Raad van State



Uitspraak

Zaaknummer: 200607640/1
Publicatie datum: woensdag 10 oktober 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant

200607640/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

, beiden wonend te

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Helmond het bestemmingsplan "Tuincentrum Akkerweg" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 augustus 2006, no. 1168290, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 18 oktober 2006, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Bij brief van 6 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 19 april 2007. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

zijn als partij tot het geding toegelaten.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad, en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2007, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.J. Likkel, werkzaam bij Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord , vertegenwoordigd door mr. M.J.H.M. Verhoeven, advocaat te Waalre, bijgestaan door , en de gemeenteraad van Helmond, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus, ambtenaar van de gemeente.
Verweerder is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. Het betoog van de gemeenteraad ter zitting dat het beroep niet ontvankelijk is, voor zover dat betrekking heeft op luchtkwaliteit, slaagt niet, reeds omdat de desbetreffende beroepsgrond ziet op het plandeel dat appellanten zowel in beroep als in hun zienswijze en bedenkingen hebben bestreden. Overigens hebben appellanten ook in hun zienswijze bestreden dat geen overschrijdingen zijn te verwachten van de concentraties koolmonoxide, stikstofdioxide en benzeen.

Inhoudelijk

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Appellanten stellen dat het plan in een te grootschalige uitbreiding van het tuincentrum voorziet, nu de bestaande bebouwde oppervlakte met ongeveer 90% wordt uitgebreid tot 6953 m2. Een tuincentrum van die omvang is niet passend in het landelijk karakter van het agrarische gebied waarbinnen het tuincentrum is gevestigd. Door de vergroting van de inpandige verkoopoppervlakte zal het aantal bezoekers flink toenemen. In dit verband hebben appellanten erop gewezen dat de totale verkoopvloeroppervlakte wordt verruimd, omdat de agrarische bestemming van het aan de oostzijde gelegen weiland, dat sinds een aantal jaren geleidelijk in gebruik is genomen als opslag-, laad-/losruimte en verkoopterrein, wordt omgezet in een detailhandelsbestemming. Het plan zal leiden tot een afname van de verkeersveiligheid, een verslechtering van de luchtkwaliteit en parkeeroverlast.

Voorts ligt op 75 meter van de oostzijde van het tuincentrum het natuurgebied het Groot Goor. Het plan laat onvoldoende ruimte voor de Elderse Loop ten behoeve van een verbinding tussen het Groot Goor en de groene zone ten noorden van woongebied "de Akkers", aldus appellanten.

Ten slotte stellen appellanten dat alternatieve locaties voor het tuincentrum onvoldoende zijn onderzocht.

2.4. De Afdeling overweegt vooreerst dat het plangebied aan de noordzijde wordt begrensd door de Barrierweg. Direct aan de noordzijde van die weg is een deel van woongebied "de Vissenbuurt" gelegen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Goorwal, waaraan overwegend vrijstaande woningen op ruime kavels zijn gelegen. Achter deze kavels ten oosten van de Goorwal bevindt zich het natuurgebied het Groot Goor. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een tuinbouwbedrijf met kassen. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Akkerweg. Aan die zijde is de ontsluiting van het tuincentrum gesitueerd. De Akkerweg maakt deel uit van woongebied "de Akkers". Gelet op de directe omgeving van het plangebied en mede gelet op het bij het deskundigenbericht overgelegde kaart- en fotomateriaal is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake meer is van een open, agrarisch en landelijk karakter van de omgeving van het plangebied. Het betoog van appellanten dat verweerder bij het bestreden besluit van een onjuiste omgevingskarakteristiek van het plangebied is uitgegaan, treft derhalve geen doel.

2.4.1. Met betrekking tot hetgeen appellanten hebben gesteld over de uitbreiding van de bebouwde oppervlakte van het tuincentrum die het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" mogelijk maakt, stelt de Afdeling vast dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar het onderdeel "Cijfers en toelichting" in het raadsvoorstel van 15 november 2005 tot vaststelling van het plan. Hierin wordt een overzicht gegeven van de huidige verkoopoppervlakte van het tuincentrum en de door het plan mogelijk gemaakte oppervlaktematen. Er wordt onderscheid gemaakt naar binnenverkoop, buitenverkoop en bebouwde oppervlakte. De Afdeling stelt vast dat geen onderscheid wordt gemaakt naar activiteiten die feitelijk plaatsvinden en welke planologisch zijn toegestaan. Voorts is in het deskundigenbericht geconstateerd dat onduidelijk is hoe groot de oppervlakte is, die voor buitenverkoop wordt gebruikt. Het overzicht zoals dit is voorgelegd aan de gemeenteraad geeft derhalve geen duidelijkheid over de van belang zijnde vraag of er sprake is van een uitbreiding van de voor detailhandel toegestane oppervlakte ten opzichte van de oppervlakte detailhandel die op grond van de voorheen geldende planologische regelingen was toegestaan. Nu verweerder in het bestreden besluit van de bij het raadsvoorstel behorende cijfers is uitgegaan, is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

2.4.2. Gelet op de wezenlijke verandering door middel van een aanzienlijke uitbreiding van de bebouwde oppervlakte van het tuincentrum ten opzichte van de bestaande situatie en gelet op het feit dat ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften maximaal 90% van het totale bebouwingsvlak van het tuincentrum mag worden gebruikt als verkoopvloeroppervlak, had mogen worden verwacht dat onderzoek was gedaan naar de mogelijke toename van het aantal te verwachten bezoekers ten opzichte van de bestaande situatie. De enkele stelling van de exploitant van het tuincentrum dat bezoekers zich, naar de ervaring leert, niet laten lokken door overdekt winkelen, acht de Afdeling onvoldoende om aan te nemen dat het bezoekersaantal niet substantieel zal toenemen. Gelet op de onduidelijkheid over de mogelijke toename van het aantal te verwachten bezoekers, is evenmin duidelijk wat de gevolgen zijn van het plan voor de verkeersveiligheid op de toegangswegen naar het tuincentrum. De Afdeling merkt in dit verband op dat ook in de in opdracht van de gemeenteraad uitgevoerde verkeerstelling, welke dateert van na het bestreden besluit, geen inschatting is gemaakt van een toename van bezoekers als gevolg van het plan.

Rekening houdend met een toename van het aantal bezoekers ten opzichte van de bestaande situatie als gevolg van de aanzienlijke uitbreiding van de overdekte verkoopruimte, is evenmin duidelijk of het bestreden besluit in overeenstemming is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 en of dat gebrek wordt weggenomen door het in opdracht van uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek van PRA Odournet B.V. van 16 april 2007, waarover verweerder zich overigens niet heeft uitgelaten.

2.4.3. Voor zover appellanten stellen dat het plan niet voorziet in voldoende mogelijkheden voor parkeren zodat parkeeroverlast valt te verwachten, overweegt de Afdeling het volgende. Op basis van het voorliggende plan kan op de gronden met de bestemming "Tuincentrum" een bruto oppervlakte van 6.953 m2 worden gerealiseerd. Gelet op de in het plan vastgelegde parkeernorm van 30 parkeerplaatsen per 1000 m2 bruto vloeroppervlakte, betekent een bruto vloeroppervlakte van die omvang dat moet worden voorzien in 210 parkeerplaatsen op eigen terrein.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat deze norm niet passend is voor het tuincentrum. Mede gelet op het deskundigenbericht bestaat er geen grond voor de vrees dat, mede rekening houdend met een toename van het aantal bezoekers ten opzichte van de bestaande situatie, parkeeroverlast in de omgeving van het tuincentrum zal ontstaan.

2.4.4. Met betrekking tot de stelling van appellanten dat het plan onvoldoende ruimte laat voor de waterloop de Elderse Loop en dat onvoldoende aandacht is besteed aan de natuurwaarden, overweegt de Afdeling dat het plangebied aan drie zijden wordt omringd door een strook met de bestemming "Waterloop". Aan de zijde van de Barrierweg is de strook ongeveer acht meter breed. Aan de zijde van de Goorwal en aan de zijde van het tuinbouwbedrijf is de strook ongeveer vier meter breed. Ingevolge artikel 10.1. van de planvoorschriften zijn de aldus aangewezen gronden in hoofdzaak bestemd voor een waterloop, met bijbehorende oevers, ten behoeve van de hoofdafwatering van een gebied, alsmede voor behoud en/of herstel van de landschappelijke waarden. Mede gelet op het deskundigenbericht ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze bestemming voldoende waarborg biedt voor de ontwikkeling van een ecologische zone tussen het natuurgebied het Groot Goor en woongebied "de Akkers". De Afdeling merkt ten overvloede op dat zij geen oordeel kan geven over die delen van de zone die niet tot het plangebied behoren. De stelling van appellanten treft derhalve geen doel.

2.4.5. Voor zover appellanten stellen dat aan het plan onvoldoende onderzoek naar alternatieven ten grondslag ligt, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het plan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Nu de inhoudelijke merites van het plan nog niet volledig kunnen worden beoordeeld omdat op de in overwegingen 2.4.1. en 2.4.2. genoemde punten een nieuwe afweging dient plaats te vinden, bestaat thans geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren als hiervoor bedoeld.

2.4.6. Uit overwegingen 2.4.1. en 2.4.2. volgt dat het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Tuincentrum" wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.

Appellanten hebben geen gronden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de goedkeuring van andere plandelen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of het recht, zodat het beroep in zoverre ongegrond is.

Proceskosten

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 augustus 2006, no. 1168290, voor zover dit betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Tuincentrum";

III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007