Raad van State



Uitspraak


Zaaknummer: 200601295/1
Publicatie datum: woensdag 10 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Limburg
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Limburg

---

200601295/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging "Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat", gevestigd te Geleen,
2. , wonend te Sittard, en Buurtvereniging Paardestraat Sittard, gevestigd te Sittard,
3. de stichting "Stichting Menno van Coehoorn", gevestigd te Utrecht,
4. de vereniging "Vereniging Sittards Verleden en anderen", gevestigd te Sittard,
5. , wonend te Sittard,
6. , wonend te Sittard,
7. , wonend te Sittard,
8. , wonend te Sittard,
9. , wonend te Sittard,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Sittard-Geleen het bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelplan 1, 2 en 4" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 januari 2006, nummer 2006/4285, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld.

Bij brief van 25 augustus 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 24 november 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2007 waar appellanten zijn verschenen of zich hebben doen vertegenwoordigen. Ook verweerder en de gemeenteraad van Sittard-Geleen hebben zich doen vertegenwoordigen. en anderen, en , zijn met bericht van verhindering niet verschenen en hebben zich niet doen vertegenwoordigen.

Bij brief van 8 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2007, heeft verweerder desgevraagd een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft aanleiding gezien onder toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht over te gaan tot heropening van het onderzoek. Zij heeft hiervan bij brief van 13 maart 2007 kennis gegeven aan partijen.

Bij brief van 20 maart 2007 heeft de Afdeling verweerder verzocht twee vragen te beantwoorden naar aanleiding van het nadere stuk van 8 maart 2007. Bij brief van 12 april 2007 heeft verweerder geantwoord.

Bij brief van 30 mei 2007 van de Afdeling zijn de nadere stukken aan partijen verzonden en zijn en de Verenging van Eigenaren "Flat Deken Tijssenstraat" in de gelegenheid gesteld op de nadere stukken te reageren.

Bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, heeft een reactie ingediend. Bij brief van 11 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2007 heeft de Verenging van Eigenaren "Flat Deken Tijssenstraat", een reactie ingediend.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Formele aspecten

Vastgestelde bestemmingsplan te laat aan verweerder gezonden

Het standpunt van appellant

2.2. stelt dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat de gemeenteraad van Sittard-Geleen het bestemmingsplan niet overeenkomstig artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, binnen vier weken na de vaststelling aan verweerder heeft toegezonden.

Vaststelling van de feiten

2.2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt, indien tegen het vastgestelde plan tijdig bedenkingen zijn ingebracht, het besluit omtrent goedkeuring bekendgemaakt binnen zes maanden na afloop van de termijn van terinzagelegging van het vastgestelde plan. Ingevolge artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt aan het plan geacht goedkeuring te zijn onthouden, indien het plan niet binnen vier weken na de dagtekening van het vaststellingsbesluit aan verweerder is verzonden en verweerder niet tijdig een besluit omtrent goedkeuring bekend heeft gemaakt.

De vastgestelde plannen zijn met ingang van 7 juli 2005 ter inzage gelegd. De termijn voor de terinzagelegging liep af op 3 augustus 2005. De termijn voor de bekendmaking van het goedkeuringsbesluit omtrent het bestemmingsplan is begonnen op 4 augustus 2005 en eindigde derhalve op 3 februari 2006. Het besluit omtrent goedkeuring is op 1 februari 2006 aan de gemeenteraad van Sittard-Geleen bekendgemaakt.

Het oordeel van de Afdeling

2.2.2. Artikel 28, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening verbindt aan een te late verzending van het vastgestelde plan aan verweerder alleen dan een rechtsgevolg, indien verweerder de goedkeuringstermijn overschrijdt. Uit het voorgaande blijkt dat deze termijn niet is overschreden. Het beroep van treft in zoverre geen doel.

Ontbreken afzonderlijke vaststellingsbesluiten

Het standpunt van appellant

2.3. stelt dat niet duidelijk is of voor de gronden van deelgebied 1, 2 en 4 één bestemmingsplan is vastgesteld, of juist drie afzonderlijke bestemmingsplannen. Indien de raad bij het vaststellingsbesluit heeft beoogd drie afzonderlijke bestemmingsplannen vast te stellen, dan had de gemeenteraad volgens appellant niet kunnen volstaan met één vaststellingsbesluit.

Het oordeel van de Afdeling

2.3.1. De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad van Sittard-Geleen bij zijn besluit van 28 april 2005 één bestemmingsplan heeft vastgesteld, dat de deelgebieden 1, 2, en 4, omvat. Hetgeen appellant overigens ter zake heeft betoogd behoeft geen bespreking. Het beroep van treft ook in zoverre geen doel.

Inhoudelijke aspecten

Toetsingskader

2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Inhoudelijke aspecten

Financiële uitvoerbaarheid

Het standpunt van appellanten

2.5. De Vereniging van Eigenaren "Flat Deken Tijsenstraat" (hierna: de Vereniging) stelt dat het bestemmingsplan financieel niet uitvoerbaar is. Daartoe voert zij aan dat uit het ontwerp van de provinciale Woonvisie uit 2004 blijkt dat de reeds in gang gezette nieuwbouw in Limburg de woningbehoefte ruimschoots dekt, zodat voor leegstand en onbebouwde gronden gevreesd moet worden. Voorts wijst zij erop dat de grondexploitatie een tekort vertoont van ¤ 88.000 en dat reeds een bedrag van ¤ 1.791.108 is uitgegeven waarvoor geen dekking aanwezig is. Ook vertoont de exploitatie van de parkeergarage volgens appellanten een tekort dat anders dan aanvankelijk de bedoeling was, ten laste komt van het parkeerbedrijf van de gemeente. Voorts verloopt de fasering van de kosten en baten tot 2010, hetgeen niet juist is omdat pas in 2010 met de uitvoering van fase 4 wordt begonnen, aldus appellante.

stelt dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. De exploitatie-opzet geeft er volgens appellant blijk van dat de gemeente Sittard-Geleen niet verantwoord met gemeenschapsgeld omgaat, nu daarin een bedrag van totaal ¤ 700.000 is opgenomen dat aanvankelijk ten behoeve van andere doeleinden besteed zou worden.

Voorts wijst appellant erop dat er geen dekking is voor de algemene planvoorbereidingskosten ten bedrage van ¤ 1.791.108.

Het standpunt van verweerder

2.5.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de twijfel van appellanten over de financiële uitvoerbaarheid niet geheel zonder grond is, maar hij heeft daarin geen aanleiding gezien goedkeuring aan het bestemmingsplan te onthouden. Hij heeft daarbij opgemerkt dat dit aspect in het kader van het financiële provinciale toezicht nauwlettend zal worden gevolgd. Volgens verweerder bieden recente besluiten van het gemeentebestuur over de financiële huishouding voldoende perspectief om van de financiële uitvoerbaarheid uit te mogen gaan.

Vaststelling van de feiten

2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.2.1. Uit de plantoelichting kan worden afgeleid dat het woningbouwprogramma van het gehele project "Zitterd Revisited", waarvan het voorliggende bestemmingsplan onderdeel vormt, is voorzien in het Regionaal Volkshuisvestingsplan van de Westelijke Mijnstreek van 21 februari 2002. Ter zitting is van de zijde van verweerder betoogd dat gelet op het in het plan voorziene woningtype, en de ligging daarvan nabij de binnenstad, niet getwijfeld behoeft te worden aan de verkoopbaarheid van de appartementen en aan interesse van marktpartijen om de ontwikkeling daarvan ter hand te nemen.

2.5.2.2. In de aanbiedingsbrief van het goedkeuringsbesluit van verweerder van 31 januari 2006, is het volgende vermeld:

"Op dit moment zijn er nog geen concrete dekkingsmiddelen aangewezen voor de nog niet afgedekte bedragen (¤ 1,8 + ¤ 1,3 mln). Hierbij wordt verwezen naar het raadsbesluit van 28 april 2005 gemeenteblad 044 betreffende Zitterd-Revisited, waarin is opgenomen in de begroting 2007-2010 prioriteit te geven aan de infrastructuur rondom het centrum ad ¤ 1,3 mln. Tevens is in dit besluit in principe de dekking aangegeven van de nog niet gedekte algemene planvoorbereidingskosten ad ¤ 1,8 mln (alsmede een bedrag van ¤ 600.000) met een nieuwe tranche middelen voor de binnenstedelijke ontwikkeling in de planperiode 2007-2010. Met het genoemde raadbesluit lig er het voornemen voor het dekkingsverhaal.".

2.5.2.3. Uit bijlage 4 van de plantoelichting blijkt dat de algemene planvoorbereidingskosten ten behoeve van het gehele project "Zitterd Revisited" in de periode 1999 tot en met 2004 ¤ 2.604.108,36 bedroegen. Daarvan is een bedrag van ¤ 813.000,-- toegerekend aan de grondexploitatie van het voorliggende bestemmingsplan. De resterende algemene planvoorbereidingskosten ten bedrage van ¤ 1.791.108,36 (door verweerder afgerond tot ¤ 1,8 miljoen) zullen worden verhaald in de grondexploitatie van de volgende deelplannen van het project

"Zitterd Revisited".

2.5.2.4. Blijkens de plantoelichting wordt de uitvoering van het bestemmingsplan onder meer gefinancierd door middel van een subsidiebedrag van ¤ 1,8 miljoen. Ten tijde van de goedkeuring van het plan was daarvan een bedrag van ¤ 88.000,-- nog niet verzekerd.

2.5.2.5. Uit bijlage 3 van de plantoelichting blijkt dat het exploitatieresultaat van de in het bestemmingsplan voorziene ondergrondse parkeergarage vanaf het jaar 2010 positief is. Uit de in de plantoelichting opgenomen "Doorkijk exploitatie parkeerbedrijf 2007/2010" blijkt dat de negatieve exploitatieresultaten van de ondergrondse parkeergarage, die zich tot 2010 zullen voordoen, goed opgevangen kunnen worden binnen de exploitatie van het gehele parkeerbedrijf van de gemeente Sittard-Geleen.

2.5.2.6. Blijkens de plantoelichting is de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan verdeeld in vier fases. Fase vier betreft de bouw van woningen op drie locaties langs de Haspelsestraat. De verwachting is dat deze woningen in 2010 verkocht zullen worden.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.3. De Afdeling heeft het onderzoek heropend ten einde duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen verweerder in zijn aanbiedingsbrief heeft vermeld over de dekking van de algemene planvoorbereidingskosten ten bedrage van ¤ 1,8 miljoen. Voor zover appellanten in hun reactie op de nadere stukken van verweerder andere aspecten aan de orde stellen dan de algemene planvoorbereidingskosten, zal de Afdeling de inhoud daarvan niet bij haar oordeel betrekken.

Gelet op het vermelde in de plantoelichting en het verhandelde ter zitting, heeft verweerder in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningen. Verweerder behoefde het derhalve niet onjuist te achten dat in de exploitatieopzet van het bestemmingsplan rekening is gehouden met opbrengsten vanwege de uitgifte van gronden aan marktpartijen. De algemene planvoorbereidingskosten betreffen kosten die betrekking hebben op het totale project "Zitterd Revisited". Van deze kosten is een bedrag van ¤ 813.000,-- opgenomen in de grondexploitatie van het voorliggende plan. De dekking van het resterende deel van de algemene planvoorbereidingskosten speelt eerst een rol bij de beoordeling van nog op te stellen bestemmingplannen ten behoeve van andere deelprojecten. Verweerder behoefde voorts het ontbreken van een subsidiebedrag van ¤ 88.000 niet van overwegend belang te achten bij de beoordeling van de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingplan. Niet aannemelijk is geworden dat voor dit bedrag gedurende de planperiode niet alsnog dekking gevonden kan worden. Het overhevelen van een bedrag van in totaal ¤ 700.000 uit andere gemeentelijke budgetten, ten gunste van de financiering van het voorliggende plan, draagt bij aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De belangenafweging die de gemeenteraad aan deze overheveling ten grondslag heeft gelegd, kan hier niet ter discussie staan. Dat de tot het jaar 2010 verwachte exploitatietekorten van de parkeergarage ten laste komen van het gehele parkeerbedrijf, draagt eveneens bij aan de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Nu het voornemen bestaat de voorziene woningen langs de Haspelsestraat in 2010 te verkopen, bestond er voor verweerder geen aanleiding de in de plantoelichting vervatte fasering van kosten en opbrengsten onjuist te achten.

Gelet op hetgeen appellanten ter zake hebben betoogd, wordt geoordeeld dat verweerder er in redelijkheid van mocht uitgaan, dat het aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoek naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan, niet tot de conclusie behoeft te leiden dat hetgeen met het plan wordt beoogd, om financiële redenen niet kan worden verwezenlijkt.

Deelgebied 1, luchtkwaliteit

Het standpunt van appellanten

2.6. en de Buurtvereniging Paardestraat Sittard (hierna: en anderen, en de Vereniging stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan voor zover dat betrekking heeft op deelgebied 1. Zij voeren daartoe aan dat niet is onderzocht of het bestemmingsplan in zoverre voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.


Het standpunt van verweerder

2.6.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de ter zake geldende normen voor luchtkwaliteit.

Vaststelling van de feiten

2.6.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.6.2.1. Aan de vaststelling van het bestemmingsplan heeft een rapport van het bureau Cauberg-Huygen van 16 februari 2005 ten grondslag gelegen. Bij dit onderzoeksrapport is het Besluit luchtkwaliteit 2001 betrokken.

2.6.2.2. Ten tijde van het nemen van het goedkeuringsbesluit was het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) van kracht. Met inachtneming van het Blk 2005 is een nader onderzoek verricht naar de gevolgen van het bestemmingsplan voor de luchtkwaliteit. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van Cauberg Huygen van 23 december 2005, nr. 2005.2876-1. Verweerder heeft de inhoud van dit rapport bij de goedkeuring van het voorliggende bestemmingsplan betrokken. In het rapport wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan kan worden gerealiseerd zonder in strijd te komen met het Blk 2005. Ter zitting is van de zijde van verweerder onweersproken verklaard dat dit rapport tezamen met het goedkeuringsbesluit en de overige planstukken ter inzage heeft gelegen.

Het oordeel van de Afdeling

2.6.3. Het aspect luchtkwaliteit in deelgebied 1 is onderzocht met inachtneming van het Blk 2005. Appellanten hebben de inhoud van dit rapport niet bestreden, hoewel zij daartoe in de gelegenheid zijn geweest nadat dit rapport tezamen met het goedkeuringsbesluit ter inzage is gelegd. Gelet hierop bestaat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder het desbetreffende rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon leggen. Hetgeen en anderen, en de Vereniging in beroep hebben betoogd ter zake van luchtkwaliteit treft derhalve geen doel.

Deelgebied 1, aantasting schootsvelden

Het standpunt van appellanten

2.7. De Stichting Menno van Coehoorn betoogt dat verweerder haar bedenkingen ongemotiveerd heeft verworpen door uitsluitend te stellen dat met de stedenbouwkundige visie van de gemeente Sittard-Geleen wordt ingestemd. Appellante betoogt dat de bebouwing langs de Haspelsestraat en de Odasingel de cultuurhistorische waarde van de voormalige schootsvelden aantast. De voorziene bebouwing is volgens appellante te hoog en te massaal en dringt te diep de schootsvelden in.

en anderen stellen dat de bouwmogelijkheden die het plan biedt in de Paardestraat nabij "'t Huys op 't Fort" in strijd zijn met de doelstelling van het bestemmingsplan de voormalige schootsvelden vrij te houden van bebouwing.

De Vereniging Sittards Verleden en anderen stellen eveneens dat het plan in strijd is met de doelstelling daarvan, bebouwing mogelijk maakt in de schootsvelden, achter de bestaande bebouwing in de Paardestraat.

De Vereniging stelt dat het plan de voormalige schootsvelden aantast door de aanleg van een ondergrondse parkeervoorziening onder deze schootsvelden mogelijk te maken.

Het standpunt van verweerder

2.7.1. Verweerder heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door de gemeenteraad van Sittard-Geleen.

Vaststelling van de feiten

2.7.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit de van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.7.2.1. Het gebied van deelplan 1 ligt globaal ten noordwesten van de binnenstad van Sittard. Het gebied wordt globaal begrensd door de Brandstraat, de Haspelsestraat, de Odasingel, de Paardestraat en de binnenstad. De gronden van dit deelplan behoorden tot de schootsvelden van de voormalige vestingstad Sittard. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het behoud en het herstel van de openheid van de voormalige schootsvelden de basis vormt van het masterplan "Zitterd Revisited", dat als uitgangspunt heeft gediend bij het voorliggende bestemmingsplan.

2.7.2.2. Blijkens de stukken, waaronder een in opdracht van de gemeente Sittard-Geleen verrichte cultuurhistorische effectrapportage van bureau BAAC van juni 2004 en het deskundigenbericht, zijn de gronden van de voormalige schootsvelden versnipperd door de aanleg van onder meer straten, parkeerplaatsen en een scholencomplex. Blijkens bladzijde 16 van de cultuurhistorische effectrapportage komt de open ruimte van het voormalige schootsveld over als een reststructuur. Er is volgens voornoemde rapportage geen sprake van een monumentale waarde of van een samenhangende opzet.

2.7.2.3. Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de versnippering van het voormalige schootsveld zo veel mogelijk ongedaan te maken en nieuwe ontwikkelingen aan de randen daarvan mogelijk te maken.

De Deken Haenraatstraat en de Ursulinenstraat, die beide door de voormalige schootsvelden lopen, zullen worden opgeheven, evenals twee parkeerterreinen langs de Haspelsestraat, en een parkeerterrein tussen de Ursulinenstraat en de Odasingel. Een in de voormalige schootsvelden gelegen scholencomplex is inmiddels gesloopt.

Aan de randen van het voormalige schootsveld zijn ingevolge het bestemmingsplan de volgende ontwikkelingen voorzien. In het deel van de Haspelsetraat, tussen de Deken Tijssenstraat en de Odasingel, maakt het plan de oprichting mogelijk van een appartementencomplex. Een deel van het complex mag blijkens de plankaart maximaal 15 meter hoog worden, beide andere delen mogen respectievelijk 18 meter en 21 meter hoog worden.

Op de hoek van de Haspelsestraat en de Odasingel is een appartementencomplex voorzien met een hoogte van deels 21 meter en deels 18 meter. Langs de Odasingel zijn bouwblokken geprojecteerd met een hoogte van 15 meter en 18 meter. Tussen deze complexen zijn open ruimtes voorzien, zodat vanaf de Odasingel zicht ontstaat op de schootsvelden en de historische binnenstad.

Op de hoek van de Odasingel en de Paardestraat, op de plaats van het op te heffen parkeerterrein langs de Ursulinenstraat is een woontoren voorzien. Ingevolge een in het plan opgenomen uitwerkingsverplichting mag deze toren maximaal 43 meter hoog worden.

Langs de Paardestraat ligt het zogenoemde "'t Huys op 't Fort". Ten noordwesten van dit pand is door middel van een uit te werken bestemming voorzien in vervanging van de bestaande woonbebouwing tot een hoogte van maximaal 10 meter. Op de naastgelegen woonpercelen Paardestraat 32-38 is eveneens door middel van een uit te werken woonbestemming voorzien in de oprichting van bebouwing tot een hoogte van 10 meter.

De bebouwing op de percelen Paardestraat 32-38 reikt gemeten vanaf de Paardestraat, tot een diepte van 70 meter in het voormalige schootsveld. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de achtergevelrooilijn van deze bebouwing zo gekozen, dat deze gelijk loopt aan de achtergevelrooilijn van een monumentale schuur van de verderop langs de Paardestraat gelegen stadsboerderij.

Ter vervanging van de niet als zodanig bestemde bovengrondse parkeerterreinen voorziet het bestemmingsplan in de oprichting van een ondergrondse parkeergarage onder een deel van de voormalige schootsvelden.

Het oordeel van de Afdeling

2.7.3. De Afdeling is van oordeel dat hetgeen appellanten ter zake hebben betoogd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen goedkeuring kon verlenen aan de bestreden plandelen.

Het plan maakt aan de randen van de voormalige schootsvelden vanwege de toegelaten bouwhoogtes en de omvang van de toegekende bouwvlakken weliswaar meer bebouwing mogelijk dan thans aanwezig, maar daar staat tegenover dat de in de voormalige schootsvelden gelegen bebouwing niet als zodanig is bestemd, waaronder een inmiddels gesloopt schoolgebouw. Voorts voorziet het plan in de vervanging van bovengrondse parkeercapaciteit door een ondergrondse parkeergarage, en in het opheffen van twee straten. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een ernstige aantasting van de voormalige schootsvelden.

Deelgebied 1, flat Deken Tijssenstraat

2.8. De Vereniging stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan omdat haar flatgebouw daarin niet als zodanig is bestemd. Appellante betoogt dat het handhaven van de flat in overeenstemming is met plan, voor zover daarmee wordt beoogd de openheid van de voormalige schootsvelden te herstellen. Volgens appellante dient de flat op cultuurhistorische, financiële en sociale gronden te worden gehandhaafd. Zij voert tevens aan dat het plandeel dat op de flat betrekking heeft ten onrechte in dit bestemmingsplan is opgenomen. Volgens appellante is de flat gelegen in het deelgebied "de Dobbelsteen", zodat het in de rede had gelegen de flat in het desbetreffende bestemmingsplan op te nemen.

Het standpunt van verweerder

2.8.1. Verweerder heeft het standpunt van de raad gevolgd, inhoudende dat de prioriteit van het bestemmingsplan ligt bij het versterken van de monumentale waarde van de open ruimte, en het zichtbaar maken van de oude binnenstad. Volgens de raad staat de flat deze ambitie in de weg. Omdat de flat is gelegen in het gebied van de voormalige schootsvelden zijn de desbetreffende gronden in het bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelgebied 1" opgenomen, nu met bestemmingsplan wordt beoogd de monumentale waarde van voormalige schootsvelden te herstellen.

Vaststelling van de feiten

2.8.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit de van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.8.2.1. De Deken Tijssenflat ligt in het uiterste westen van deelgebied 1 en staat haaks op de Haspelsestraat. De flat bestaat blijkens het deskundigenbericht uit vier bouwlagen en is in de jaren 1951-1952 tot stand gekomen.

2.8.2.2. In de eerdergenoemde cultuurhistorische effectrapportage van het bureau BAAC, wordt aan de flat een positieve cultuurhistorische kwaliteit toegekend. In het rapport wordt geadviseerd de flat te behouden. Tevens wordt vermeld dat de positieve waardering van de flat conflicteert met de versterking van de openheid van het restant van de voormalige schootsvelden. In het rapport stelt BAAC dat de voorgenomen sloop heroverwogen zou kunnen worden vanuit het perspectief dat het de eerste hoogbouw van Sittard betreft.

2.8.2.3. Uit de plantoelichting blijkt dat het behoud van de schootsvelden de basis vormt van het masterplan "Zitterd Revisited". De Deken Tijssenflat staat deze ambitie blijkens de plantoelichting in de weg. Daarbij is blijkens de plantoelichting van belang dat de ontwerper van het stedenbouwkundig plan de eerste zone van de schootsvelden rondom de stadswal vrij wil houden van bebouwing. De flat moet in de visie van de ontwerper worden gesloopt om ruimte te maken voor een nieuwe samenhang tussen de oude stad, de schootsvelden en het gebied "de Dobbelsteen". Dit gebied ligt buiten het plangebied, ten westen van de Deken Tijssenflat. De gemeente beoogt dit gebied te ontwikkelen tot een tweede stadshart, alwaar een clustering van stedelijke functies is voorzien zoals woningbouw, een school, detailhandel, een museum en een bibliotheek.

Het oordeel van de Afdeling

2.8.3. De Afdeling is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende aandacht heeft besteed aan de stelling van appellanten, dat het plan elders in de schootsvelden nieuwe bebouwing toelaat, met name langs de Odasingel en in de Paardestraat, zodat niet zonder meer valt in te zien waarom de Deken Tijssenflat niet gehandhaafd kan blijven. De enkele verwijzing van verweerder naar het stedenbouwkundig plan volstaat niet. In dit stedenbouwkundig plan is immers de keuze voor sloop van de flat reeds gemaakt. In het kader van de goedkeuring van het bestemmingsplan ligt het op de weg van verweerder deze keuze, met inachtneming van hetgeen appellanten in hun bedenkingen naar voren hebben gebracht, te beoordelen. Daarbij dient in dit geval onder meer te worden betrokken in hoeverre het belang bij handhaving van de flat, mede gelet op de daaraan toegekende cultuurhistorische kwaliteit, in de weg staat aan het belang dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd, en welk belang uiteindelijk zwaarder dient te wegen.

Voorts is de Afdeling van oordeel dat de plannen van het gemeentebestuur met het aangrenzende gebied "de Dobbelsteen" ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet zodanig waren uitgewerkt en gevorderd, dat verweerder daarin voldoende aanknopingspunten kon vinden voor zijn standpunt dat het behoud van de flat strijdig is met de belangen die zijn gediend met de ontwikkeling van het gebied "de Dobbelsteen". De Afdeling neemt daarbij tevens in aanmerking dat niet aannemelijk is gemaakt dat het gebied "de Dobbelsteen" gedurende de periode van het voorliggende plan gerealiseerd zal worden.

Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van de Vereniging is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de bestemming "Groendoeleinden G" van het plandeel dat de Deken Tijssenflat betreft.

2.8.3.1. Het betoog van appellante over de begrenzing van het plan, slaagt niet. De gemeenteraad komt in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Gelet op de ligging van de flat in de voormalige schootsvelden en de doelstelling van het bestemmingsplan, kan in het betoog van appellante kan geen grond gevonden worden voor het oordeel dat verweerder de vastgestelde planbegrenzing niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Deelgebied 1, woontoren hoek Odasingel/Paardestraat

Het standpunt van appellanten

2.9. en anderen stellen dat de in het plan voorziene woontoren op de hoek Odasingel/Paardestraat de privacy van omwonenden zal aantasten. De Vereniging Sittards Verleden en anderen stellen dat de woontoren op de hoek Odasingel/Paardestraat het zicht op het silhouet van de historische binnenstad aantast.

Het standpunt van verweerder

2.9.1. Verweerder heeft het door appellanten bestreden plandeel goedgekeurd.

Vaststelling van de feiten

2.9.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.9.2.1. Op de hoek van de Odasingel/Paardestraat is thans een parkeerterrein gesitueerd. Aan desbetreffende gronden is blijkens plankaart A, gelezen in samenhang met de doeleindenomschrijving van artikel 6, eerste lid, vierde gedachtenstreepje, van de planvoorschriften, de uit te werken bestemming "woondoeleinden" toegekend. Het desbetreffende bestemmingsvlak heeft een oppervlakte van 3000 m². In artikel 6, negende lid, is ter zake van dit plandeel, voor zover hier van belang, bepaald, dat burgemeester en wethouders deze bestemming moeten uitwerken, met dien verstande, dat het woningvloeroppervlak maximaal 4750 m² en de bouwhoogte maximaal 43 meter mag bedragen.

2.9.2.2. Blijkens artikel 6, tweede lid, onder c, van de beschrijving in hoofdlijnen, worden de doeleinden, als genoemd in artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften nagestreefd door de op de plankaart B aangegeven ruimtelijke karakteristiek te volgen. Op plankaart B, ruimtelijke karakteristiek, zijn de gronden van voornoemde plandeel voorzien van twee blokken, die blijkens het renvooi staan voor "geprojecteerde bebouwing". Blijkens deze ruimtelijke karakteristiek, gelezen in de samenhang met artikel 6, tweede lid, onder c, van de beschrijving in hoofdlijnen, dient de bestemming zodanig te worden uitgewerkt dat op de op plankaart B aangegeven locatie een toren met een grondvloeroppervlak van 15 meter bij 15 meter kan worden opgericht, en dat tussen deze toren en het daarnaast gelegen woonzorgcomplex op de op plankaart B aangegeven locatie een vrijstaand gebouw met een grondvloeroppervlak van 35 meter bij 15 meter kan worden opgericht. Blijkens het verhandelde ter zitting zal de bestemming zodanig worden uitgewerkt dat de toren dertien verdiepingen zal tellen. Voorts is blijkens het verhandelde ter zitting voor deze projectie van de blokken gekozen ten einde het maaiveld op de hoek van de Paardestraat en de Odasingel zoveel mogelijk vrij te laten, waardoor het karakteristieke zicht op de torens van de kloosters en de kerk achter de omwalling van de oude stadskern vanaf deze plek intact blijft.

Het oordeel van de Afdeling

2.9.3. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bebouwing van de thans onbebouwde gronden op de hoek van de Odasingel/Paardestraat, op een wijze zoals in het bestemmingsplan is vastgelegd, het zicht op de historische binnenstad vanaf de hoek Odasingel/Paardestraat, niet in ernstige mate aantast. Het bestemmingsvlak met de uit te werken bestemming "woondoeleinden" heeft weliswaar een oppervlakte van 3000 m², maar de uitwerkingsregels laten daarbinnen twee bouwvolumes toe met een vloeroppervlak van respectievelijk 350 m² en 225 m². Een groot deel van het maaiveld zal derhalve gevrijwaard blijven van bebouwing. Niet kan worden ontkend dat het bestemmingsplan voor appellanten en anderen tot een verlies van privacy kan leiden, nu de uit te werken bestemming een woontoren met een maximale bouwhoogte van 43 meter toelaat op thans onbebouwde gronden. De Afdeling overweegt evenwel dat deze appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat het door appellanten bestreden plandeel, nadat dat door het college van burgemeester en wethouders is uitgewerkt overeenkomstig hetgeen in het bestemmingsplan is bepaald, zal leiden tot een onevenredige aantasting van hun privacy, in aanmerking genomen dat sprake is van een stadscentrum.

Deelgebied 1, nieuwbouw Paardestraat en vormgeving daken

2.10. De Vereniging Sittards Verleden en anderen stellen dat het plan ten onrechte voorziet in nieuwbouw met platte daken langs de Paardestraat. Appellante voert aan dat de raad bij de vaststelling van het plan een amendement heeft aangenomen, dat er toe strekt dat de nieuwbouw langs de Paardestraat wordt voorzien van kapconstructies met zadeldaken. Appellante betoogt dat dit amendement bij de vaststelling ten onrechte niet in de planvoorschriften is verwerkt.

en anderen stellen dat de nieuwbouw in de Paardestraat, voor zover gelegen tussen "'t Huys op 't Fort" en de stadsboerderij, ten onrechte niet aansluit bij de bestaande historische bebouwing. Dit komt volgens appellanten tot uitdrukking in de aantasting van de historische kavelstructuur, de overschrijding van de bestaande voorgevelrooilijn, de platte daken en de strakke gevel. Voorts stellen zij dat de voorziene nieuwbouw ten noordoosten van de stadsboerderij, het zicht op de stadsboerderij zal aantasten. Voorts wijzen appellanten de vestiging van zogenoemde winkelgebonden horeca in de Paardestraat af.

stelt dat de in het bestemmingsplan voorziene nieuwbouw ten noordoosten van de stadsboerderij is gesitueerd tegenover zijn in de Paardestraat gevestigde audio- en videozaak. Het desbetreffende woongebouw belemmert volgens appellant het uitzicht op zijn zaak en tast zijn privacy aan.

Het standpunt van verweerder

2.10.1. Verweerder heeft zich ten aanzien van het amendement van de raad van de gemeente Sittard-Geleen van 28 april 2005, op het standpunt gesteld dat dit bij wijze van vergissing niet is verwerkt in het aan hem ter goedkeuring aangeboden plan, maar dat aan de wens van de raad bij de uitwerking van de bestemming alsnog tegemoet gekomen kan worden. Ten aanzien van de aansluiting van de nieuwbouw in de Paardestraat op de bestaande historische bebouwing, heeft verweerder verwezen naar het standpunt van de raad ter zake.

Vaststelling van de feiten

2.10.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.10.2.1. In de Paardestraat zijn tussen het rijksmonument "'t Huys op 't Fort" en de eveneens als rijksmonument aangewezen stadsboerderij nieuwe woningen voorzien. Blijkens de stukken zullen daartoe de tussen voornoemde rijksmonumenten gelegen panden Paardestraat 28 tot 38 worden gesloopt. Blijkens de kadastrale ondergrond op de plankaart zijn de gronden in de huidige situatie afzonderlijk verkaveld in lange smalle percelen, waarbij de kavelgrenzen worden gevormd door bebouwingsgrenzen. Het bestemmingsvlak op de plankaart volgt deze verkaveling niet doordat blijkens plankaart A uitsluitend de buitengrens van de desbetreffende gronden tezamen is voorzien van een bebouwingsgrens. Blijkens de plankaart is de voorgevelrooilijn van de in het plan voorziene woningbouw identiek aan de feitelijke voorgevelrooilijn.

2.10.2.2. Blijkens de plankaart is langs de Paardestraat, direct ten noordoosten van de stadsboerderij eveneens bebouwing voorzien op thans onbebouwde gronden. Na uitwerking van de bestemming mag de hier toegelaten bebouwing een hoogte hebben van maximaal tien meter. Blijkens plankaart A mag de voorgevel van het woongebouw een breedte hebben van ongeveer 15 meter.

2.10.2.3. Blijkens de stukken ziet de gemeente Sittard-Geleen het situeren van moderne bebouwing naast de stadsboerderij als een mogelijkheid om, vanwege het contrast, de aandacht te vestigen op de stadsboerderij.

2.10.2.4. Aan het vaststellingsbesluit is een amendement van de gemeenteraad van 28 april 2005 gehecht, waaruit blijkt dat de gemeenteraad, voor zover hier van belang, unaniem heeft besloten dat in het bestemmingsplan wordt vastgelegd dat de bebouwing op vorenbedoelde locaties dient te worden voorzien van kapconstructies met zadeldaken.

2.10.2.5. Aan de desbetreffende gronden is blijkens plankaart A, gelezen in samenhang met de doeleindenomschrijving van artikel 6, eerste lid, vierde gedachtenstreepje, van de planvoorschriften, de uit te werken bestemming "woondoeleinden" toegekend. In artikel 6, negende lid, is ter zake van deze plandelen, voor zover hier van belang, bepaald, dat burgemeester en wethouders deze bestemming moeten uitwerken, met dien verstande,dat de maximale bouwhoogte tien meter mag bedragen en dat op de begane grond middels vrijstelling onder voorwaarden de uitoefening van commerciële functies is toegestaan.

2.10.2.6. Blijkens artikel 1, lid 18, van de begripsbepalingen van het bestemmingsplan wordt horeca, al dan niet winkelgebonden, niet begrepen onder commerciële functies.

2.10.2.7. Blijkens het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat de nieuwbouw aan de Paardenstraat aansluit op het schaalniveau en de historische context van de directe omgeving.

Het oordeel van de Afdeling

2.10.3. De uitwerkingsregels waarborgen niet dat de door appellanten bestreden plandelen worden uitgewerkt in overeenstemming met het amendement van de raad. Het betoog van de Vereniging Sittards Verleden en anderen, en van en anderen, treft in zoverre doel.

Hetgeen appellanten overigens ter zake van de voorziene nieuwbouw langs de Paardestraat hebben betoogd, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de toegelaten nieuwbouw langs de Paardestraat niet aanvaardbaar heeft kunnen achten op de grond dat deze niet aansluit bij de bestaande historische bebouwing. Verweerder heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat de bouwhoogte en de voorgevelrooilijn in voldoende mate aansluiten bij de bestaande situatie. Het verlaten van de historische kavelstructuur behoefde verweerder evenmin onaanvaardbaar te achten. Weliswaar kan ingevolge het bestemmingsplan, anders dan thans, langs de Paardestraat sprake zijn van één gesloten bouwblok met een voorgevelbreedte van ongeveer 28 meter, maar omdat de stadsboerderij blijkens de plankaart een voorgevelbreedte heeft van ongeveer 23 meter, kon verweerder zich ten aanzien van het verlaten van de historische kavelstructuur in redelijkheid op het standpunt stellen dat ook het aldus toegelaten bouwvolume voldoende aansluit bij de bestaande historische bebouwing. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bebouwing ten noordoosten van de stadsboerderij het zicht op de stadsboerderij niet onaanvaardbaar zal aantasten.

In het betoog van kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan, voor zover daarbij is voorzien in de oprichting van een woongebouw ten noordoosten van de stadsboerderij, een onaanvaardbare aantasting van de door appellant gestelde belangen met zich brengt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het perceel van is gelegen in het stadscentrum, zodat verweerder aan de door appellant gestelde belangen in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen.

De vrees van en anderen voor de vestiging van winkelgebonden horeca in de Paardestraat mist feitelijke grondslag. Ingevolge de begripsbepalingen is winkelgebonden horeca op de desbetreffende gronden niet toegestaan.

2.10.3.1. Uit overweging 2.10.3 volgt dat het bestemmingsplan zoals dat ter voldoening aan artikel 28, eerste lid, van de WRO aan verweerder ter goedkeuring is aangeboden in zoverre niet overeenstemt met het plan zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld, zodat deze wettelijke bepaling is geschonden. Door niettemin goedkeuring te verlenen aan de desbetreffende plandelen, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van en anderen, en van de Vereniging Sittards Verleden en anderen, in zoverre, gegrond zijn zodat het bestreden besluit wegens strijd met voornoemde wettelijke bepalingen dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart. Nu het gebrek niet door verweerder geheeld kan worden, en hij derhalve rechtens enkel kan besluiten goedkeuring te onthouden aan de desbetreffende plandelen, ziet de Afdeling aanleiding daaraan zelfvoorziend goedkeuring te onthouden.

Deelgebied 1, parkeercapaciteit

Het standpunt van appellante

2.11. De Vereniging stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan omdat onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien in deelgebied 1.

Het standpunt van verweerder

2.11.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoering van het bestemmingsplan niet leidt tot een tekort aan parkeerplaatsen in deelgebied 1.

Vaststelling van de feiten

2.11.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.11.2.1. Blijkens bladzijde 44 van de plantoelichting zullen binnen de bouwblokken van de in deelgebied 1 te realiseren appartementencomplexen in totaal 380 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Blijkens het deskundigenbericht liggen aan de bepaling van deze behoefte berekeningen ten grondslag die zijn ontleend aan de "ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" , die zijn uitgegeven door het CROW, kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

2.11.2.2. Blijkens de stukken vervallen als gevolg van de uitvoering van het bestemmingsplan in deelgebied 1 625 openbare bovengrondse parkeerplaatsen. Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een ondergrondse parkeergarage in dit deelgebied. Blijkens het deskundigenbericht bedraagt de capaciteit daarvan 665 parkeerplaatsen.

Het oordeel van de Afdeling

2.11.3. Het betoog van appellante levert geen grond op voor twijfel aan de juistheid van de berekeningen of van de aannames waarop die berekeningen zijn gebaseerd. Gelet hierop wordt geoordeeld dat verweerder er op goede gronden van is uitgegaan, dat het bestemmingsplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen in deelgebied 1.

Deelgebied 1, parkeerterrein Paardestraat/ontsluiting parkeergarage

2.12. en anderen, en stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan omdat het parkeerterrein op de hoek van Paardestraat/Odasingel daarin niet als zodanig is bestemd. Door dit parkeerterrein fungeert de Paardestraat als aanloopstraat naar het stadscentrum. Derhalve dient de in deelplan 1 voorziene ondergrondse parkeergarage in de Paardestraat te worden voorzien van een ontsluiting voor zowel autoverkeer als voetgangers, zodat de functie van de Paardestraat als aanloopstraat naar het centrum gehandhaafd blijft. Nu het bestemmingsplan niet in voornoemde ontsluitingen voorziet vrezen appellanten voor een aantasting van de belangen van de in de Paardestraat gevestigde winkeliers.

Het standpunt van verweerder

2.12.1. Verweerder heeft verwezen naar het standpunt van de gemeenteraad, inhoudende dat het bestemmingsplan de realisering van een in- en uitgang voor auto's en voor voetgangers als door appellanten gewenst, niet uitsluit.

Vaststelling van de feiten

2.12.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.12.2.1. Blijkens het deskundigenbericht fungeert de Paardestraat vanwege het parkeerterrein op de hoek Paardestraat/Odasingel als aanloopstraat naar het centrum van Sittard.

2.12.2.2. Uit de stukken blijkt dat de gemeent Sittard-Geleen zich op het standpunt stelt dat handhaving van het parkeerterrein niet in overeenstemming is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan, namelijk het verwijderen van zoveel mogelijk storende elementen in de voormalige schootsvelden. Daartoe zijn de in de voormalige schootsvelden gelegen openbare parkeerterreinen niet als zodanig bestemd en voorziet het plan in de aanleg van een ondergrondse parkeergarage.

2.12.2.3. Op plankaart B, ruimtelijke karakteristiek, is in de Paardestraat, ongeveer ter hoogte van het huidige parkeerterrein, een oranje pijl aangeduid. Blijkens het renvooi staat deze aanduiding voor "in- en uitgang parkeervoorziening". Aan de desbetreffende gronden is blijkens plankaart A, gelezen in samenhang met de doeleindenomschrijving van artikel 6, eerste lid, vierde gedachtenstreepje, van de planvoorschriften, de uit te werken bestemming "woondoeleinden" toegekend. Blijkens de in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften vervatte beschrijving in hoofdlijnen, worden de in het eerste lid omschreven doeleinden nagestreefd door de op plankaart B aangegeven ruimtelijke karakteristiek te volgen.

2.12.2.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de gemeente voornemens is ter plaatse van de pijlaanduiding een inrit voor autoverkeer te realiseren en tevens een in- en uitgang voor voetgangers.

Het oordeel van de Afdeling

2.12.3. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving van het bovengrondse parkeerterrein zich niet verdraagt met de doelstelling van het plan de versnippering van de voormalige schootsvelden zo veel mogelijk ongedaan te maken. Aan deze doelstelling heeft hij in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de belangen die voor appellanten zijn gediend met het behoud van het parkeerterrein in voldoende mate in het bestemmingsplan zijn gewaarborgd, nu uit de planvoorschriften volgt dat het college van burgemeester en wethouders de bestemming zodanig moet uitwerken dat ter hoogte van de pijlaanduiding op plankaart B in de Paardestraat wordt voorzien in een in- uitgang van de ondergrondse parkeergarage. Mede gelet op het feit dat namens het gemeentebestuur ter zitting is verklaard dat deze in- en uitgang zal bestaan uit een inrit voor autoverkeer, en een in- en uitgang voor voetgangers, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan het behoud van de Paardestraat als aanloopstraat naar het stadscentrum voldoende waarborgt.

Deelgebied 1, percelen Paardestraat 40 en Odasingel 55

Het standpunt van appellanten

2.13. stelt dat verweerder het bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd omdat het plan het door appellant gewenste multifunctioneel centrum in de stadsboerderij op het perceel niet toelaat. Appellant heeft tevens bezwaar tegen de bestemming van het perceel , omdat deze bestemming een gebruik ten dienste van het multifunctioneel centrum niet toelaat. Subsidiair pleit appellant er voor de huidige agrarische bestemming van het plandeel dat de stadsboerderij betreft, te handhaven.

Appellant betoogt tevens dat de stadsboerderij minder goed bereikbaar wordt als gevolg van voorziene nieuwbouw op het aangrenzende perceel. Voorts biedt het bestemmingsplan volgens appellant te ruime gebruiksmogelijkheden op de percelen aan weerszijden van de stadsboerderij.

Het standpunt van verweerder

2.13.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de stadsboerderij toegekende bestemming voldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Voortzetting van het agrarische gebruik acht verweerder gelet op de ligging van de boerderij in het stadscentrum niet aanvaardbaar. Woningbouw aan weerszijden van de stadsboerderij en het niet als zodanig bestemmen van de bestaande woning op het perceel acht verweerder in overeenstemming met de stedenbouwkundige visie waarop het bestemmingplan berust.

Vaststelling van de feiten

2.13.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.13.2.1. Appellant is eigenaar van de vrijstaande stadsboerderij aan de . Blijkens het deskundigenbericht vormen de verschillende onderdelen van het gebouwencomplex tezamen een aan drie zijden gesloten carré, dat aan de noordzijde open is. Op de stadsboerderij vinden volgens het deskundigenbericht nog agrarische activiteiten plaats, zij het marginaal. Blijkens de stukken zijn deze activiteiten in overeenstemming met het voorheen geldende plan.

2.13.2.2. Blijkens de stukken is appellant voornemens in de stadsboerderij een zorgcentrum, een restaurant en een wooncomplex onder te brengen. Het pand zou moeten gaan dienen als woonverblijf voor mensen die hun dag doorbrengen in het zorgcentrum. Ten tijde van de voorbereiding van het bestemmingsplan was de gemeente Sittard-Geleen voornemens de stadsboerderij aan te kopen en deze een andere bestemming te geven. Thans overlegt het gemeentebestuur blijkens het deskundigenbericht met appellant over diens plannen. Het gemeentebestuur staat niet onwelwillend tegenover de plannen voor de stadsboerderij en is bereid daaraan medewerking te verlenen als deze plannen financieel haalbaar blijken te zijn.

2.13.2.3. Aan het perceel is de bestemming "Woondoeleinden 1 (W1)" toegekend. De bebouwing op het perceel mag blijkens de plankaart, gelezen in samenhang met de planvoorschriften, tevens worden gebruikt voor horeca, met ondergeschikte detailhandel.

2.13.2.4. Direct ten noorden van de stadsboerderij zijn de Ursulinenstraat en een parkeerterrein gesitueerd. Blijkens plankaart A is zowel in de noordelijke perceelsgrens als in de zuidelijke perceelsgrens een plandeel gesitueerd dat blijkens artikel 6, eerste lid, vierde streepje, van de planvoorschriften moet worden uitgewerkt ten behoeve van woondoeleinden. Blijkens de ruimtelijke karakteristiek op plankaart B is in de noordelijke perceelsgrens een woongebouw voorzien. Deze ruimtelijke karakteristiek moet bij de uitwerking worden gevolgd. De uitwerkingsregels zijn vervat in artikel 6, negende lid, van de planvoorschriften. Voor zover hier van belang volgt daaruit dat op deze gronden woonbebouwing met een maximale hoogte van 10 meter mag worden opgericht. Het uitwerkingsplan dient volgens de uitwerkingsregels tevens een vrijstellingsbevoegdheid te bevatten ten einde de uitoefening van commerciële functies op de begane grond mogelijk te maken. Blijkens de begripsbepalingen kan daaronder onder meer worden begrepen: detailhandel, kantoren, dienstverlenende bedrijven en consumentverzorgende ambachtelijke bedrijven.

2.13.2.5. Het pand betreft een woonhuis van het type twee-onder-één kap, dat tezamen met de andere woningen langs de singel ingevolge het bestemmingsplan plaats zal moeten maken voor de oprichting van appartementencomplexen in vijf bouwlagen. Tussen deze complexen zijn open ruimtes voorzien, zodat vanaf de Odasingel zicht ontstaat op de schootsvelden en de historische binnenstad.

Het oordeel van de Afdeling

2.13.3. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat handhaving van de agrarische functie van de stadsboerderij, gelet op de ligging in een stedelijke omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het betoog van appellant bevat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder de aan de stadsboerderij toegekende bestemming niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Dat deze bestemming niet de oprichting van een multifunctioneel centrum als door appellant beoogd mogelijk maakt behoefde voor verweerder geen aanleiding te zijn in zoverre goedkeuring te onthouden aan het bestemmingplan. Ten tijde van het nemen van het goedkeuringsbesluit verkeerden deze voornemens niet in een stadium dat van de uitvoerbaarheid daarvan kon worden uitgegaan. Deze uitvoerbaarheid dient verweerder te betrekken bij de beoordeling van het bestemmingsplan.

Het betoog van appellant biedt voorts geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder in zoverre goedkeuring aan het plan had moeten onthouden op de grond dat het bestemmingsplan ter plaatse te ruime gebruiksmogelijkheden toelaat. De door appellant bedoelde bebouwing zal blijkens de uitwerkingsregels hoofdzakelijk voor woondoeleinden worden gebruikt.

Voorts heeft verweerder in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de ontwikkelingen die in het plan zijn voorzien langs de Odasingel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de belangen van appellant bij het behoud van het plan op onaanvaardbare wijze worden geschaad.

2.13.3.1. Uitwerking van de hiervoor bedoelde bestemming overeenkomstig de voorschriften brengt met zich dat de ontsluiting van de stadsboerderij via de Ursulinenweg komt te vervallen. De gemeenteraad is niet op de zienswijze ter zake van appellant ingegaan. Gelet hierop is het plan op dit punt vastgesteld in strijd met artikel 25, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Uit deze bepalingen volgt dat de gemeenteraad tijdig ingebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WRO bij de vaststelling van het plan betrekt. Door het plan op dit punt niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van is in zoverre gegrond. Naast de in overweging 2.10.3.1. reeds genoemde grond, dient het bestreden besluit in zoverre tevens te worden vernietigd wegens schending van bovengenoemde wettelijke bepalingen. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad bij de herziening van het plan ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aandacht dient te schenken aan de bereikbaarheid van de stadsboerderij.

Deelgebied 4, luchtkwaliteit

2.14. stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingspan voor zover dat betrekking heeft op deelgebied 4. Hij voert daartoe aan dat niet inzichtelijk is of het bestemmingsplan ter zake van fijn stof voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit. Voorts stelt appellant dat niet inzichtelijk is of verweerder bij zijn toetsing de zogeheten zeezoutaftrek in aanmerking heeft genomen. Volgens appellant bestaat voor deze zeezoutaftrek geen aanleiding.

Het standpunt van verweerder

2.14.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan voldoen aan de ter zake geldende normen voor luchtkwaliteit.

Vaststelling van de feiten

2.14.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.14.2.1. Op het voorblad van het onderzoeksrapport van 23 december 2005 is vermeld dat het onderzoek betrekking heeft op deelgebieden 1, 2 en 4. In het rapport is onder verwijzing naar bijlage II vermeld dat in de omgeving van de Elisabeth van Barstraat en de Rijksweg Noord de grenswaarden worden gerespecteerd. Deze straten liggen in of nabij deelgebied 4. De bijlage van het onderzoeksrapport waarnaar wordt verwezen is blanco. Desgevraagd ter zitting heeft de gemeente Sittard-Geleen de desbetreffende bijlage aan de Afdeling gezonden. Appellant heeft bij brief van 14 maart 2007 op de bijlage gereageerd.

2.14.2.2. De door de gemeente Sittard-Geleen nagezonden bijlage II van het onderzoeksrapport van 23 december 2005 bevat geen gegevens over jaargemiddelde concentratie fijn stof en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof in de autonome situatie. Voorts ontbreken gegevens ten aanzien van de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie fijn stof na de realisering van deelgebied 4. Voorts is niet duidelijk of bij de wel vermelde jaargemiddelde concentraties fijn stof rekening is gehouden met de zogeheten zeezoutaftrek.

2.14.2.3. heeft in zijn brief van 14 maart 2007 ook gesteld dat de bijlage geen onderzoeksgegevens bevat ter zake van de concentraties lood.

Het oordeel van de Afdeling

2.14.3. Het betoog van in zijn brief van 14 maart 2007, ter zake van het aspect lood is niet eerder aangevoerd. Gelet op het moment in de procedure waarop dit naar voren is gebracht, dient dit aspect wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te blijven.

Het betoog van ter zake van het aspect fijn stof in deelgebied 4, treft doel. Gelet op de in overweging 2.14.1.2. genoemde gegevens die ontbreken in de nagezonden bijlage kan niet beoordeeld worden of verweerder zijn conclusie dat het Blk 2005 ten aanzien van het aspect fijn stof niet in de weg staat aan de goedkeuring van het bestemmingsplan in zoverre, op voornoemd rapport kon baseren. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel "deelgebied 4".

Deelgebied 4, parkeercapaciteit

Het standpunt van appellant

2.15. stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan omdat in deelgebied 4 onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien.

Het standpunt van verweerder

2.15.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan, gelet op de voorziene woningbouw in deelgebied 4, voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

Vaststelling van de feiten

2.15.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.15.2.1. Het bestemmingsplan voorziet in deelgebied 4 in de oprichting van een woontoren met een maximale bouwhoogte van 59 meter en in een appartementencomplex met een maximale bouwhoogte van deels 14 meter en deels 9 meter. Blijkens de exploitatie-opzet zullen in deelgebied 4 in totaal 95 woningen worden gerealiseerd.

2.15.2.2. Het bestemmingsplan laat in deelgebied 4 de oprichting van een parkeergarage onder de voorziene nieuwbouw toe. De oppervlakte van deze garage kan blijkens plankaart A van deelgebied 4 ongeveer 3000 m² bedragen.

2.15.2.3. Blijkens het deskundigenbericht liggen aan de bepaling van de parkeerbehoefte als gevolg van de in het plan voorzien woningbouw in deelgebied 4, behoefteberekeningen ten grondslag die zijn ontleend aan de "ASVV 2004, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom", uitgegeven door het CROW, kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

2.15.2.4. Blijkens het deskundigenbericht kan het benodigde aantal parkeerplaatsen in de in het bestemmingsplan voorziene ondergrondse parkeergarage worden gerealiseerd.

Het oordeel van de Afdeling

2.15.3. Appellant heeft de stellingname in het deskundigenbericht niet met concrete argumenten bestreden. Ook overigens ziet de Afdeling geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze stelling. Gelet hierop wordt geoordeeld dat verweerder er in redelijkheid van kon uitgaan, dat het bestemmingsplan voorziet in voldoende parkeerplaatsen in deelgebied 4.

Deelgebied 4, schaduwwerking en windhinder vanwege woontoren

Het standpunt van appellanten

2.16. en de stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan omdat in de nabijheid van hun woningen is voorzien in een woontoren met een hoogte van 59 meter. Zij vrezen windhinder en verminderderde bezonning.

Het standpunt van verweerder

2.16.1. Verweerder heeft geen aanleiding gezien goedkeuring te onthouden aan het bestemmingsplan

Vaststelling van de feiten

2.16.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.16.2.1. is eigenaar van de woning op het perceel . Het bestemmingsplan maakt op een afstand van 8 meter van de woning bebouwing mogelijk met een hoogte van maximaal 9 meter, op een afstand van 30 meter van de woning bebouwing met een maximale hoogte van 14 meter en op een afstand van 51 meter van de woning een woontoren met een hoogte van maximaal 59 meter.

2.16.2.2. zijn eigenaar van de woning op het perceel . Het bestemmingsplan maakt op een afstand van 11 meter van de woning bebouwing mogelijk met een maximale hoogte van 9 meter, op 28 meter afstand van de woning bebouwing met een maximale hoogte van 14 meter en op 49 meter afstand een woontoren met een hoogte van maximaal 59 meter.

2.16.2.3. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat ten behoeve van de voorbereiding van het bestemmingsplan slechts globaal onderzoek is verricht naar de te verwachten windhinder omdat windhinder vanwege een gebouw ook afhankelijk is van de vormgeving en het materiaalgebruik van het gebouw en die aspecten eerst bij de verlening van de bouwvergunning worden beoordeeld. Volgens verweerder is uit recent onderzoek gebleken dat ervan mag worden uitgegaan dat geen onaanvaardbare windhinder zal optreden.

2.16.2.4. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat in de winter op het perceel tussen 9.00 uur en 10.30 uur de slagschaduw van de woontoren op het perceel zal vallen. In de lente en herfst zal dit het geval zijn tussen 9.30 uur en 11.30 uur. In de zomer zal de slagschaduw tussen 10.30 en 11.00 op het perceel vallen.

2.16.2.5. Uit het deskundigenbericht kan worden afgeleid dat in de winter op het perceel tussen 9.30 uur en 13.00 uur de slagschaduw van de woontoren op het perceel zal vallen. In de lente en herfst zal dit het geval zijn tussen 10.30 uur en 14.30 uur. In de zomer is er geen schaduwwerking vanwege de woontoren op het perceel.

Het oordeel van de Afdeling

2.16.3. Vast staat dat appellanten in meer of mindere mate schaduwhinder zullen ondervinden van de woontoren. In het betoog van appellanten kan echter geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het bestemmingsplan tot onaanvaardbare schaduw- en windhinder zal leiden. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met de realisering van het bestemmingsplan.

Deelgebied 4, ontbreken alternatievenonderzoek

2.17. stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan "Zitterd Revisited, deelgebied 4", omdat alternatieven voor de inrichting van deelgebied 4 onvoldoende zijn onderzocht.

Het oordeel van de Afdeling

2.17.1. Het bestaan van alternatieven voor de invulling van deelgebied 4 kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Of hiervan ten aanzien van deelgebied 4 sprake is kan thans niet worden beoordeeld, nu verweerder blijkens het voorgaande ten aanzien van deelgebied 4 opnieuw dient te beslissen over de goedkeuring van het bestemmingsplan en op de inhoud van deze beslissing niet vooruit kan worden gelopen.

Slotconclusie

2.18. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit op een aantal onderdelen voor vernietiging in aanmerking komt. De beroepen voor zover gericht tegen de desbetreffende plandelen zijn gegrond. Voor zover in beroep ook andere plandelen zijn aangevochten, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid op genomen in strijd met het recht.

Proceskostenveroordeling

2.19. Ten aanzien van de Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, de Vereniging Sittards Verleden en anderen, de Buurtvereniging Paardestraat en anderen, en dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

2.19.1. Ten aanzien van is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

2.19.2. Ten aanzien van de overige appellanten bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I verklaart de beroepen van de Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, en anderen, de Vereniging Sittards Verleden en anderen, , en gedeeltelijk, gegrond;

II vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Limburg van 31 januari 2006, nummer 2006/4285 voor zover daarbij

a. goedkeuring is verleend aan de bestemming

"Groendoeleinden G" van het plandeel dat de Deken Tijssenflat betreft;

b. goedkeuring is verleend aan de plandelen zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

c. voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel "deelgebied 4";

III onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder IIb;

IV bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen genoemd onder IIb;

V verklaart de beroepen van de Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, en anderen, de Vereniging Sittards Verleden en anderen, , en voor het overige, en de beroepen van de Stichting Menno van Coehoorn, , en de , geheel ongegrond;

VI veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij

* en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 805,00 (zegge: achthonderdenvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

* in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

* de Vereniging Sittards Verleden en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 112,58 (zegge: honderdentwaalf euro en achtenvijftig cent);

* de Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 33,96 (zegge: drieëndertig euro en zesennegentig cent); deze kosten dienen door de provincie Limburg onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan appellanten.

VII gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:

* aan , een bedrag van ¤ 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro);

* aan , een bedrag van ¤ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro);

* aan de Vereniging Sittards Verleden, een bedrag van ¤ 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro)
* aan de Vereniging van Eigenaren Flat Deken Tijssenstraat, een bedrag van ¤ 281,00 (zegge: tweehondereenentachtig euro);

* aan , een bedrag van ¤ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro).

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007

381.