Kabinetsstandpunt Participatie van jongeren met een beperking
(28 september 2007)
Samenvatting kabinetsstandpunt
Het kabinet vindt dat iedereen in de samenleving zoveel mogelijk moet meedoen. Om de
sociale samenhang te versterken wil het kabinet zowel de participatie als de zorg voor elkaar
binnen de Nederlandse samenleving bevorderen. Het kabinetsmotto `samen werken, samen
leven' geeft dat ook aan: participatie is een expliciet doel van het kabinetsbeleid. Het kabinet
ziet daarbij werk als een belangrijk middel voor ontplooiing, zingeving en integratie.
Vanuit die optiek is speciale aandacht nodig voor de sterk groeiende groep jongeren met een
uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
(Wajong). Op het ogenblik zitten er 161.000 mensen in de Wajong. Dat dreigt op te lopen tot
meer dan 300.000 rond 2040. Het kabinet wil daarbij onderscheid maken tussen jongeren die
geen enkel perspectief hebben op werk en jongeren die nog wel mogelijkheden op de
arbeidsmarkt hebben of die zouden kunnen ontwikkelen. De eerste groep heeft zeer zware
beperkingen en is daardoor vaak voor het leven aangewezen op inkomensondersteuning door
de overheid. De Wajong biedt hen zekerheid en dat moet ook zo blijven. Er is daarnaast een
groep die wel mee zou kunnen doen, maar die ondanks de ondersteuning van de huidige
regelingen thans weinig perspectief op werk heeft. Deze jongeren kunnen hun capaciteiten
niet benutten en dreigen vaak voor het leven aan de kant te komen staan. Dat zoveel jongeren
zo vroeg in hun leven dreigen te worden `afgeschreven' is uit sociaal oogpunt
onaanvaardbaar. Ook bij mensen met een handicap dient werk en niet het ontvangen van een
uitkering voorop te staan. Het kabinet wil deze jongeren meer uitzicht bieden op werk en
actieve deelname aan de samenleving. Het krijgen (en houden) van een baan bij een reguliere
werkgever moet daarbij voorop staan; pas daarna komt werk in een beschermde
werkomgeving. Lukt dit ook niet, dan kunnen andere maatschappelijke activiteiten, zoals
vrijwilligerswerk, in beeld komen.
Het kabinet wil over een breed front langs drie lijnen actie ondernemen:
· Preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de (voor)schoolse fase: het
kabinet wil jongeren met een beperking beter en gericht voorbereiden op een toekomst
waarin (aangepast) werk centraal staat. Het vroegtijdig onderkennen en aanpakken van
problemen bij (jonge) kinderen speelt hierbij een grote rol. Er komt daarom een landelijk
dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin. Ook investeert het kabinet meer in
voor- en vroegschoolse educatie. Met de aanpak `passend onderwijs' krijgen alle
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, onderwijs aangeboden dat aansluit bij
hun mogelijkheden en behoeften. Scholen gaan daartoe samenwerken in regionale
netwerken.
· Verbetering van de overgang van school naar werk: het kabinet wil de overgang van
school naar werk soepeler laten verlopen. Het kwalificatiesysteem in het onderwijs wordt
aangepast voor jongeren met een beperking die geen reguliere kwalificatie kunnen halen,
zodat ook zij gericht kunnen toewerken naar een plek op de (beschermde) arbeidsmarkt.
In een (meerjarig) handelingsplan worden onderwijsdoelen geformuleerd en wordt het
(uitstroom)perspectief vastgelegd, zodat duidelijk is waar het onderwijs naartoe werkt.
Het UWV werkt aan continue verbetering van het netwerk van instanties dat jongeren met
een beperking ondersteunt bij het vinden van een baan.
1
· Versterking van de activering van Wajonggerechtigden: als jongeren met benutbare
mogelijkheden in de Wajong terecht komen, dan wil het kabinet deze zo snel mogelijk
met ondersteuning aan werk helpen. Een breed palet aan re-integratie-instrumenten is
hiervoor beschikbaar. Voorkomen moet worden dat jongeren met een beperking via de
Wajong worden `afgeschreven' of een stempel opgedrukt krijgen. In dit verband wil het
kabinet bekijken of het voor jongeren die nog benutbare mogelijkheden hebben niet beter
is om de (definitieve) beslissing tot toelating tot de Wajong, die nu veelal plaatsvindt op
18-jarige leeftijd, uit te stellen tot een later tijdstip. Deze jongeren krijgen maximale
ondersteuning bij scholing en het vinden en behouden van werk. Voor jongeren die geen
duurzaam benutbare mogelijkheden hebben, zal de regeling (materieel) ongewijzigd
blijven.
Jongeren met een beperking horen erbij en moeten zoveel mogelijk kunnen meedoen op de
arbeidsmarkt en in de samenleving. Deze ambitie wil het kabinet realiseren met een integrale
preventieve benadering tijdens de hele levensloop. Dit vraagt om een brede, maar ook
gerichte inzet op het gebied van (jeugd)zorg, onderwijs, en werk en inkomen. Om een
effectieve inzet van middelen te bereiken is het noodzakelijk dat de verschillende regelingen
in hun samenhang worden bezien. Voorkomen moet worden dat het aanpakken van
problemen in het ene domein slechts leidt tot verplaatsing van de problemen naar een ander
domein. Alle inspanningen moeten zoveel mogelijk in het teken komen te staan van het
ontwikkelen van de capaciteiten van de jongere als voorbereiding op arbeidsmarkt en
maatschappij. Het bieden van maatwerk is hierbij essentieel. Het kabinet wil goed op elkaar
afgestemde beheersbare regelingen voor ondersteuning en begeleiding, waarbij
verantwoordelijkheden helder zijn verdeeld en de administratieve lasten beperkt blijven.
Tevens wil het kabinet een positieve beeldvorming van mensen met een beperking stimuleren.
De beeldvorming van de jongeren zelf, hun omgeving en werkgevers moet meer komen te
liggen op hun mogelijkheden om te werken in plaats van hun beperkingen.
2
I. Aanleiding
Mensen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong) stromen maar beperkt uit naar werk. Tegelijkertijd is de
instroom in de Wajong sterk toegenomen. Dit staat haaks op het kabinetsbeleid om uit te gaan
van de mogelijkheden van mensen om te participeren op de arbeidsmarkt. Ook bij mensen
met een beperking dient werk en niet het ontvangen van een uitkering voorop te staan. Tegen
deze achtergrond heeft het vorige kabinet op 31 oktober 2006 de Sociaal Economische Raad
(SER) advies gevraagd over de bevordering van de arbeidsparticipatie van personen met recht
op een Wajong-uitkering. De SER heeft op 24 augustus 2007 zijn advies `Meedoen zonder
beperkingen' uitgebracht.
Het kabinet wil in dit standpunt een breed perspectief hanteren. Dit is ingegeven door het feit
dat niet alleen in de Wajong sprake is van een sterk stijgende toestroom, maar ook in andere
regelingen. Een sterke toename van het gebruik geldt ook voor de jeugdzorg, het speciaal
onderwijs, zogenoemde `rugzakjes' en de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten
thuiswonende kinderen (TOG). Het kabinet heeft TNO daarom gevraagd de ontwikkeling in
het gebruik van regelingen door jongeren met een beperking in kaart te brengen en de
achterliggende oorzaken te onderzoeken. Het TNO-rapport `Toename gebruik ondersteuning
voor jongeren met een gezondheidsbeperking' treft u bijgevoegd aan. De conclusies van het
rapport zijn betrokken bij dit kabinetsstandpunt. Het rapport is tevens het antwoord op de
toezegging van de minister voor Jeugd en Gezin aan de Kamer (AO jeugdzorg van 27 juni
2007) om een onderzoek in te stellen naar de groei van de vraag naar jeugdzorg.
Verder heeft de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) een onderzoek verricht naar de wijze
waarop Wajongers worden ondersteund bij de toeleiding naar betaald werk. Gezien het
onderwerp zal het kabinet in dit kabinetsstandpunt ook reageren op de bevindingen van dit
onderzoek. Het IWI-rapport `Wajong en werk' treft u bijgevoegd aan.
De Commissie Werkend Perspectief (CWP) heeft in maart 2007 een maatschappelijk advies
opgesteld over de beeldvorming over mensen met een beperking, chronische ziekte of
psychische en/of psychiatrische aandoening. Tijdens de participatietop is afgesproken dat de
voorstellen van de CWP worden betrokken bij het kabinetsstandpunt over het SER-advies.
Dit kabinetsstandpunt gaat eerst in op de groei van de regelingen voor jongeren met een
beperking op de beleidsterreinen zorg, onderwijs en werk en inkomen. Daarna bespreekt het
de belangrijkste knelpunten die de arbeidsparticipatie van jongeren met een beperking in de
weg staan. Vervolgens schetst het kabinet op hoofdlijnen zijn aanpak om meer jongeren met
een beperking aan de slag te helpen en actief te laten deelnemen aan de reguliere
samenleving. De hoofdpunten van het SER-advies en het IWI-rapport komen daarna aan bod.
Ten slotte werkt het kabinet zijn aanpak langs drie lijnen: preventie en meer gerichte
voorbereiding op participatie in de (voor)schoolse periode, verbetering van de overgang van
school naar werk en versterking van de activerende werking van de Wajong.
II. Sterke groei regelingen voor jongeren met een beperking
Jongeren met een beperking krijgen in Nederland al vanaf jonge leeftijd ondersteuning. Deze
ondersteuning zit in veel verschillende regelingen voor verschillende leefgebieden. Zo bestaat
er in het onderwijs het (voortgezet) speciaal onderwijs en leerlinggebonden financiering (ook
3
wel rugzak genoemd). Op het gebied van zorg is er jeugdzorg en zorg op basis van de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), waaronder het persoonsgebonden budget
(PGB). Ouders van thuiswonende kinderen met een handicap kunnen een tegemoetkoming
krijgen vanuit de TOG. Jongeren die een dusdanige beperking hebben dat ze uiteindelijk niet
(zelfstandig) kunnen werken, ontvangen een Wajong-uitkering vanwege
arbeidsongeschiktheid.
Uit het TNO-rapport blijkt dat sinds enkele jaren de groei van deze regelingen versnelt. Het
aantal gebruikers groeit veel sterker dan het aantal jongeren. Het aantal leerlingen in het
speciaal onderwijs is sinds 2000 met 36% toegenomen, en het aantal leerlingen met
ambulante begeleiding zelfs met 240%. Het beroep op de jeugd-ggz, de AWBZ
(persoonsgebonden budgetten) en de jeugdzorg is eveneens sterk gestegen. Ook de Wajong
groeit sterk. In juli 2007 werden in totaal 161.000 Wajonguitkeringen verstrekt. Dit aantal
dreigt rond 2040 tot boven de 300.000 op te lopen. Een toenemend aantal Wajongers was bij
de start van de (voorloper van de) Wajong in 1976 al voorzien. Omdat de uitkering 47 jaar
kan duren, verkeert de regeling nog in de opbouwfase. Het aantal mensen dat vanwege het
bereiken van de 65-jarige leeftijd uit de regeling stroomt is daardoor nu nog relatief klein. Het
aantal Wajongers groeit echter veel sterker dan voorzien, doordat een steeds groter deel van
de groep 18-jarigen (vroeg of laat) in de Wajong komt. De kans voor jongeren van 18 jaar is
thans 1 op 21 om ooit in de Wajong terecht te komen. In meer dan tweederde van de gevallen
gebeurt dat al als de jongere 18 of 19 jaar is. Vrijwel alle Wajongers krijgen recht op een
volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Slechts 2% ontvangt een gedeeltelijke uitkering.
Uitstroom uit de Wajong wegens herstel of een baan is minimaal. De toenemende instroom in
de Wajong is dan ook een enorm sociaal probleem.
De forse stijging zit momenteel vooral bij de groep jongeren met psychische en/of
gedragsproblemen. Dit is zichtbaar in het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso), de zorg en de
Wajong. Het aantal kinderen met gedragsproblemen of psychiatrische ziekten in het
(voortgezet) speciaal onderwijs, (v)so, is tussen 2000 en 2006 met 62% gestegen. De toename
van leerlingen met andere problemen bedroeg 25%. Het aantal nieuwe Wajongers met
psychische en/of gedragsproblemen is tussen 2001 en 2005 met ruim 70% toegenomen,
terwijl de instroom van Wajongers met fysieke beperkingen gelijk is gebleven. Door de
toename van deze categorie in de Wajong stijgt de groep die met enige vorm van
ondersteuning zou kunnen werken. Slechts 26% van de Wajongers werkt echter, waarvan een
derde bij een reguliere werkgever. De rest van deze groep werkt in het kader van de Wet
sociale werkvoorziening (WSW).
TNO geeft een aantal factoren aan die een belangrijke bijdrage leveren aan de stijgende
instroom van de verschillende regelingen.
· De samenleving wordt steeds complexer en er worden steeds meer en hogere eisen gesteld
aan mensen. Steeds meer mensen kunnen door een beperking niet aan deze eisen voldoen,
waardoor ze eerder problemen hebben op school en met werken.
· Een tweede factor betreft de ruimere definities die gehanteerd worden voor beperkingen.
Er is steeds meer kennis over onder meer psychische en gedragsproblemen en het
herkennen daarvan. Hierdoor is niet alleen de definitie van stoornissen als autisme en
ADHD aangepast, maar is ook de diagnostiek verbeterd.
· Afwijkend gedrag of een ontwikkeling die anders verloopt wordt ook eerder herkend als
een stoornis. Dit komt mede door meer kennis en een grotere alertheid op afwijkend
gedrag en mogelijke stoornissen bij artsen, hulpverleners en ouders.
4
· De regelingen hebben een aanzuigende werking omdat ze steeds bekender worden. Ze zijn
ook aantrekkelijk om aan te vragen omdat het vaak gaat om `open einderegelingen'. Zo
gaat plaatsing van een leerling in het (v)so of het verkrijgen van een leerlinggebonden
financiering (rugzakje) niet ten koste van de gebudgetteerde middelen voor leerlingen met
`lichte' problematiek in het reguliere onderwijs. De Wajong biedt grote financiële
zekerheid, omdat deze geen middelen- of partnertoets kent of de verplichting om passend
werk te aanvaarden. Daarnaast geeft de Wajong recht op een groot aantal voorzieningen
en instrumenten.
TNO kan niet aangeven in welke mate elk van deze factoren afzonderlijk bijdraagt aan de
groei van de groep jongeren met een beperking en het gebruik van de regelingen.
Voor de Wajong geldt daarnaast dat ook de invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB)
in 2004 tot een stijging van de instroom heeft geleid. Gemeenten hebben in de WWB een
grotere financiële verantwoordelijkheid voor de bijstand. Zij hebben daardoor een grotere
prikkel om na te gaan of aanvragers en ontvangers van een bijstandsuitkering mogelijk recht
hebben op een andere uitkering. Dit leidt tot extra aanvragen voor een Wajong-uitkering. Een
deel van deze stijging is naar verwachting tijdelijk en houdt op als alle gemeenten hun
uitvoering hebben aangepast. De scherpere keuring aan de poort van de WWB leidt echter
ook tot een permanent hogere instroom.
III. Belangrijkste knelpunten voor participatie
Het kabinet vindt dat veel meer jongeren met een beperking kunnen gaan werken bij reguliere
werkgevers of participeren in andere vormen van arbeid. De belangrijkste knelpunten die dat
in de weg staan zijn: te weinig aandacht voor werk als einddoel, ingewikkelde regelingen
voor ondersteuning en re-integratie, en de negatieve maatschappelijke beeldvorming over
jongeren met een beperking.
Te weinig aandacht voor werk als einddoel
De ondersteuning in zorg en onderwijs richt zich onvoldoende expliciet op werken of indien
dit niet mogelijk is, op maatschappelijke participatie. De Wajong kent geen verplichting tot
het aanvaarden van passend werk. Dit belemmert de oriëntatie op werk bij jongeren. Ook het
toenemende gebruik van geïndiceerde hulp kan daaraan bijdragen, omdat die gepaard kan
gaan met stigmatisering en een grotere afstand tot het normale maatschappelijke verkeer. Het
gevaar bestaat dat als jongeren eenmaal in het `geïndiceerde circuit' zitten, zij daar (bijna) niet
meer uit komen en de reguliere arbeidsmarkt steeds verder uit beeld raakt. Dit mechanisme
wordt versterkt doordat het geheel aan regelingen voor ondersteuning van jongeren met een
beperking (onbedoelde) prikkels kent om geïndiceerde tweedelijnszorg in te zetten.
Uitvoerders in de eerste lijn (scholen, gemeentes, huisartsen) hebben vaak een gelimiteerd
budget, terwijl de voorzieningen in de tweede lijn geen financiële beperkingen kennen
(openeinderegelingen). De eerste lijn heeft daardoor een prikkel om jongeren met een
psychische of gedragsstoornis naar de tweede lijn door te verwijzen. Veel ouders en
professionals zien bovendien duurdere, specialistische ondersteuning als betere
ondersteuning.
5
Ingewikkelde regelingen
Jongeren met een beperking, hun ouders en werkgevers ervaren het geheel aan
ondersteunende regelingen en indicatiestellingen vaak als ondoorzichtig en ingewikkeld.
Verschillende regelingen naast elkaar (met eigen toegangsvoorwaarden en procedures) zorgen
voor veel administratieve rompslomp. Hierdoor kunnen sommige jongeren ook niet of te laat
de juiste steun krijgen. De verantwoordelijkheid voor de ondersteuning in de schoolfase en bij
de overgang van school naar werk is verdeeld over verschillende ministeries, elk met hun
eigen geldstromen. Hoewel dit geen probleem hoeft te zijn, blijkt volgens de SER en de IWI
dat in de praktijk de verschillende bronnen van financiering soms belemmeringen kunnen
veroorzaken.
Negatieve maatschappelijke beeldvorming
De SER en de Commissie Werkend Perspectief constateren dat de Nederlandse burger en
werkgevers nog steeds negatief denken over mensen met een beperking. Werkgevers zijn te
weinig genegen stageplaatsen en (aangepaste) arbeidsplaatsen voor deze groep te creëren.
Ook de omgeving van jonggehandicapten is veelal gericht op hun beperkingen en niet op hun
mogelijkheden. Deze jongeren kunnen zich door de houding van de omgeving en het gebrek
aan stageplaatsen moeilijk een compleet beeld vormen van hun mogelijkheden en
ontwikkelen mede daardoor ook weinig zelfvertrouwen. Zij worden niet gestimuleerd om
werk bij een reguliere werkgever te zoeken, maar blijven `hangen' in een beschermde
(werk)omgeving. Er is een cultuuromslag nodig om deze vicieuze cirkel te doorbreken.
IV. Visie kabinet op hoofdlijnen
Het kabinet vindt dat iedereen in de samenleving zoveel mogelijk moet meedoen, mensen met
een beperking dus ook. Om de sociale samenhang te versterken wil het kabinet zowel de
participatie als de zorg voor elkaar binnen de Nederlandse samenleving bevorderen. Het
kabinetsmotto `samen werken, samen leven' geeft dat ook aan: participatie is een expliciet
doel van het kabinetsbeleid. Het kabinet ziet daarbij werk als een belangrijk middel voor
ontplooiing, zingeving en integratie.
Vanuit die optiek is speciale aandacht nodig voor de steeds groter wordende groep jongeren
met een beperking die in de Wajong terecht komt, en veelal vanaf hun 18e jaar aan de rand
van de samenleving dreigt komen te staan. Dit is een groot maatschappelijk probleem. Het
kabinet wil daarbij onderscheid maken tussen jongeren die geen enkel perspectief hebben op
werk en jongeren die nog wel mogelijkheden op de arbeidsmarkt hebben of die zouden
kunnen ontwikkelen. De eerste groep heeft zeer zware beperkingen en is daardoor vaak voor
het leven aangewezen op inkomensondersteuning door de overheid. De Wajong biedt hen
zekerheid en dat moet ook zo blijven. Van de jongeren met een beperking die in de Wajong
terecht komen, heeft een groot deel nog wel reële mogelijkheden voor participatie. Het
kabinet vindt dat deze groep hun mogelijkheden onvoldoende benut. Voorkomen moet
worden dat de Wajong daarbij onbedoeld als hindernis fungeert. Wat deze jongeren vooral
nodig hebben is meer perspectief op werk en meedoen. Ook voor hen moet het krijgen (en
houden) van een baan bij een reguliere werkgever voorop staan; pas daarna komt werk in een
beschermde werkomgeving. Lukt dit ook niet, dan kunnen andere maatschappelijke
activiteiten, zoals vrijwilligerswerk, in beeld komen. Het kabinet wil deze jongeren alle hulp
bieden om dat perspectief op werk en meedoen te realiseren.
6
Het kabinet wil daarom over een breed front langs drie lijnen actie ondernemen:
· preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de (voor)schoolse fase
· verbetering van de overgang van school naar werk
· versterking van de activering van Wajonggerechtigden.
Integrale benadering
Het kabinet kiest voor een integrale, preventieve benadering tijdens de hele levensloop. Een
samenhangende aanpak gericht op preventie, voorbereiding op participatie, begeleiding van
school naar werk en activering kan ervoor zorgen dat meer jongeren een kwalificatie halen en,
eventueel met ondersteuning, mee kunnen doen. Minder jongeren hoeven dan een beroep te
doen op de Wajong. Dit vraagt om een brede en gecoördineerde, maar ook gerichte inzet op
het gebied van (jeugd)zorg, onderwijs en werk en inkomen binnen de beschikbare budgettaire
kaders. Alle inspanningen moeten zoveel mogelijk in het teken komen te staan van het
ontwikkelen van de capaciteiten van de jongere als voorbereiding op arbeidsmarkt en
maatschappij. Het bieden van maatwerk is hierbij essentieel. Het kabinet wil goed op elkaar
afgestemde beheersbare regelingen voor ondersteuning en begeleiding, waarbij
verantwoordelijkheden helder zijn verdeeld en de administratieve lasten beperkt blijven.
Tevens wil het kabinet een positieve beeldvorming van mensen met een beperking stimuleren.
De beeldvorming van de jongeren zelf, hun omgeving en werkgevers moet meer komen te
liggen op de mogelijkheden te werken in plaats van de beperkingen die nu vaak centraal
staan. Verder zal er ook aandacht moeten zijn voor het belang van sociale en culturele
vaardigheden om maatschappelijk te kunnen participeren. Meer dan vroeger zijn dit soort
vaardigheden in de hedendaagse snelle, interactieve samenleving een vereiste om mee te
kunnen doen.
Bij het aanpassen van regelingen zal steeds de onderlinge samenhang van de regelingen op de
verschillende beleidsterreinen in het oog moeten worden gehouden. Dit is noodzakelijk om
een effectieve inzet van middelen te bereiken.Wijzigingen in een bepaalde regeling kunnen
immers consequenties hebben voor het gebruik van andere regelingen, bijvoorbeeld doordat
de vraag naar een bepaalde voorziening zich verplaatst. Het kabinet Deze afhankelijkheden
zal het kabinet in de beleidsvorming meenemen om te voorkomen dat de problemen zich
slechts verplaatsen. Hiervoor is nodig dat de betrokken instanties en departementen goed
samenwerken.
Aanpassingsrichting Wajongregeling
Daarnaast wil het kabinet bezien of voor die jongeren die nog benutbare mogelijkheden
hebben, het niet beter is om de (definitieve) beslissing tot toelating tot de Wajong, die nu
veelal plaatsvindt op 18-jarige leeftijd, uit te stellen tot een later tijdstip. Deze groep krijgt
maximale ondersteuning bij het vinden en behouden van werk. Het risico op stigma en
vroegtijdig `afschrijven' kan zo worden verminderd, en alle energie kan worden gericht op het
vergroten van de kansen op werk en andere vormen van participatie. Het kabinet wil
zorgvuldig onderzoeken wat de mogelijke implicaties van deze wijziging van de
Wajongregeling zijn voor de betrokken jongeren en het gebruik van de verschillende
regelingen voor jongeren met een beperking. Voor jongeren die evident geen duurzaam
benutbare mogelijkheden hebben, zal de regeling (materieel) ongewijzigd blijven.
7
V. Hoofdpunten advies SER en onderzoeksrapport IWI
1. SER-advies `Meedoen zonder beperkingen'
De SER is voor een integrale aanpak van het participatievraagstuk. Om jongeren met een
beperking aan het werk te krijgen is een sluitende aanpak nodig, waarbij het individu centraal
staat. Dit vraagt om voldoende ondersteuning en begeleiding op maat en het goed op elkaar
afstemmen van de verschillende regelingen. Daarnaast moet duidelijk zijn wie op welk
moment verantwoordelijk is voor het bieden van ondersteuning en begeleiding en moeten alle
betrokken organisaties goed met elkaar samenwerken. De aanbevelingen van de SER
concentreren zich op twee hoofdlijnen: een betere overgang van school naar werk en
perspectief op passende participatie.
Betere overgang van school naar werk
In de optiek van de SER is onderwijs cruciaal bij de voorbereiding van jongeren met een
beperking op hun latere participatie op de arbeidsmarkt. Volgens de SER is het belangrijkste
knelpunt dat het onderwijs niet voldoende kwalificatiegericht is. Er wordt teveel tijd en geld
besteed aan het opleiden van mensen zonder direct arbeidsdoel. De stap van school naar werk
is daardoor vaak (te) groot. Het onderwijs zou daarom meer gericht moeten zijn op een
vroegtijdige oriëntatie op en ontwikkeling van arbeidsmarktmogelijkheden van leerlingen. De
SER beveelt aan om voor iedere jongere met een beperking een concreet handelingsplan op te
stellen. Stages zijn noodzakelijk om leerlingen met een beperking te laten ervaren wat hun
(beroeps)mogelijkheden en beperkingen zijn. Het gebrek aan stageplaatsen is een knelpunt bij
de stap van school naar werk.
Perspectief op passende participatie
Meer jongeren met een beperking dan nu het geval is, kunnen participeren in vormen van
arbeid. Zij moeten dan wel voldoende ondersteuning krijgen. Ook moeten arbeidsduur,
functie-inhoud en werktijden afgestemd kunnen worden op hun mogelijkheden. De SER roept
werkgevers op tot meer flexibiliteit op het gebied van `smalle' functies en
arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. De SER doet een aantal aanbevelingen om de
Wajongregeling activerender te maken. Verder wijst de SER op de noodzaak van goede
begeleiding en ondersteuning en voldoende beschikbaarheid van instrumenten voor zowel de
werknemer als de werkgever. De wijze waarop dit alles nu geregeld is kan volgens de SER
beter. Daarnaast pleit de SER voor minder administratieve rompslomp, meer maatwerk en een
betere beeldvorming over jongeren met een beperking bij zowel werkgevers, werknemers als
hun omgeving.
2. IWI-rapport `Wajong en werk'
De Inspectie voor Werk en Inkomen heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop Wajongers
worden ondersteund bij de toeleiding naar betaald werk. Dit gaat steeds beter. De inspectie is
positief over de manier waarop het UWV door middel van speciale Wajongteams de regierol
heeft opgepakt binnen het regionale, ondersteunende netwerk van instellingen op het gebied
van zorg, scholing, hulpverlening, re-integratie en uitkering. Verder vindt de inspectie dat het
palet aan re-integratie-instrumenten dat het UWV kan inzetten grotendeels toereikend is voor
de Wajongers en hun (potentiële) werkgevers. Op een enkel punt, bijvoorbeeld de inzet van
jobcoaching, zou het instrumentarium verder geoptimaliseerd kunnen worden en is
vereenvoudiging mogelijk. De inspectie pleit voor meer duidelijkheid over de
verantwoordelijksverdeling tussen de betrokken organisaties en een gedeelde visie op
8
jonggehandicapten. Ook zou de voorlichting aan Wajongers en werkgevers nog beter kunnen.
Verder ziet de inspectie de lange wachttijden bij de WSW als groot knelpunt bij de
participatie van Wajongers.
VI. De visie van het kabinet nader uitgewerkt
In deze paragraaf gaat het kabinet nader in op zijn aanpak om meer jongeren met een
beperking te laten participeren. De aanbevelingen van de SER en de bevindingen van de IWI
en TNO worden hierbij betrokken. De beleidsinzet bestrijkt drie fronten: (1) meer aandacht
voor preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de (voor)schoolse fase; (2)
verbetering van de overgang van school naar werk; en (3) versterking van de activering van
Wajonggerechtigden. Tot slot gaat het kabinet in op meer generieke maatregelen die de
hiervoor geschetste beleidsinzet ondersteunen en effectiever maken.
1. Preventie en gerichte voorbereiding op participatie in de (voor)schoolse periode
Jongeren met een beperking zijn tijdens de schoolse periode vaak gebaat bij een
samenhangende en elkaar versterkende inzet vanuit onderwijs en zorg. Met integrale
ondersteuning op maat kunnen jeugdigen maximaal participeren in de samenleving tijdens
de (voor)schoolse periode en daarna. Nadrukkelijk kiest het kabinet ervoor ook de
voorschoolse periode hierbij te noemen. Een voorspoedige ontwikkeling van een kind voor
het vierde jaar is de beste preventie tegen veel problemen op latere leeftijd. Ook als het gaat
om problemen op het terrein van participatie op de arbeidsmarkt.
Het kabinet heeft voor de zomer de Kamer het Programma Jeugd en Gezin `Alle kansen voor
alle kinderen' (Kamerstukken 2006/07, 31001, nr. 5) en de `Uitwerking passend onderwijs'
(Kamerstukken II, 2006/07, 27728, nr. 98) toegezonden. In beide documenten staan veel
voornemens die van groot belang zijn voor de kansen voor alle kinderen, dus ook voor
jonggehandicapten. Hieronder volgen enkele hoofdlijnen op de genoemde beleidsterreinen die
ook voor de participatie van jonggehandicapten van belang zijn.
Preventie
Het vroegtijdig in beeld krijgen en verhelpen van problemen van jeugdigen kan erger
voorkomen in latere fases van hun leven. Daarom is een omslag nodig naar meer preventie,
het vroeg signaleren van problemen en het resultaatgericht aanpakken van problemen. Op
verschillende manieren wordt hieraan gewerkt. Het gaat hierbij onder meer om de vorming
van een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin, om het gebruik van
effectieve interventies en om het verbeteren van de voor- en vroegschoolse educatie. Verder
wil het kabinet de interdisciplinaire samenwerking via onder meer de Zorg- en Adviesteams
verder ontwikkelen en verbeteren. Met de aanpak `passend onderwijs' komt in het onderwijs
voor de doelgroep het accent meer te liggen op preventie en ruimte voor maatwerk.
Sluitende aanpak
Instellingen moeten goed afstemmen en samenwerken om een optimale ontwikkeling van
kinderen/ jongeren te garanderen: de ketenbenadering is hierin cruciaal. Het uitgangspunt van
het passend onderwijs is dan ook dat schoolbesturen de verantwoordelijkheid krijgen om voor
elke leerling een passend onderwijszorgaanbod te ontwikkelen. Als een schoolbestuur het
passend aanbod niet (volledig) zelf kan bieden, dan moet het met andere besturen en scholen
afspreken wie dat wel aan zal bieden en hoe. Scholen gaan regionaal samenwerken zodat een
9
netwerk ontstaat waarbinnen voor alle leerlingen een passend onderwijszorgaanbod kan
worden ontwikkeld. Het uitgangspunt is een regionaal budget dat flexibel kan worden ingezet
en maximale ruimte biedt voor maatwerk. De scholen in het netwerk maken onderling
afspraken over de inzet van middelen. Parallel daaraan moeten Centra voor Jeugd en Gezin en
(jeugd/AWBZ)zorginstellingen jeugdigen en/of hun ouders zorg bieden, wat ook onderlinge
samenwerking vereist. Vanuit de gedachte `één gezin, één plan', zoals vermeld in `Alle
kansen voor alle kinderen' van de minister voor Jeugd en Gezin wordt gekoerst op
verdergaande samenwerking tussen instanties, waar een gezin mee te maken krijgt als er
kinderen zijn die extra zorg behoeven op school en daarbuiten. Een veronderstelling die nader
in de praktijk getoetst moet worden, is dat als de samenwerking wordt versterkt, middelen
efficiënter worden ingezet, en ouders en kinderen sneller worden geholpen door op regionaal
niveau budgetten van verschillende domeinen te bundelen.
Integrale indicatiestelling
Als geïndiceerde voorzieningen nodig zijn, is integrale indicatiestelling gewenst. Daarom zal
in het kader van de uitwerking passend onderwijs elk regionaal netwerk van scholen één loket
(indicatieorgaan) voor het onderwijs hebben. Deze bundeling van verschillende
indicatieorganen in het onderwijs maakt het eenvoudiger om samen met de (jeugd)zorg te
komen tot een integrale indicatiestelling. Het kader integraal indiceren voor de toegang van
jeugdzorg, AWBZ-zorg en onderwijs, dat is ontwikkeld binnen de Operatie Jong, zal in 2009
worden geïmplementeerd. Bij een gecombineerde onderwijs-zorgvraag worden via één
aanvraagtraject meerdere indicaties aangevraagd. Ouders en jongeren hebben op die manier
maar met één loket te maken.
Zowel in het onderwijs als de zorg gebeurt al veel om met een preventieve, samenhangende
aanpak te bereiken dat jeugdigen goed voorbereid kunnen participeren in de samenleving. Het
kabinet gaat de komende periode na hoe de inhoudelijke afstemming en samenwerking tussen
onderwijs en zorg kan worden verbeterd. Dit sluit ook aan bij de motie Ferrier c.s. die is
ingediend bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de
expertisecentra en de Wet op het onderwijstoezicht (Kamerstukken II 2006/07, 30956, nr. 9).
Het kabinet zal met het oog hierop een onderzoek naar de uitwerking van het concept `één
kind, één plan' voor residentiële leerlingen uitzetten. Op basis van dit onderzoek kunnen
ideeën worden ontwikkeld over hoe de afstemming tussen zorg (behandeling) en onderwijs
ook breder binnen het onderwijs en de scholen het beste kan worden gerealiseerd. Opgemerkt
dient te worden dat afwenteling naar AWBZ-zorg niet aan de orde kan zijn. De AWBZ is
immers bedoeld voor langdurige zorg.
Wat gaat het kabinet doen?
· Het kader integraal indiceren wordt geïmplementeerd, waardoor één loket ontstaat voor de
indicatiestellingen voor speciaal onderwijs, jeugdzorg en AWBZ-zorg (2009).
· In 2011 werken Centra voor Jeugd en Gezin landelijk dekkend en zijn de relevante geldstromen
gebundeld. De provincies sluiten hier met hun bureaus Jeugdzorg nauw op aan.
· Het kabinet investeert in het verbeteren van de voor- en vroegschoolse educatie (2007-2008).
· Het kabinet gaat na op welke wijze de inhoudelijke afstemming en samenwerking tussen onderwijs en
zorg kan worden verbeterd (2007-2008).
· Met de aanpak `passend onderwijs' krijgen alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben,
onderwijs aangeboden dat aansluit bij hun mogelijkheden en behoeften (2011).
10
2. Verbetering van de overgang van school naar werk
In de laatste fase in het onderwijs gaat de (voorbereiding op) de overgang naar de
arbeidsmarkt een steeds belangrijkere rol spelen. Het kabinet vindt dat de voorbereiding van
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben beter kan en moet. Voor de overgang van het
praktijkonderwijs naar de arbeidsmarkt heeft de toenmalige minister van Onderwijs, mevrouw
Van der Hoeven, in het Algemeen Overleg in april 2006 al toegezegd dat in overleg met het
veld wordt bezien hoe deze overgang verbeterd kan worden. Het advies van de SER
benadrukt een intensivering van de relaties tussen de scholen en de betreffende instanties om
een warme overdracht van leerlingen te bevorderen. De aanpak die is gekozen binnen passend
onderwijs sluit aan bij het advies van de SER. Centraal staan de (mogelijkheden van de)
leerling, maatwerk, het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het aanpakken van de
complexe regelgeving. De vorming van regionale netwerken om voor elke leerling een
passend onderwijszorgaanbod te verzorgen is al eerder aan de orde gekomen.
In de komende periode staan de verbetering van de kwaliteit en het doelgerichter maken van
het onderwijs dan ook centraal. Het opstellen van een (meerjarig) handelingsplan, in overleg
met de ouders, hoort daar ook bij. Dit plan beschrijft de onderwijsdoelen en het
(uitstroom)perspectief van de leerling, zodat duidelijk is waar het onderwijs naartoe werkt.
Uit onderzoek van de inspectie van het onderwijs blijkt dat op dit moment voor veel
leerlingen in het (v)so en leerlingen met een rugzak in het regulier onderwijs geen (goede)
handelingsplannen zijn opgesteld.
Voor oudere leerlingen met een handicap of beperking die geen reguliere kwalificatie kunnen
halen wordt het kwalificatiesysteem aangepast, zodat participatie in de maatschappij goed
wordt voorbereid. Vooral dit laatste traject is van belang om de overgang van onderwijs naar
werk te verbeteren. Kwalitatief goed onderwijs moet resulteren in een kwalificatie, regulier of
individueel, waarmee de leerlingen optimaal voorbereid kunnen doorstromen naar de
(beschermde) arbeidsmarkt of andere vormen van maatschappelijke participatie. Concreet
betekent dit dat de inzet is om ook jongeren met een beperking een zo hoog mogelijke
kwalificatie te laten halen, bij voorkeur een reguliere kwalificatie. Voorts is het van belang
dat jongeren die geen reguliere kwalificatie kunnen halen gekwalificeerd het onderwijs
verlaten. Naast de nadruk op praktijk is het onderwijs voor deze jongeren gericht op het
aanleren van (basis)vaardigheden die nodig zijn om een baan te verwerven en te behouden.
Door het benoemen en vastleggen van onderwijsdoelen kan het onderwijs aan deze jongeren
doelgerichter, effectiever en transparanter worden gemaakt. Een aantal scholen voor
voortgezet speciaal onderwijs heeft al veelbelovende trajecten ontwikkeld. Voorbeelden
hiervan zijn schoonmaker in trein en vliegtuig en verschillende functies in de horeca.
Staatssecretaris Dijksma (OCW) gaat in het invoeringsplan passend onderwijs, dat begin
oktober naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, nader in op het traject waarmee de kwaliteit
van het onderwijs en het kwalificatiesysteem worden verbeterd.
Voor jongeren met een beperking bestaat een scala aan opleidingsmogelijkheden om zich
voor te bereiden op een baan. Sommige Wajongers hebben ernstige scholingsbelemmeringen
en hebben daarom zeer intensieve begeleiding nodig. Voor deze kleine groep is er een
specifieke voorziening in de vorm van de `Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met
ernstige scholingsbelemmeringen'. De zogenoemde REA-scholingsinstituten verzorgen op dit
moment de scholing van deze groep jonggehandicapten. Het kabinet heeft voor 2008 het
subsidieplafond van deze regeling verhoogd naar 13,3 mln. De Kamer ontvangt voor de
begrotingsbehandeling SZW een meerjarige prognose van de behoefte aan deze voorziening,
11
naar aanleiding van de motie Kraneveldt-van der Veen c.s. (Kamerstukken II 2006/07, 29461,
nr. 31).
De SER bepleit dat de verstrekking van de IWIA-onderwijsvoorzieningen (Art. 2.17) een
overheidsverantwoordelijkheid blijft en dat de uitvoering blijft belegd bij UWV. Het kabinet
is voornemens om de beleidsverantwoordelijkheid voor deze voorzieningen te plaatsen bij de
Minister van OCW. Het kabinet zal de Kamer voor de begrotingsbehandeling 2008 hierover
informeren in reactie op de motie Biskop c.s. (Kamerstukken II 2006/07, 29461, nr. 34).
Regie bij overgang van school naar werk
Jongeren met een beperking worden bij de overgang van school naar werk ondersteund door
een netwerk van organisaties op het terrein van scholing, zorg en hulpverlening. Dit netwerk
bestaat onder meer (speciale) scholen, gemeenten, het Centrum indicatiestelling zorg, re-
integratiebedrijven, de sociale werkvoorziening, MEE en het CWI. Deze instellingen, en in
het bijzonder scholen, hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid om jongeren met een
beperking aan het werk te helpen. Het UWV voert sinds 2005 de regie over het netwerk dat de
begeleiding naar (beschermd) werk verzorgt. Het UWV heeft hiervoor regionale
Wajongteams opgezet. De arbeidsdeskundige jonggehandicapten (ADJ-er) van het team is
regionaal aanspreekpunt en stemt de verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken
partijen af. Dit moet bijdragen aan een sluitende aanpak bij de overgang van school naar de
geschikte vorm van participeren. De netwerkformule bevindt zich nog in de groeifase. De
Inspectie voor Werk en Inkomen vindt dat het UWV de regierol goed heeft opgepakt. Het
UWV heeft aangegeven dat het de bevindingen van het IWI-onderzoek zal meenemen bij het
verder verbeteren van de dienstverlening.
Wat gaat het kabinet doen?
· Er komt een doelgericht plan voor elke leerling met een beperking, zodat duidelijk is waar het
onderwijs naartoe werkt (2011).
· Voor oudere leerlingen die geen reguliere kwalificatie kunnen halen wordt het kwalificatiesysteem
aangepast, zodat ook zij een baan kunnen verwerven en behouden (2011).
· Het kabinet heeft voor 2008 het subsidieplafond van de `subsidieregeling jonggehandicapten met
ernstige scholingsbelemmeringen' verhoogd naar 13,3 miljoen (2008).
· Het UWV streeft naar permanente verbetering van de regie in het netwerk van organisaties op het
terrein van scholing, zorg en hulpverlening.
3. Versterking van de activering van Wajongers
De derde lijn in het kabinetsbeleid is een versterkte activering van jongeren met een
beperking. Daarbij moet er ook buiten de Wajong voldoende ondersteuning zijn voor
jongeren die moeite hebben een plek te vinden op de arbeidsmarkt. Jongeren in de Wajong
zullen worden gestimuleerd en daarbij alle steun krijgen om de mogelijkheden die ze nog
hebben zo goed mogelijk te benutten voor werk of deelname anderszins aan de samenleving.
Re-integratie
Het beleid met betrekking tot de re-integratie van Wajongers richt zich op de doelgroep zelf,
werkgevers en de maatschappelijke beeldvorming. Het UWV helpt bij het vinden van een
baan. Werkgevers en werknemers kunnen van een scala aan instrumenten gebruik maken.
Daaronder vallen scholing, subsidies, jobcoaches, no risk polis, premiekorting en
loondispensatie en -suppletie. Scholing wordt tegenwoordig afgestemd op de jongere en de
baan. Het UWV, de werkgever en de jongere zelf bepalen in overleg welke scholing on the
12
job wordt ingezet. Verder bieden jobcoaches Wajongers intensieve en langdurige begeleiding
als ze eenmaal een baan hebben. Dit is essentieel voor het aanleren van werkvaardigheden en
om een baan te behouden. Een aantal instrumenten is speciaal voor de Wajongdoelgroep
beschikbaar, zoals loondispensatie. Verder is sinds 1 mei 2005 de no risk polis voor
Wajongers en ex-Wajongers niet meer tijdelijk. Hierdoor hoeven werkgevers nooit loon door
te betalen als deze werknemers ziek worden. De IWI concludeert dat het huidige re-integratie-
instrumentarium voor Wajongers over het algemeen goed voldoet, hoewel het op enkele
punten beter kan, bijvoorbeeld uitbreiding van de mogelijkheid om jobcoaching in te zetten.
Het vorige kabinet heeft al een aantal maatregelen genomen om de participatie van jongeren
met een beperking te bevorderen en knelpunten weg te nemen. De inzet van de zogenoemde
Verburggelden is daar een voorbeeld van. Met deze extra 11,5 mln per jaar structureel vanaf
2004 worden onder meer innovatieve projecten ondersteund om jonggehandicapten aan
betaald werk te helpen. Voor 2007 en verder zijn uit de Verburggelden het permanent maken
van de no risk polis en extra inspanningen voor re-integratie betaald (samen 8,5 mln per
jaar). Vanaf 2008 is structureel nog de resterende 3 mln beschikbaar voor experimenten en
projecten die de re-integratie van Wajonggerechtigden bevorderen. De belangrijkste gegevens
over de projecten staan op de website www.vanwajongnaarwerk.nl. Het kabinet gaat het
gebruik van de Verburggelden dit najaar evalueren en bekijken hoe het de verspreiding van
best practices kan bevorderen.
Iedereen doet mee
Het kabinet heeft in september met de begroting 2008 het Actieprogramma `Iedereen doet
mee' naar de Tweede Kamer gestuurd. Daarin spreekt het kabinet de ambitie uit de komende
vier jaar 200.000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan werk te helpen. Dit
actieprogramma bestaat uit een groot aantal maatregelen. Een aantal meer generieke
maatregelen komt ook jongeren met een beperking ten goede. Zo zullen Wajongers voordeel
hebben van de voorgenomen omzetting van de huidige arbeidskorting in een
inkomensafhankelijke arbeidskorting. Zij hebben doorgaans immers een laag inkomen. Voor
het overgrote deel van de Wajongers gaat werken meer lonen. Sommige herbeoordeelde
Wajongers van wie de verdiencapaciteit bij herbeoordeling opwaarts is bijgesteld kunnen
profiteren van het feit dat het UWV de mogelijkheid zal krijgen om werkgevers een tijdelijke
loonkostensubsidie te verstrekken.
In het kader van het project `Iedereen doet mee' is budget beschikbaar gesteld om de
participatie van Wajonggerechtigden en gedeeltelijk arbeidsgeschikten te verhogen. Voor
2008 is 11 mln beschikbaar en dit loopt op tot 19 mln in 2012. Van het budget voor 2008
is 2,5 mln bestemd voor de scholingsinstituten. Daarnaast zal het budget voor 2008 deels
worden aangewend voor het verbeteren van de beeldvorming over mensen met een handicap
en voor onderzoek naar het re-integratie-instrumentarium (zie onder). Over het resterende
budget voor 2008 zal in een later stadium besluitvorming plaatsvinden. Dit geldt ook voor de
aanwending van de beschikbare middelen voor de jaren 2009-2012.
Aanpassingsrichting Wajongregeling
Daarnaast wil het kabinet onderzoeken of sommige aspecten van de Wajongregeling het voor
jongeren met een beperking soms onbedoeld moeilijker maken om hun capaciteiten
volledig te benutten. In de huidige opzet worden Wajongers eerst volledig arbeidsongeschikt
verklaard en een uitkering toegekend. Pas daarna worden de mogelijkheden voor re-integratie
verkend. Deze jongeren krijgen vaak al op hun 18e het stempel `volledig arbeidsongeschikt'
opgedrukt. Ze dreigen zo voor hun hele leven te worden `afgeschreven' voor de arbeidsmarkt,
13
terwijl een (groot) aantal van hen nog wel degelijk potentieel heeft om te werken. Het kabinet
wil daarom bezien of voor die jongeren die nog benutbare mogelijkheden hebben, het niet
beter is om de (definitieve) beslissing tot toelating tot de Wajong, die nu veelal plaatsvindt op
18-jarige leeftijd, uit te stellen tot een later tijdstip. Deze jongeren krijgen maximale
ondersteuning bij scholing en het vinden en behouden van werk. Het risico op stigma en
vroegtijdig `afschrijven' kan zo worden verminderd, en alle energie kan worden gericht op het
vergroten van de kansen op werk en andere vormen van participatie. Het kabinet wil
zorgvuldig onderzoeken wat de mogelijke implicaties van deze wijziging van de
Wajongregeling zijn voor de betrokken jongeren en het gebruik van de verschillende
regelingen voor jongeren met een beperking. Voor jongeren die evident geen duurzaam
benutbare mogelijkheden hebben, zal de regeling (materieel) ongewijzigd blijven.
Verbetering re-integratie-instrumentarium
Bij het aan werk helpen van Wajongers speelt de vraag hoe de effecten van de re-integratie-
instrumenten kunnen worden vergroot en hoe het instrumentarium optimaal kan worden
ingezet. Het huidige scala aan re-integratie-instrumenten omvat vele instrumenten, waaronder
jobcoaches en andere vormen van begeleiding, de no risk polis, loondispensatie en suppletie,
proefplaatsing en premiekortingen. Het kabinet gaat daarom investeren in onderzoek, pilots
en experimenten om uit te vinden hoe de effecten van deze instrumenten verder kunnen
worden vergroot. Het kabinet zal hiervoor een deel van het beschikbare budget voor 2008
inzetten dat in het kader van het Actieprogramma `Iedereen doet mee' beschikbaar is voor de
participatie van Wajongers en gedeeltelijk arbeidsgeschikten. Bij het onderzoek naar het re-
integratie-instrumentarium zullen ook de concrete aanbevelingen op dit punt van de SER en
de IWI worden meegenomen. Werkgevers zullen worden betrokken bij de opzet van
evaluaties, onderzoek en experimenten. Afhankelijk van de uitkomsten van dit
onderzoeksprogramma kunnen in latere jaren bepaalde aanpassingen van het re-integratie-
instrumentarium worden overwogen, zodat re-integratie in de toekomst nog effectiever kan
plaatsvinden.
Samenhang met de WSW
Voor Wajongers vormt de Wet sociale werkvoorziening een belangrijke bron van werk: 17%
van de Wajongers werkt via de WSW. De SER en de IWI wijzen erop dat de wachtlijsten en
de geringe doorstroom naar regulier werk in de WSW de participatie van Wajongers
bemoeilijken. Het kabinet is voornemens om per 1 januari 2008 een wijziging van de WSW in
werking te laten treden. Met de wetswijziging WSW kunnen een aantal acuut gevoelde
problemen bij de uitvoering van de WSW, die zo spoedig mogelijk om een oplossing vragen,
aangepakt worden. De wijzigingen zijn met name gericht op een betere uitvoerbaarheid van
de wet om daarmee de reeds bestaande doelstelling beter te kunnen realiseren: het bieden van
arbeidsplaatsen die aansluiten bij de mogelijkheden en capaciteiten van WSW-geïndiceerden
in een zo regulier mogelijke omgeving. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid heeft uiteengezet in zijn brief van 2 juli 2007 (Kamerstukken II 2006/07,
30673, nr. 6) biedt de wetswijziging echter geen antwoord op een aantal andere vraagstukken,
waaronder het voortgaande beroep dat wordt gedaan op de WSW. Doordat de uitstroom uit de
WSW zeer beperkt is, zullen de wachtlijsten naar verwachting in snel tempo toenemen. Deze
problematiek vraagt om een meer fundamentele herbezinning op de WSW waarbij ook de
samenhang met andere regelingen wordt bezien. Over dit traject zal de Kamer nog separaat
worden geïnformeerd.
14
Wat gaat het kabinet doen?
· Het kabinet gaat onderzoeken of voor die jongeren die benutbare mogelijkheden hebben, het voor hun
participatiekansen niet beter is om de (definitieve) beslissing tot toelating tot de Wajong, die nu veelal
plaatsvindt op 18-jarige leeftijd, uit te stellen tot een later tijdstip (2007-2008). Deze jongeren krijgen
maximale ondersteuning bij scholing en het vinden en behouden van werk.
· Het kabinet wil een inkomensafhankelijke arbeidskorting invoeren, waardoor werken voor Wajongers
meer gaat lonen (2008).
· Voor de participatie van Wajongers en gedeeltelijk gehandicapten komen extra middelen beschikbaar
(11 miljoen in 2008, oplopend naar 20 miljoen in 2011 en 19 miljoen in 2012) (2008-2012).
· Het kabinet zet een onderzoeksprogramma op, om uit te vinden hoe de effecten van re-integratie-
instrumenten kunnen worden vergroot. Werkgevers worden bij de opzet hiervan betrokken (2008-
2009).
4. Ondersteunende maatregelen
Naast de hierboven aangegeven beleidsmaatregelen wil het kabinet nog een aantal
flankerende maatregelen nemen die de effectiviteit en consistentie van het beleid vergroten.
Deze maatregelen betreffen de negatieve beeldvorming van mensen met een beperking, de
ondoorzichtigheid van het geheel aan indicatiestellingen en regelingen vanuit het perspectief
van jongeren, ouders en werkgevers, de opbouw van relevante beleidsinformatie en de
verankering van gelijke behandeling van mensen met een beperking.
Verbetering beeldvorming
Het kabinet deelt de mening van de SER en de Commissie Werkend Perspectief dat de
beeldvorming over mensen met een beperking verbetering behoeft. De beeldvorming van de
jongeren zelf, hun omgeving en werkgevers moet meer komen te liggen op de mogelijkheden
te werken in plaats van de beperkingen die nu vaak centraal staan. Onderzoek van de CWP uit
2004 liet zien dat werkgevers en werknemers een tamelijk negatief beeld hebben over mensen
met een beperking. De CWP heeft een aantal aanbevelingen gedaan om de beeldvorming over
mensen met een beperking te verbeteren en tussen 2003 en 2006 een groot aantal projecten
geïnitieerd en gesteund. SZW is samen met de sociale partners in 2006 de
beeldvormingscampagne `Geknipt voor de juiste baan' gestart. Die campagne loopt in 2007
door. De CWP constateert in haar Maatschappelijk advies (maart 2007) echter dat er nog veel
winst te behalen valt bij de beeldvorming over mensen met een beperking. De CWP adviseert
om de campagne `Geknipt voor de juiste baan', na een evaluatie, te verdiepen en te verbreden.
Het kabinet neemt deze aanbeveling over en zal met de sociale partners overleggen hoe hier
verder te gaan. Het kabinet is geen voorstander van het instellen van een nieuwe taskforce om
het belang van bevorderen van arbeidsdeelname van jongeren met een beperking te
benadrukken. De beeldvormingscampagne bevat veel elementen die dit al benadrukken.
Werkgevers en werknemers spelen in de campagne een belangrijke rol. De CWP heeft op dit
vlak ook belangrijk werk gedaan.
Grotere overzichtelijkheid regelingen
De participatie van jongeren met een beperking is een complex vraagstuk omdat deze groep
zeer divers is. Hun problemen raken de beleidsterreinen van verschillende departementen.
Vanwege de complexiteit van de problematiek is in de loop van de tijd een groot aantal
instrumenten en regelingen ontworpen, die enerzijds individueel maatwerk mogelijk maken
en anderzijds als geheel ondoorzichtig en ingewikkeld kunnen zijn. De SER en de IWI wijzen
op de onoverzichtelijkheid van regelingen en indicatiestellingen vanuit het perspectief van
jongeren met een beperking, hun ouders en (potentiële) werkgevers. Er lopen verschillende
15
acties om dit te verbeteren. De ministeries van VWS en SZW voeren samen met UWV, CWI,
CIZ en enkele gemeenten het programma Stroomlijning Indicatieprocessen in Zorg en Sociale
Zekerheid uit. Dit programma ontwikkelt praktische voorstellen om het indicatieproces voor
chronisch zieken en gehandicapten minder bureaucratisch te maken. Bijvoorbeeld door de
aanvraagformulieren van de verschillende regelingen te bundelen en de overlap eruit te halen,
door de dossiers van een cliënt bij verschillende organisaties te ontsluiten via één
indicatiedossier en daarmee hergebruik van informatie mogelijk te maken en de
samenwerking tussen indicatiestellers van CIZ, CWI, UWV en gemeentes mogelijk te maken.
Ook op het gebied van onderwijs en (jeugd)zorg wordt gewerkt aan het vereenvoudigen en
bundelen van de indicatiestelling. De implementatie van het kader integraal indiceren is daar
een voorbeeld van. Al deze projecten zullen bijdragen aan een soepeler en overzichtelijker
indicatieproces en minder loketten voor cliënten.
Goede voorlichting over en ondersteuning bij het aanvragen van hulp of re-integratie-
instrumenten is van groot belang. Het UWV heeft hiervoor veel aandacht. Verder is onlangs
het kenniscentrum CrossOver opgericht als centraal punt voor Wajongers voor kennis en
informatie op de samenhangende terreinen van onderwijs, zorg en werk. CrossOver biedt een
complete balie voor informatie over jongeren, handicap en werk, voor zowel jongeren met een
beperking als werkgevers. De SER noemt daarnaast een persoonlijk re-integratiebudget als
een mogelijkheid om de ondersteuning minder ingewikkeld te maken. Het kabinet gaat in
overleg met de betrokken uitvoerders, cliënten en werkgevers bezien hoe het geheel aan
regelingen doorzichtiger kan worden en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen
departementen verhelderd kan worden. De ervaringen met de pilots participatiebudget worden
daarbij betrokken. Het kabinet wil eerst de resultaten van de lopende proefprojecten
afwachten voordat het nieuwe wil starten.
Opbouw beleidsinformatie
Effectief beleid is niet mogelijk zonder goede en betrouwbare informatie. Het kabinet sluit
zich aan bij de constatering van de SER, de IWI en TNO dat op een aantal punten essentiële
beleidsinformatie en inzichten nog ontbreken. Het gaat daarbij om informatie over de
kenmerken van de doelgroep, ontwikkelingen en patronen in het gebruik van regelingen en de
factoren die daarop van invloed zijn. Om meer inzicht te krijgen in de achtergronden van het
sterk toegenomen beroep op de Wajong heeft het UWV een omvangrijk dossieronderzoek
opgezet waarin de instroom in de jaren 2003-2006 nader worden geanalyseerd. De resultaten
van dit onderzoek zullen naar verwachting in oktober worden gepubliceerd. Het kabinet gaat
onderzoeken waar lacunes bestaan en hoe samenhangende beleidsinformatie verkregen kan
worden op het gebied van zorg, onderwijs en arbeid. Verder is een helder beeld nodig van de
Wajongers die nog onbenutte arbeidsmogelijkheden hebben en het soort werk dat zij kunnen
doen.
Ook is er behoefte aan meer inzicht in de effecten van het beleid in den brede en de wijze
waarop dit is vormgegeven en georganiseerd. Het kabinet wil hier meer onderzoek naar
verrichten. Gezien de samenhang van de beleidsterreinen zorg, onderwijs en werk en inkomen
zullen de betrokken departementen hun onderzoeken onderling afstemmen.
16
Gelijke behandeling
In het coalitieakkoord is afgesproken de uitbreiding van de werkingsfeer van de Wet gelijke
behandeling gehandicapten en chronisch zieken met kracht voort te zetten. Dit wordt ook
bepleit door de Commissie Werkend Perspectief. Het kabinet onderzoekt of het mogelijk is
het voorstel van wet van de leden Smits, Rouvoet en Azough (Kamerstukken II 2005/06,
30570, nr. 2) om de werkingssfeer uit te breiden tot het primair en voortgezet onderwijs te
combineren met het uitbreidingsvoorstel wonen.
Ombudsfunctie
De SER beveelt aan om een speciale ombudsfunctie voor Wajongers te creëren. Het kabinet
wijst erop dat er een veelheid aan middelen wordt ingezet om Wajongers te ondersteunen en
te informeren. Bij het UWV zijn er specifieke re-integratiecoaches voor deze doelgroep (ADJ-
en) die de regie voeren over een ondersteunend netwerk van zorg, scholing en ondersteuning.
Bij het CWI kunnen ook Wajongers de komende jaren nog een beroep doen op de
arbeidsadviseur. Het kenniscentrum CrossOver is recent van start gegaan. De Landelijke
Cliëntenraad (LCR) dient het belang van alle cliënten van uitvoeringsorganisaties, waarbij de
CG-Raad uitdrukkelijk is ingeschakeld. De uitvoeringsketen van werk en inkomen werkt
voortdurend aan verbetering van de klantvriendelijkheid. Daarnaast bestaan er de
gebruikelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep en valt de uitvoering onder de
bevoegdheid van de nationale ombudsman. Gezien al deze inspanningen acht het kabinet een
aparte ombudsfunctie voor deze doelgroep overbodig.
Wat gaat het kabinet doen?
· Het kabinet gaat samen met de sociale partners de beeldvormingscampagne `Geknipt voor de juiste
baan' evalueren en op basis van die evaluatie afspraken maken over het vervolg (2007-2008).
· In overleg met betrokken uitvoerders, cliënten en werkgevers gaat het kabinet na hoe de doorzichtigheid
van regelingen kan worden verbeterd en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen departementen kan
worden verhelderd (2007-2008).
· Het kabinet gaat noodzakelijke aanvullende beleidsinformatie verzamelen op het gebied van zorg,
onderwijs en werk en inkomen (2007-2008).
VII. Besluit
Het kabinet vindt dat iedereen in de samenleving zoveel mogelijk moet meedoen. Participatie
is een expliciete doelstelling van het kabinetsbeleid. Dat geldt ook voor jongeren met een
beperking. Dat zoveel jongeren zo vroeg in hun leven dreigen te worden `afgeschreven' en
hun capaciteiten niet kunnen benutten, is uit sociaal oogpunt onaanvaardbaar. Ook voor deze
jongeren moet het krijgen (en houden) van een baan bij een reguliere werkgever voorop staan.
Dit is de beste manier om volwaardig mee te draaien in onze maatschappij. Werk in een
beschermde werkomgeving is pas een optie als `gewoon' werken niet mogelijk is. Lukt dit
ook niet dan zijn vormen van maatschappelijke participatie nog een mogelijkheid. Het kabinet
wil deze jongeren alle hulp bieden om hun perspectief op werk en meedoen te realiseren.
Het kabinet kan dit niet alleen doen. Dat jongeren met een beperking meer gaan werken is een
zaak van de hele samenleving, niet alleen de overheid. Van de sociale partners tot collega's op
het werk, van de begeleiders tot de jongeren zelf, iedereen moet zijn rol spelen en
verantwoordelijkheid nemen. Dit vraagt ook een forse inspanning van de sociale partners, met
name de werkgevers. Zij moeten uiteindelijk stageplaatsen aanbieden, werkervaringsplaatsen
en arbeidsplaatsen voor deze jongeren creëren en flexibel zijn met werktijden, arbeidsduur en
functie-inhoud. Het kabinet roept werkgevers daarom op uitvoering te geven aan de cruciale
17
aanbevelingen van de SER op deze punten. Ook werknemers hebben een
verantwoordelijkheid. Zij zullen jongeren met een beperking als collega's moeten waarderen
en behandelen. Alleen zo kunnen deze jongeren het gevoel krijgen er gewoon bij te horen.
18
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid