijstand (korter dan een
half jaar een uitkering) zijn goed op de hoogte van de controlemogelijkheden.
Bij sancties geldt juist het omgekeerde: mensen met ruim vijf jaar ervaring in
de bijstand zijn het best op de hoogte van de mogelijke sancties. Eenzelfde
beeld ontstaat als wordt gekeken naar leeftijd: met name oudere respondenten
zijn op de hoogte van de sanctiemogelijkheden. Het zijn echter ook voorname-
lijk oudere respondenten die lang in de bijstand zitten, mensen met een korte
uitkeringsduur zijn relatief jong.
Ervaring controles
De bekendheid met controles en sancties hangt duidelijk samen met de
ervaring die respondenten hiermee hebben. Zo hebben met name mensen die
kort in de uitkering zitten ervaring met een huisbezoek (bijvoorbeeld tijdens de
aanvraag). De ervaring met sancties is vooral aanwezig bij mensen die
langere tijd een uitkering hebben.
Bij de huisbezoeken is duidelijk te merken dat er op dit punt verschillen zijn in
gemeentelijk beleid. In drie van de acht gemeenten heeft (bijna) de helft van
de (ex-)cliënten ervaring met een huisbezoek. Bij de totale groep responden-
ten bedraagt dit aandeel iets meer dan een kwart.
30
Het merendeel van de respondenten heeft administratieve controles onder-
gaan en deze zijn dan ook goed bekend. Dat niet alle respondenten aangeven
met de vrijwel onvermijdelijke administratieve controles van doen te hebben,
komt omdat respondenten informatie opgeven over inkomsten en bewijs-
stukken aanleveren niet zozeer als een controle ervaren, maar eerder zien als
een onderdeel van de dagelijkse gang van zaken.
Met andere vormen van controle heeft bijna niemand ervaring, zoals een
bezoek op werkplek of het nagaan van sollicitatieactiviteiten. Deze controles
genieten dan ook nauwelijks bekendheid onder de cliënten.
"Ik hoef maar één keer per jaar langs te komen. Dat vind ik erg weinig. We
hebben dan een gesprek van een uur en dan ben je er weer voor een jaar
vanaf. Als je niet wilt, is het heel makkelijk om niet aan het werk te gaan"
(cliënt, 33 jaar, kleine gemeente).
Ervaring sancties
Wanneer wordt gekeken naar sancties blijkt een kwart van de respondenten
hier ervaring mee te hebben. Meestal was dit na het niet volledig of tijdig
opgeven van informatie. Een aantal keer is volstaan met een waarschuwing en
kon de (ex-) cliënt door uit te leggen waarom hij te laat was met zijn
inkomstenbriefje erger voorkomen.
Van de mensen met een sanctie heeft veertig procent bezwaar gemaakt tegen
de opgelegde sanctie. In een enkel geval is de respondent in beroep gegaan.
In de meeste gevallen is het bezwaar of beroep ongegrond verklaard.
Een alleenstaande cliënt van 39 jaar uit een middelgrote gemeente kenmerkt zichzelf
als iemand `met een kort lontje'. Tijdens zijn re-integratietraject kreeg hij ruzie met
zijn begeleider. Zijn uitkering is gekort en hij mag nooit meer bij het re-integratie-
bedrijf binnen komen. De cliënt vindt dat er erg snel een hoge sanctie is opgelegd. Hij
heeft een advocaat ingehuurd maar de rechter gaf het re-integratiebedrijf gelijk.
Van de acht onderzoeksgemeenten vallen er drie op door een groot aandeel
respondenten dat ervaring heeft met sancties (variërend van een derde tot de
helft van de respondenten). In twee gevallen gaat het om gemeenten waar ook
relatief veel respondenten wonen die ervaring hebben met een huisbezoek.
Wanneer we kijken naar kenmerken van de respondenten hebben (echt)paren
met kinderen, niet-westerse allochtonen en huidige cliënten iets vaker te
maken gehad met sancties. Wat betreft het onderscheid tussen cliënten en ex-
cliënten kan dit samenhangen met uitkeringsduur: ex-cliënten hebben over het
algemeen korter een uitkering gehad en respondenten met een korte
uitkeringsduur hebben relatief weinig te maken gehad met sancties. Dit is op
zich logisch, aangezien zij slechts kort in de gelegenheid zijn (geweest) om
zich niet aan de regels te houden en daar vervolgens op te worden betrapt.
Ook respondenten in de leeftijdscategorie 58 tot 65 jaar hebben weinig te
maken gehad met sancties.
31
4.1.3 Ervaringen aan de poort9
Ruim de helft van de respondenten geeft aan dat zij geen problemen hebben
gehad bij de aanvraag van hun uitkering. Een kwart van de respondenten
noemt rompslomp (het mee moeten nemen van bewijzen, formulieren) als
probleem `aan de poort'. Ongeveer één op de zes respondenten vond dat het
lang duurde voordat de eerste uitkering werd betaald. De `dreiging' van een
Work Firsttraject was voor enkele ex-cliënten een reden om te zorgen zo snel
mogelijk zelf werk te vinden dat beter aansloot bij hun capaciteiten.
Een allochtone cliënt uit een grote gemeente (56 jaar, woont samen met zijn vrouw
en zeven kinderen) vertelt dat hij bij het aanvragen van zijn uitkering via het CWI
naar de sociale dienst is gegaan. Dat ging prima. Hij vindt de mensen bij de sociale
dienst erg vriendelijk en behulpzaam. Als hij formulieren in moet vullen gaat hij naar
een raadsman of -vrouw. Hij snapt de papieren zelf niet zo, dus dat doen ze samen.
Soms gaat hij elke week, soms pas na drie maanden weer.
Als we kijken naar de kenmerken van de respondenten, dan zijn het vooral ex-
cliënten, jongeren en respondenten die kort een uitkering hebben die vonden
dat hun uitkeringsaanvraag lang duurde. Dit zijn overigens drie groepen die
deels overlappen.
Bij autochtonen en niet-westerse allochtonen valt op dat zij als geheel even
vaak problemen aan de poort hebben ervaren, maar dat het bij allochtonen
vaker rompslomp betreft, terwijl autochtonen het vaker te lang vinden duren.
Alleenstaande ouders en (echt)paren met kinderen vallen ook op als groepen
die relatief vaak rompslomp ervaren bij de uitkeringsaanvraag.
4.2 Invloed op het handelen van de cliënt
4.2.1 Acceptatie van regels, controles en sancties
Regels
Een grote meerderheid (80%) van de respondenten vindt de regels die aan de
uitkering zijn verbonden acceptabel. Men vindt het logisch dat er aan het recht
op een uitkering ook plichten verbonden zijn. "Je moet wel iets doen voor je
geld", aldus een cliënt uit een grote gemeente.
Hierbij valt op dat cliënten de regels meer onderschrijven dan ex-cliënten. Ook
blijkt de acceptatie toe te nemen met uitkeringsduur en leeftijd. Niet-westerse
allochtonen hebben een grotere mate van acceptatie van de regels dan
autochtonen en ook alleenstaanden accepteren de regels vaker dan (ex-)
cliënten die in een andere huishoudenssamenstelling leven.
9 In de interviews is gesproken met de respondenten over hun ervaringen bij de uitkerings-
aanvraag. Hierbij is niet expliciet onderscheid gemaakt naar ervaringen bij CWI en
ervaringen bij de gemeente. In de interviews zijn ook de ervaringen in de SUWI-keten aan
de orde gekomen. Daarbij is wel doorgevraagd naar de verschillende organisaties. De
antwoorden op deze vragen komen in hoofdstuk 5 aan de orde.
32
Controles
Ruim driekwart van de respondenten accepteert het feit dat de gemeente
controles uitvoert. De gemeente moet immers kunnen bepalen of iedereen die
een uitkering krijgt daar ook wel daadwerkelijk recht op heeft. Ook nu vallen
cliënten en alleenstaanden op als groepen met een relatief grotere mate van
acceptatie.
Sancties
Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij het acceptabel vinden dat de
gemeente een sanctie op kan leggen. Opvallend is dat meer dan de helft van
de respondenten geen antwoord heeft gegeven op deze vraag. Van hen die
wel geantwoord hebben, vindt zeventig procent sancties acceptabel. Hierbij
maakt een deel van de respondenten echter de opmerking dat bij de zwaarte
van de sanctie wel rekening moet worden gehouden met de ernst van de
overtreding en de persoonlijke situatie van de cliënt.
Een ex-cliënt uit een kleine gemeente betuigt zich een voorstander van
sancties: "Als mensen de boel besodemieteren moeten ze worden gepakt."
4.2.2 Naleving
Een meerderheid van de respondenten (ruim 60%) heeft aangegeven in het
afgelopen jaar aan alle verplichtingen te hebben voldaan. Hierbij merken we
op dat een kwart van de respondenten geen antwoord heeft gegeven op deze
vraag. Dertien procent van de respondenten heeft toegegeven zich niet aan de
regels te hebben gehouden. De respondenten die zich wel aan de regels
hielden, vinden dit niet meer dan normaal, al geeft een kwart van de
respondenten aan dat naleving soms wel lastig is, bijvoorbeeld omdat het veel
rompslomp met zich meebrengt. Ruim een tiende van de respondenten vindt
het ronduit moeilijk om zich aan de regels te houden.
Met name (oudere) cliënten die geen activeringsverplichtingen meer hebben,
vinden het juist gemakkelijk om zich aan de regels te houden. De mate waarin
men dit gemak ervaart, blijkt toe te nemen met de leeftijd en de uitkeringsduur.
De groep die een half jaar tot een jaar in de uitkering zit, valt juist op door een
meerderheid die naleving (soms) moeilijk vindt.
Andere groepen die naleving relatief gemakkelijk vinden (of vonden) zijn ex-
cliënten, autochtonen en respondenten zonder kinderen.
Een meerderheid van de respondenten vindt dat rechten en plichten met
elkaar in balans zijn. Opvallend is dat ook mensen die zich niet (volledig) aan
de regels houden dit in meerderheid aangeven. Ruim een kwart van de
respondenten vindt echter dat dit niet het geval is. Zij vinden dat er meer
plichten dan rechten zijn.
"De controles zijn niet gemakkelijk en veel werk. Je moet alles op een rijtje
zetten, je moet je administratie bijhouden. Het is niet echt een vakantiegevoel
in de bijstand" (cliënt uit een kleine gemeente).
---
4.2.3 Overtreding
Zoals gezegd heeft een klein deel van de respondenten (13%) aangegeven
zich niet aan de regels te hebben gehouden. Enkele respondenten hebben
zich onbewust niet aan de regels gehouden, bijvoorbeeld omdat ze niet wisten
dat ze iets moesten melden. Er zijn ook enkele respondenten die toegeven
zich bewust niet aan de regels te houden. Het gaat dan bijvoorbeeld om
zwartwerken (5% van de respondenten geeft dit toe) of verkeerde informatie
geven over de huishoudensamenstelling om zo beter rond te komen of de
werkende partner niet te benadelen.
4.3 Beoordeling van het aanbod door de cliënt
4.3.1 Verplichtingen als prikkel
Prikkel tot uitstroom
Ruim een derde van de respondenten ervaart de rompslomp die gepaard gaat
met het voldoen aan de verplichtingen van de WWB als prikkel om uit de
bijstand te raken. Hoewel veel mensen het terecht vinden dat er een tegen-
prestatie wordt gevraagd voor de uitkering, vindt men het een hoop gedoe.
Een cliënt uit een kleine gemeente is vluchteling en geeft aan moeite te hebben met
alle verplichtingen. Hij vindt het lastig om maandelijks dezelfde papieren in te moeten
vullen. Voor hem is dat een reden om uit de bijstand te willen. Hij wil zich wel graag
aan de regels houden, maar hij kent ze niet precies, waardoor er nog wel eens wat
mis gaat.
Met name ex-cliënten ervaren de handhavingsactiviteiten als prikkelend om uit
te stromen. Zij zijn opgelucht niet meer steeds `met de billen bloot' te moeten.
Andere groepen die meer dan anderen aangeven geprikkeld te zijn tot
uitstroom als gevolg van de verplichtingen, zijn eenoudergezinnen en jongere
respondenten (23 tot 40 jaar). Mensen die langer dan vijf jaar een uitkering
hebben, voelen zich juist minder geprikkeld tot uitstroom.
Als we kijken naar verschillen tussen gemeenten vallen twee kleine
gemeenten op die kennelijk door handhaving hun respondenten bovenmatig
weten te prikkelen tot uitstroom. In deze gemeenten zegt bijna de helft van de
respondenten dat dit het geval is. Eén van deze gemeenten is sinds 2005
actief bezig met hoogwaardig handhaven. In het kader hiervan is onder andere
de informatievoorziening voor cliënten aangepast en zijn medewerkers extra
getraind op handhavingsaspecten. Van de andere gemeente zijn geen
bijzonderheden ten aanzien van het handhavingsbeleid bekend.
34
Prikkel tot naleving
De verplichtingen die bij de bijstand horen, kunnen niet alleen prikkelen tot
uitstroom maar ook tot een grotere bereidheid tot regelnaleving. Bijna twee
derde van de respondenten zegt dat dit het geval is. Hierbij zijn het juist de
cliënten die, meer dan de ex-cliënten, zijn aangespoord om zich aan de regels
te houden. Opnieuw zijn met name eenoudergezinnen geprikkeld door
handhaving. Maar liefst driekwart van hen zegt dat zij gericht zijn op het
naleven van de regels. Ze willen voorkomen dat zij worden geconfronteerd
met een sanctie. Ook respondenten in de leeftijdscategorie van 58 tot 65 jaar
zijn, meer dan anderen, geprikkeld tot naleving (85%).
Een groep die opvalt juist niet geprikkeld te zijn, is de groep die een half jaar
tot een jaar in de uitkering zit. Slechts één op de vier vindt dat handhaving
effect heeft de bereidheid tot regelnaleving.
De perceptie van een hoge pakkans bij regelovertreding kan cliënten prikkelen
om na te leven. Met de stelling: `Het is gemakkelijk om zwart bij te verdienen,
dat komt de sociale dienst nooit te weten' is nagegaan hoe hoog de respon-
denten de pakkans bij zwartwerk achten. Een derde van de respondenten is
het (helemaal) eens met deze stelling.
Wanneer onderscheid wordt gemaakt naar kenmerken van de respondenten,
valt een ander beeld op dan bij meer algemene vragen over de prikkel tot
naleving. Nu blijken juist ouderen (tussen de 58 en 65 jaar) van mening dat het
gemakkelijk is zwart te werken zonder te worden gepakt. Respondenten die
nog maar kort (korter dan een half jaar) in de uitkering zitten, zijn juist van
mening dat zwart werk níet gemakkelijk is. Dit duidt erop dat de prikkel tot
naleving bij deze groepen niet sterk samenhangt met hun perceptie van de
pakkans bij zwart werk.
4.3.2 Oordeel over handhaving en tegenprestaties
Handhaving terecht en makkelijk?
Al met al is bijna iedereen van mening dat handhaving terecht is, maar de
mening over het gemak om na te leven verschilt. Ruim de helft van de
respondenten vindt handhaving terecht en vindt het ook gemakkelijk om
verplichtingen na te leven. Ruim een derde vindt handhaving wel terecht maar
vindt het lastig om alle verplichtingen na te leven. Van de autochtonen vindt
zestig procent handhaving terecht en makkelijk, bij de niet-westers allochtonen
bedraagt dit aandeel 45 procent.
Proportionaliteit tegenprestaties
Driekwart van de respondenten vindt dat de tegenprestaties die gelden bij het
ontvangen van een WWB-uitkering in proportie zijn. Hierbij geldt echter de
volgende nuancering. Een aanzienlijk deel van de respondenten vindt het
terecht dat tegenover rechten ook plichten gelden, maar dat van hen geen
lastige of te zware tegenprestaties kunnen worden gevraagd. Zij vinden
bijvoorbeeld dat zij vanwege medische of psychische belemmeringen niet
goed in staat zijn om aan alle aan hen opgelegde verplichtingen te voldoen.
35
Als we onderscheid maken naar verschillende groepen respondenten, blijken
vooral de huidige cliënten, autochtonen, mensen die al langere tijd een
uitkering hebben en respondenten ouder dan 58 jaar te vinden dat de tegen-
prestaties in proportie zijn. Deze laatste groep (de oudere respondenten) valt
op door de veel geuite mening dat de tegenprestaties met name voor jongeren
gelden en dat ze nog best wat strenger zouden mogen zijn: iedere jongere die
kan werken, moet aan de slag.
Echtparen en samenwonenden vallen op door een relatief groot aandeel
respondenten (ruim een kwart) dat vindt dat de tegenprestaties níet in
proportie zijn. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om paren met of paren
zonder kinderen.
Proportionaliteit sancties
Aan de respondenten die hebben aangegeven op de hoogte te zijn van de
sancties die kunnen volgen op regelovertreding is gevraagd of zij vinden dat
de sancties in proportie zijn. Uit de antwoorden op deze vraag blijkt dat iets
meer dan de helft van de respondenten die de vraag hebben beantwoord,
vindt dat dit het geval is. Een vijfde vindt juist dat de sancties niet in proportie
zijn. Het merendeel van hen vindt de sancties in het algemeen te zwaar of
men vindt dat er bij het opleggen van een sanctie te weinig rekening wordt
gehouden met de persoonlijke situatie van de cliënt. Ook hier vallen echtparen
en samenwonenden op als respondenten die relatief vaak vinden dat sancties
niet in proportie zijn.
"Ik ben een paar keer gekort op mijn uitkering omdat ik mijn loon te laat had
doorgegeven volgens de sociale dienst. Dat vind ik een beetje kinderachtig"
(cliënt uit een middelgrote gemeente).
Sanctie voor de gemeente
Bij wijze van `uitsmijter' bij de vragen over handhaving is de respondenten
gevraagd waar zij de gemeente een sanctie voor zouden willen geven, als dat
mogelijk zou zijn. Op deze vraag antwoordde een aanzienlijke groep dat zij dat
niet zouden weten of geen enkele reden hebben om een sanctie op te leggen.
Bij de respondenten die wel een sanctie op wilden leggen (ongeveer de helft
van alle respondenten) varieerden de redenen. Een deel vindt gebrek aan
maatwerk een reden voor een sanctie, anderen noemen de wijze waarop de
gemeente mensen bejegent of de verplichtingen die aan de cliënten worden
opgelegd. Ook is een aantal keer genoemd dat men graag zou zien dat iedere
keer als de gemeente een fout maakt, de uitkering wordt verhoogd.
36
4.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw
Er zijn twee stellingen aan de respondenten voorgelegd die te maken hebben
met handhaving. Deze stellingen zijn in een eerder onderzoek in schriftelijke
vorm voorgelegd aan cliënten met een Abw-uitkering.10 Het eerdere
onderzoek is uitgevoerd in drie gemeenten die ten tijde van het onderzoek
intensief bezig waren met hun handhavingsbeleid.
De volgende stellingen zijn voorgelegd:
1. Het is gemakkelijk om zwart bij te verdienen, dat komt de sociale dienst
nooit te weten.
2. De gemeente pakt vooral de kleine fraudeurs, maar de grote laten ze
schieten.
Pakkans zwart werk
In het huidige onderzoek heeft ongeveer een derde van de respondenten
aangegeven het (helemaal) eens te zijn met de eerste stelling. In eerder
cliëntonderzoek was dit aandeel ongeveer de helft kleiner. Dit wekt de indruk
dat de pakkans bij zwart werken nu als (aanzienlijk) geringer wordt gezien.
Vooral kleine fraudeurs gepakt
Bijna twee derde (63%) van de respondenten in het huidige onderzoek is het
(helemaal) eens met de tweede stelling: vooral kleine fraudeurs worden
gepakt, de grote laat de gemeente schieten. Ten tijde van het eerdere onder-
zoek was 42 procent het (helemaal) met deze stelling eens. Ook hier blijkt
oordeel over handhaving minder positief te zijn dan in het verleden.
4.5 Afsluiting
Een grote meerderheid van de respondenten vindt dat handhaving terecht is.
De gemeente moet kunnen nagaan of uitkeringen inderdaad worden betaald
aan mensen die daar ook recht op hebben. Dit betekent niet dat iedereen het
ook gemakkelijk vindt om zich aan de regels te houden. Een aantal respon-
denten wil de regels wel naleven, maar vindt het soms lastig om dit goed te
doen. Het brengt veel rompslomp met zich mee en men vindt de handelingen
die moeten worden verricht dan ook niet altijd in proportie. Dit geldt zowel voor
de eigen handelingen (aanleveren informatie en bewijsstukken) als voor de
handelingen van de gemeente (controles en sancties).
Al met al vormen voor ruim een derde van de respondenten de verplichtingen
die aan de WWB zijn verbonden een prikkel om uit de bijstand te raken.
10 Een vergelijking met het onderzoek `De bijstand beleefd' is op het terrein van handhaving
niet mogelijk, aangezien destijds geen stellingen over dit onderwerp zijn opgenomen. In
plaats daarvan is gebruikgemaakt van de evaluatie van het LAT-project waarin in de periode
2001-2003 op drie momenten in totaal ruim 1600 cliënten uit drie verschillende gemeenten
schriftelijk zijn bevraagd over handhaving. (Evaluatie LAT-project, Soethout en Van
Waveren, 2003).
37
Over de effectiviteit van de fraudebestrijding is men minder positief dan drie
jaar geleden. Men meent dat de pakkans bij zwart werk nu geringer is dan
voorheen.
38
5 OVERIGE ONDERWERPEN
Naast de centrale thema's van de WWB (inkomensondersteuning, activering
en handhaving) is met de respondenten gesproken over hun ervaring met en
oordeel over een aantal aanverwante onderwerpen, te weten SUWI, cliënten-
participatie en schuldhulpverlening vanuit de WWB. In de navolgende
paragrafen komen de ervaringen van de respondenten op deze terreinen aan
bod. Paragraaf 5.4 bevat de vergelijking van de antwoorden op de stellingen
over cliëntparticipatie en schuldhulpverlening met eerder onderzoek onder
bijstandscliënten.
Aan het eind van ieder interview is de respondenten een aantal algemene
vragen over de WWB gesteld, los van de verschillende thema's van de wet.
Het gaat daarbij om de grootste prikkels en belemmeringen die de respon-
denten ervaren, eventuele verbetersuggesties voor de wet en een algemeen
oordeel over de WWB. De antwoorden op deze vragen zijn weergegeven in
paragraaf 5.5. We besluiten het hoofdstuk met een korte afsluitende
paragraaf.
5.1 SUWI
Met de komst van de wet SUWI in 2002 zijn de primaire ketenpartners (CWI,
UWV en de gemeenten) intensiever gaan samenwerken. Omdat de partijen in
de SUWI-keten samen verantwoordelijk zijn voor een efficiënte en effectieve
uitvoering van de wet SUWI, is de uitwisseling van gegevens tussen de
betrokken partijen van groot belang. Juist bijstandsklanten hebben vaak te
maken met meerdere partijen uit de SUWI-keten en de overdracht van
gegevens tussen instanties. De vraag die hier aan de orde is, is of deze
overdracht goed verloopt of dat er sprake is van knelpunten in de keten.
Aan de respondenten is gevraagd of ze ervaring hebben met de overdracht
van gegevens van CWI naar gemeente, van UWV naar gemeente, van de
gemeente naar een re-integratiebedrijf, of andersom. Bijna zestig procent van
de respondenten heeft hier inderdaad ervaring mee. Voor de andere
respondenten geldt dat ze geen (bewuste) ervaring hebben met de hier
bedoelde overdracht van gegevens (ze merken er niet of nauwelijks iets van)
of de overdracht van gegevens lag dermate ver in het verleden, dat ze niet
meer goed wisten hoe dit was verlopen.
Dertig procent van de respondenten die ervaring hebben met SUWI, heeft
hierbij een of meerdere knelpunten ervaren. Dit komt neer op achttien procent
van de totale groep respondenten. De knelpunten hebben met name
betrekking op het verschillende keren uitvragen en noteren van gegevens,
waardoor respondenten meer keren hetzelfde verhaal moesten vertellen of
dezelfde (administratieve) gegevens moesten verstrekken. Een ander knelpunt
is dat het lang kan duren voordat na afloop van een WAO- of WW-uitkering
39
een WWB-uitkering volgt. Enkele respondenten melden dat de informatie van
de verschillende instanties uit de keten niet eenduidig is.
Een ex-cliënt uit een kleine gemeente: "Je moet bij elke instantie opnieuw je
gegevens invullen, ik heb dat altijd erg lastig gevonden".
Een enkele respondent lijkt tussen wal en schip te zijn gevallen: volgens UWV
was er geen recht op een voorliggende voorziening, volgens de gemeente wel.
Respondenten in een dergelijke situatie blijken niet altijd de weg te vinden in
de rompslomp van regelingen en formulieren om uiteindelijk toch de juiste
uitkering te ontvangen.
De respondenten die relatief kort een uitkering hebben (tot twee jaar) ervaren
vaker knelpunten in de SUWI-keten dan de respondenten die langer dan twee
jaar een uitkering hebben. Etniciteit blijkt op dit punt ook een rol te spelen. Een
op de tien niet-westerse allochtonen ervaart knelpunten. Bij de autochtonen
gaat het om één op de vijf respondenten.
Een ex-cliënte uit een grote gemeente heeft geen goed woord over voor de
aansluiting in de keten. Het gaat over teveel schijven en de lijnen zijn te lang.
Volgens haar is geen sprake van overdracht van gegevens en moet alles steeds
opnieuw worden ingevuld. De communicatie tussen gemeente en CWI verloopt
slecht en de informatie is niet eenduidig.
5.2 Schuldhulpverlening
De schuldhulpverlening kent verschillende instrumenten. In dit onderzoek is
alleen ingegaan op de instrumenten die vallen binnen het kader van de WWB.
Het gaan dan om de volgende vormen van schuldhulpverlening:
· schulphulpverlening als verplichte voorwaarde voor bijstandsuitkering;
· budgetbeheer;
· bijstand in natura;
· bijzondere bijstand als geldlening voor schuldaflossing.
In het onderzoek is nagegaan of en van welke vorm de respondenten gebruik-
maken en in hoeverre ze hierover tevreden zijn. Van de vier vormen die vanuit
de WWB kunnen worden aangeboden, blijkt dat de respondenten alleen
gebruikmaken van budgetbeheer. Hierbij houdt de gemeente de kosten voor
vaste lasten in op de uitkering en betaalt deze kosten rechtstreeks aan de
leverancier (woningcorporatie, nutsbedrijf). Dit geldt voor tien procent van de
respondenten (24 personen). Er is een grotere groep respondenten die
gebruikmaakt van enige vorm van schuldhulpverlening, maar daarbij is het
onduidelijk welke vorm het betreft, of het is duidelijk dat het níet gaat om een
vorm die vanuit de WWB wordt aangeboden.
Het zijn voornamelijk huidige cliënten die gebruikmaken van budgetbeheer. In
de meeste gevallen wilde de respondent zelf gebruikmaken van de mogelijk-
heid en/of heeft zelf om budgetbeheer gevraagd. In enkele gevallen biedt de
40
gemeente budgetbeheer preventief aan, om te voorkomen dat cliënten in
financiële problemen raken.
Vrijwel alle respondenten die gebruikmaken van budgetbeheer zijn hiermee
(zeer) tevreden. Ze geven hierbij de motivatie dat het hen veel rust geeft om te
weten dat ze zich geen zorgen hoeven te maken over hun vaste lasten en dat
het hen meer overzicht geeft over hun financiën. Eén ontevreden respondent
meldt echter dat hij liever geen budgetbeheer heeft. Hij is veel tijd kwijt met het
nakijken van de betalingen door de gemeente. Er is in het verleden wel eens
teveel huur overgemaakt.
Een cliënt in een grote gemeente maakt gebruik van budgetbeheer: zijn maandelijkse
vaste lasten en maandelijks bedrag aan aflossing van zijn schulden worden
ingehouden op zijn uitkering. Het resterende bedrag krijgt hij op zijn rekening gestort.
De cliënt vertelt erg blij te zijn met de getroffen regeling. Hij krijgt op zijn rekening wat
hij feitelijk te besteden heeft en heeft geen omkijken meer naar de vaste lasten. Dit
helpt hem om zijn financiële situatie op orde te krijgen.
5.3 Cliëntenparticipatie
In artikel 47 van de WWB is vastgelegd dat gemeenten moeten regelen hoe ze
periodiek overleggen met cliënten of hun vertegenwoordigers, hoe men
bepaalde onderwerpen op de agenda kan krijgen en hoe de cliënten
(vertegenwoordigers) van informatie worden voorzien. Was het onder de Abw
nog voldoende om in het kader van cliëntparticipatie alleen klanttevreden-
heidsonderzoeken te laten uitvoeren, de WWB heeft gemeenten verplicht tot
het instellen van een cliëntenraad of cliëntenpanel. In het onderzoek is
nagegaan wat de respondenten weten van de cliëntenraad in hun gemeente
en wat ze ervan vinden.
Twee van de vijf respondenten zijn bekend met het bestaan van de cliënten-
raad. De respondenten die langer in de uitkering zitten, zijn vaker bekend met
de cliëntenraad dan de respondenten die kort in de bijstand zitten. Verder is uit
het onderzoek duidelijk geworden dat de cliëntenraad onder autochtonen een
grotere bekendheid geniet dan onder niet-westerse allochtonen. Als rekening
wordt gehouden met de gezinssamenstelling van de respondenten blijkt dat de
cliëntenraad bij de (echt)paren met kinderen het minst bekend is terwijl van de
eenoudergezinnen juist bijna de helft van de respondenten aangeeft de raad
te kennen.
De respondenten die bekend zijn met het bestaan van de cliëntenraad, is
vervolgens gevraagd naar hun oordeel erover. Slechts een beperkt deel van
de respondenten kon met deze vraag uit de voeten. De meeste respondenten
wisten te weinig van de taken van de raad of het mogelijke nut ervan om hier
een oordeel over uit te spreken. Van de respondenten die dit wel deden (20%
van de totale groep), oordeelt bijna negentig procent dat de cliëntenraad
belangrijk werk doet.
41
De enkele respondent die er wat beter bekend mee is, heeft er ofwel zelf in
gezeten of is hiervoor benaderd, kent een lid van de raad persoonlijk of heeft
de cliëntenraad ingeschakeld naar aanleiding van een vraag of een klacht.
Een cliënt in een middelgrote gemeente vertelt via schriftelijke informatie op de hoogte
te blijven van het reilen en zeilen in de cliëntenraad. Hij heeft overwogen om deel te
nemen in de cliëntenraad maar hier uiteindelijk vanaf gezien omdat hij bij nader inzien
meer `afstand' wilde bewaren en er niet teveel `in' wilde zitten (in de bijstand).
5.4 Vergelijking met onderzoek ten tijde van de Abw
Ook op het terrein van schuldhulpverlening en cliëntenparticipatie kan op basis
van stellingen een vergelijking worden gemaakt met het onderzoek uit 2004.
Het gaat om de volgende stellingen:
1. Het is goed dat een deel van de bijstandsuitkering kan worden
ingehouden als mensen problemen hebben om (op tijd) rekeningen (huur,
water, gas, elektra) rechtstreeks te betalen.
2. Cliëntenraden hebben invloed op het bijstandsbeleid van de gemeente.
Ten tijde van de Abw is de eerste stelling door ruim zevenhonderd mensen
beantwoord. De tweede stelling is door bijna vijfhonderd respondenten
beantwoord.
Schuldhulpverlening
In het onderzoek uit 2004 was een grote meerderheid van de respondenten
(81%) het (helemaal) eens met de stelling dat het goed is dat een deel van de
uitkering kan worden ingehouden om op tijd vaste lasten te betalen. Drie jaar
later lijkt dit nagenoeg ongewijzigd: ruim driekwart (77%) heeft een zelfde
mening.
Cliëntenraden
Ook in de mening over het belang van cliëntenraden lijkt er weinig te zijn
veranderd. Zowel ten tijde van de Abw als ten tijde van de WWB heeft een
groot deel van de respondenten geen mening of geen antwoord op de stelling
hierover. Van de Abw'ers was iets meer dan een kwart (26%) het (helemaal)
eens met de stelling, in het huidige onderzoek bedraagt dit aandeel 23
procent. Hieruit blijkt dat de verplichting die de WWB aan gemeenten oplegt
om cliëntenparticipatie vorm te geven, nog niet tot uitdrukking komt in het
belang dat respondenten hechten aan cliëntenraden.
42
5.5 Algemene beoordeling WWB
Aan het eind van de interviews is aan de respondenten een aantal algemene
vragen gesteld over de WWB. Het ging daarbij om de belangrijkste prikkels en
belemmeringen die mensen ervaren als zij uit de bijstand willen raken en om
de grootste irritatie die zij in de bijstand hebben. Ook is gevraagd naar
verbetersuggesties, naar een algemeen oordeel en overige opmerkingen over
de wet. Respondenten die al voor 2004 in de uitkering zaten, is gevraagd naar
een vergelijking tussen de Abw en de WWB.
Belangrijkste prikkels en belemmeringen
Aan de cliënten die zichzelf kansrijk achten om uit te stromen, is gevraagd wat
hen het meest prikkelt om uit te stromen. Hierbij konden zij meer dan één
prikkel noemen. Bijna driekwart van de kansrijke cliënten geeft aan dat de
behoefte aan onafhankelijkheid een belangrijke prikkel is. Ook de behoefte
aan meer geld wordt vaak genoemd (door 46% van de kansrijke cliënten).
Aan alle respondenten is gevraagd wat de grootste belemmeringen zijn om uit
te stromen. Ook hier waren meer antwoorden mogelijk. Uit de antwoorden
blijken vooral de arbeidsmarkt, medische belemmeringen en zorgtaken een
drempel te vormen om uit te stromen.
Grootste irritatie, verbetersuggesties
Bij de vraag naar de grootste irritatie in de bijstand worden uiteenlopende
zaken genoemd, waaronder de verplichtingen die bij de bijstand horen (door
23% genoemd), de bejegening door de sociale dienst (20%) en weinig geld
hebben (19%). Als verbetersuggesties noemt een derde van de respondenten
dat de gemeente meer maatwerk moet leveren. Zestien procent pleit voor het
verhogen van het uitkeringsbedrag. Andere verbetersuggesties hebben onder
andere te maken met het verruimen van de mogelijkheid van bijzondere
bijstand, waarbij bedragen worden voorgeschoten in plaats van dat de cliënt
eerst moet betalen en later de bon kan declareren, of met de begeleiding van
ex-cliënten die net zijn uitgestroomd uit de bijstand en nog ondersteuning
nodig hebben bij het regelen van allerlei zaken.
Vergelijking Abw-WWB volgens de respondent
Respondenten die ook voor 1 januari 2004 een uitkering hadden, is gevraagd
of zij verschil merken tussen de WWB en diens voorganger, de Abw.
Ongeveer vier van de tien respondenten die hierover kunnen oordelen, zegt
inderdaad verschil te merken. Het gaat dan vooral om een strengere houding
ten aanzien van activering. Men wordt meer `achter de broek' gezeten. Ook
merkt men dat het minder gemakkelijk is om bijzondere bijstand te krijgen.
Algemeen oordeel
In het algemeen is zo'n zeventig procent van alle respondenten positief over
de wet. Ruim de helft is tevreden zowel met de wet als met de uitvoering;
vijftien procent is uitsluitend tevreden over de wet, dus niet over de uitvoering.
Zeventien procent is negatief over wet én uitvoering.
43
5.6 Afsluiting
Eén van de centrale doelstellingen van SUWI is klantgerichtheid, maar dit is
nog niet de ervaring van de respondenten in het onderzoek. Ruim de helft van
de respondenten heeft ervaring met de overdracht van gegevens in de SUWI-
keten. Bijna een derde van hen heeft hierbij knelpunten ervaren (18% van de
totale groep respondenten). Het gaat dan vooral om meerdere keren dezelfde
informatie moeten leveren of het gebrek aan aansluiting binnen de keten.
Tien procent van de respondenten maakt gebruik van budgetbeheer. De
respondenten zijn over het algemeen (zeer) tevreden met deze vorm van
schuldhulpverlening. Het geeft overzicht en rust omdat in ieder geval de vaste
lasten worden betaald.
Gesteld kan worden dat de kennis van de cliëntenraad bij de meerderheid van
de respondenten vooral passief is. Ze hebben er van gehoord of over gelezen,
maar weten vaak niet goed wat de raad doet en voor de cliënten kan
betekenen. Ongeveer veertig procent van de respondenten is op de hoogte
van het bestaan van de cliëntenraad, maar heeft beperkte kennis van wat de
raad inhoudt. Slechts enkele respondenten zijn goed op de hoogte. Vaak zijn
zij zelf lid (geweest) van de cliëntenraad of kennen iemand die lid is, of is er
contact geweest met de cliëntenraad bijvoorbeeld vanwege een klacht over de
sociale dienst.
Gevraagd naar een algemeen oordeel over de WWB oordeelt een ruime
meerderheid van de respondenten positief over de wet. Minder positief is men
over verplichtingen die bij de wet horen, de bejegening door de sociale dienst
en de hoogte van de uitkering. De behoefte aan onafhankelijkheid en aan
meer geld zijn dan ook de belangrijkste prikkels om uit te stromen. Dat niet
iedereen dit op korte termijn denkt te kunnen realiseren, heeft vooral te maken
met een voor hen ongunstige arbeidsmarkt, medische belemmeringen of
zorgtaken.
Respondenten die vanwege een lang uitkeringsverleden een vergelijking
kunnen maken met de voorloper van de WWB en verschil tussen beide wetten
merken, geven aan dat de nieuwe wet strenger is. Dit geldt volgens hen met
name op het terrein van activering.
Ook op basis van vergelijking met eerder cliëntonderzoek kan een vergelijking
tussen de Abw en de WWB worden gemaakt. Daaruit blijkt dat er ten aanzien
van cliëntenparticipatie en schuldhulpverlening geen verschil in opvattingen is
opgetreden.
44
6 CLIËNTTYPERING
In het onderzoek is met een groot aantal respondenten gesproken over
verschillende aspecten van de WWB en hoe dat hun leven en handelen
beïnvloedt. In de meeste gevallen werd anderhalf tot twee uur gesproken met
de respondenten. In een enkel geval duurde het gesprek maar liefst vijf uur.
In de analyse is geprobeerd om uit alle, vaak uitgebreide verhalen van zo veel
verschillende mensen hoofdlijnen te destilleren. Voor de verschillende thema's
van de wet hebben wij in voorgaande hoofdstukken die hoofdlijnen en de
variaties daarop beschreven. In dit hoofdstuk proberen wij na te gaan of het
ook mogelijk is om verschillende hoofdlijnen in de heterogene groep
respondenten te ontdekken. Is er sprake van verschillende typen cliënten?
De aanzet tot een dergelijke analyse hebben we ontleend aan eerder
onderzoek waarin typen cliënten zijn benoemd.11 In dat onderzoek bleken
verschillende factoren bepalend: het perspectief van de cliënt ten aanzien van
de toekomst, de formele acties van de cliënt om zijn toekomstperspectief te
realiseren en de informele acties van de cliënt.
In de analyse van het huidige onderzoek zijn alleen de cliënten betrokken die
op het moment van interviewen een uitkering hadden. De ex-cliënten zijn
buiten beschouwing gelaten.12 We zijn uitgegaan van hun eigen perspectief
ten aanzien van het weer vinden van werk. Op basis daarvan is de groep
cliënten gesplitst in drie hoofdgroepen en is gekeken in hoeverre deze
groepen van elkaar verschillen.
Van de 137 cliënten die op het moment van het onderzoek een uitkering
hadden, hebben 119 respondenten antwoord gegeven op de vraag op welke
termijn zij verwachten weer aan het werk te zijn. Bijna een kwart (23%, 27
respondenten) verwacht binnen een jaar weer aan het werk te zijn, ruim een
derde (37%, 44 respondenten) denkt op langere termijn dan een jaar weer
werk te vinden en veertig procent (48 respondenten) zegt nooit meer te zullen
werken.
In de volgende paragrafen beschrijven we afzonderlijk de drie hoofdgroepen
op een aantal aspecten: hoe is de groep samengesteld? Hoe handelen zij?
Wat vinden zij? Wat prikkelt of belemmert hen? In de afsluitende paragraaf
wordt aangegeven wat de analyse ons leert over het bestaan van
verschillende typen cliënten.
11 Engbersen, G. (2006), Publieke Bijstandsgeheimen. Het ontstaan van een onderklasse in
Nederland. Amsterdam University Press, Amsterdam Academic Archive, 2006.
12 Dit is gedaan omdat de typering van de cliënten in belangrijke mate wordt gestructureerd
door hun perspectief op werk, dat wil zeggen de termijn waarop zij denken weer aan het
werk te zijn.
45
6.1 Eigen perspectief: binnen een jaar aan het werk
6.1.1 Samenstelling van de groep
Persoons- en huishoudenskenmerken
De groep cliënten die aangeeft binnen een jaar weer te werken, bestaat voor
de helft uit mannen en voor de helft uit vrouwen. Bijna de helft is alleenstaand
zonder kinderen, ruim een kwart is alleenstaande ouder en een vijfde deel
heeft een partner en kind(eren). Zestig procent is jonger dan veertig jaar. Bijna
een derde van deze groep (30%) is niet-westers allochtoon.
Uitkeringsduur en afstand tot de arbeidsmarkt
Een derde van deze cliënten heeft korter dan twee jaar een uitkering, waarvan
de helft korter dan een jaar (16% van de totale groep). Iets meer dan vier op
de tien cliënten in deze groep hebben een opleiding op mbo-niveau of hoger.
Ruim een derde van de cliënten in deze groep heeft momenteel (deeltijd)werk
en ruim veertig procent heeft in de afgelopen twee jaar gewerkt. Er is niemand
die nog nooit heeft gewerkt. Bijna twee derde heeft arbeidsverplichtingen. In
figuur 6.1 is geïllustreerd in hoeverre de cliënten in deze groep op de boven-
genoemde kenmerken overeenkomen met de overige cliëntgroepen die in dit
hoofdstuk worden onderscheiden.
Figuur 6.1 Cliënttypering
Vrijstelling van arbeidsplicht
Nog nooit gewerkt
Recente werkervaring
Nu (deeltijd)werk
Opleiding mbo of hoger
Uitkeringsduur
Niet-westers allochtonen
Leeftijd
Eenoudergezin
Alleenstaand
Vrouw
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
46 Groep 1 snel
Groep 2 langer Groep 3 ooit?
6.1.2 Handelen
Inkomsten
Tijdens de interviews is met de cliënten gesproken over de invloed van het
hebben van een WWB-uitkering op hun leven. Hierbij hebben de cliënten
aangegeven hoe zij handelen om rond te kunnen komen. Van de mensen die
aangeven snel weer aan het werk te komen, heeft zestig procent op dit
moment al formele inkomsten uit arbeid of Work First. Daarnaast blijkt elf
procent zwarte inkomsten te hebben. Bij een kwart van de cliënten helpen
familie of vrienden met geld, voedsel en/of kleding.
Ondanks deze aanvullingen uit formele en informele arbeid en uit onder-
steuning door de omgeving, geeft een derde aan de uitgaven te hebben
aangepast maar financieel niet rond te komen.
Activering
Van de cliënten in deze groep is 85 procent het eens of helemaal eens (44%)
met de stelling `Ik wil graag weer aan het werk omdat ik dan meer geld verdien
dan in de bijstand'. Een manier om weer aan het werk te komen, is het volgen
van een arbeidsre-integratietraject. Ruim vier vijfde van de cliënten die zeggen
binnen een jaar weer aan het werk te zijn, heeft een activeringsaanbod gehad.
Zij volgden met name arbeidsre-integratietrajecten, scholingstrajecten en Work
First. Ruim de helft van deze trajecten liep nog ten tijde van de interviews.
Iets meer dan de helft van de cliënten met een aanbod is ook tevreden over
dat aanbod. Het aanbod heeft ruim driekwart gemotiveerd om werk te zoeken.
In totaal heeft ruim tachtig procent van de cliënten in deze groep ook zelf
initiatief genomen om werk te vinden. Dit initiatief was in de meeste gevallen
succesvol. Ze voelen zich hierbij niet sterk geprikkeld door de sollicitatieplicht.
Slechts 46 procent is het (helemaal) eens met de stelling dat die verplichting
mensen met een uitkering stimuleert om zelfstandig werk te vinden.
Aan de cliënten is gevraagd wat hen tegenhoudt om aan het werk te gaan.
Hierbij konden zij meer redenen aangeven. De belangrijkste belemmering die
deze groep noemt, is de arbeidsmarkt. Ruim een derde is van mening dat zij
vanwege een (voor hen) ongunstige arbeidsmarkt nog niet aan het werk zijn.
Ook wordt bijna een kwart tegengehouden door de armoedeval. Kennelijk
verwacht men dat het aanvaarden van werk onvoldoende op zal leveren om
het wegvallen van financiële regelingen en kwijtscheldingen te compenseren.
Men verwacht dus in netto-inkomen erop achteruit te gaan. Andere belangrijke
belemmeringen zijn leeftijd, psychische belemmeringen en zorgtaken (alle drie
door 15% van de respondenten genoemd).
Bijna alle cliënten die denken snel weer aan het werk te zijn, voelen zichzelf
ook verantwoordelijk voor het vinden van werk (93% vindt dit), al vindt een iets
kleiner aandeel die verantwoordelijkheid ook realistisch in zijn of haar eigen
situatie (81%).
47
Al met al denken verreweg de meeste cliënten in deze groep (88%) dat zij op
de goede weg zijn naar zelfredzaamheid. Om uit te kunnen stromen, hebben
zij vooral een baan of bemiddeling naar een baan nodig.
Een alleenstaande man van 33 jaar heeft nog geen twee jaar een uitkering. Hij woont
in een kleine gemeente. Hij heeft vorig jaar in de zomermaanden wel wat gewerkt via
uitzendbureaus. De inkomsten werden verrekend met de uitkering. Hij geeft aan ook
zwart te werken. Mede dankzij zijn bijverdiensten kan hij financieel rondkomen, maar
hij wil toch graag uit de bijstand raken. Momenteel is hij bezig met het opzetten van
een eigen bedrijf. Hij wordt daarbij ondersteund door de gemeente, in een traject dat
hij op eigen initiatief heeft gekregen. Door de gemeente is hij bij aanvang van zijn
uitkering op een Work Firsttraject gezet. Dit vond hij helemaal niks en dacht "ik moet
hier zo snel mogelijk weg, anders kom ik er nooit meer uit". Hij moest drie maanden
halve dagen werken. Het werk bestond uit schilderen en schoffelen. De inhoud van
het werk vond hij niet vervelend. Wel vervelend vond hij de mentaliteit onder zijn
medecliënten. Wat volgens hem overheerste was: het is verplicht en ik verdien niets,
dus ik doe ook niets. Die ervaring heeft hem geprikkeld om zelf een betere tijds-
besteding te vinden. Dit hoopt hij nu te bereiken met zijn eigen bedrijf. Hij kijkt hier
erg naar uit en vindt het fijn dat de gemeente hem hierbij helpt.
Regels en plichten
De cliënten in deze groep accepteren in meerderheid dat er regels gelden bij
de bijstand en dat de gemeente controleert of de regels worden nageleefd.
Bijna driekwart heeft in het afgelopen jaar voldaan aan alle verplichtingen. Iets
minder dan de helft van deze groep is door alle verplichtingen geprikkeld om
uit de bijstand te raken en van het gedoe af te zijn. Een ongeveer even groot
deel is tegelijkertijd van mening dat handhaving terecht is en dat het makkelijk
is om de regels na te leven. Ruim een derde vindt echter ook dat het
gemakkelijk is om zwart bij te verdienen, aangezien de sociale dienst dat
volgens hen toch niet te weten komt.
6.1.3 Algemeen oordeel WWB
Ruim de helft van de cliënten in deze groep (58%) is onverdeeld positief over
de WWB. Zowel de wet als de gemeentelijke uitvoering beoordelen zij als
positief. Vijftien procent vindt de wet goed, maar de uitvoering ervan niet.
Daarmee toont bijna driekwart van hen zich dus tevreden over de wet.
De oorzaken van onvrede van de overige cliënten zijn divers en hebben onder
andere te maken met de bejegening door de sociale dienst, de hoogte van de
uitkering en de verplichtingen en rompslomp die aan de uitkering verbonden
zijn.
48
6.2 Eigen perspectief: werk op langere termijn dan één jaar
6.2.1 Samenstelling van de groep
Persoons- en huishoudenskenmerken
Van de groep cliënten die verwacht op langere termijn weer te werken, is
veertig procent man, zestig procent vrouw. De groep bestaat voor 46 procent
uit eenoudergezinnen, bijna een derde is alleenstaand zonder kinderen.
Ongeveer vier van de tien cliënten in deze groep zijn jonger dan veertig jaar
(42%). Een even groot aandeel wordt gevormd door niet-westers allochtonen.
Uitkeringsduur en afstand tot de arbeidsmarkt
Ruim een kwart van de cliënten zit korter dan twee jaar in de uitkering. Een
relatief grote groep (bijna een kwart) heeft een opleiding genoten in het land
van herkomst. Dit sluit aan bij het relatief grote aandeel allochtonen in deze
groep. Van een opleiding in het land van herkomst was in het onderzoek niet
goed te bepalen op welk niveau de opleiding moest worden beoordeeld.
Bijna tien procent van de cliënten in deze groep is momenteel aan het werk en
bijna een vijfde heeft in de afgelopen twee jaar gewerkt. Ongeveer tien procent
geeft aan nog nooit te hebben gewerkt. Aan een derde van de cliënten in deze
groep zijn arbeidsverplichtingen opgelegd.
6.2.2 Handelen
Inkomsten
Bijna een kwart van de mensen die denken op langere termijn (weer/meer) te
kunnen werken, heeft ten tijde van het onderzoek formele inkomsten uit werk
of Work First. Een aantal heeft ook inkomsten uit een andere uitkering zoals
WW of WAO/WIA. Vijf procent geeft aan zwarte inkomsten te hebben. Ruim
een kwart (29%) wordt ondersteund door familie en kennissen.
Op de vraag hoe hun financiële situatie eruit ziet, antwoordt iets meer dan de
helft dat zij de uitgaven hebben aangepast en daardoor rond kunnen komen.
Bijna een vijfde heeft de uitgaven wel aangepast, maar kan toch niet
rondkomen.
Activering
Het vooruitzicht om met werk meer te kunnen verdienen dan in de bijstand
prikkelt 84 procent van de leden van deze groep. Bijna driekwart heeft een
activeringstraject aangeboden gekregen. Het ging daarbij, net als bij de groep
die denkt binnen een jaar te werken, vooral om arbeidsre-integratie en
scholing. Work Firsttrajecten worden echter minder vaak aangeboden aan
deze groep.
Een vijfde van de respondenten die een traject volgden, heeft dit traject
voortijdig afgebroken. De redenen om te stoppen hebben te maken met de
belemmeringen van de cliënt: ze zijn fysiek of psychisch niet in staat om het
traject tot een goed einde te brengen.
49
Een meerderheid (61%) is tevreden over het aanbod en twee derde is
gemotiveerd door het aanbod. Een iets kleinere groep (62%) heeft zelf initiatief
genomen om werk te vinden. In de helft van de gevallen was dit initiatief ook
succesvol. Een kleine meerderheid vindt dat de sollicitatieplicht uitkerings-
gerechtigden prikkelt om zelf werk te zoeken. Zij zijn het (helemaal) eens met
de stelling die hierover ging.
De belemmeringen die ervoor zorgen dat de cliënten in deze groep nog niet
aan het werk zijn, zijn vooral van medische en psychische aard. Gezien het
relatief grote aandeel alleenstaande ouders is het niet verwonderlijk dat veel
mensen ook het niet kunnen combineren van werk en zorg als belemmering
noemen.
Ruim twee derde van de cliënten in deze groep voelt zichzelf verantwoordelijk
om (weer) zelfredzaam te worden, maar slechts de helft van hen (36% van de
totale groep) vindt die verantwoordelijkheid ook realistisch in zijn of haar
situatie. De eerder genoemde belemmeringen spelen hierbij een rol. Het
aandeel dat zegt op de goede weg te zijn naar zelfredzaamheid is in deze
groep dan ook niet groter dan 43 procent. Zij hebben vooral een baan, een
opleiding of bemiddeling nodig om weer aan de slag te kunnen.
Een cliënte uit een grote gemeente (alleenstaand, 33 jaar, niet-westers allochtoon)
heeft sinds twee jaar een uitkering. Ze heeft haar opleiding genoten in haar geboorte-
land. Sinds drie jaar woont ze in Nederland. Ze heeft hier nooit gewerkt. Sinds haar
scheiding heeft ze een bijstandsuitkering. Ze vindt dat ze krijgt waar ze recht op
heeft, maar zegt sober te leven. Ze bezuinigt om rond te kunnen komen. De
echtscheiding is erg vervelend verlopen, met het gevolg dat de vrouw kampt met
depressies. Ze is daarvoor in behandeling bij een psycholoog. Van de psycholoog
mocht ze nog niet aan een traject beginnen omdat hij vond dat ze er niet klaar voor
was. Vorig jaar is ze toch begonnen met een cursus Nederlands omdat ze het niet
leuk vindt om afhankelijk te zijn van anderen. De vrouw hoopt in 2008 te beginnen
met parttime werk dat past bij haar opleiding. Ze is nog niet begonnen met
solliciteren en ze heeft ook nog geen arbeidsverplichtingen. Ze voelt zich wel zelf
verantwoordelijk voor het vinden van werk, ook al heeft ze gezondheidsproblemen.
Ze vindt wel dat de gemeente haar hulp moet bieden, bijvoorbeeld met sollicitatie-
trainingen of hulp bij het vinden van geschikte vacatures.
De cliënte vindt het moeilijk om verplichtingen na te leven omdat het te ingewikkeld
voor haar is. Als ze iets niet begrijpt laat ze dat aan kennissen zien. Ze moet heel
veel moeite doen en ervaart veel papieren rompslomp. Daardoor wil ze graag de taal
leren om aan het werk te kunnen, maar ze vindt dat ze daar onvoldoende bij wordt
geholpen. Met de taalcursus die de sociale dienst aanbiedt, duurt het volgens haar
nog jaren voordat ze aan het werk kan. Ze vindt het niveau te laag en het duurt haar
te lang.
Regels en plichten
Ook in deze groep accepteert een grote meerderheid van de cliënten dat er
regels zijn verbonden aan de uitkering. Hoewel ruim driekwart ook accepteert
dat de sociale dienst controleert of de regels worden nageleefd, geeft veertien
procent aan er soms moeite mee te hebben dat er gecontroleerd wordt.
50
Vier van de vijf cliënten hielden zich in het afgelopen jaar aan de regels. Het
naleven van de regels is volgens de meerderheid ook gemakkelijk.
Desondanks is zestig procent door de regels en plichten geprikkeld om uit de
bijstand te raken. Nog geen kwart van de cliënten in deze groep is het eens
met de stelling dat het gemakkelijk is om zwart bij te verdienen.
6.2.3 Algemeen oordeel WWB
De helft van de cliënten in deze groep (49%) is positief over zowel de WWB
als de gemeentelijke uitvoering ervan. Een kwart vindt de wet wel goed, maar
is ontevreden over uitvoering. Driekwart van hen is dus tevreden over de wet.
De oorzaken van onvrede hebben ook bij deze groep te maken met de bejege-
ning door de sociale dienst, de hoogte van de uitkering en de verplichtingen en
rompslomp die aan de uitkering verbonden zijn.
6.3 Eigen perspectief: nooit meer aan het werk
6.3.1 Samenstelling van de groep
Persoons- en huishoudenskenmerken
De man-vrouwverdeling in de groep cliënten die verwacht nooit meer te
werken is ongeveer gelijk. De groep bestaat voornamelijk uit alleenstaanden
zonder kinderen (77%). Ongeveer een vijfde deel van deze groep is jonger
dan veertig jaar, een even groot deel is 58 jaar of ouder. Een vijfde deel is
niet-westers allochtoon.
Uitkeringsduur en afstand tot de arbeidsmarkt
Ruim negentig procent van de cliënten in deze groep heeft langer dan twee
jaar een uitkering. Ruim veertig procent zit al langer dan vijf jaar in de bijstand.
Het opleidingsniveau in deze groep is laag ten opzichte van de andere
groepen. Ongeveer een vijfde heeft een opleiding op mbo-niveau of hoger.
Van deze groep heeft een tiende deel momenteel werk, en een iets groter deel
(13%) heeft in de afgelopen twee jaar gewerkt. Ruim twee derde heeft langer
geleden gewerkt en de rest (10%) heeft nog nooit gewerkt. Aan slechts negen
procent van de cliënten in deze groep zijn arbeidsverplichtingen opgelegd.
6.3.2 Handelen
Inkomsten
Van de cliënten die denken nooit meer (volledig) te werken, heeft bijna een
vijfde formele inkomsten uit werk of Work First. Een kwart heeft ook inkomsten
uit een andere uitkering, zoals WW of WAO/WIA. Twee procent geeft aan
zwarte inkomsten te hebben. Ruim een derde (36%) wordt ondersteund door
familie en kennissen. Ruim zeventig procent heeft de uitgaven aangepast en
kan zo rond komen.
51
Activering
Ruim de helft van de cliënten in deze groep (58%) is het eens met de stelling
dat zij graag aan het werk willen om zo meer te verdienen dan een bijstands-
uitkering. Een ongeveer even groot aandeel heeft een activeringstraject
aangeboden gekregen. Dit waren onder andere sociale activeringtrajecten en
scholingstrajecten. Een aantal heeft ook een arbeidsre-integratietraject of werk
aangeboden gekregen. Bijna een kwart van de mensen met een traject heeft
dit traject niet afgerond, maar is er voortijdig mee gestopt. De meesten (63%)
zijn tevreden over het aanbod en de helft is gemotiveerd door het aanbod.
Ruim de helft (58%) is zelf op zoek gegaan naar werk of een zinvolle dag-
besteding en twee derde was hierin ook succesvol. Het gaat dan bijvoorbeeld
om het vinden van vrijwilligerswerk. Twee derde van de cliënten in deze groep
is het (helemaal) eens met de stelling dat sollicitatieplicht mensen prikkelt om
zelf werk te zoeken.
De leeftijd van de cliënten en medische belemmeringen worden het vaakst
genoemd als belemmeringen voor deze groep om te werken. Wellicht door
deze belemmeringen voelt slechts een derde van de cliënten in deze groep
zichzelf verantwoordelijk voor het vinden van werk en vindt een kwart die
eigen verantwoordelijk ook realistisch in de eigen situatie.
Nog geen tien procent zegt dan ook op de goede weg naar zelfredzaamheid te
zijn. Twee derde vindt de WWB voor hen het best haalbare. Op de vraag wat
zij nodig hebben om uit de bijstand te raken, volgen zeer diverse antwoorden,
variërend van het winnen van de Lotto tot het weer gezond worden, weer jong
worden of een rijke partner vinden.
Een alleenstaande vrouw van 62 jaar uit een kleine gemeente heeft sinds 2000 een
bijstandsuitkering. Ze verwacht niet ooit nog aan het werk te komen. Ze heeft altijd
een eigen zaak gehad. Deze zaak hield op te bestaan en de vrouw belandde in de
bijstand. Toen ze net een maand een uitkering had en weer aan het werk zou gaan,
kreeg ze een hersenbloeding. Sindsdien heeft ze een WAO-uitkering, aangevuld met
een bijstandsuitkering. Ze heeft geen andere inkomstenbronnen gezocht omdat ze
simpelweg niet kan werken: haar gezondheidstoestand is te slecht.
Ze heeft haar uitgavenpatroon drastisch moeten aanpassen omdat ze anders niet
rond zou kunnen komen. Dit is haar goed gelukt, ze heeft dan ook geen schulden
opgebouwd. Wel heeft ze veel leuke dingen die ze voorheen wel deed, moeten laten.
Ze geeft aan dat dit een grote impact op haar sociale leven heeft gehad. Aan de
vrouw zijn geen arbeidsverplichtingen opgelegd en ze voelt zich ook niet
verantwoordelijk om op eigen benen te kunnen staan. Ze is van mening dat mensen
die kunnen werken ook moeten werken, en daar zelf ook aan mee moeten helpen.
Maar voor mensen die niet aan het werk kunnen, zoals zij zelf, geldt dat niet. In het
algemeen is de vrouw tevreden over de WWB. In haar situatie heeft ze alleen maar
positieve ervaringen met de WWB.
Regels en plichten
De acceptatie van regels is hoog onder deze groep. Maar liefst 93 procent
vindt de regels makkelijk te accepteren en driekwart vindt dat de rechten en
52
plichten in balans zijn. Ook de naleving is (volgens eigen zeggen) hoog: 88
procent heeft zich aan de regels gehouden, zeventig procent vindt het ook
gemakkelijk om na te leven. De regels lijken deze groep dan ook niet te
prikkelen tot uitstroom: slechts een kwart zegt dat dit wel het geval is.
Drie van de tien cliënten in deze groep is het eens met de stelling dat het
gemakkelijk is om zwart bij te verdienen.
6.3.3 Algemeen oordeel WWB
Onder de cliënten die verwachten nooit meer te werken, krijgt de WWB veel
bijval. Bijna driekwart van hen is positief over zowel wet als uitvoering en nog
eens tien procent is tevreden met de wet en ontevreden over de uitvoering.
Zo'n 85 procent van hen is dus tevreden over de wet. Als er toch irritaties zijn,
dan hebben die te maken met de verplichtingen, de bejegening door de
sociale dienst en de stigmatisering die de cliënten ervaren door het ontvangen
van een uitkering.
6.4 Afsluiting
Als de hiervoor beschreven groepen worden vergeleken op de aspecten
toekomstperspectief, formeel handelen en informeel handelen, dan vallen
enkele zaken op.
Korte afstand tot de arbeidsmarkt en sterk geprikkeld
De cliënten die denken snel weer te werken, staan dichter bij de arbeidsmarkt
en zijn daar voor een groot deel ook al actief. De bijstand zien zij als tijdelijke
aanvulling op weg naar een (grotere) baan. Ze zijn hoger opgeleid en voelen
zich sterker geprikkeld. Ze berusten niet in hun situatie en het lukt ze ook
minder goed dan de andere groepen om met hun huidige middelen rond te
komen. Naast hun formele activiteiten (wit werken, het zelf zoeken naar werk
en het volgen van activeringstrajecten) is deze groep ook het meest actief in
het informele circuit.
Ze voelen zichzelf sterk verantwoordelijk om aan de slag te gaan en vinden
dat in de meeste gevallen ook realistisch. Dit uit zich dan ook in de overtuiging
dat ze op de goede weg zijn.
Geprikkeld tot werken, belemmeringen om dat snel te bereiken
De groep cliënten die verwacht op langere termijn te werken, wordt geken-
merkt door relatief veel alleenstaande ouders en niet-westerse allochtonen.
Deze factoren lijken een belemmering te vormen voor een snelle arbeids-
inschakeling. Er zijn problemen met de combinatie van werk en zorg, of er zijn
belemmeringen in taal of opleiding. Men voelt zich wel zelf verantwoordelijk,
maar dit wordt minder realistisch gevonden dan de groep die denkt snel weer
aan het werk te zijn.
53
Berusting in de bijstand
De derde groep wordt gevormd door voornamelijk alleenstaande cliënten die
berusten in hun situatie. Ze hebben relatief lang een uitkering, verwerven
nauwelijks inkomsten uit (formele of informele) arbeid en hebben geen recente
werkervaring. De arbeidsverplichtingen zijn slechts aan een klein deel van
deze groep opgelegd. Het lukt hen grotendeels om met de uitkering rond te
komen. Hierbij worden zij, meer dan de andere groepen, ondersteund door
familie en kennissen. De meesten voelen zich niet zelf verantwoordelijk om
zelfredzaam te worden. Medische belemmeringen en een te hoge leeftijd
staan dat in de weg. Mede vanwege hun relatief grote tevredenheid over de
wet en de gemeentelijke uitvoering ervan, is niet te verwachten dat deze
cliënten uitstromen uit de bijstand. Ze geven dit zelf ook aan: twee derde denkt
dat de WWB voor hen het best haalbare is.
54
7 AFGEWEZEN OF INGETROKKEN AANVRAGEN, NUG'ERS
In het onderzoek zijn drie bijzondere groepen bevraagd. Het gaat om (1)
negentien respondenten die wel een aanvraag voor een bijstandsuitkering
hebben ingediend, maar om diverse redenen zijn afgewezen en (2) zeventien
respondenten die hun aanvraag zelf hebben ingetrokken. Aan hen is gevraagd
waarom zij geen uitkering hebben gekregen en hoe zij zich nu redden zonder
uitkering.
Ook is gesproken met (3) achttien personen die weliswaar geen inkomen
ontvangen op grond van de bijstandswet, maar wel gebruikmaken van het
activeringsinstrumentarium (NUG'ers). Met hen is gesproken over hun wensen
op het gebied van activering en het aanbod dat hen daarop is gedaan door de
gemeente. Ook is gesproken over hun beoordeling van dit aanbod.
7.1 Mensen met een afgewezen of niet-doorgezette aanvraag
7.1.1 Reden voor afwijzing of niet doorzetten aanvraag
Afgewezen aanvraag
De redenen voor afwijzing van de aanvraag voor (aanvullende) bijstand zijn
divers. Voor een aanzienlijk deel van de respondenten geldt dat hun aanvraag
is afgewezen, omdat ze op een andere manier over voldoende inkomsten
kunnen beschikken. Men kan bijvoorbeeld aanspraak maken op een andere
uitkering (WW, ZW en studiefinanciering), ontvangt voldoende inkomsten uit
arbeid of heeft te veel eigen vermogen.
Een klein deel van de respondenten heeft geen recht op bijstand omdat deze
respondenten volgens de sociale dienst een huishouden vormen met iemand
die voldoende inkomen heeft zoals bijvoorbeeld een (ex-)partner, familie of
een vriend. Eveneens een klein deel van de respondenten heeft om andere
redenen een afwijzing gekregen, bijvoorbeeld omdat een legale verblijfstatus
ontbreekt, men niet is ingeschreven bij het CWI of niet woonachtig is op het
opgegeven adres.
Het merendeel van de respondenten heeft geen begrip voor de afwijzing. Dit
betreft vooral de respondenten die door de afwijzing voor hun gevoel in
ernstige financiële problemen zijn terechtgekomen of tussen wal en schip zijn
geraakt, bijvoorbeeld omdat zij weigeren `hun eigen huis op te eten'. Deze
groep voelt zich over het algemeen ook slecht geholpen door de sociale
dienst. De klachten omvatten onder meer verplichte Work First, onvoldoende
informatievoorziening, lang moeten wachten op beslissingen van de dienst en
veel administratieve rompslomp.
Een klein deel van de respondenten begrijpt wel waarom hun aanvraag is
afgewezen. Hierbij gaat het vooral om de respondenten die zijn afgewezen
omdat ze op een andere manier voldoende inkomsten hadden (vanwege
arbeid of vanwege een verdienende partner).
---
Niet-doorgezette aanvraag
Bij de niet-doorgezette aanvraag was bij een aanzienlijk deel van de gevallen
sprake van een verkapte afwijzing: de sociale dienst heeft duidelijk gemaakt
dat een aanvraag geen zin heeft, bijvoorbeeld omdat er te veel eigen vermo-
gen is (spaargeld, eigen huis), of omdat het slechts een minimale aanvulling
op een andere uitkering oplevert waar veel verplichtingen tegenover staan. In
dit laatste geval hebben de respondenten echter spijt van het niet doorzetten,
want ze denken dat ze nu allerlei bonussen en kortingsregelingen mislopen.
Een eveneens aanzienlijk deel zet de aanvraag niet door wegens het vooruit-
zicht op arbeidsverplichtingen. Ook deze verplichtingen in combinatie met de
administratieve verplichtingen kunnen een reden vormen om de aanvraag niet
door te zetten en liever `vrij' te leven.
Een respondent (man, veertig jaar, universitair geschoold in land van
herkomst, wonend in kleine gemeente) vertelt het volgende:
"Ik heb een week lang op de kringloopafdeling gewerkt. Ik werd gek van dat
werk want het was ver onder mijn niveau. Ik heb besloten om dan maar
zonder uitkering zelf op zoek te gaan naar een betere baan."
Sommigen zetten de aanvraag niet door, omdat ze tijdens de aanvraag-
procedure een baan hebben gevonden of de aanvraag voor een voorliggende
voorziening (WIA, Anw) is toegekend. Eén respondent had tijdens het
aanvraagproces al een baan gevonden. Zijn nieuwe werkgever stelde echter
als voorwaarde dat hij een cursus zou doen. De gemeente heeft deze cursus
gefinancierd, om zo te voorkomen dat de respondent in de WWB zou komen.
Een klein deel van de mensen die hun uitkeringsaanvraag niet hebben door-
gezet, heeft tijdens de aanvraagprocedure een huisbezoek gehad. Zij hebben
dit allen als onprettig ervaren. Voor één respondent was het huisbezoek zelfs
de reden om de aanvraag niet door te zetten.
Bij enkele andere respondenten is het aanvraagproces onplezierig verlopen:
de overgang van een uitkering via UWV naar de gemeente bleek niet mogelijk
terwijl dat wel was verteld. De CWI-medewerkers gaven andere informatie dan
de medewerkers van de gemeente of men zegt helemaal niet geïnformeerd te
zijn. Een deel van de mensen bij wie de overdracht van UWV naar de
gemeente niet succesvol verliep, geeft aan vanwege alle onduidelijkheid en
rompslomp niet verder te proberen een WWB-uitkering aan te vragen. Men
probeert snel zelf werk te vinden.
7.1.2 Hoe redt men zich?
Afgewezen aanvraag
De respondenten met inkomen uit arbeid of uit andere voorzieningen redden
het over het algemeen net. Degenen die werken proberen via hun werkgever
of via het uitzendbureau meer te werken om zo over wat meer geld te kunnen
beschikken. Drie respondenten geven ronduit toe vanwege de afwijzing geen
andere oplossing te zien om in hun inkomen te voorzien dan via zwart werk.
56
Eén van hen zit hiermee naar eigen zeggen ruim boven de bijstandsnorm en
voelt geen enkele behoefte om nog terug te keren naar het legale circuit.
Ondanks jarenlang belasting betalen ving hij bot toen hij hulp nodig had en dit
heeft hem aangezet tot het zwartwerken.
Degenen die vanwege eigen vermogen zijn afgewezen voor een bijstands-
uitkering, geven aan hierop in te teren. Een respondent vertelt dat hij zijn twee
auto's en motor heeft verkocht en onder andere hierdoor de vier maanden dat
hij geen inkomen had, heeft weten te overbruggen. Een andere respondent
geeft aan door de afkoop van haar koopsompolissen haar enige pensioen-
voorziening op te eten en maakt zich ernstig zorgen over haar situatie.
De respondenten passen tegelijkertijd verschillende strategieën toe. Een
aanzienlijk deel van de respondenten geeft aan (heel) zuinig te leven. Daar-
naast krijgen veel respondenten hulp vanuit hun omgeving. Het kan hierbij
gaan om het krijgen of lenen van geld, maar ook goederen zoals bijvoorbeeld
luiers of eten.
Een klein deel van de respondenten geeft aan vanwege de afwijzing in de
schulden te zijn geraakt. Dit betreft zowel schulden bij familie of vrienden als
bij instanties. In enkele gevallen is hiermee een aanzienlijk bedrag van enkele
duizenden euro's gemoeid.
Een aanzienlijk deel van de respondenten werkt reeds of denkt snel weer aan
het werk te komen. Een respondent vertelt door de sociale dienst te zijn
geholpen met het opzetten van zijn eigen bedrijf (via de BBZ-regeling).
Voor een kleiner deel van de respondenten geldt dat zij weinig mogelijkheden
zien om aan het werk te komen. Hierbij spelen voornamelijk medische en/of
psychische belemmeringen een rol. Leeftijd en onvoldoende taalbeheersing
worden ook genoemd. Een respondent wil graag zo snel mogelijk weer naar
school. Ze heeft in het verleden een vmbo-opleiding gevolgd, maar zonder
diploma afgesloten en ziet daarom en vanwege het ontbreken van werk-
ervaring haar mogelijkheden op de arbeidsmarkt somber in.
Niet-doorgezette aanvraag
De respondenten met een niet-doorgezette aanvraag, die aan het werk zijn of
aanspraak kunnen maken op een voorliggende voorziening redden zich
daarmee. Vaak zit hun inkomen net boven het bijstandsniveau. De
respondenten met te veel eigen vermogen teren op dat vermogen in, tot hun
grote onvrede. Zij vinden het onterecht dat ze altijd netjes geleefd en hard
hebben gewerkt en nu worden gestraft omdat ze hun spaartegoed niet eerder
hebben aangesproken.
Ik had spaargeld, omdat ik altijd hard gewerkt heb en zuinig heb geleefd. Als ik
flink had gefeest en met het geld had gesmeten, dan was mijn gezin wel in
aanmerking gekomen voor een uitkering" (43-jarig man uit een kleine
gemeente die zijn aanvraag voor bijstand niet heeft doorgezet, samenwonend
met partner en één kind).
57
Een deel van hen leeft op een niveau onder het minimum en vult dit aan met
klusjes. Sommigen verwerven hiermee inkomsten in het informele circuit. Ze
klussen wat bij in het familiebedrijf, maken schoon of doen ander, niet nader
aangeduid werk. Eén respondent geeft toe dat hij zijn uitgaven beperkt door
een deel van de dagelijkse levensbehoeften van zijn gezin (luiers, kleding,
eten) te stelen. Hij benadrukt hierbij dat hij niet van particulieren steelt.
De respondenten die door Work First of andere activeringsplichten zijn
`afgeschrikt' lijken er financieel slecht aan toe te zijn. Zij maken schulden,
lenen bij familie en vrienden, doen losse klusjes (soms zwart, soms wit) en
proberen van een beperkt budget te leven. Ze zijn erg gemotiveerd om snel
zelf werk te vinden.
Enkele respondenten zijn jongeren die nog thuis wonen. Zij worden door hun
ouders onderhouden. Sommigen werken in deeltijd, anderen niet en maken
schulden.
7.2 Niet-uitkeringsgerechtigden
7.2.1 Kenmerken
De meeste niet-uitkeringsgerechtigden zijn vrouwen die willen herintreden.
Deels vanwege het uitvliegen van de kinderen, vanwege een scheiding of
vanwege het overlijden van hun partner. Maar vaak staat de wens tot
herintreden op zichzelf. Men wil gewoon het huis uit, onder de mensen zijn,
het gevoel hebben mee te doen in de samenleving. De enkele niet-uitkerings-
gerechtigde mannen zijn om heel wisselende redenen hun bron van inkomsten
kwijtgeraakt (faillissement, WAO-herkeuring) en doen om die reden een
beroep op ondersteuning bij het vinden van werk.
Het opleidingsniveau varieert van basisonderwijs tot WO. De niet-uitkerings-
gerechtigden leven van inkomsten van hun partner (arbeid, uitkering,
pensioen) of van een nabestaandenuitkering. Soms zijn er inkomsten uit
(kleine) deeltijdbanen. De niet-uitkeringsgerechtigden willen werken om meer
te verdienen en weer onder de mensen te zijn. Sommigen hebben al een klein
baantje en willen meer.
7.2.2 Aanbod
Niet-uitkeringsgerechtigden hebben veelal belemmeringen door hun beperkte
werkervaring, geringe kennis van de arbeidsmarkt (kennis van beroeps-
mogelijkheden) en ontbreken van relevante vaardigheden als solliciteren.
Sommigen hebben een belemmering in taalvaardigheid of in medische of
psychische sfeer.
Zij voelen zich vrijwel zonder uitzondering zelf verantwoordelijk om een baan
te vinden en zodoende in het eigen bestaan te kunnen voorzien. De meesten
58
gaan eerst zelf aan de slag en solliciteren. Pas na uitblijven van succes doen
ze een beroep op de gemeente.
De respondenten willen graag ondersteuning om aan het werk te komen, dus
zaken als sollicitatietrainingen, gerichte cursussen om vaardigheden
(bijvoorbeeld computer, boekhouden, apothekersassistente) en competenties
(beroepskeuzetest, empowerment, netwerken, stage) te versterken.
De meeste niet-uitkeringsgerechtigden krijgen echter iets anders dan zij
vragen, namelijk een (standaard) sollicitatietraining of begeleiding bij het
zoeken naar vacatures of bemiddeling aangeboden. De meeste respondenten
gaan op dit aanbod in. Verzoeken om cursussen of opleidingen worden in de
meeste gevallen afgewezen, althans de kosten worden door de gemeente niet
vergoed.
Geen van de respondenten heeft weet van eventuele financiële voorwaarden
die aan het aanbod verbonden zouden zijn. Wel is vaak sprake van een
maximale trajectduur van bijvoorbeeld een half jaar.
7.2.3 Beoordeling van het aanbod
De niet-uitkeringsgerechtigden beoordelen de aangeboden ondersteuning
wisselend. Een aanzienlijk deel is positief omdat de cursus meerwaarde biedt
bij het vinden van een plek op de arbeidsmarkt. Het gaat met name om
mensen die nut ontlenen aan basisondersteuning als sollicitatiecursussen en
vacaturebegeleiding. Daarentegen is er ook een aanzienlijke groep die
verklaart er niets aan te hebben gehad. Het niet-krijgen van gevraagde
cursussen of opleidingen speelt daarbij een belangrijke rol. Een aantal van de
criticasters meent dat zij om financiële redenen niet serieus worden genomen
door de gemeente. Aan hen kan de sociale dienst niet verdienen in termen
van besparingen op de uitkeringskosten.
7.3 Afsluiting
Mensen met een afgewezen aanvraag
Al met al komt uit de interviews met de mensen die een afwijzing hebben
gekregen op hun aanvraag voor (aanvullende) bijstand een heterogeen beeld
naar voren. Een deel van de respondenten wordt in een enkel geval ook in
hun eigen ogen terecht afgewezen omdat ze aanspraak kunnen maken op
andere voorzieningen of beschikken over eigen vermogen. Het komt ook voor
dat mensen `proberen' in aanmerking te komen voor een aanvulling terwijl ze
wel het vermoeden hebben er geen recht op te hebben. Het niet beschikken
over de juiste informatie of het van het kastje naar de muur gestuurd worden is
een derde reden voor het `mislukken' van de aanvraag.
Uit een aantal gesprekken is echter duidelijk geworden dat het afwijzen van de
aanvraag kan leiden tot schrijnende situaties zoals het verhaal van het gezin
dat, vanwege het ontbreken van een legale verblijfstatus, op geen enkele
59
voorziening aanspraak kan maken en ook niet kan gaan werken. Zij lijken echt
in ernstige problemen te zitten.
Mensen die hun aanvraag niet hebben doorgezet
Uit de interviews met de mensen die hun uitkeringsaanvraag niet hebben
doorgezet, blijkt dat de strenge poort een afschrikkende werking heeft. Dit
komt omdat men geen zin heeft in verplichtingen of laaggewaardeerde arbeid,
men door onjuiste informatie en ondoorzichtige procedures teveel `rompslomp'
ervaart, of omdat men wordt gewezen op het feit dat men vermoedelijk geen
recht heeft op een uitkering. Een aanzienlijk deel van de respondenten voelt
zich daardoor geprikkeld om snel zelf werk te vinden.
De gevolgen van het niet doorzetten van de aanvraag variëren van
ondersteuning door ouders (inwonende jongeren), het interen op eigen
vermogen, het gebruikmaken van voorliggende voorzieningen, het maken van
schulden bij onder andere vrienden en familie en het bewandelen van
informele/criminele paden. Uiteraard komen ook combinaties van deze
gevolgen voor.
Niet-uitkeringsgerechtigden
De groep niet-uitkeringsgerechtigden in het onderzoek bestaat voornamelijk uit
vrouwen die zich zelf verantwoordelijk voelen om een baan te vinden. Dit lukt
hen echter niet op eigen kracht. Vanwege het uitblijven van succes van hun
eigen initiatieven, doen zij een beroep op de activeringsondersteuning die de
gemeente hun kan bieden. Het aanbod dat zij krijgen blijkt niet altijd te zijn wat
de vrouwen vragen. Zo worden standaardtrainingen en begeleiding geboden.
Een aanzienlijk deel van de niet-uitkeringsgerechtigden geeft daarom aan
niets aan de ondersteuning te hebben gehad. Sommigen menen dat de
gemeente niet hard genoeg haar best doet voor niet-uitkeringsgerechtigden,
aangezien er geen financieel belang voor de gemeente is. Tegelijkertijd vindt
een aanzienlijk deel toch dat de (standaard)cursus meerwaarde biedt bij het
vinden van werk.
60
BIJLAGEN
61
62
BIJLAGE 1
Onderzoeksverantwoording
In deze bijlage werken we de onderzoeksverantwoording verder uit. Het gaat
om de volgende onderwerpen:
- selectie van de onderzoeksgemeenten;
- steekproeftrekking respondenten;
- (non)responsbeschrijving.
B1 Selectie van de onderzoeksgemeenten
Voor de selectie van de onderzoeksgemeenten is een steekproef ingericht,
waarbij is gestratificeerd naar gemeentegrootteklasse en bijstandsdichtheid.
Binnen de strata is vervolgens aselect getrokken. De uitkomsten zijn
vervolgens marginaal getoetst op regionale spreiding en differentiatie in
bijstandsbeleid. Dit resulteert in onderstaande samenstelling van
onderzoeksgemeenten.
Tabel B1-1 Onderzoeksgemeenten
Lage bijstandsdichtheid Hoge bijstandsdichtheid Totaal
250+ 0 1 1
100-250 1 1 2
50-100 1 1 2
20-50 1 1 2
B2 Steekproeftrekking respondenten
Per gemeente is beoogd veertig cliënten te interviewen, waarbij rekening is
gehouden met de in het onderzoek onderscheiden groepen:
- WWB-cliënten: personen die momenteel algemene bijstand ontvangen.
Aanpalende regelingen als IOAW, IOAZ, WWIK, maar ook de BBZ-regeling
laten we buiten beschouwing.
- Ex-cliënten WWB: hebben inkomensondersteuning en/of ondersteuning bij
arbeidsinschakeling gehad en nu niet meer.
- Personen die voor algemene of bijzondere bijstand of langdurigheids-
toeslag een aanvraag indienden die afgewezen of niet is doorgezet.
- NUG'ers: Niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden die gebruikmaken van
de dienstverlening van gemeenten voor werk of hierom hebben gevraagd.
63
Voor de reguliere bijstandscliënten geldt dat zij ten minste een half jaar in de
uitkering moeten zitten. Van paren wordt de hoofdontvanger uitgenodigd voor
het gesprek, desgewenst mag men de partner meenemen.
Tabel B1-2 Beoogd aantal interviews per gemeente
Aandeel Aantal interviews
A WWB-cliënten 35% 14
B Ex-cliënten 35% 14
C Afgewezen of niet doorgezet 20% 8
D NUG'ers 10% 4
Totaal 100% 40
Binnen deze groepen zijn de cliënten random geselecteerd. De geselecteerde
cliënten zijn door de gemeente aangeschreven met het verzoek deel te nemen
aan het onderzoek. Rekening houdend met weigeringen is een aanzienlijke
overmaat aan potentiële respondenten aangeschreven.
B3 Beknopte beschrijving respons
In totaal hebben 292 respondenten aan het onderzoek deelgenomen. In tabel
B1-3 staat de verdeling van de respondenten over de verschillende onder-
scheiden groepen. De respondenten zijn afkomstig uit acht gemeenten: twee
grote gemeenten, drie middelgrote gemeenten en drie kleine gemeenten.
Tabel B1-3 Samenstelling respons
Wat voor soort uitkering ontvangt u op dit moment? Aantal Percentage
Cliënten 137 46,9%
Ex-cliënten 95 32,5%
Mensen die bijstand hebben aangevraagd, maar zijn 25 8,6%
afgewezen
Mensen die hun aanvraag voor bijstand introkken 17 5,8%
Niet-uitkeringsgerechtigden 18 5,22%
Totaal 292 100%
De totale responsgroep heeft de volgende kenmerken:
- vrouwen vormen 56 procent van de respons uit deze groep;
- een kwart van de totale groep van respondenten is van niet-westerse
afkomst.
64
Tabel B1-4 Samenstelling respons per gemeente (aantallen)
Gemeente Cliënten Ex- NUG'er Afgewez Ingetrok Totaal
cliënten en ken
1 (groot) 17 7 4 3 0 31
2 (groot) 17 13 4 5 7 46
3 (middelgroot) 17 13 2 2 1 35
4 (middelgroot) 15 13 5 5 1 39
5 (middelgroot) 13 5 3 4 0 25
6 (klein) 26 20 0 1 2 49
7 (klein) 13 14 0 5 5 37
8 (klein) 19 10 0 0 1 30
Totaal 137 95 18 25 17 292
Gezinssamenstelling
De respondenten zijn ook bevraagd over de samenstelling van het huishouden
waarvan zij deel uitmaken. Daaruit blijkt dat bijna de helft van de totale groep
van respondenten alleenstaand is. Door 42 procent van de respondenten is
aangegeven dat ze de zorg hebben voor inwonende kinderen. Binnen de
groep respondenten met kinderen gaat het in bijna zeventig procent van de
gevallen om eenoudergezinnen. De (echt)paren zonder kinderen vormen de
kleinste groep. Hierbij gaat het om bijna tien procent van de respondenten.
Leeftijd en uitkeringsduur
Meer dan de helft van de totale groep respondenten heeft een leeftijd tussen
de 31 en 50 jaar. Bijna één op de drie respondenten is ouder dan 50 jaar.
Tabel B1-5 Leeftijd totale groep van respondenten
Leeftijd van de respondenten Aantal Percentage
Tussen 23 en 30 jaar 37 17,7%
Tussen 31 en 40 jaar 56 26,8%
Tussen 41 en 50 jaar 55 26,3%
Tussen 51 en 58 jaar 42 20,1%
Tussen 59 en 65 jaar 13 6,2%
Ouder dan 65 jaar 6 2,9%
Totaal 209 100%
Bijna twee op de drie respondenten ontvangt al geruime tijd een uitkering, dat
wil zeggen langer dan twee jaar. Binnen deze groep ontvangt bijna twee op de
vijf respondenten al langer dan vijf jaar een uitkering.
Tabel B1-6 Uitkeringsduur totale groep van respondenten
Uitkeringsduur van de respondenten Aantal Percentage
Korter dan een half jaar 15 6,6%
Half jaar tot een jaar 33 14,6%
Een jaar tot twee jaar 30 13,3%
Twee tot vijf jaar 90 39,8%
Langer dan vijf jaar 58 25,7%
Totaal 226 100%
65
Cliënten en ex-cliënten verschillen van elkaar als het gaat om de duur van de
bijstandsuitkering. Van de 137 klanten ontvangt ruim driekwart al langer dan
twee jaar een bijstandsuitkering. Een meerderheid van de ex-cliënten ontvangt
juist korter dan twee jaar een uitkering.
Opleidingsniveau
We besluiten deze beknopte responsbeschrijving met een overzicht van het
opleidingsniveau van de totale groep van respondenten. Bijna een kwart van de
totale groep van respondenten vertelde een mbo-opleiding te hebben gevolgd.
Mensen die lbo/vbo/mavo/vmbo of een vakopleiding hebben gevolgd, vormen
de grootste groep respondenten.
Tabel B1-7 Opleidingsniveau totale groep van respondenten
Opleidingsniveau van de respondenten Aantal Percentage
Geen 15 6,9%
Basisonderwijs 12 5,5%
Lbo/vbo/mavo/vmbo/vakopleiding 84 38,7%
Mbo 50 23,0%
Havo, vwo 5 2,3%
Hbo/wo 28 12,9%
Opleiding in land van herkomst 23 10,6%
Totaal 217 100%
Ex-cliënten hebben een hoger opleidingsniveau dan cliënten. Bijna twee op de
vijf ex-cliënten heeft een hbo- of wo-opleiding gevolgd en ruim een kwart van
deze groep heeft een mbo-opleiding gedaan. Bij de cliënten liggen deze
percentages lager (respectievelijk 8% en 18%).
B4 Beknopte beschrijving non-respons
Om te bezien of er sprake is van aanzienlijke selectiviteit in de respons,
vergelijken we de responsgroep op en beperkt aantal variabelen met de
bijstandspopulatie in de acht onderzoeksgemeenten.
Onderstaande tabellen tonen dat de responsgroep en de populatie maar
beperkt verschillen kennen als het gaat om de verdelingen naar geslacht,
etniciteit, huishoudsamenstelling en uitkeringsduur.
Grootste verschil is de ondervertegenwoordiging in de responsgroep van de
jongeren (
66
Geslacht
Tabel B1-8a Responsgroep, naar geslacht
Gemeente Mannen Vrouwen Totaal (=100%)
1 (groot) 57% 44% 23
2 (groot) 47% 53% 30
3 (middelgroot) 50% 50% 30
4 (middelgroot) 50% 50% 28
5 (middelgroot) 41% 59% 17
6 (klein) 36% 64% 44
7 (klein) 40% 60% 25
8 (klein) 35% 66% 29
Totaal 44% 56% 226
Tabel B1-8b Bijstandspopulatie, naar geslacht
Gemeente Mannen Vrouwen Totaal (=100%)
1 (groot) 42% 58% 36.270
2 (groot) 44% 57% 6.280
3 (middelgroot) 40% 61% 2.480
4 (middelgroot) 40% 60% 2.030
5 (middelgroot) 40% 60% 1.090
6 (klein) 30% 70% 570
7 (klein) 43% 57% 370
8 (klein) 33% 67% 150
Totaal 42% 58% 49.240
Bron: CBS, bewerking Regioplan
De responsgroep kent in vergelijking met de populatie een ongeveer gelijke
spreiding naar geslacht. Het afwijkend beeld in een van de grote gemeenten
valt op, vrouwen zijn daar ondervertegenwoordigd.
Huishoudensamenstelling
Tabel B1-9a Responsgroep, naar huishoudensamenstelling
Alleenstaande
Gemeente Alleenstaand ouder (Echt)paar Totaal (=100%)
1 (groot) 50% 25% 25% 24
2 (groot) 43% 23% 33% 30
3 (middelgroot) 55% 21% 24% 29
4 (middelgroot) 57% 21% 21% 28
5 (middelgroot) 56% 33% 11% 18
6 (klein) 38% 38% 24% 45
7 (klein) 46% 42% 13% 24
8 (klein) 50% 32% 18% 28
Totaal 48% 30% 22% 226
67
Tabel B1-9b Bijstandspopulatie, naar huishoudensamenstelling
Alleenstaande
Gemeente Alleenstaand ouder (Echt)paar Totaal
1 (groot) 57% 26% 17% 100
2 (groot) 56% 23% 21% 100
3 (middelgroot) 53% 29% 19% 100
4 (middelgroot) 56% 27% 17% 100
5 (middelgroot) 54% 26% 20% 100
6 (klein) 53% 35% 13% 100
7 (klein) 62% 24% 14% 100
8 (klein) 43% 36% 21% 100
Bron: CBS, bewerking Regioplan
In vergelijking met de populatie kent de responsgroep over het geheel
genomen een behoorlijk overeenkomende spreiding naar huishoudsamen-
stelling. Wel zijn er in de grote en middelgrote gemeenten relatief weinig
alleenstaande ouders bevraagd.
Etniciteit
Tabel 1.10a Responsgroep naar etniciteit
Niet-westerse
Gemeente Autochtonen allochtonen Totaal
1 (groot) 52% 48% 100%
2 (groot) 77% 23% 100%
3 (middelgroot) 70% 30% 100%
4 (middelgroot) 71% 29% 100%
5 (middelgroot) 94% 6% 100%
6 (klein) 76% 33% 100%
7 (klein) 96% 4% 100%
8 (klein) 79% 21% 100%
Tabel 1.10b Bijstandspopulatie naar etniciteit, september 2004
Niet-westerse
Gemeente Autochtonen allochtonen Totaal
1 (groot) 38 63 100%
2 (groot) 57 43 100%
3 (middelgroot) 52 47 100%
4 (middelgroot) 69 31 100%
5 (middelgroot) 68 32 100%
6 (klein) Geen info Geen info
7 (klein) Geen info Geen info
8 (klein) Geen info Geen info
Bron: CBS, bewerking Regioplan
In vergelijking met de populatie bevat de responsgroep over het algemeen
minder mensen van niet-nederlandse etniciteit. Dit geldt zowel voor de grote
als voor de middelgrote gemeenten. Eén middelgrote gemeente laat in de
responsgroep vrijwel dezelfde verhouding zien tussen autochtonen en niet-
westerse allochtonen als in de totale bijstandspopulatie.
68
Uitkeringsduur
Tabel B1-11a Responsgroep, naar uitkeringsduur
Tot en met 12 > 12 maanden Totaal (=100%)
Gemeente maanden
1 (groot) 25% 75% 24
2 (groot) 23% 77% 30
3 (middelgroot) 13% 87% 30
4 (middelgroot) 32% 68% 28
5 (middelgroot) 28% 72% 18
6 (klein) 14% 86% 42
7 (klein) 16% 84% 25
8 (klein) 24% 76% 29
Totaal 21% 79% 226
Tabel B1-11b Bijstandspopulatie, naar uitkeringsduur
Tot en met 12
Gemeente maanden > 12 maanden Totaal (=100%)
1 (groot) 14% 86% 36.270
2 (groot) 14% 86% 6.280
3 (middelgroot) 19% 81% 2.480
4 (middelgroot) 20% 80% 2.030
5 (middelgroot) 15% 85% 1.090
6 (klein) 13% 88% 570
7 (klein) 14% 87% 370
8 (klein) 20% 80% 150
Totaal 14% 86% 49.240
Bron: CBS, bewerking Regioplan
In vergelijking met de populatie bevat de responsgroep over het algemeen wat
minder langdurig werklozen. Dit wordt mede veroorzaakt door het betrekken
van een groep van ex-cliënten bij het onderzoek.
69
70
BIJLAGE 2
Gemeentelijk beleid
Inkomensbeleid
Toeslagen, verlagingen en bijverdienmogelijkheden
Alle acht onderzoeksgemeenten volgen het gebruikelijke toeslagenbeleid. Dat
wil zeggen dat alleenstaanden en eenoudergezinnen een toeslag van twintig
procent krijgen op de voor hen geldende bijstandsnorm. Dit betekent dat
gehuwden of daaraan gelijkgestelden honderd procent van het minimumloon
ontvangen, eenoudergezinnen ontvangen negentig procent van het minimum-
loon en alleenstaanden ontvangen zeventig procent van dit bedrag.
Als het gaat om verlagingen volgen de acht gemeenten ook het gebruikelijke
beleid. Dat wil voornamelijk zeggen dat wanneer de kosten van huisvesting
kunnen worden gedeeld, er een korting van twintig procent op het normbedrag
wordt toegepast.
De WWB biedt geen mogelijkheid tot inkomstenvrijlating zoals die bestond
onder de ABW. Wel biedt de WWB gemeenten de beleidsvrijheid om maande-
lijks een gedeelte van de arbeidsinkomsten vrij te laten als aan enkele
voorwaarden is voldaan. Zo is bepaald dat bijstandscliënten over een periode
van zes aaneengesloten maanden tot maximaal 25 procent van hun
inkomsten uit arbeid mogen behouden, met een maximum van 177 euro per
maand. Dit uitsluitend als de gemeente van oordeel is dat een en ander
bijdraagt aan `de arbeidsinschakeling'.13
Alle acht onderzoeksgemeenten hebben een regeling voor de vrijlating van
inkomsten uit arbeid. Eén van de acht geeft echter aan wel een bepaling voor
inkomstenvrijlating te hebben opgesteld, maar deze nog nooit te hebben
toegepast.
Twee gemeenten hanteren geen nader criterium voor de bijdrage aan de
arbeidsinschakeling en passen de vrijlating toe op iedere bijstandscliënt die
inkomsten uit arbeid ontvangt. De overige vijf gemeenten hanteren
verschillende voorwaarden, zoals een grote afstand tot de arbeidsmarkt,
minimaal twaalf maanden zonder werk of het hebben van een (gedeeltelijke)
vrijstelling van de arbeidsverplichting.
Armoedebeleid
De acht onderzoeksgemeenten verschillen in de reikwijdte van het armoede-
beleid dat ze hebben geformuleerd. Alle acht gemeenten bieden (onder voor-
waarden) bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag aan.
13 Artikel 31lid 2 onder o.
71
Het merendeel van de gemeenten biedt de mogelijkheid tot kwijtschelding van
de gemeentelijke belastingen aan of biedt een bijdrage aan op bijvoorbeeld
afvalstoffenheffing.
Alle acht gemeenten bieden minima een jaarlijks bedrag aan in het kader van
maatschappelijke participatie en het tegengaan van sociale uitsluiting. Het
gaat dan onder andere om kortingspassen voor deelname aan sociaal-
culturele activiteiten en regelingen voor de directe en indirecte schoolkosten
voor gezinnen met schoolgaande kinderen die van een minimuminkomen
moeten rondkomen. De hoogte van het bedrag verschilt tussen de gemeenten.
Vijf van de acht gemeenten bieden een collectieve aanvullende
ziektekostenregeling aan.
Verder zijn er gemeentespecifieke regelingen zoals het fonds voor bijzondere
noden in een grote onderzoeksgemeente, een tegemoetkoming voor stook-
kosten in een kleine gemeente of het gratis verstrekken van legitimatie-
bewijzen door een middelgrote gemeente.
Activeringsbeleid
Algemeen
Gemeenten kunnen in hun re-integratieverordening vastleggen hoe zij cliënten
helpen om (weer) aan het werk te gaan of sociaal te participeren. Alle
onderzoeksgemeenten zetten trajecten in voor mensen die niet direct zelf aan
het werk kunnen. De trajecten zijn gericht op werk (op termijn) of sociale
activering. In alle gemeenten wordt ook aan mensen met een grote afstand tot
de arbeidsmarkt een activeringsaanbod gedaan.
Premiebeleid
Zes van de acht gemeenten hebben een premiebeleid, waarin meestal sprake
is van meer dan één soort premie. Van de twee gemeenten die geen
premiebeleid hebben, geeft één gemeente aan desondanks enkele premies te
hebben toegekend.
Het type premie verschilt per gemeente. Voorbeelden zijn: deeltijdpremie,
werkaanvaardingspremie, uitstroompremie, activeringspremie, stimulerings-
premie, doorstroompremie, premie vrijwilligerswerk en scholingspremie. De
voorwaarden om voor de premies in aanmerking te komen, verschillen per
gemeente en per premie. De voorwaarden voor de relatief veel voorkomende
werkaanvaardings- en uitstroompremies zijn bijvoorbeeld een minimale uit-
keringsduur van een jaar en/of het vinden van betaald werk voor minimaal een
half jaar. Andere voorkomende voorwaarden voor deze premie zijn dat de
cliënt moet zijn vrijgesteld van arbeidsverplichtingen of dat het werk niet
gesubsidieerd is. De andere premies zijn bijvoorbeeld voor cliënten die in een
activeringstraject zitten, om medische redenen niet voltijd kunnen werken
(deeltijdpremie), vrijwilligerswerk doen of een specifieke opleiding starten.
72
Work First
Onder de noemer Work First valt een brede schakering aan instrumenten. Dit
is ook terug te zien in de onderzoeksgemeenten. Er zijn verschillende
projecten met verschillende titels (die allen verwijzen naar Work First) waarbij
ofwel specifieke doelgroepen (jongeren, nieuwe instroom, cliënten met een
kleine afstand tot de arbeidsmarkt, cliënten met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt, cliënten waarvan wordt vermoed dat ze zwart werken) ofwel alle
cliënten op één of andere wijze aan het werk worden gezet.
Handhaving
Alle onderzoeksgemeenten hebben één of meer elementen van hoogwaardig
handhaven in hun handhavingsbeleid ingebed. Het gaat dan bijvoorbeeld om
procedures vereenvoudigen voor cliënten (alleen informatie verstrekken als er
iets is gewijzigd in plaats van iedere maand), medewerkers trainen (fraude-
alertheidscursussen), controles uitvoeren aan de hand van risicoprofielen en
het sanctiebeleid consequenter toepassen.
Alle gemeenten voeren huisbezoeken uit en bij een aantal gemeenten is dit
instrument in de afgelopen jaren op grotere schaal toegepast dan voorheen.
Een grote gemeente meldt expliciet dat huisbezoeken niet alleen gezien
worden als handhavingsinstrument maar ook als instrument om beter zicht te
krijgen op de situatie van de cliënt en op die manier een beter activerings-
aanbod te kunnen doen.
Cliëntenparticipatie
In zes van de acht onderzoeksgemeenten is een cliëntenraad aanwezig
waarin (vertegenwoordigers van) WWB-cliënten participeren. Twee kleine
onderzoeksgemeenten hebben geen (eigen) cliëntenraad.
73
74
BIJLAGE 3
Verschillen tussen huidige cliënten en ex-cliënten
Op verschillende aspecten in de analyse bestaan verschillen tussen huidige
cliënten en ex-cliënten. De structuur van het rapport biedt onvoldoende
gelegenheid om deze verschillen aandacht te geven. In deze bijlage geven we
de verschillen weer voor de afzonderlijke hoofdthema's van de WWB. Daar
waar de verschillen worden ondersteund of juist worden tegengesproken door
eerder onderzoek onder cliënten en ex-cliënten ten tijde van de Abw, wordt dit
vermeld.14
Inkomensondersteuning
In de inkomensondersteuning zijn enkele verschillen waar te nemen tussen
cliënten en ex-cliënten. Zo zijn ex-cliënten, meer dan de huidige cliënten, van
mening dat de uitkering niet paste bij hun persoonlijke situatie. Het is voorts
niet verbazingwekkend dat onder de ex-cliënten het aandeel werkenden hoger
is, het gebruik van minimaregelingen lager is, en het aantal sociale contacten
groter is.
Activering
Op het terrein van activering hebben ex-cliënten vaker initiatief genomen om
werk te vinden. Zij zijn echter minder dan huidige cliënten van mening dat
sollicitatieplicht aanspoort om zelf werk te vinden. Meer dan de huidige
cliënten zijn ex-cliënten van mening dat werken beter is voor je persoonlijke
ontwikkeling. Ten tijde van de Abw waren deze verschillen niet aanwezig.
Ex-cliënten raken meer gemotiveerd door een activeringsaanbod dan de
huidige cliënten. De verplichting om een aanbod van algemeen geaccepteerde
arbeid te aanvaarden prikkelt hen juist minder. Ook vinden ex-cliënten het
minder terecht dat een verlaging op de uitkering kan worden toegepast als
algemeen geaccepteerde arbeid wordt geweigerd.
Ten tijde van de Abw is een vergelijkbare vraag gesteld over een verlaging
van de uitkering bij het weigeren van passende arbeid. Destijds waren juist ex-
cliënten strenger op dit punt. Zij vonden, meer dan de cliënten, dat een
dergelijke verlaging terecht was.
14 De vergelijking met de Abw wordt gemaakt met: M. Blommesteijn, E. van Doorn, M,. de
Niet en J. Soethout, De Bijstand Beleefd.Onderzoek naar de beleving door respondenten
van het landelijke beleid Bijstand en Werk tijdens de Abw. Regioplan Beleidsonderzoek, in
opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werkdocument nummer
322a, juni 2004.
75
Handhaving
Wanneer wordt gekeken naar handhaving, blijkt dat ex-cliënten minder te
maken hebben gehad met sancties. Tegelijkertijd kunnen zij minder dan de
huidige cliënten begrip opbrengen voor de regels die aan de uitkering
verbonden zijn, en voor de controles die gemeenten kunnen uitvoeren. Zij
achten de rechten en plichten minder in proportie. Handhaving prikkelt hen
dan ook minder dan de huidige cliënten om na te leven, terwijl ze met de
feitelijke naleving minder moeite hebben. De regels en rompslomp die met de
uitkering gemoeid zijn, prikkelen hen wel om uit te stromen.
Onderzoek ten tijde van de Abw laat juist zien dat ex-cliënten een grotere
mate van acceptatie hadden voor de verplichtingen die bij de uitkering horen
en voor de eventuele sancties die kunnen worden opgelegd bij regelover-
treding.
76
regioplan beleidsonderzoek
Nieuwezijds Voorburgwal 35
1012 RD Amsterdam
T 020 531 531 5
F 020 626 519 9
E regioplan@regioplan.nl
I www.regioplan.nl Regioplan Beleidsonderzoek maakt deel uit van Ernst & Young
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid