Raad van State



Uitspraak


Zaaknummer: 200700589/1
Publicatie datum: woensdag 10 oktober 2007
Tegen: de Raad voor de Rechtsbijstand te Amsterdam
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Wet op de rechtsbijstand

---

200700589/1.
Datum uitspraak: 10 oktober 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, wonend te ,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2217 van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de Raad voor de Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2005 heeft de Raad voor de Rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) de aanvraag van appellant om een toevoeging afgewezen.

Bij besluit van 13 april 2006 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 januari 2007, verzonden op 10 januari 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 januari 2007, na doorzending door de Centrale Raad van Beroep bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2007. Laatstgenoemde brief is aangehecht.

Bij brief van 15 mei 2007 heeft de raad van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak, samen met zaken nos. 200700586/1 en 200700593/1, ter zitting behandeld op 21 september 2007, waar appellant, in persoon, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, wordt bij de aanvraag om een toevoeging een door de burgemeester van de woonplaats van de rechtzoekende kosteloos af te geven verklaring overgelegd.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden, voor zover hier van belang, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verklaring en de daarbij over te leggen bewijsstukken.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling gegevensverstrekking draagkracht rechtzoekenden (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, overlegt de rechtsbijstandverlener de verklaring bij de indiening van het verzoek om toevoeging aan het bureau rechtsbijstandvoorziening.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden bij de verklaring kopieën van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b en c bedoelde bewijsstukken overgelegd. Desgewenst kan het bureau rechtsbijstandvoorziening verlangen dat aanvullende bescheiden worden overgelegd.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Regeling overlegt de rechtzoekende bij de aanvraag de meest recente, originele bewijsstukken ten aanzien van de op het formulier verstrekte gegevens. Als bewijsstukken worden onder meer aangemerkt:

a. loonstrook;

b. bewijs van betaling van een uitkering krachtens een sociale verzekerings- of voorzieningsregeling dan wel krachtens een pensioenregeling;

c. ontvangstbewijzen of dagafschriften, waaruit blijkt van andere inkomsten dan inkomen als hiervoor onder a en b bedoeld.

2.2. Bij de beslissing op bezwaar heeft de raad terecht de afwijzing van de aanvraag van appellant om een toevoeging ten behoeve van zijn beroep tegen de weigering van een bijstandsuitkering gehandhaafd, omdat appellant, ook nadat hij in de gelegenheid is gesteld zijn verzuim te herstellen, niet genoegzaam heeft aangetoond hoe hij en zijn gezin in het levensonderhoud voorzien. De rechtbank is met juistheid tot dezelfde slotsom gekomen. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, betreft een herhaling van hetgeen hij in beroep tevergeefs heeft betoogd.

2.3. Het hoger beroep is dan ook ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2007

47-505.