101 - 17de-eeuwse 'fatsoen': oorsprong moderne consumptiecultuur
Datum: 25 september 2007
Onze moderne consumptiecultuur is deels gevormd in de Gouden Eeuw. De
belangstelling voor duurzame goederen van waardevolle herbruikbare
materialen nam in deze periode af, terwijl de vraag naar modieuze en
vergankelijkere spullen toenam. Zo ontstond een cultuur waarin
onderling vertrouwen minder op eergevoel en meer op goede smaak werd
gebaseerd. Historicus Harm Nijboer heeft deze ontwikkelingen
beschreven in zijn proefschrift. Hij promoveert op 8 oktober 2007 aan
de Rijksuniversiteit Groningen.
In de vroegmoderne tijd deden zich structurele veranderingen voor in
het gedrag van consumenten. Het bezit van tin- en koperwerk liep sterk
terug, terwijl het bezit van schilderijen, sieraardewerk en obligaties
sterk toenam. Dat blijkt uit kwantitatieve analyse van
boedelinventarissen uit de archieven van de gemeente Leeuwarden.
Goederen werden in de loop van de zeventiende eeuw steeds minder
vanwege hun restwaarde aangeschaft, concludeert Nijboer, en steeds
meer vanwege hun modieuze uiterlijk, het `fatsoen' zoals men dat toen
noemde. En in plaats van hun vermogen aan te houden in de vorm van
waardevast koper- en tinwerk, maakten Leeuwarders steeds meer gebruik
van rentedragende obligaties.
Boedelinventarissen
Nijboer onderzocht de boedelinventarissen van 228 Leeuwarder
huishoudens uit de periode 1582 tot 1707. Het stedelijk gerecht stelde
de boedelinventarissen op bij overlijden van inwoners ter beheer van
hun nalatenschap. Nijboer onderscheidt drie verschillende subgroepen
inwoners, op basis van hun maatschappelijke rol. Deze subgroepen zijn:
brouwers en bakkers; schoen- en kleermakers; en handelaren en
winkeliers. Voor alle subgroepen vielen echter dezelfde veranderingen
in de samenstelling van de inboedels waar te nemen.
Normverval
Tot ver in de zeventiende eeuw werd door moralistische auteurs
laatdunkend gesproken over voorwerpen die het vooral van hun fatsoen
(modieuze uiterlijk) moesten hebben. De groeiende belangstelling voor
dergelijke goederen beschouwde men als moreel verval. Ook het gebruik
van obligaties kon in de ogen van deze auteurs niet door de beugel.
Aan rentedragende leningen zat altijd de geur van woeker. Bovendien
achtte men contractuele verbintenissen moreel inferieur aan kredieten
die op het gesproken erewoord werden verstrekt.
Privatisering van vertrouwen
Nijboer ziet geen verval, maar een verschuiving van normen, een
`privatisering van vertrouwen'. Naarmate verbintenissen steeds meer
gegarandeerd werden door contracten, ging men minder waarde hechten
aan het met publieke reputaties verbonden erewoord. Nijboer:
`Vertrouwen kwam meer en meer tot stand op basis van gedeelde
persoonlijke smaken. Mensen kregen behoefte aan voorwerpen waarover
zij konden discussiëren, voorwerpen die hen onderling bonden.
Schilderijen, porselein en andere modieuze voorwerpen konden die rol
vervullen.'
Kwantitatief onderzoek
Historici vermoedden al lange tijd dat zich gedurende de vroegmoderne
tijd structurele veranderingen voordeden in het gedrag van
consumenten. Vooralsnog kregen zij echter nauwelijks grip op deze
ontwikkelingen. Dit omdat er maar weinig betrouwbare gegevens zijn
waaraan deze veranderingen afgelezen kunnen worden. Het onderzoek van
Nijboer biedt dergelijke gegevens wel. Daarmee is dit de eerste studie
naar deze sociaal-culturele veranderingen die ondersteund wordt door
uitgebreide statistische gegevensanalyse. Het onderzoek biedt zowel
praktische als theoretische aangrijppunten voor verder onderzoek.
Curriculum vitae
Harm Nijboer (Leeuwarden,1970) studeerde geschiedenis aan de
Universiteit van Amsterdam. Hij verrichtte zijn promotieonderzoek aan
de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen.
Momenteel werkt hij als methodoloog en automatiseerder aan het
Meertens Instituut te Amsterdam.
Rijksuniversiteit Groningen