Raad van State



Uitspraak


Zaaknummer: 200705090/2
Publicatie datum: donderdag 4 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---

200705090/2.
Datum uitspraak: 4 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:


1. {verzoeker sub 1} en anderen, wonend te Hellendoorn,
2. {verzoeker sub 2}, wonend te Hellendoorn,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2007 heeft de gemeenteraad van Hellendoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 september 2007, het bestemmingsplan "Hellendoorn-Noord" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 mei 2007, kenmerk 2007/0261801, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 20 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, en verzoeker sub 2 bij brief van 18 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 20 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2007, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 19 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2007, waar verweerder vertegenwoordigd door drs. G. Rooks, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Hellendoorn, vertegenwoordigd door A.H. Protzman, ambtenaar van de gemeente, en J. Tijman op Smeijers, milieu-inspecteur. Verzoekers sub
1 en verzoeker sub 2 zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.


2. Overwegingen


2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Planbeschrijving


2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van ongeveer 300 woningen mogelijk te maken.

Verzoek {verzoekers sub 1}

2.3. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij goedkeuring aan het plan heeft verleend.

Zij zijn van mening dat de groenstrook ter hoogte van het perceel {locatie} ten onrechte wordt verkleind, dan wel zal verdwijnen. Zij stellen dat ter plaatse bijzondere flora en fauna aanwezig zijn. De ter plaatse aanwezige vogels, waaronder een steenuil en patrijzen, maar ook de aanwezige vleermuizen zullen verdwijnen wanneer het plan zal worden gerealiseerd, aldus verzoekers. Verder wijzen zij erop dat het onderzoek inzake de beschermde flora- en fauna dateert van na de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan. Voorts betogen zij dat het verdwijnen/verkleinen van de groenstrook niet in overeenstemming is met de gemeentelijke structuurvisie. Ook op een aantal andere punten is het plan niet in overeenstemming met de Structuurvisie. Verder wijzen verzoekers erop dat ter plaatse enkele oude eikenbomen aanwezig zijn, die ten gevolge van de woningbouw zullen moeten worden gekapt.

Voorts zijn verzoekers van mening dat het plan ten onrechte bebouwing, dan wel te hoge bebouwing toelaat, met name in de nabijheid van hun woningen.

Tevens kunnen verzoekers zich niet verenigen met de voorziene randweg, welke onderdeel zal gaan uitmaken van de zogenoemde Noordzuidverbinding. Verzoekers betwijfelen echter of deze verbinding daadwerkelijk zal worden aangelegd, aangezien deel 3 van deze verbinding grenst aan het Reggedal dat volgens verzoekers deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur.

Voorts vrezen verzoekers voor een toename van het doorgaande verkeer door de wijk ten gevolge van de aanleg van de randweg.

2.3.1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit in zoverre goedkeuring verleend aan het plan.

2.3.2. Blijkens de stukken is onderzoek verricht naar de flora en fauna in het desbetreffende gebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Flora- en faunaonderzoek Hellendoorn-Noord", van 11 augustus 2006. De Voorzitter heeft niet de verwachting dat de omstandigheid dat genoemd onderzoek ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp niet beschikbaar was, in de bodemprocedure tot vernietiging van het bestreden besluit zal leiden. Daarbij betrekt de Voorzitter dat blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting dit onderzoek ten tijde van de vaststelling van het plan wel was verricht en tevens beschikbaar was.

Volgens genoemd rapport komen de meeste van de aangetroffen en te beschermen soorten algemeen voor en zijn deze met uitzondering van de groep vleermuizen en vogels, vrijgesteld van de ontheffingsplicht. Voor vogels geldt dat wanneer de werkzaamheden buiten het seizoen plaatsvinden in het algemeen niet snel een ontheffing nodig zal zijn, aldus het rapport. Dit met uitzondering van de steenuil, waarvoor wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen.

Verzoekers hebben niet gesteld, noch is de Voorzitter anderszins gebleken dat het genoemde rapport zodanige gebreken, dan wel leemten in kennis vertoont dat verweerder dit rapport niet aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Ter zitting is gebleken dat voor de in het gebied aanwezige steenuil inmiddels een ontheffing is aangevraagd. Niet is gesteld noch is anderszins op voorhand aannemelijk geworden dat deze ontheffing, dan wel eventuele andere benodigde ontheffingen niet zullen kunnen worden verleend. Met betrekking tot een eventuele strijd met de structuurvisie merkt de Voorzitter op dat dit een indicatief plan betreft, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.

Voorts heeft de Voorzitter voorshands niet de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat verweerder in de eventuele kap van bomen aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden.

Naar het oordeel van de Voorzitter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat woningbouw in de nabijheid van hun bestaande woningen op zichzelf onaanvaardbaar is. Gezien de aanduidingen op de plankaart maakt het plan nabij de Elerweg ongeveer ter hoogte van de woningen van verzoekers woningen in de bouwklassen "b" en "f" mogelijk. Volgens het bouwschema op de plankaart zijn de bij deze bouwklassen behorende bouwhoogten respectievelijk 10 en 12 meter. Volgens het bestreden besluit is de afstand tussen de in het plan voorziene woningen en de bouwblokken van de meest dichtbij gelegen bestaande woningen aan de Veldmanserve ongeveer 20 meter. Gelet op deze afstand heeft de Voorzitter voorshands niet de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat verweerder in zoverre geen goedkeuring heeft kunnen verlenen aan de in het plan opgenomen bebouwingsvoorschriften.

Wat betreft de randweg is ter zitting gebleken dat de aanleg van deze weg niet uitsluitend is bedoeld als onderdeel van de zogenoemde Noordzuidverbinding, maar dat zonder de aanleg van de weg de in het plan voorziene woningbouw niet kan worden gerealiseerd. Gelet op de stukken heeft de Voorzitter voorshands niet de overtuiging dat de randweg onaanvaardbare verkeershinder tot gevolg zal hebben.

Het verzoek van {verzoeker sub 2}

2.4. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit voor zover verweerder daarbij goedkeuring aan het plan heeft verleend.

Hij voert hiertoe aan dat door de in het plan voorziene woningbouw het karakter van de woningen tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg zal wijzigen van omgevingscategorie III naar omgevingscategorie II, als bedoeld in het Besluit landbouw milieubeheer. Gelet op deze categoriewijziging en de afstand tussen de meest dichtbij gelegen woningen en het bedrijf van verzoeker zal zijn bedrijf niet langer onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen.

2.4.1. Verweerder heeft voor zover hier van belang, goedkeuring verleend aan het plan. Verweerder heeft ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad dat de bebouwing aan de westzijde van de Ommerweg ook na realisering van het plan is aan te merken als omgevingscategorie III, zodat het plan in zoverre geen verdere beperkingen aan het bedrijf van verzoeker oplegt.

2.4.2. Gelet op de stukken alsmede het verhandelde ter zitting heeft de Voorzitter niet de verwachting dat ten gevolge van de in het plan voorziene woningbouw de omgevingscategorie voor het gebied tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg zal wijzigen.

Conclusie

2.5. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007

425.